direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Rubenslaan 17 te Bilthoven
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van twee vrijstaande woningen op het perceel aan de Rubenslaan 17 te Bilthoven, waarbij de aanwezige vrijstaande woning wordt gesloopt. Het perceel ligt in een groene bosrijke omgeving in een villawijk in Bilthoven Noord. Op het moment is op het perceel één villa met aanbouw aanwezig. In 2005 is reeds een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met kelder op het perceel Rubenslaan 17 te Bilthoven. Deze is echter niet gerealiseerd.

De realisatie van de nieuwe woningen wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013'. Het voorliggende plan 'Wijzigingsplan Rubenslaan 17 te Bilthoven' is een wijzigingsplan van het geldende bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling die de realisatie van de extra woning mogelijk maakt.

1.2 Bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' dat op 22 mei 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied valt binnen de bestemming 'Wonen - 4'. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in de vorm van vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen. Per bouwperceel mogen niet meer hoofdgebouwen/woningen worden gerealiseerd dan bestaande ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan. Dit initiatief, dat voorziet in de toevoeging van één extra woning, is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Wonen - 1 t/m 5 te wijzigen ten behoeve van het realiseren van extra woningen. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 15.6.1 van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de ontwikkelingsmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld dat voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden genoemd in artikel 15.6.1 van het bestemmingsplan Bilthoven-Noord 2013. Het wijzigingsplan bevat een toelichting, planregels en een verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0001.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013'

Het geldende bestemmingsplan bevat onderstaande regels voor het wijzigen van de bestemming 'Wonen - 4':

  • a. de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting mag niet meer bedragen dan 10 dB boven de voorkeurswaarde, zoals genoemd in artikel 82 lid 1 van de Wet geluidhinder;

In paragraaf 4.1 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  • b. op basis van ecologisch onderzoek dient aangetoond te worden op welke wijze de Flora- en faunawet in acht wordt genomen;

In paragraaf 4.10 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  • c. op basis van verkeerskundig onderzoek dient aangetoond te worden dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en dat er geen nadelige gevolgen zijn voor onder meer:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de doorstroming van het verkeer;
    • 3. de bereikbaarheid van naastgelegen percelen;

In paragraaf 4.11 is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  • d. uit een stedenbouwkundige onderbouwing moet blijken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de in hoofdstuk 3 van de Stedenbouwkundige visie beschreven eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

In paragraaf 4.12 Stedenbouwkundige verantwoording is aangetoond dat wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

  • e. een vrijstaande woning mag niet worden vervangen door twee-aaneengebouwde woningen.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de realisatie van één extra vrijstaande woning. Hiermee is voldaan aan bovenstaande voorwaarde.

Voorliggend initiatief is in overeenstemming met bovenstaande regels. In Hoofdstuk 5 wordt dit nader onderbouwd.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Utrecht, de regio Utrecht en de gemeente De Bilt weergegeven. De omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden en een stedenbouwkundige verantwoording, komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 is het initiatief integraal afgewogen en beoordeeld. Hoofdstuk 6 beschrijft de uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de juridische toelichting beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Rubenslaan 17 in Bilthoven Noord, tussen de woningen aan de Rubenslaan 15 en 19. Het plangebied omvat de kadastrale percelen gemeente De Bilt, sectie A, nummer 1062, 1148 en 1189. De percelen hebben een totaal oppervlak van circa 4900 m2. Op onderstaande afbeelding is de kadastrale situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0002.png"

Kadastrale situatie. Plangebied omlijnd met stippenlijn.

Het omliggende gebied wordt gekenmerkt door grote villa's op ruime tot zeer ruime kavels in een groene bosomgeving. Het gebied bevat belangrijke stedenbouwkundige kenmerken zoals lange laanstructuren, diepe voortuinen, grote afstanden tussen de woningen en bosrijke tuinen. Aan de westzijde wordt het plangebied omsloten door bos. Achter dit bos liggen hockeyvelden. De noord- en zuidzijde worden omsloten door andere woningen, en de oostzijde wordt omsloten door de Rubenslaan. De Rubenslaan sluit aan op de Ruysdaellaan en de Van Ostadelaan, welke vervolgens aansluiten op de Soestdijkseweg noord; de belangrijkste ontsluiting van het gebied. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0003.png"

Ligging plangebied. Plangebied rood omlijnd

2.2 Ruimtelijke structuur

Bilthoven Noord vormt een ensemble van verschillende villaparken met elk een eigen tijdsgeest. Het grootste deel wordt gevormd door de villaparken uit 1910 en 1920. Ondanks de verschillende villaparken vormt het gebied een samenhangend geheel. Het hele gebied is vanaf een centrale as (de Soestdijkseweg Noord) ontwikkeld, waarvan uit diverse lanen in elkaar overlopen.

Karakteristieke eigenschappen van het gebied zijn:

  • groen karakter: het gebied kent een landschappelijke structuur van bos en bomenlanen;
  • woningen staan op ruime kavels: de bebouwing is ondergeschikt aan de groenstructuur;
  • de bebouwing staat op ruime afstand van zowel naastliggende bebouwing als het openbaar gebied;
  • alle laanprofielen zijn eenduidig en hebben hetzelfde ruimtelijke principe;
  • bebouwing op de hoekkavels neemt veelal een bijzondere positie in door oriëntatie op twee zijden van
  • het openbaar gebied of een bijzondere draaiing naar de kruising;
  • rijke afwisseling van architectuur en bouwstijl van individuele woningen.

