direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Holsblokkenweg 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan

De gemeente De Bilt is voornemens om binnen de wijk 't Opperend in de kern Westbroek een perceel gemeentegrond te verkopen voor de bouw van een vijftal grondgebonden starters koopwoningen. De ontwikkeling is voorzien op een braakliggend stuk grond en een matig gebruikt groen veldje aan de Holsblokkenweg.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" is er reeds een mogelijkheid voor het realiseren van woningen op deze locatie. De bouwvlakken in dit bestemmingsplan zijn echter gesplitst in een blok van 3 woningen en een blok van 4 woningen met daartussen een vlak ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Binnen dit maatschappelijk vlak was tot voor kort een schoolgebouw (peuterspeelzaal) aanwezig.

Het realiseren van de woningen in twee aparte blokken leidt tot hogere bouwkosten dan wanneer één blok van 5 woningen gerealiseerd kan worden. Bovendien bestaat er op deze plek geen behoefte meer om een maatschappelijke voorziening te realiseren en is de hier voorheen aanwezige peuterspeelzaal gesloopt. Om een efficiënter en daarmee goedkoper project te kunnen realiseren, is gekozen om beide blokken samen te voegen tot één rij van 5 woningen. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, dient er een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Begrenzing van het gebied

Het plangebied bevindt zich aan de Holsblokkenweg in de kern Westbroek en heeft een omvang van circa 1.900 m2. Het plangebied wordt globaal begrensd door een aantal woningen aan de Holsblokkenweg aan de noordzijde, de Holsblokkenweg zelf aan de oostzijde, de Schutmeesterweg aan de zuidzijde en een sloot parallel aan het plangebied aan de westzijde.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, behorend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Globale ligging en begrenzing plangebied Holsblokkenweg ongenummerd te Westbroek

1.3 Vigerende regeling

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt onder de werking van het bestemmingsplan "Westbroek 2007", vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente De Bilt op 29 mei 2008. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omkadering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 - Uitsnede bestemmingsplan "Westbroek 2007"

De gronden binnen het plangebied hebben op grond van het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" een viertal bestemmingsvlakken.

Het meest noordelijke deel heeft de bestemming 'Woondoeleinden'. Op basis van artikel 7 van de planregels zijn de gronden bestemd voor woningen en kunnen hier 3 woningen gerealiseerd worden. Het middelste vlak heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Op basis van artikel 8 van de planregels zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden en bijzondere woonvormen. Verder mogen binnen de bestemming onder andere parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen worden aangelegd. Het zuidelijke deel heeft ook de bestemming 'Woondoeleinden'. Hier mogen op basis van de planregels maximaal 4 wooneenheden gerealiseerd worden. Ten slotte heeft het uiterst zuidelijke vlak de bestemming 'Groenvoorzieningen'. Op basis van artikel 18 van de planregels zijn de gronden onder andere bestemd voor groen- en speelvoorzieningen. Ondanks dat voor dit gedeelte geen concrete ontwikkelingen zijn voorzien, zijn de gronden opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Dit om zorg te dragen voor een eenduidige groenbestemming ter plaatse.

Naast de bestemmingen gelden binnen het plangebied een aantal dubbelbestemmingen in de vorm van 'Archeologisch waardevol gebied' en een dubbelbestemming 'Molenbiotoop'.

De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Dit omdat 5 woningen zijn voorzien in het uiterste noordelijk deel van het plangebied en er parkeervoorzieningen ten behoeve van deze woningen moeten worden aangelegd binnen een maatschappelijke bestemming. Om die reden is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de resultaten uit het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerp- bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Historische ontwikkeling

De ruimtelijke en functionele opbouw van de kern Westbroek wordt voor een groot gedeelte bepaald door de veenontginningen die hebben plaatsgevonden. De ontginning begon vermoedelijk in het begin van de 13e eeuw bij de Vecht in de richting van het Gooi en de Vuursche. Dit is nog terug te vinden in de langgerekte kavels, die zich in smalle percelen uitstrekken van de Vecht tot aan het Gooi. De ontginningen werden mogelijk gemaakt door de aanleg van een hoofddijk en door de aanleg van evenwijdige sloten haaks op de hoofddijk. Aan het eind van deze sloten werd een wetering gegraven voor de uiteindelijke afwatering van het water uit het ontginningsgebied. Op deze wijze is ook de structuur van Westbroek ontstaan. De veenontginningen vormen als het ware een onderlegger in het landschap, waarop de huidige bebouwing gerealiseerd is. Deze onderlegger functioneert als een structuurelement voor het de kern. Deze onderlegger is in de loop der jaren altijd gerespecteerd en gebruikt bij de realisering van woningen in het plangebied. Hierdoor is een rechtlijnig patroon ontstaan en is tevens een grondlegger voor de thans bestaande wegenstructuur gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 - Westbroek omstreeks 1970

