direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tuinstraat 3 De Bilt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan

In het plangebied, gelegen aan de Tuinstraat 3 te De Bilt, was tot voor kort een kinderdagverblijf aanwezig. Vanwege de leegstand bestaat het voornemen het gebouw te transformeren naar een tweetal reguliere woningen. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, dient er een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld.

1.2 Begrenzing van het gebied

Het plangebied bevindt zich aan de Tuinstraat 3 in het zuiden van de kern van De Bilt. De locatie wordt begrensd door de Tuinstraat aan de oostzijde, door woningen aan de noord- en zuidzijde en een schoolplein aan de westzijde. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, behorend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Globale ligging plangebied Tuinstraat 3 te De Bilt

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 - Globale begrenzing plangebied Tuinstraat 3 te De Bilt

1.3 Vigerende regeling

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt onder de werking van het bestemmingsplan 'De Akker 2008', vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2009. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0003.jpg"
Figuur 1.3 - Uitsnede bestemmingsplan 'De Akker 2008"

De gronden binnen het plangebied hebben op grond van het vigerende bestemmingsplan 'De Akker 2008' de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Volgens artikel 7 van de planregels zijn de gronden bestemd voor:

  • maatschappelijke doeleinden;
  • maatschappelijke dienstverlening;
  • wonen in bijzondere woonvorm;
  • een dienstwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “dienstwoning toegestaan”;
  • parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen;
  • groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden en water;

Verder is er sprake van een bouwvlak. Voor het gehele bestemmingsvlak 'Maatschappelijke doeleinden', waar onderhavig plangebied deel van uit maakt, is een maximum aan het bebouwingspercentage van 50% opgenomen.

Om het initiatief juridisch planologisch vast te leggen, en daarmee maatschappelijke functies uit te sluiten, is ervoor gekozen om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de resultaten uit het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Geschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van een veenontginningsgebied dat in een periode van ongeveer 70 jaar tot stand is gekomen. In die periode zijn onder andere meerder ontginningsdijken aangelegd. Deze oude ontginningsdijken bepalen voor een grote mate de ruimtelijk structuur van de omgeving van het plangebied. Deze oude ontginningsdijken maken onderdeel uit het verkeersadernetwerk van de gemeente. Tussen deze dijken liepen vaak enkele noord/zuidverbindingen. Een van de meest duidelijke noord/zuid-verbindingen is de Tuinstraat en in het verlengde daarvan, de Akker.

Langs de oude bebouwingslinten ontstond in het begin van de vorige eeuw langzaam allerlei bebouwing. De oudste bebouwing is dan ook terug te vinden langs deze oude bebouwingslinten. Bijna gelijktijdig met de bebouwing langs de linten ontstond er de eerste uitbreiding van de middeleeuwse kern De Bilt (Bron: De Bilt, geschiedenis en architectuur).

De bebouwing ter plaatse van en rondom het plangebied dateert van midden jaren '50 van de vorige eeuw. De bebouwing richting de Burgemeester De Withstraat dateert van de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw.

2.2 Ruimtelijke opbouw

2.2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in de woonkern De Bilt binnen de gemeente De Bilt. Het voormalige kinderdagverblijf is gelegen aan de Tuinstraat 3 en dateert van 1955.

De directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningen met bijbehorende tuinen en openbaar groen, doorgaande verharde wegen met parkeerplaatsen en aan de achterzijde een schoolplein. Op enige afstand ten zuiden van het plangebied is de Burgemeester de Withstraat gelegen. Aan deze straat zijn diverse functies gesitueerd.

De oostzijde van het plangebied is in gebruik als tuin. Voor het overige is de locatie bebouwd. Centraal op het perceel staat één gebouw met twee bouwlagen en een kap. In het gebouw was tot voor kort kinderdagverblijf 'Vriendjes' gevestigd. Aan de achterzijde bevindt zicht een L-vormig gebouw met plat dak. De achterzijde grenst direct aan een schoolplein.

Onderstaand zijn twee aanzichten van de bestaande bebouwing in het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.1 - Foto bestaande bebouwing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2 - Aanzicht bestaande bebouwing plangebied (vanuit het westen)

2.2.2 Nieuwe situatie

Voor de locatie is het plan opgevat het gebouw (kinderdagverblijf) te transformeren naar een tweetal reguliere woningen. Hiervoor zal een interne verbouwing worden uitgevoerd. Hierbij worden de buitenmuren gehandhaafd en blijft het dak onaangetast.

2.3 Functionele opbouw

2.3.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie gelden de regels uit het bestemmingsplan 'De Akker 2008'. Het plangebied heeft hierbinnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. De gronden met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' zijn daarmee bestemd voor maatschappelijke doeleinden, dienstverlening, wonen in bijzondere woonvorm, inclusief parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden en water, bouwwerken, geen gebouw zijnde. Verder is er sprake van een bouwvlak. Binnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' is een maximum aan het bebouwingspercentage van 50% opgenomen. De realisatie van appartementen is niet mogelijk binnen de bestemmingen.