Het hoofdkenmerk van Bilthoven Noord wordt gevormd door villa's op ruime kavels in een bosgebied. De maat van de kavels en van de stedenbouwkundige opzet is niet in het hele plangebied gelijk. Het noordelijke deel van het plangebied heeft een meer royale opzet waarvan het noordelijke deel van Oosterpark het meest groene en lommerrijke deel van Bilthoven Noord is. Ten zuiden van de Beethovenlaan verandert het karakter. De Nicolailaan en de Obrechtlaan hebben meer een dorps karakter. Deze lijn is de denkbeeldige grens tussen de ruime bosvillawijk en het meer verdichte deel van Drakenstein/Biltsche Duinen.

Omdat het plangebied geen harde overgangsgrenzen kent en de lanen in grote mate bepalend zijn voor de ruimtelijke beleving, wordt de ruimtelijke structuur in beeld gebracht aan de hand van verschillende stedelijke elementen. Deze stedelijke elementen kunnen doorlopende lanen zijn, een schakeling van een aantal lanen of een compositie van gelijkwaardige lanen en pleinen. Naast de structuurdragers Soestdijkseweg Noord en Gezichtslaan bepalen deze lange doorlopende lijnen en de samenhangende bijzondere structuren en plekken het karakteristieke beeld van Bilthoven Noord. Dit principe gaat niet uit van opdeling in wijken, maar uit structuurbepalende lanen.

Er wordt een onderscheid gemaakt in een primaire en secundaire structuur. De primaire structuur bestaat uit de structuurdragers/hoofdassen, de lange lijnen en karakteristieke laanstructuren en de hieraan gekoppelde bijzondere plekken. De secundaire structuur bevat een aantal kortere lijnen of verbindingslanen. In de primaire structuur zijn tien verschillende ruimtelijke eenheden te onderscheiden. De secundaire structuur kent een zestal substructuren. Deze zijn op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0004.png"

Ruimtelijke structuren Bilthoven-Noord

De Rubenslaan wordt aangemerkt als primaire structuur met structurerende lijnen van "Biltsche Duinen en Ridderoord'. De ruimtelijke structuur wordt met name bepaald door de gebogen doorlopende lanen. De buurt kenmerkt zich door een groene en rustige sfeer. Mede dankzij de beboste voortuinen springen de woningen niet heel erg in het zicht. De rooilijn van de bebouwing meandert met de lanen mee en de bebouwing verspringt ten opzichte van elkaar. Bij de bochten volgt de bebouwingslijn het lanenprofiel.

2.3 Bestaande situatie

In de bestaande situatie is er in het plangebied één woning aanwezig. De woning is aan de achterzijde van enkele uitbouwen voorzien. Daarnaast is er aan de noordoostzijde van het plangebied een schuur aanwezig. Achter deze schuur is een privé tennisbaan aanwezig. De overige grond is als tuin in gebruik. Het gehele perceel heeft een grootte van ongeveer 70 x 75 meter.

Op onderstaande afbeeldingen zijn een foto van de woning weergegeven en een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0005.png"

Aanwezige woning op het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0006.png"

Luchtfoto van perceel Rubenslaan 17

2.4 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer wil de huidige woning op het perceel afbreken. In de plaats hiervan wil de initiatiefnemer twee woningen bouwen.

Voor deze woningen zijn twee nieuwe bouwvlakken bepaald. Deze bouwvlakken zijn op zodanig ingedeeld dat er te allen tijde minstens 15 meter tussen de bebouwing aanwezig is. De bouwvlakken zijn 14,5 en 18 meter breed, en worden in de rooilijn gepositioneerd. Beide woningen worden voorzien van een eigen inrit. Op onderstaande afbeeldingen zijn de indeling van de bouwvlakken weergegeven, en een algemene impressie van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0007.png"

Nieuwe situering bouwvlakken met afmetingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0008.png"

Impressie nieuwe situatie

De te bouwen woningen worden verder uitgewerkt in een nader uit te werken bouwplan. Dit zal gebeuren aan de hand van de regels in het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan voldoet aan het relevante rijks-, provinciaal en (inter)gemeentelijk beleid. De beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan zijn grotendeels van kracht. In hoofdstuk 3 van dat bestemmingsplan is het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hieronder is het plan aan dat beleid getoetst. Onder andere zijn de relevante beleidswijzigingen vermeld en wordt geconcludeerd op welke wijze het plan voldoet aan het (gewijzigde) beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 14 juni 2011 de nieuwe Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangeboden aan de Tweede Kamer. De structuurvisie is op 14 december 2011 vastgesteld.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid zal in ieder geval de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op de Ladder.

Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit wijzigingsplan voort.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in

Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende wijzigingsplan.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.

Het Bro stelt overheden verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

  • 1. beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één vrijstaand woonhuis in stedelijk gebied. Vanwege de kleinschalige omvang van het plan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

3.2.4 Modernisering Monumentenzorg

De Eerste Kamer heeft op 31 mei 2011 het wetsvoorstel Modernisering Monumentenzorg aangenomen. In de Wet modernisering monumentenzorg zijn drie speerpunten opgenomen:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Cultuurhistorie en ruimtelijke ordening

Het bestemmingsplan is volgens de wet een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Daarom is, als uitwerking van de wet, in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daartoe dienen gemeenten, volgens het Bro, ter voorbereiding op een bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden te inventariseren en analyseren.

Ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan is in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het initiatief beschreven, rekening houdend met de cultuurhistorische waarde van het plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie tweede herijking 2016 (PRS) (vastgesteld 10 december 2018) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.

De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Pijler duurzame leefomgeving

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving wordt voorgesorteerd op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. In de steden moet een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden blijven. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Pijler vitale steden en dorpen

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.

Pijler landelijk gebied met kwaliteit

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.

Onderhavig wijzigingsplan is niet in strijd met het beleid beschreven in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening tweede herijking 2016 (vastgesteld 10 december 2018) bevat regels voor gemeenten. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:

3.1 Stedelijk gebied

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

3.8 Mobiliteitstoets

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.

Het wijzigingsplan sluit aan bij de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het wijzigingsplan geeft regels voor verstedelijking. Omdat voorliggend wijzigingsplan enkel de bouw van een vrijstaande woning binnen het bouwvlak op het perceel aan de Rubenslaan 17 mogelijk maakt is een aanzienlijke toename van het aantal vervoersverplaatsingen niet te verwachten.

3.3.3 Partiële herzieningen

Op 10 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de herziening en tweede herziening van de Provinciale Structuurvisie Utrecht 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. Daarbij zijn echter geen onderdelen gewijzigd die relevant zijn voor dit wijzigingsplan en de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

3.3.4 Provinciale Milieuverordening

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 mei 2013. In de Provinciale ruimtelijke verordening zijn gebieden aangegeven die voor de winning van water van belang zijn. Met betrekking tot waterwinning wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, 100-jaar aandachtsgebieden en boringsvrije zones.

Het perceel Rubenslaan 17 ligt niet in een door deze verordening aangeduide zone.

3.3.5 Deelconclusie

Het provinciale beleid levert geen beperkingen op voor het wijzigingsplan.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug

De Utrechtse Heuvelrug vormt een aaneengesloten infiltratiegebied, waar ook Bilthoven onderdeel vanuit maakt. De provincie Utrecht wil ervoor zorgen dat het grondwaterreservoir van de Heuvelrug duurzaam wordt beheerd. Om een goede grondwaterkwaliteit van de Heuvelrug te waarborgen en te verbeteren wil de Provincie Utrecht een visie op mogelijkheden om diffuse emissies te beperken of terug te dringen. Deze visie dient te worden ingezet als een van de instrumenten voor een (pro)actieve bescherming van het grondwater van de Heuvelrug. Het doel van de visie is drieledig:

  • als referentie voor gewenst landgebruik in toekomstige projecten;
  • om het huidige landgebruik te toetsen;
  • om inzicht te krijgen welke instrumenten kunnen worden ingezet om diffuse emissies vanuit het huidige ruimtegebruik te beperken.

In de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug heeft de provincie aangegeven welke functies op welke locaties uit het oogpunt van grondwater het minst bezwaarlijk zijn. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico's met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, moeten maatregelen worden genomen om emissie naar grondwater te voorkomen.

Het plangebied valt in zone B van de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug. In deze visie wordt de Heuvelrug opgedeeld in drie zones A, B en C met van A naar C een oplopende mate van kwetsbaarheid. Voor zone B is het advies: ‘nee, tenzij’. Grondgebruikscategorieën, anders dan natuur, zijn ongewenst tenzij immissies in het grondwater goed kunnen worden voorkomen. Andere grondgebruikcategorieën zijn in zone B wel mogelijk, mits deze extensief ingevuld zijn en gepaard gaan met preventieve maatregelen, gericht op beperking van emissies van zware metalen, nitraat en bestrijdingsmiddelen.

In paragraaf 4.4 wordt nader aandacht besteed aan het aspect water.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.

Bilthoven Noord

Bilthoven Noord is in de structuurvisie benoemd als 'Wonen in het bos'. Volgens de structuurvisie woont men in deze wijk feitelijk bijna overal in het bos. Onder het bladerdek bevinden zich grotere en kleinere boskamers, waarin naast de vele villa’s met grote tuinen ook bijvoorbeeld een schoolgebouw, een verzorgingstehuis, een kerk of een kleine woonbuurt een plek hebben gevonden.

Eventuele nieuwe ontwikkelingen en transformaties dienen volgens de structuurvisie de fijnmazige structuur van boskamers en de kleinschalige opzet van de bebouwing te respecteren en bouwen er indien nodig op voort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0009.png"

Visiekaart Structuurvisie 2030

Het initiatief past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Het plan voldoet aan de gemeentelijke structuurvisie.

3.5.2 Woonvisie

'Woonvisie 2013-2020' en 'Aanvullend woonbeleid van Woningwet naar gemeentelijk beleid' (2016) zijn de gemeentelijke beleidskaders waaraan initiatieven worden getoetst.

Thema's die belangrijk zijn

  • Levensloopbestendig bouwen
  • Duurzaamheid
  • Jonge gezinnen, starters voor de leefbaarheid van kleinere kernen
  • Ouderen, dicht bij voorzieningen in de grotere kernen
  • 'betaalbaarheid' dus sociale huur, vrije sector huur < 1000,-, goedkope koop tot €180.000 - €200.000,- is gewenst.

