direct naar inhoud van Regels
Plan: Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.18017BP0000-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen, met identificatienummer NL.IMRO.0310.18017BP0000-VG01 van de gemeente De Bilt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.4 Bouwbesluit:

de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

1.5 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.6 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.7 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.8 omgevingsvergunning voor het bouwen:

vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.9 peil:

Binnenstedelijk:

  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg, gemeten vanaf de kruin van de weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

Buitengebied:

  • a. de hoogte van het afgewerkte maaiveld + 15 cm;
  • b. indien de kruin van de weg lager ligt dan de onder a genoemde hoogte, geldt de kruin van de weg als peil;
1.10 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder 1 bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.11 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
  • a. De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte peil.
  • b. De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 3 Anti - dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 4 Algemene bouwregels

4.1 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het is verboden een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

4.2 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in artikel 4.1 is niet van toepassing op:

  • a. onderdelen van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • b. andere onderdelen van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
    • 1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
    • 2. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden;
    • 3. erkers en serres en andere uitbouwen die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1 m overschrijden, met dien verstande dat:
      • de afstand van de erkers en serres en andere uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens(-zen) minimaal 2 meter bedraagt, tenzij bij een aangrenzende aaneengebouwde of twee-aaneengebouwde woning tevens een erker en serre of andere uitbouw aanwezig is danwel tegelijkertijd wordt gebouwd;
      • de bouwhoogte van de erker en serre en andere uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 4. luifels en dakoverstekken met een diepte tot 70 cm.
4.3 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

In afwijking van artikel 4.1 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a. ondergrondse bouwwerken zoals kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan 10 cm boven het straatpeil;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
  • c. laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
  • d. balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
4.4 Erf- en terreinafscheidingen
  • a. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel. 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.
  • b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 5 Overige regels

5.1 Van toepassingverklaring

Het voorliggende plan is van toepassing op het gehele grondgebied van gemeente De Bilt waarvoor, ten tijde van de vaststelling van het plan:

  • a. geen rechtsgeldig bestemmingsplan of beheersverordening beschikbaar van kracht is, of
  • b. een rechtsgeldig bestemmingsplan van kracht is, waarin de in onderhavig bestemmingsplan opgenomen regels geheel ontbreken;
  • c. rechtsgeldig bestemmingsplan beschikbaar van kracht is, waarin de stedenbouwkundige bouwvoorschriftenc.q. regels deels ontbreken; de in dit plan opgenomen regels zijn aanvullend voor wat betreft die onderwerpen waarvoor in een rechtsgeldig bestemmingsplan geen uitputtende regeling is opgenomen.
5.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
5.2.1 Bouwregels
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein.
  • b. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
5.2.2 Gebruiksregels

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het (veranderen van het) gebruik van gronden of bouwwerken, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de parkeercijfers van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.

5.2.3 Afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 5.2.1 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en mits wordt voldaan aan de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking middels een omgevingsvergunning verlenen van lid 6.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  • c. Lid 6.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 6.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen'.