2.3.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zullen uitsluitend de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelden. Binnen de bestemming 'Wonen' kunnen vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde woningen worden gebouwd waarbinnen de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen is toegestaan. Verder is het gebruik als tuinen en erven, groenvoorzieningen en parkeergelegenheid (op eigen terrein) toegestaan. De positie van het gebouw wordt middels een bouwvlak vastgelegd. Verder worden de toegestane goot- en bouwhoogte, alsmede het maximaal te realiseren aantal wooneenheden vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Tuinstraat 3 De Bilt'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Deelconclusie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Deelconclusie

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie.

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied toe met twee. Het initiatief wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld, welke een aantal maal (op onderdelen) is herzien. De meest recente versie betreft de geconsolideerde versie (inclusief herijking 2016 en 2e partiële herziening 2018). In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.

In de meest recente versie van de ruimtelijke structuurvisie staat duurzaam ruimtegebruik voorop. Er dient dus zorgvuldig met de beschikbare ruimte te worden omgegaan. Het verstedelijkingsbeleid richt zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Bij voorkeur wordt bij verstedelijking eerst gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; dan pas naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.

Deelconclusie

Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten, doordat er sprake is van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Voor het voorliggend bestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang:

Stedelijk gebied (artikel 3.1)  

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. In paragraaf 4.5 van dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen.

Mobiliteitstoets (artikel 3.7)

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de bijlage van de verordening uitgevoerd. In paragraaf 4.11 is inzicht gegeven in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkelingen binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.

Deelconclusie

Het onderhavige initiatief betreft geen grootschalige stedelijke ontwikkeling en is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiodocument

Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau.

De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.

Deelconclusie
Voor gemeente De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van twee wooneenheden mogelijk, binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bilts Manifest

In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn de volgende:

  • Ruimte en groen;
  • Historische landschappen;
  • Krachtige kernen;
  • Hoogwaardige kennis;
  • Topper in sport;
  • Centrale ligging.

De zes kernkwaliteiten zijn hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.

3.4.2 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 - Fragment structuurvisiekaart, rood omcirkeld het plangebied

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. Waar mogelijk worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingepast binnen bestaande bebouwing of gebruikt voor het instandhouden en opwaarderen van bestaande cultuurhistorische gebouwen of dorpsstructuren: hergebruik en transformatie met liefde voor de bestaande waardes en kwaliteiten. Het plangebied kent de typering 'dorpen'. Verder geldt de aanduiding 'kleinschalige verbetering bestaande woonwijken' voor het plangebied. Deze aanduiding betreft een ontwikkelopgave.

Deelconclusie

In voorliggende situatie is er sprake van een tijdelijk leegstaand pand. Met voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe functie in de vorm van woningen voor het plangebied voorgesteld. Hiermee wordt voldaan aan de vraag naar woningen en wordt gebruik gemaakt van reeds bestaande bebouwing.

3.4.3 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente.

Deelconclusie

Het gebouw binnen het plangebied komt niet voor op de startlijst en betreft conform de kaart 'Dorpen en gehuchten' ook geen rijks- of gemeentelijk monument. De kaart 'wegen, paden en sporen' laat zien dat ook de wegen waaraan het plangebied ligt geen cultuurhistorische waarde hebben. Met het planvoornemen komen daarom geen cultuurhistorische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding.

3.4.4 Woonvisie 2013-2020

Op 25 april 2013 is de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de constatering dat de uitgangspunten van de vorige woonvisie deels niet meer actueel waren. Daarnaast was er sprake van een turbulente tijd. Enerzijds door de plannen van het kabinet, het regeerakkoord (oktober 2012) het woonakkoord (februari 2013) en de onzekerheid van de invloed die de voorgestelde maatregelen zullen hebben op het functioneren van de woningmarkt. Anderzijds heeft de huidige economische crisis flinke invloed op het functioneren van de woningmarkt, ook in de gewilde, krappe woningmarkt binnen de gemeente De Bilt.

In lijn met hetgeen is opgenomen in het Bilts Manifest (2010) en in de Structuurvisie (2012) krijgt kwaliteit van wonen en de woonomgeving in de Woonvisie meer prioriteit. Waar voorheen de kwantiteit, het aantal te bouwen woningen centraal stond, wil de gemeente zich de komende jaren vooral richten op het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteit. Doel is het bestaande hoogwaardige woonmilieu behouden en verder versterken met kleinschalige woningbouw.