Onderzoek (Stec, 2016) geeft aan dat komende tien jaar in de kern Bilthoven behoefte/ ruimte is aan 765 nieuwe woningen. Het accent ligt op appartementen en grondgebonden nultreden concepten voor ouderen en een beperkt aantal grondgebonden woningen (goedkope en middeldure koop is tot circa €300.000,-).

De aantrekkende markt en de regionale aantrekkingskracht van de gemeente De Bilt zorgt ervoor dat voor vrijwel alle nieuwbouwwoningen een koper te vinden is. Daarnaast is regionaal een (groeiend) tekort aan woningen en draagt woningbouw in onze gemeente bij aan het terugdringen van het regionale tekort.

In de kern Bilthoven zijn enkele tientallen locaties voor woningbouw beschikbaar dan wel in ontwikkeling. Op deze locaties worden appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd in verschillende prijsklassen. Diversiteit is van groot belang, door in alle segmenten en voor alle doelgroepen nieuw te bouwen kan lokaal doorstroming worden gecreëerd.

Het gaat hier om de toevoeging van één woning in het hogere prijssegment. Gezien de huidige aantrekkende markt en de geringe toename leidt dit plan niet tot leegstand in de gemeente. Tevens kan de woning bijdrage aan de lokale doorstroming.

3.5.3 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten. De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente De Bilt. Deze objecten zijn weergegeven op een zestal kaarten. Op kaart 5 zijn de forten, linies en bunkers uit de 2e Wereldoorlog opgenomen. De bunkercomplexen hebben cultuurhistorische waarde als onderdeel van het militaire landschap in het kader van de Tweede Wereldoorlog, daarnaast is de ensemblewaarde erg hoog. Hieronder is een uitsnede van kaart 5 opgenomen, waarop is te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen bunkercomplexen of andere aanverwante zaken aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0010.png"

Uitsnede kaart 5 cultuurhistorische startlijst

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

3.5.4 Nota erfgoedbeleid en Archeologische Beleidsadvieskaart

Op 28 november 2013 is de Nota Erfgoedbeleid en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. De Nota Erfgoedbeleid brengt structuur aan in de onderlinge samenhang van onder andere de documenten: het Bilts Manifest, de Structuurvisie gemeente De Bilt 2030, de Erfgoedverordening 2010 en de Cultuurhistorische Waardenkaart. De Nota Erfgoedbeleid formuleert het gemeentelijke erfgoedbeleid voor de periode tot en met 2022. Bedoeling van de nota is om op een eenduidige manier te zorgen voor het behouden en ontwikkelen van het cultuurhistorisch erfgoed. Door op een duurzame wijze met cultuurhistorisch erfgoed om te gaan wordt er voor gezorgd dat ook toekomstige generaties van het erfgoed kunnen blijven genieten. Leidende thema's in de Nota Erfgoedbeleid zijn: 'kwaliteit boven kwantiteit' en 'behoud door ontwikkeling'.

De Archeologische Beleidsadvieskaart is tegelijk vastgesteld met de Nota Erfgoedbeleid. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft concreet aan onder welke voorwaarden ingrepen (verstoringen) in de ondergrond mogen worden uitgevoerd en hoe daarmee moet worden omgegaan. Ook geeft de kaart inzicht in de archeologische verwachtingen en de verwachtingswaarden. De beleidsadvieskaart biedt een onderbouwd beslissingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen. De beleidsadvieskaart bevat vier kaartbijlagen. Op kaartbijlage 1 is het perceel aangeduid als ‘overgang van het stuwwallenlandschap’ met middelhoge verwachting voor jagers en hoge verwachting voor landbouwers. Aan het perceel is op kaartbijlage 2 de aanduiding ‘dekzandlandschap’ toegekend, welke vanaf de Middeleeuwen extensief is gebuikt. Op kaartbijlage 4 is aan het perceel daarom de aanduiding ‘VAW1’ (verwachte archeologische waarden 1) toegekend. Het gemeentelijk beleid voor de VAW1-zone is dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 die dieper gaan dan 50 cm –MV voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit wijzigingsplan is gericht op het mogelijk maken van twee nieuwe woningen van ca. 1000 m² en komt daarmee boven de grens van 100m². Om deze reden is er een archeologisch onderzoek nodig. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0011.png"

Archeologische beleidskaart uitsnede kaartbijlage 4

3.5.5 Gemeentelijke Verkeer- en vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en wil mensen stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken.

De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen. Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Ten aanzien van Bilthoven Noord is de route Soestdijkseweg-Noord/Gezichtslaan benoemd als onderdeel van de hoofdstructuur (gebiedsontsluitingswegen). De Soestdijkseweg-Noord, ten noorden van de Gezichtslaan is aangewezen als wijksontsluitingsweg.

De kruising Soestdijkseweg-Zuid en Gezichtslaan wordt aangepast om de veiligheid te vergoten. De Jan Steenlaan wordt afgewaardeerd ten behoeve van fietsers van/naar de middelbare scholen, waarbij de Rembrandtlaan de functie krijgt als wijkontsluitingsweg. Tot slot dient de leefbaarheid te worden vergroot door het Duurzaam Veilig inrichten van erftoegangswegen.

Het wijzigingsplan maakt slechts twee nieuwe woningen mogelijk, waarbij de huidige woning wordt gesloopt. Op basis van de kengetallen van het kennisplatform CROW leidt de ontwikkeling tot een toename van slechts ca. 7 verkeerbewegingen per dag. De Rubenslaan is een rustige woonstraat. Toevoeging van enkele verkeersbewegingen leidt derhalve niet tot negatieve effecten op het lokale wegennet en of de doelstellingen van het verkeer- en vervoerplan.

3.6 Conclusie

In hoofdstuk 4 is getoetst of het plan voldoet aan het relevante rijks-, provinciaal en (inter)gemeentelijk beleid. Er kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan past binnen het van toepassing zijnde beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. De zone in buitenstedelijk gebied bedraagt 250 m uit de as van de weg voor tweestrooks wegen. In binnenstedelijk gebied bedraagt deze afstand 200 m.

Afweging

De Rubenslaan is een weg waar een 30 km/uur regime geldt. Op basis van de Wet geluidhinder hoeft er voor een nieuwe woning aan een dergelijke weg geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Naar verwachting is de verkeersintensiteit van de Rubenslaan lager dan 1500 mvt/etmaal en zal de geluidbelasting veroorzaakt door deze weg niet boven de voorkeurswaarde van de Wgh uitkomen. Uit de gecumuleerde geluidbelasting (inclusief aftrek ex. art. 110g Wgh) blijkt dat overige wegen ook niet voor een hoge geluidbelasting zorgen (zie afbeelding). Bovendien liggen de nieuwe woningen op minimaal 15 meter vanaf de erfgrens met de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0012.png"

Gecumuleerde geluidbelasting inclusief aftrek ex. art. 110g Wgh (Bron: Geoloket ODRU)

Conclusie

De conclusie luidt dat de Wet geluidhinder zich niet verzet tegen de realisatie van een extra woning. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.

4.2 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool (zie onderstaande afbeelding) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 woning met in totaal 7 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0013.png"

Rekentool luchtkwaliteit

Naast de nibm-tool zijn de kaarten van de Omgevingsdienst Regio Utrecht geraadpleegd voor data van stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). De uitsneden uit deze kaarten zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0014.png"

Kaart stikstof. Plangebied rood omlijnd (Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0015.png"

Kaart fijnstof. Plangebied rood omlijnd (Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht)

Uit de kaarten blijkt dat er binnen het plangebied voldaan wordt aan de door de GGD en de WHO gestelde normen voor luchtkwaliteit.

Conclusie

De bouw van de woningen kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.

4.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

Plangebied

Dit plan voorziet in de sloop van één woning en de terugbouw van twee vrijstaande woningen. Op 21 november 2018 is er een bodemonderzoek uitgevoerd. Bij dit onderzoek zijn geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen. Wel ligt er een tank in de grond, waarvoor het bodemonderzoek adviseerd deze te verwijderen. Er bestaat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het plangebied voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken. Het volledige onderzoek is weergegeven in Bijlage 1. Daarnaast is er in aanvulling op dit onderzoek een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de locatie niet verdacht is ten aanzien van asbest. Dit aanvullend onderzoek is te vinden in Bijlage 2.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan en de realisering van het bouwplan.

4.4 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Het watertoetsproces voor het project Wijzigingsplan Rubenslaan 17 is op 22 maart 2019 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan. Het volledige resultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 3.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water:

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger);
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening);
  • Gemeente (Waterplan, GRP, Milieuplan).

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater

Er is aangegeven dat hemelwater wordt afgevoerd via een hemelwaterriool. De capaciteit van dit hemelwaterstelsel is groot genoeg om wateroverlast te voorkomen.

Afvalwater

Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Gescheiden stelsel.

Toekomstige ontwikkelingen

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning met een totale oppervlakte aan verharding van circa 260 m2. Verharding door op- en afritten en terrassen bedraagt niet meer dan 200 m2. Het verhard oppervlak zal derhalve niet toenemen met meer dan 500 m2 waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterhuishouding ter plaatse.

Provinciale milieuverordening

De Provinciale milieuverordening stelt op grond van artikel 1.2 Wm regels vast omtrent waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en jaaraandachtzones. Het plangebied valt binnen het grondwaterbeschermingsgebied Bilthoven. Voor het plangebied worden in de verordening regels gesteld over de Boringsvrije zone Bilthoven. Zo is er prake van een dieptegrens van 40 m-mv bij boringen en grond- en funderingswerken.

Conclusie

Op basis van het relevante beleid en de watertoets zijn er voor het plan geen belemmeringen te verwachten. In de omgeving van het plangebied wordt geen wateroverlast ervaren. Het aspect water vormt geen belemmering.

4.5 Archeologie

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. De gemeente De Bilt heeft voorts op 28 november 2013 de Nota Erfgoedbeleid en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft inzicht in de archeologische verwachtingen en de verwachtingswaarden. Op kaartbijlage 4 bij de Beleidsadvieskaart is aan het perceel de aanduiding ‘VAW1’ (verwachte archeologische waarden 1) toegekend, zie rode kader in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0016.png"

Archeologische beleidskaart uitsnede kaartbijlage 4

Plangebied

Op de Archeologische beleidsadvieskaart bijlage 4 is aan het perceel de aanduiding ‘VAW1’ (verwachte archeologische waarden 1) toegekend. Het gemeentelijk beleid voor de VAW2-zone is dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 die dieper gaan dan 50 cm –MV voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Dit plan voorziet in een ontwikkeling waarbij deze maten overschreden worden. Om deze reden is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Op grond hiervan zijn ten aanzien van de realisatie van twee villawoningen in het plangebied geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor wat betreft het behoud van archeologische waarden. Wel geldt als er tijdens de graafwerkzaamheden toch zaken aan het licht komen, deze op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10, bij de gemeente dienen te worden gemeld. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 4.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor vaststelling van het wijzigingsplan en de realisering van het bouwplan.