De Woonvisie 2013-2020 speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukking aan de wijze waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2013 op het gebied van wonen wil realiseren. Het college stelt zich in de periode 2013-2020 de volgende ambities:

  • 1. Vasthouden aan het kwalitatief hoogwaardig woonmilieu
  • 2. Leefbare vitale kernen
  • 3. Inwoners met een zorgbehoefte de mogelijkheid bieden zo lang en zelfstandig mogelijk in de eigen omgeving te blijven wonen
  • 4. Bouwen voor starters en jonge gezinnen
  • 5. Bouwen voor ouderen
  • 6. Doorstroming bevorderen, passende huisvesting voor iedereen
  • 7. Profiteren van de economische aantrekkelijkheid van de regio
  • 8. Duurzaam bouwen
  • 9. Investeren in de bestaande woningvoorraad

Om deze ambities te kunnen bereiken zijn deze uitgewerkt in de volgende zes, meer concrete, beleidskeuzes:

  • 1. Specifiek woonmilieu behouden en versterken (kwaliteit gaat boven kwantiteit).
  • 2. Betaalbare huisvesting voor starters en (jonge) gezinnen ten gunste van de leefbaarheid en vitaliteit in de kleine kernen.
  • 3. Doelgroep ouderen krijgt waar mogelijk voorrang in de grotere kernen.
  • 4. Kwetsbare inwoners met een zorgbehoefte krijgen prioriteit.
  • 5. Levensloopbestendig bouwen en duurzaamheid als uitgangspunt.
  • 6. Naast sturing op 5% nieuwbouw, ook de bestaande woningvoorraad opplussen.

Om de gestelde ambities te kunnen nastreven zullen de betrokken partijen gericht moeten sturen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen sturingsinstrumenten binnen de nieuwbouw en de bestaande bouw. In totaal zijn er 14 instrumenten uitgewerkt. Voorbeelden van een sturingsinstrument binnen de nieuwbouw zijn het specifiek labelen van woningen voor doelgroepen en het inzetten van de koop goedkoop constructie. Sturingsinstrumenten binnen de bestaande bouw zijn onder andere het doen van onderzoek naar levensloopbestendige wijken en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. De in totaal 14 sturingsinstrumenten zijn alle beschreven en in een matrix weergegeven waarin zichtbaar is aan welke ambitie ze bijdragen.

Aanvullend op voornoemde woonvisie is in 2016 de notitie 'Aanvullend woonbeleid' opgesteld. Deze aanvulling is gewenst enerzijds door de inwerkingtreding van de Woningwet 2015, die stelt dat gemeente en huurdersorganisatie een grotere, meer sturende rol krijgen ten opzichte van de woningcorporatie, en anderzijds door de aantrekkende/veranderende woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de nieuwe rol van de gemeente is actueel en concreet beleid nodig. Ook wil de gemeente inzicht geven in actuele ontwikkelingen op de lokale woningmarkt. De notitie gaat in op 11 thema's vanuit de Woningwet en de actualiteit.

Deelconclusie
Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Gelet op de conclusies uit de woonvisie past de voorziene woningbouw binnen het gemeentelijk beleid.

3.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Deelconclusie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen en draagt beperkt bij aan het vergroten van de parkeerbehoefte. Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de ontwikkeling afnemen. Parkeren zal op de Tuinstraat plaatsvinden. De ontsluiting zal via de Burgemeester de Withstraat en de Dorpsstraat Vo Steenstraat op de Soestdijkseweg Zuid plaatsvinden. De Tuinstraat heeft voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen op te vangen. Daarbij wordt opgemerkt dat de verkeersbewegingen gekoppeld aan het kinderdagverblijf komen te vervallen. Er zal derhalve sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Voor een inhoudelijke toets wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van deze plantoelichting.

3.4.6 Welstandsnota

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.

De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0007.jpg"

Figuur 3.3 - Fragment kaart welstandsgebieden, rood omcirkeld het plangebied

Het plangebied valt onder het gebied 'Vroegstedelijke uitbreidingen'. Het betreft vooral planmatige uitbreidingen van begin 20e eeuw. Het welstandstoezicht in deze gebieden is soepel en gericht op behoud van de samenhang.

Deelconclusie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen waarbij enkel sprake is van een interne verbouwing waardoor verder toetsing aan de welstandsnota achterwege is gelaten.

3.5 Conclusie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Met het initiatief wordt een nieuwe passende functie gegeven aan reeds bestaande bebouwing in stedelijk gebied. Met het planvoornemen komen geen cultuurhistorische of archeologische waarden in het geding. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen zowel de nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.1 Archeologie

4.1.1 Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening en archeologische beleidskaart opgesteld.

Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.1.2 Situatie

Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'VAW1'. Het plangebied valt daarmee binnen de 'Historische bewoningslinten' en 'Zones met verwachting militair erfgoed'. In deze zone geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 50 cm over een oppervlakte vanaf 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming .

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.1 Fragment archeologische beleidskaart

Ter plaatse van het plangebied mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de geldende bestemming, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de bouw van één of meerdere bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 100 m² of groter en dieper dan 0,5 m -mv een rapport overlegt, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde. Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Met de ontwikkeling wordt de grond niet geroerd, waardoor een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

4.2.1 Wettelijk kader

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

4.2.2 Situatie

De ontwikkeling in het plangebied voorziet niet in de toevoeging van een nieuwe milieuhinderlijke functie. Wel wordt voorzien in een gevoelige functie, namelijk wonen. De directe omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een overwegend woongebied. Het plangebied wordt, op de westzijde na, omsloten door woonbebouwing. Aan de westzijde bevindt zich het plein van een school. Vanwege de ligging van het plangebied maakt het besluitgebied deel uit van een 'rustig woongebied'

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. In de huidige situatie is reeds sprake van een geluidsgevoelige functie (kinderdagverblijf). Feitelijk zal aan deze situatie niets veranderen met het voorgenomen initiatief. Daarnaast is reeds wonen, zij het in bijzondere woonvorm toegestaan.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgaande toetsing, moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Onderstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar, op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk weergegeven:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   0   0   30   0   30   0  

De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend initiatief bedraagt 30 meter voor de school. In de feitelijke situatie grenst het schoolplein aan het plangebied maar is de afstand tot de school 30 meter. Naast overlast moet beoordeeld worden of de school in haar mogelijkheden wordt geschaad. Hierbij is het Activiteitenbesluit voor de beoordeling van toepassing. Volgens het Activiteitenbesluit mag, voor de beoordeling, het stemgeluid van het plein achterwege worden gelaten waardoor de school niet in haar mogelijkheden wordt geschaad. Verder wordt de school op termijn gesloopt waardoor het aannemelijk is dat de school niet uit zal breiden.

4.2.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het gewenste gebruik.

4.3.2 Situatie

In maart 2018 is door Anteagroup een actualiserend en nader bodemonderzoek naar lood uitgevoerd voor de locatie Jasmijnstraat - Tuinstraat te De Bilt1. De onderzoekslocatie betrof het terrein achter onderhavig plangebied en de voorzijde hiervan. De aanleiding voor het onderzoek zijn de resultaten van voorgaande bodemonderzoeken waarbij onder andere matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen zijn aangetoond.

Uit de resultaten van het actualiserend en nader bodemonderzoek blijkt dat op het achterliggende terrein in zowel de zintuiglijk schone als sporen baksteen en sporen kolengruishoudende bovengrond lokaal sprake is van een matige tot sterke verontreiniging met lood. In het grondmonster dat is genomen ter plaatse van onderhavig plangebied is echter ten hoogste een lichte verontreiniging met kwik lood en PAK aangetoond. Tijdens het onderzoek is in een bodemmonster dat is genomen ter plaatse van een 'Tuinfornuisje' geen asbesthoudend materiaal aangetoond. Het grondwater is ten hoogste een licht verontreinigd met zink.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Wettelijk kader

Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

4.4.2 Situatie

Binnen het plangebied bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig.

4.4.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. .

4.5 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid en duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

4.5.1 Wettelijk kader

De wettelijke eisen inzake duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit 2012. Per 3 november 2018 is het bouwbesluit voor het laatst gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De geldende eisen zijn zodoende als volgt.

Bouwbesluit 2012 - prestatie eisen

  • 1. Een minimale isolatiewaarde van Rc=4,5 w/m2.K voor verticale uitwendige scheidingsconstructies en voor horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructies een minimale isolatiewaarde van Rc=6,0 w/m2.K;
  • 2. Een maximale U-waarde van 2,2 w/m2.K en een gemiddelde U-waarde van 1,65 w/m2.K voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  • 3. Een maximale isolatiewaarde voor vloeren van 3,5 m2 K/W;
  • 4. Een minimale EPC waarde van 0,4. De EPC dient berekent te worden middel de EPG methodiek;
  • 5. Milieuprestatie Gebouw (MPG) Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Milieuprestatie Gebouw (MPG):

Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

4.5.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Voorliggende paragraaf gaat hierop in.

4.5.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente De Bilt heeft haar ambitie duurzaam bouwen in onder andere de woonvisie, milieubeleidsplan en het duurzaamheidsprogramma vastgelegd. Verder is in mei 2016 nieuw beleid ten aanzien van duurzaam bouwen, als onderdeel van het duurzaamheidsprogramma, vastgesteld. Dit betreft het DuBobeleid.

Woonvisie 2013-2020

In de Woonvisie 2013-2020 (vastgesteld op 25 april 2013) heeft de raad ervoor gekozen om te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners voor zowel bestaande als nieuwbouw. Middels een motie bij vaststelling van de woonvisie zijn de volgende punten inzake duurzaam bouwen vastgelegd:

  • 1. GPR Gebouw niet alleen te gebruiken bij nieuwbouw, maar ook bij renovatie;
  • 2. Het ambitieniveau van de gemeente op het gebied van duurzaamheid te verhogen door uit te gaan van een gemiddelde GPR-score van minimaal 7;
  • 3. Te streven naar een score van minimaal 8 op de GPR sub-module toegankelijkheid voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen;
  • 4. Actief te bevorderen - onder andere door gerichte voorlichting - dat zowel bij grotere bouw- en renovatieprojecten als bij kleinere particuliere initiatieven de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid worden nagestreefd.

In mei 2016 is een nieuwe actuele ambitie aan de gemeenteraad voorgelegd. Vanuit het gemeentelijk beleidskader gelden de volgende ambities op basis van de berekening met de tool GPR gebouw:

  • Te streven naar score van minimaal een 8 op de GPR submodule toegankelijkheid.
  • Minimale gemiddelde score van 7.

Aanbod gemeente

Het gebruik van GPR gebouw wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid. Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energiespecialist om de kansen en mogelijkheden inzake duurzaam bouwen na te gaan. Voor een licentie alsook een adviesgesprek kan contact opgenomen worden met E. Rot via e.rot@odru.nl of via 088 022 50 00. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd.

Milieubeleidsplan
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:

  • De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen." Voor het aspect Energie is de minimale waarde een 7,0;
  • Voor GWW-projecten is opgenomen: Voor een duurzame stedenbouw wordt het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw gebruikt. Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt

Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente gezegd: De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.

Duurzaamheidsprogramma 2015-2018

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 vastgesteld. Een belangrijke ambitie volgens het Biltse coalitieakkoord 'Oog voor elkaar, oog voor de toekomst' van 7 mei 2014 is dat duurzaamheid een vanzelfsprekend uitgangspunt in het denken en handelen is. Als concrete stappen daar naartoe, noemt het akkoord onder meer dat de gemeente het goede voorbeeld moet geven en dat moet worden vastgehouden aan de eerder vastgestelde ambitie van energieneutraliteit in 2030. Ook de noodzaak van het verminderen van de productie van afval is in het coalitieakkoord vermeld.

Het streven naar energieneutraliteit en naar een circulaire economie waren daarom de twee pijlers waarop het duurzaamheidprogramma voor de jaren 2015-2018 is gebouwd. Om de gemeentelijke voorbeeldfunctie invulling te geven, moet duurzaamheid de leidraad zijn voor het handelen van de gemeente. Onder het motto 'practice what you preach' zal de gemeente haar voorbeeldfunctie nog meer dan in het verleden tot uitdrukking moeten brengen. Niet alleen binnen onze eigen organisatie, zoals op het vlak van het energieverbruik van de gemeentelijke gebouwen, maar ook in onze rol van bestuursorgaan. Zo zal duurzaamheid bijvoorbeeld in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangspunt zijn.

DuBobeleid

In het nieuwe DuBobeleid gaat het om een ambitie en niet om een verplichting. Het streven naar een (hoog) rapportcijfer in GPR gebouw past daarbij. Het college wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan het wettelijke.

De ambitie een energieneutraal De Bilt in 2030 betekent dat de inspanningen hier wel op gericht moeten zijn, maar dat per project inzichtelijk gemaakt wordt wat de ambitie het aan extra investering vergt. De keuze voor een ambitieniveau zet de kaders voor het maken van afspraken door gemeente (projectleiders) met bouwers. Het beleid gaat uit van het ambitieniveau 'voortvarend'.

De ambitie voortvarend betekent een forse maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. Voortvarend gaat een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Ten aanzien van nieuwbouw en bestaande bouwen worden de volgende ambities gesteld:

Nieuwbouw

  • Score GPR gebouw van gemiddeld een 8 met minimaal een 9 voor energie, minimaal 7 voor milieu en een 8 voor levensloopbestendigheid;
  • Voor publieke gebouwen nieuwbouw gemiddeld een 8,5 tot 9.

Bestaande bouw

  • een verhoging van de GPR-score met 2,5;
  • minimaal Label B;
  • streven naar Nul op de meter voor woningen.
4.5.4 Situatie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een bestaand gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Tijdens de interne verbouw is men voornemens om, binnen de bestaande beleidskaders, verduurzamende maatregelen te nemen.

4.6 Ecologie

4.6.1 Wettelijk kader

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Wet Natuurbescherming, de gebiedsbescherming gebeurt via de Natuurbeschermingswet.

4.6.2 Situatie

Gebiedsbescherming
Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' ligt op circa 5,5 kilometer afstand van het plangebied. Overige Nederlandse Natura 2000-gebieden (o.a. 'Gooi- en Eemmeer' en 'Kolland en Overlangbroek') liggen op grotere afstand. Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en overige Natura 2000-gebieden, de geïsoleerde ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en overige Natura 2000-gebieden en de beperkte omvang van de geplande ontwikkeling in het plangebied zijn eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Ook kan, vanwege de afstand en de beperkte omvang van de ontwikkeling, worden geconcludeerd dat op voorhand significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Natuurwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland. Het Landgoed Beerschoten, ten oosten van het plangebied is aangewezen als bestaande natuur binnen het NNN. Dit NNN-gebied ligt op ruim 170 meter afstand van het plangebied. Ook ten westen en zuiden van de bebouwde kom van Bilthoven en De Bilt liggen enkele natuurgebieden welke zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het NNN. Het betreft onder andere Landgoed de Leyen, de Hoogenkampse plas en Fort Voordorp. Deze gebieden liggen op ruimere afstand van het plangebied. Er vindt, als gevolg van de ontwikkeling, geen ruimtebeslag op bestaande natuur plaats. Bij het toetsingskader van het NNN is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het NNN zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden. De kernkwaliteiten van het NNN worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