4.6 Externe veiligheid

Inrichtingen met gevaarlijke stoffen

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is eenwettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnengrenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Risicokaart

Op onderstaande afbeelding is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0017.png"

Uitsnede risicokaart rondom Rubenslaan 17

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden.

Transport van gevaarlijke stoffen

In het zuiden is op circa 500 meter de spoorlijn Utrecht-Amersfoort aanwezig. De risicocontour van de spoorlijn reikt niet tot in het plangebied. De aanwezigheid van de spoorlijn vormt geen belemmeringen.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.

Hoogspanningslijnen

Juist ten noorden van het bestemmingsgebied loopt een 150 kV-hoogspanningslijn. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet langs deze HS-lijn een indicatieve veiligheidszone van 80 meter vanaf de hartlijn in acht genomen worden, waarbinnen geen gevoelige objecten opgericht mogen worden. Het bestemmingsgebied ligt buiten deze zone.

Zendmasten

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in of nabij het bestemmingsgebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die voor belemmeringen kunnen zorgen. In de nabijheid van het plangebied zijn echter wel sportvelden gelegen. De afstand tussen deze sportvelden en het plangebied is zodanig groot dat er hoogstwaarschijnlijk geen overlast ondervonden zal worden. Anderzijds zal de realisering van de woningbouw ook niet voor belemmeringen van andere functies leiden, aangezien de locatie is gelegen binnen de bebouwde kom en dit gebied overwegend een woonfunctie heeft.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.8 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

Wettelijk kader

Bouwbesluit 2012

De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:

  • Minimale isolatiewaarden (Rc):

Rc=4,5 m2.K/W voor gevels,

Rc=6,0 m2.K/W voor daken,

Rc=3,5 m2.K/W voor vloeren;

  • Maximale warmtedoorgangscoëfficiënten (Uw):

Gemiddelde Uw=1,65 W/m2.K voor alle ramen, deuren en kozijnen,

Maximale Uw=2,2 W/m2.K voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen;

  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek;
  • Van de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken;
  • Een soortgelijke bepaling geldt ook voor woningen. In het kort: de milieuprestatie van het materiaalgebruik dient berekend te worden en dient toegevoegd te worden aan de omgevingsvergunning.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).

Gemeentelijk beleid

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:

  • 1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  • 2. Stimuleren van een circulaire economie

Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.

Ambities duurzaam bouwen

In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Bestaande Bouw   Een verhoging van de GPR-score met 2,5
Minimaal Label B
Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:

Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  

Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Aanbod gemeente

Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Voor een licentie kan contact opgenomen worden met E. Rot van de Omgevingsdienst regio Utrecht (tel. 088 022 50 00). Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.

Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.

Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten

Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt. De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.

Duurzaam inkopen

De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.

De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt vanaf 2015 de verplichting om voor 100% duurzaam in te kopen. Dat betekent dat we minimaal dienen te voldoen aan de eisen zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.

Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten duurzame kansen bieden. Deze criteria zijn op te delen in:

  • Kwalificaties van leveranciers;
  • Gunningcriteria (behalve minimale eisen, ook criteria waar 'punten' behaald kunnen worden in het programma van eisen;
  • Contractbepalingen.

Afweging

De aanvraag omgevingsverordening wordt getoetst aan het Bouwbesluit. Bij de bouw van de woningen aan de Rubenslaan 17 wordt rekening gehouden met de voorwaarden gesteld door het Rijk, provincie Utrecht en gemeente De Bilt. Bij de bouw worden maatregelen getroffen om aan de gewenste eisen te voldoen.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.9 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn hiervoor in hoofdstuk 3.5.3 en paragraaf 4.5 afzonderlijk aan de orde geweest.

Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Plangebied

De Rubenslaan wordt gekenmerkt door villa's en is onderdeel van het gebied 'Biltsche Duinen'. Rond 1910 werd Biltsche Duinen ontwikkeld.

In 2011 is door de gemeenteraad de 'Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente De Bilt (eerste selectie)' vastgesteld. Hierin zijn beschrijvingen en waarderingen van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren opgenomen. Daarnaast zijn op diverse kaarten de historische wegen, paden en sporen opgenomen. Aan het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden toegekend. Voorts heeft de huidige woning geen bijzondere cultuurhistorische waarde.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit wijzigingsplan, noch voor de realisering van het bouwplan.

4.10 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen (wijzigingsvoorwaarde b, zie paragraaf 1.3), is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd (zie Bijlage 5). Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een nader onderzoek naar vleermuizen nodig is om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen in de te slopen bebouwing vast te stellen, en ook in de twee op de kaart aangegeven bomen met holtes, indien die geveld moeten worden. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing op de Wnb nodig is. Voor andere dan bovengenoemde beschermde soorten is een voldoende beeld ontstaan van de aanwezige natuurwaarden.


Wel dienen de volgende maatregelen te worden toegepast:

  • Negatief effect ten aanzien van amfibieën en reptielen wordt voorkomen door de houtige randen in stand te houden en door in de actieve periode van deze dieren (april tot oktober) op de bouwlocatie de begroeiing zeer kort te maaien en te snoeien, en opgeslagen materialen te verwijderen. Op deze manier wordt deze plek onaantrekkelijk gemaakt voor deze (en andere algemenere) amfibieën en voor reptielen. Ze verlaten de bouwlocatie en een week later kan een amfibieënscherm worden geplaatst om te voorkomen dat ze hier opnieuw naartoe komen.
  • Negatieve effecten of foerageergebied van vleermuizen dient te worden voorkomen door bij de verlichting rond de nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met vleermuizen. Dit kan door inzet van gerichte armaturen en gebruik van bewegingssensoren.


Daarnaast moet bij de planning van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden en in het kader van het provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van gebiedenbeleid niet in strijd met de Wnb. Ook is het plan op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijk Verordening (Provincie Utrecht 2013, herijking 2016).


Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie blijkt dat er vleermuizen aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Het nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen wordt uitgevoerd. Voorafgaand aan de vaststelling van dit wijzigingsplan wordt het onderzoek verwerkt in de toelichting. Indien sprake is van aanwezigheid van vleermuizen dienen voorafgaand aan de sloop passende maatregelen genomen te worden.

4.11 Verkeer

Het wijzigingsplan heeft als doel de bouw van twee woningen aan de Rubenslaan 17 te realiseren. In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeers- en parkeerssituatie niet nadelig beïnvloed.

In paragraaf 3.5.5 is het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) benoemd. In het GVVP beschrijft de gemeente De Bilt hoe zij tot 2020 wil omgaan met het verkeer en vervoer zodat de gemeente groen, leefbaar en bereikbaar blijft. Het plangebied dient in 2020 te worden gekenmerkt door het aspect 'leefbaaheid'. Om de leefbaarheid in woonwijken te verbeteren moet het verkeer goed worden afgewikkeld. Dit betekent dat er soms langzamer gereden moet worden en dat men de fiets als vervoersmiddel dient te gaan gebruiken. Ten aanzien van Bilthoven Noord is de Soestdijkseweg benoemd als ontsluitingsweg.

Plangebied

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van twee woningen aan de Rubenslaan 17 in de woonwijk Biltsche Duinen mogelijk. De realisatie van de woning brengt ongeveer 7 extra voertuigbewegingen per dag met zich mee. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen of weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. Verder vindt parkeren plaats op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.12 Stedenbouwkundige verantwoording

De Rubenslaan ligt in Bilthoven Noord en is gelegen op de Utrechtse Heuvelrug, op de overgang van De Zuidflank naar De Laagten. Het gebied wordt gekenmerkt door een bosrijke omgeving met daarin overwegend grote villa's op ruime tot zeer ruime kavels. Op onderstaande luchtfoto is de structuur van de wijk goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19002WP0007-VG01_0019.png"

Luchtfoto's - ligging locatie Rubenslaan 17 (witte speld) in een bosrijke omgeving (bron: bing maps)

Bij een aantal kruispunten is een structuur van groene ruimtes gecreëerd. De ruimtes hebben een vrij open groen karakter met grote bomen en af en toe een bossige struikbeplanting. Deze structuur van lanen en pleinen heeft een sterk samenhangend geheel. De sfeer is groen, rustig en lommerrijk, maar heeft ook een parkachtig boskarakter

In de stedenbouwkundige visie worden randvoorwaarden gesteld aan 5 ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij in dit geval Splitsing bestaande kavel en bouwen van nieuwe woningen na de sloop van een bestaaneen woning (mogelijkheid C) van toepassing is. Er gelden in dit subgebied gelden de volgende richtlijnen:

  • De afstand tussen de bebouwing (inclusief aanbouwen) t.b.v. de groene doorzichten is minimaal 15 meter;
  • De maximale diepte van het bebouwd oppervlak is 30 meter;
  • De voorgevelrooilijn is volgens de algemene rooilijn principes, maar ligt op minimaal 15 meter vanaf de erfgrens met de openbare ruimte;
  • De maximale breedte van de voorgevelzijde is 12 meter, waarmee de minimale kavelbreedte 25 meter dient te zijn.

De nieuw te realiseren woningen worden op een minimum afstand van 15 meter van elkaar gerealiseerd. Ook zal er minstens 15 meter zitten tussen de bestaande bebouwing. Voor de woningen is een bouwvlak opgenomen van maximaal 30 meter, en de woningen worden op 15 meter afstand van de erfgrens met de openbare weg gebouwd, en sluiten aan bij de rooilijn. Beide woningen krijgen een maximale breedte van 12 meter. Met een kavelbreedte van respectievelijk 33 en 37 meter per woning blijft er voldoende ruimte over tot de aangrenzende bebouwing.

Conclusie

De conclusie luidt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en dat de ontwikkeling goed past binnen de Biltsche Duinen. Ook wordt er voldaan aan de randvoorwaarden uit de stedenbouwkundige visie op Bilthoven Noord.