Soortbescherming
Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Hiervoor zal een interne verbouwing worden uitgevoerd. Hierbij worden de buitenmuren gehandhaafd en blijft het dak onaangetast. Aangenomen kan worden dat er door de verbouwing geen beschermde planten- of diersoorten worden aangetast. Een onderzoek naar het aspect flora en fauna is daarom niet nodig

4.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt voorts geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Wettelijk kader

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
  • Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
4.7.2 Situatie

In de onderstaande figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Utrecht weergegeven. Hier is te zien dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire dan wel mobiele bronnen bevinden. Wel is het plangebied gelegen op grote afstand van de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. Deze maakt ook geen onderdeel uit van het basisnet. Onderstaand worden de stationaire en mobiele bronnen nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.2 - Uitsnede risicokaart Nederland

Inrichtingen

Er zijn geen risicovolle inrichtingen op korte afstand van het plangebied gelegen.

Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit

Er zijn geen bedrijven op korte afstand van het plangebied gelegen waarvoor vanuit overige milieuwetgeving afstandsnormen gelden.

Mobiele bronnen

Spoorlijn Utrecht - Amersfoort

Ten noordwesten van het plangebied ligt op een afstand van ruim 2.000 meter de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. Deze spoorlijn maakt deel uit van het Basisnet Spoor voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Over deze spoorlijn worden op dit moment echter geen gevaarlijke stoffen meer vervoerd. In uitzondering hierop kunnen nog wel incidentele transporten plaatsvinden in geval van onvermijdbare spoorwegomleidingen. Dit bevestigt de eerder genoemde 'nul'-status van de spoorlijn conform het Basisnet Spoor. Het spoorvervoer leidt daarom niet tot een belemmering voor het plangebied.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Transport wegen

Over de wegen in en om het besluitgebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een omvang waardoor sprake is van externe veiligheidsrisico's buiten de weg. De dichtstbijzijnde route voor gevaarlijk stoffen betreffen de Utrechtseweg en de Rijkswegen A27 en A28. Deze liggen op een afstand van respectievelijk 235, 2.000 en 1.400 meter. Het besluitgebied ligt buiten de 10-6 contour en het invloedsgebied van het groepsrisico voor deze wegen, een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.

Elektromagnetische straling

Er zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen antennes aanwezig die van invloed zijn op het plangebied.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

4.8.1 Wettelijk kader

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

4.8.2 Situatie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. In de huidige situatie is er reeds sprake van een geluidsgevoelig object en is wonen (in bijzondere woonvorm) reeds toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van de realisatie van een nieuwe geluidsgevoelige functie.

Voor de Tuinstraat, en enkele wegen in de directe omgeving, geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Uit de geluidskaart van de Omgevingsdienst regio Utrecht blijkt dat, als gevolg van de Tuinstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt overschreden. Echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt bij de woningen niet overschreden. Omdat voor de Tuinstraat een 30 km/u regime geldt is verlening van hogere waarden niet nodig.

De woning is wel gelegen binnen de geluidszone van de Soestdijkseweg Zuid. Uit de geluidskaart blijkt dat, voor wat betreft geluid afkomstig van de Soestdijkseweg Zuid, ruim wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.20001BP0015-VG01_0010.jpg"

Figuur 4.2 - Uitsnede geluidskaart ODRU

Het plangebied valt verder niet binnen de geluidszone van een spoorweg of gezoneerd bedrijventerrein. Een akoestisch onderzoek tengevolge van wegverkeerslawaai is daarom niet benodigd.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Wettelijk kader

Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteit situatie van belang. Daarnaast wordt gekeken naar de beoordelingsmethoden die de landelijke GGD en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert. Evenzo wordt hierbij meteen geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin gezondheid en milieu meer aan elkaar worden gekoppeld.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor PM1 en PM0,1 zijn geen wettelijke grenswaarden of WHO-advieswaarden beschikbaar. De wettelijke grenswaarden en WHO advieswaarden van NO2, PM10 en PM2,5 zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Soort norm   Concentratie   Status  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   Grenswaarde  
NO2   Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden)   200 µg/m3*   Grenswaarde  
PM10   Jaargemiddelde   40 µg/m3   Grenswaarde  
PM10   Jaargemiddelde   20 µg/m3   WHO advieswaarde  
PM10   Daggemiddelde (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden)   50 µg/m3
31,3 µg/m3 (jaargemiddeld)**  
Grenswaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   25 µg/m3   Grenswaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   20 µg/m3 (vanaf 2020)   Indicatieve grenswaarde (EU)  
PM2,5   Jaargemiddelde blootstellingsconcentratie   20 µg/m3   Grenswaarde#  
PM2,5   Jaargemiddelde blootstellingsconcentratie (vermindering blootstelling, afh. van blootstellingsindex in 2011)   14,4 µg/m3 (vanaf 2020)***   Richtwaarde/streefwaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   10 µg/m3   WHO advieswaarde  

* Van toepassing voor wegen waarvan ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.

** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Want de daggemiddelde norm komt ongeveer overeen met 31,3 µg/m3 jaargemiddeld.

*** Streefwaarden uit de Europese richtlijnen staan als 'richtwaarden' in de Wet milieubeheer. Deze richtwaarde staat in voorschrift 4.7 uit bijlage 2 van de Wm en geldt alleen voor de rijksoverheid.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.00 0 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit

Stikstofdioxide (NO2)

Een concentratie tot 10 microgram per kuub voor stikstofdioxide wordt door de landelijke GGD (handboek voor een gezonde inrichting van de leefomgeving - 2018) bestempelt als zijnde milieugezondheidkwaliteit goed. Boven de 20 microgram wordt de kwaliteit als matig bestempelt en boven de 30 microgram onvoldoende. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 40 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

Fijn stof (PM10)

Fijn stof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijn stof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De Wereld Gezondheid Organisatie hanteert daarom een advieswaarde van 20 microgram per m3. Een concentratie van boven de 20 microgram per kuub voor fijn stof wordt door de landelijke GGD bestempelt als zijnde milieugezondheidkwaliteit onvoldoende en boven de 30 microgram als zijnde zeer onvoldoende. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar dus aanzienlijk boven.

Fijner stof (PM2,5)

fijner stof (PM2,5) is een belangrijke schadelijke component van fijn stof. De Wereld Gezondheid Organisatie hanteert daarom een advieswaarde van 10 microgram per m3. Een concentratie van boven de 10 microgram per kuub wordt door de landelijke GGD bestempelt als zijnde milieugezondheidkwaliteit onvoldoende en boven de 14 microgram als zijnde zeer onvoldoende. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

Elementair koolstof (roet)

Elementair koolstof is een maat voor de massa van roetdeeltjes in fijn stof en is daardoor een goede indicator voor te verwachten geuroverlast. Er gelden geen formele grenswaarden voor elementair koolstof. Roet is een verzamelnaam voor zwarte deeltjes in de lucht, die ontstaan bij onvolledige verbranding. De belangrijkste bronnen voor roet zijn het wegverkeer (met name uitstoot van roetdeeltjes uit dieselmotoren), industriële bronnen en huishoudens (open haarden en kachels). In steden draagt het verkeer voor circa 50% bij aan de heersende roetconcentraties. Als vuistregel wordt op dit moment voor het gezondheidseffect 6 maanden "levensjaar" winst per microgram/kuub verlaagde EC concentraties gehanteerd (Commissie voor de milieueffectrapportage).

De gehanteerde advieswaarden van WHO en GGD ligt aanzienlijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Pas als aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en goed woon- een leefklimaat.

4.9.2 Situatie

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Hiervoor zal een interne verbouwing worden uitgevoerd. Uit paragraaf 4.11 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de functieverandering afneemt. Daardoor zal er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreden.

Het initiatief heeft geen betrekking op een gevoelige bestemming (functie) in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en fijner stof (PM2,5) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2017, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

Uit gegevens afkomstig van de Omgevingsdienst regio Utrecht blijken de navolgende waarden voor stikstof en fijnstof in 2018 en 2030.

Stof   2018   2030   Beoordeling (strengste waarden)  
NO2   18-20 µg/m3   12-14 µg/m3   goed-matig  
PM10   19-20 µg/m3   17-18 µg/m3   voldoende  
PM2,5   12-12,5 µg/m3   10-10,5 µg/m3   onvoldoende  

Ondanks dat niet wordt voldaan aan de advieswaarde van de WHO voor PM2,5 wordt voldaan aan alle wettelijke grenswaarden. Onderhavig initiatief is hierin zeker geen uitzondering in relatie tot de directe omgeving van het besluitgebied. Op basis van de advieswaarde van de WHO voor PM2,5 zijn er namelijk veel (woon)bestemmingen in de omgeving die ook niet voldoen aan de gestelde waarde.

Er kan gesteld worden dat de blootstelling aan luchtverontreiniging beperkt is en niet leidt tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.9.3 Conclusie

4.9.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.10 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

4.10.1 Normstelling en beleid

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug.

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-20213. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.