Hoofdstuk 5 Afweging

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bestemming 'Wonen - 4' staan in het bestemmingsplan wijzigingsregels. Hieronder zijn deze opgenomen en is in cursief aangegeven of voorliggend initiatief past binnen deze regels:

  • a. de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting mag niet meer bedragen dan 10 dB boven de voorkeurswaarde, zoals genoemd in artikel 82 lid 1 van de Wet geluidhinder;

Zie paragraaf 4.1 Geluidhinder. De planlocatie bevindt zich aan een weg waar een snelheidslimiet geldt van 30 km/uur. Deze weg is niet voorzien van een zone waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Er wordt voldaan aan de wet geluidhinder

  • b. op basis van ecologisch onderzoek dient aangetoond te worden op welke wijze de Flora- en faunawet in acht wordt genomen;

Zie paragraaf 4.10 Ecologie. Voor voorliggende locatie is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat een nader onderzoek naar vleermuizen nodig is. Deze zal worden uitgevoerd voordat het plan kan worden gerealiseerd.

  • c. er dient te worden aangetoond dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de verkeerssituatie;

Zie paragraaf 4.11 Verkeer. Mede dankzij de kleinschalige omvang van het project vormt het aspect verkeer geen belemmering voor het wijzigingsplan.

  • d. uit een stedenbouwkundige onderbouwing moet blijken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de in hoofdstuk 3 van de Stedenbouwkundige visie beschreven eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

Zie paragraaf 4.12 Stedenbouwkundige verantwoording. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de eigenschappen van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de ontwikkeling past goed binnen 'het karakteristieke gezicht'.

  • e. een vrijstaande woning mag niet worden vervangen door twee-aaneengebouwde woningen.

Dit plan voorziet in de sloop van één vrijstaande woning waarvoor vervolgens twee nieuwe vrijstaande woningen voor worden teruggebouwd. Er worden geen aaneengebouwde woningen gerealiseerd.

Gelet op voorgaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie van twee nieuwe woningen aan de Rubenslaan 17 voldoet aan de wijzigingsregels van artikel 15.6. Het college kan door middel van vaststelling van dit wijzigingsplan het bestaande bestemmingsplan wijzigen en een extra woning toestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een wijzigingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige wijzigingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer en de gemeente De Bilt gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het wijzigingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Draagvlak

De initiatiefnemers hebben voorafgaand aan de koop hun plannen voorgelegd aan omliggende buren. Hun plan, om de huidige woning te slopen en twee nieuwe rietgedekte villa's te realiseren werd positief ontvangen, gezien de staat van de huidige woning.Tijdens de gesprekken hebben initiatiefnemers gevraagd wat de eventuele wensen van de bewoners zijn en dat de buren in alle stappen van de ontwikkeling worden betrokken. De betrokken buren betreffen de bewoners van Rubenslaan 19 en 15 als directe buren en Rubenslaan 48, 50, 54 en 56 als overburen.


Allen waren positief dat er nu eindelijk iets gaat gebeuren. Vinden het een donker stukje en zien in dat de staat van de huidige woning het niet toelaat om te renoveren. De buren zijn blij dat er een stukje verjonging in de straat komt en zijn blij dat de initiatiefnemers deze ontwikkeling gaan doen. De betrokken buren hebben geen specifieke wensen. Wel zouden ze graag groene tuinafscheidingen willen. Men heeft ook voorkeur voor het verwijderen van de tennisbaan. Dit sluit aan op de bedoeling van de initiatiefnemers.

Op 20 januari 2019 hebben initiatiefnemers een nieuwjaarsborrel voor de hele straat georganiseerd. Ook hier ontvingen de initiatiefnemers alleen postieve reacties over de voorgenomen plannen.

6.2.2 Procedure

Een wijzigingsplan is een wijziging van een al geldend bestemmingsplan. Dit geldende bestemmingsplan kent aan het college de bevoegdheid toe om, binnen de kaders die het plan stelt, tot wijziging over te gaan. Het wijzigingsplan regelt de wijziging van de geldende bestemming 'Wonen-4' ten behoeve van extra woningen. In het geldende bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' is voor de betreffende locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie paragraaf 1.3). Het ontwerp van het wijzigingsplan zal gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. De resultaten zullen vervolgens verwerkt worden in deze paragraaf.

Hoofdstuk 7 Wijze van bestemmen

7.1 Algemeen

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het perceel Rubenslaan 17 te Bilthoven planologisch vastgelegd.

7.2 Plansystematiek

De plansystematiek is gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan 'Bilthoven - Noord 2013'.

Het plan beoogt met een eenvoudige regeling de voorgestane ruimtelijke structuur en de functionele opzet te waarborgen. Conform naastgelegen percelen is het perceel bestemd als 'Wonen - 4'.

7.3 Hoofdlijnen van de juridische regeling

In de regels van dit bestemmingsplan is een van toepassingsverklaring opgenomen waarin is geregeld dat de regels uit het bestemmingsplan 'Bilthoven - Noord 2013' van toepassing blijven, tenzij in de onderhavige regels andere regels zijn opgenomen.

Dit houdt concreet in dat de begripsbepalingen, de wijze van meten en de algemene regels uit het bestemmingsplan Bilthoven - Noord 2013 van toepassing blijven.

De regels van het voorliggende bestemmingssplan bestaan uit de volgende bepalingen:

  • twee begripsbepalingen waarin de naam van het plan en het digitale identificatienummer zijn vastgelegd;
  • regels voor de bestemming 'Wonen - 4';
  • de van toepassing verklaring;
  • de in ieder plan verplichte anti-dubbeltelregel, overgangsrecht en de slotregel.