In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water. Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing4): De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;

Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst. Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven; Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Handboek Watertoetsproces

Het waterschap heeft een Handboek Watertoetsproces ontwikkeld. Het handboek is bedoeld voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, zoals gemeenten, projectontwikkelaars en adviesbureaus. Water en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom wil het waterschap samen met gemeenten de waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten afwegen. Het handboek5 is daarin een eerste stap. In het handboek staan richtlijnen voor het watertoetsproces.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 14

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels Keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

4.10.2 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor dit bestemmingsplan is op 8 januari 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 1 bij de toelichting. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

4.10.3 Situatie plangebied

Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw (kinderdagverblijf) naar een tweetal reguliere woningen. Er vindt geen wijziging plaats in het verhard oppervlak. Vuil water wordt nu en in de toekomstige situatie afgevoerd naar het gemeentelijk riool. Vanwege het feit dat er enkele sprake is van een functiewijziging heeft er geen overleg met het waterschap plaatsgevonden.

4.10.4 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

4.11.2 Verkeer

Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van een kinderdagverblijf. Volgens de kengetallen van het CROW6 is het aantal verkeersbewegingen, uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom', maximaal 38 per 100 m2 bvo per dag. Dit komt voor de huidige situatie, uitgaande van 200 m2 bvo, neer op 76 verkeersbewegingen per dag.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is er sprake van een tweetal reguliere woningen. Uitgaande van 'Koop, etage midden', de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen minimaal 5,2 per dag. Dit betekent dat met het initiatief maximaal 11 verkeersbewegingen per dag tot stand komen. Hiermee neemt het totaal aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af. Het verkeer van en naar het plangebied kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Tuinstraat.

4.11.3 Parkeren

Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van een kinderdagverblijf. Volgens de kengetallen van het CROW7 is het benodigde aantal parkeerplaatsen, uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom', maximaal 1,5 per 100 m2 bvo. Dit komt voor de huidige situatie, uitgaande van 200 m2 bvo, neer op 3 parkeerplaatsen.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is er sprake van een tweetal reguliere woningen. Uitgaande van 'Koop, etage midden', de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het benodigde aantal parkeerplaatsen minimaal 1,4 per woning. Dit betekent dat met het initiatief het benodigde aantal parkeerplaatsen niet wijzigt.

4.11.4 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

5.1 Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

5.2 Situatie

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. De economische haalbaarheid is daarmee anderszins verzekerd. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Overlegresultaten

6.1 Overleg met de bevolking

Eén ieder is op 8 februari 2019 op de hoogte gebracht van onderhavig initiatief in het 'Mededelingenblad' met nummer 2019/06 van de gemeente De Bilt. Een van de redenen voor het vertrek van het kinderdagverblijf, dat in het pand aan de Tuinstraat 3 was gevestigd, waren de klachten uit de buurt met betrekking tot onder andere verkeersoverlast. Met voorgenomen functiewijziging komt de verkeersoverlast door het kinderdagverblijf in de Tuinstraat te vervallen. Omwonenden van de Tuinstraat 3 staan derhalve positief tegenover de beoogde functiewijziging omdat gehoor wordt gegeven aan de klachten met betrekking tot verkeersoverlast en woningen op deze locatie beter aansluiten bij de omgeving.

6.2 Overleg met instanties

In het kader van wettelijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de verschillende vooroverlegpartners. Desbetreffende partijen hebben geen aanleiding gezien om opmerkingen te plaatsen en zijn akkoord met het plan.

6.3 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Tuinstraat 3 te De Bilt' met ingang van 27 augustus 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn is er 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 3). De ingediende zienswijze geeft geen concrete aanleiding om het bestemmingsplan zelf aan te passen. In het kader van het (ontwerp) bestemmingsplan is getoetst aan een goede ruimtelijke ordening. Er kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon – en leefklimaat.'

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek van De Bilt. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

7.2 Inleidende regels

Begrippen ( Artikel 1 )

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

7.3 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Wonen (Artikel 3)

De beoogde nieuwe woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde woningen waarbinnen de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen is toegestaan. Verder is het gebruik als tuinen en erven, groenvoorzieningen en parkeergelegenheid (op eigen terrein) toegestaan. De hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. Verder is het maximaal aantal wooneenheden vastgelegd op de verbeelding middels een aanduiding.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

Waarde - Archeologie 2 (Waarde - Archeologie 2)

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden (hoge archeologische verwachting).

7.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel zijn enkele algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Het betreft onder andere een regeling voor bestaande afwijkingen van de regels van het plan (voor wat betreft de maatvoering).

Algemene afwijkingsregels ( Artikel 7 )
Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 8)

het bestemmingsplan bevat allereerst een wijzigingsregel waarmee de overschrijding van bestemmingsgrenzen geregeld wordt. Vervolgens volgt een tweetal regels waarmee de Staat van Bedrijfsactiviteiten gewijzigd kan worden.

Algemene procedureregels (Artikel 9)

In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van een nadere eis.

Overige regels (Artikel 10)

Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen. Daarnaast is er een algemene regeling opgenomen om te voorkomen dat er parkeeroverlast ontstaat.

7.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 11)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (Artikel 12)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Tuinstraat 3 De Bilt'.