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 - Westbroek omstreeks 1990

Na verloop van tijd kwam de ontginningsas te liggen op de huidige Kerkdijk in de kern. Hier werd de eerste permanente bebouwing van het dorp opgericht. Na de ontginning werd het achterliggende gebied te nat voor akkerbouw en werd het in gebruik genomen als weidegrond bij boerderijen die werden opgericht langs de ontginningsassen. Rondom de as van de huidige Kerkdijk en de Dokter Wellferweg is later de dorpskern ontstaan. Met name ten zuiden van deze as, is de kern eind 20ste eeuw geleidelijk verdicht. Eerst aan de westzijde van de Burgemeester Huydencoperweg en later aan de oostzijde ervan. In de figuren zijn beelden opgenomen van Westbroek rond 1970 en rond 1990. Hier is duidelijk de eerste bebouwing ten oosten van de Burgemeester Huydencoperweg zichtbaar en later ten westen. Het plangebied maakt hier onderdeel van uit. Daarnaast maakt het plangebied en de directe omgeving van het plangebied onderdeel uit van het stedenbouwkundig plan naar ontwerp van architect Herman Hertzberger uit begin jaren '80. Dit plan behelst de enige planmatige uitbreiding van enige omvang in Westbroek.

2.2 Ruimtelijke opbouw

2.2.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied komen in de huidige situatie verschillende vormen van gebruik voor. Het noordelijk deel van het plangebied is momenteel een grasveldje met daarop enkel een 'hondenhalte'. In de figuur is een aanzicht van dit deel van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3 - Aanzicht plangebied ter plaatse van de hondenhalte

Het middelste deel van het plangebied is een braakliggend terrein op de plek waar zich een peuterspeelzaaltje bevond. Deze is omstreeks 2015 gesloopt. Het zuidelijk deel van het plangebied is het trapveldje van Westbroek. Het trapveldje wordt omzoomd door een eenvoudig laag hekwerk. In de figuur is de hondenhalte, het braakliggende terrein en het trapveldje duidelijk zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.4 - Vogelvlucht plangebied

Zoals eerder opgemerkt sluit het plangebied aan op een stedenbouwkundig plan / bouwplan naar ontwerp van architect Herman Hertzberger uit begin jaren '80. Het plan behelst de enige planmatige uitbreiding van enige omvang in Westbroek. Het oorspronkelijke plan bestaat uit een veertigtal goedkope rijwoningen. De oriëntatie en kapvorm van deze woningen verwijst naar het agrarische verleden van deze plek en omgeving. Het straatprofiel bestaat in principe uit twee tegenover elkaar gelegen woningen met steile lessenaarsdaken. De woningen staan met de nokken naar elkaar toe, direct aan de smalle rijbaan. Hierdoor lijken de kappen aan weerszijde van de straat samen een groot zadeldak te vormen naar referentie van een grote agrarische schuur. De richting van de kappen sluit aan op de richting van het slagenlandschap. Aan de achterzijde liggen tussen de bouwblokken nog de lange, doorlopende perceelsloten van de slagenverkaveling. Het plan voegt zich dan ook goed in die ondergrond. In het stedenbouwkundig plan worden de smalle straatprofielen afgewisseld met open terreintjes die wisselend aan weerszijden van de straat gelegen zijn. Hierdoor ontstaat een ruimtelijk spel van open en gesloten plekken met doorkijkjes door de smalle straatjes van de ene open ruimte naar de andere. De open terreintjes zijn wisselend ingericht als groenvoorziening of parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.5 - Woningen nabij het plangebied

Ten noorden en tegenover het plangebied zijn begin jaren '90 en in 2012 een aantal nieuwe rijtjes gebouwd. In hoofdopzet sluiten deze rijtjes aan bij het plan van Hertzberger. De recentere rijtjes tegenover het plangebied hebben echter een andere kapvorm. Deze kapvorm verwijst meer naar die van een kapschuur waarbij de nok verder naar achteren ligt en er aan de voorzijde een ruime overstek aanwezig is. Daarnaast staan deze woningen niet direct aan de straat, maar hebben ze een smalle voortuin. Toch volgen ook de opzet en nokrichting van deze rijtjes de ondergrond van het slagenlandschap.

2.2.2 Nieuwe situatie

Zoals eerder aangegeven is de gemeente De Bilt voornemens om binnen de wijk 't Opperend in de kern Westbroek een perceel gemeentegrond te verkopen voor de bouw van een vijftal grondgebonden starters koopwoningen. De kern Westbroek kent een woningvoorraad met gemiddeld gezien een hoge WOZ-waarde. Dit betekent dat het voor jongeren lastig is een betaalbare woning in Westbroek te vinden. Voor behoud van de leefbaarheid en vitaliteit van de kleine kern is het belangrijk jongeren vast te houden. Het realiseren van goedkope koopwoningen voor Westbroekse starters komt tegemoet aan de wensen van de inwoners uit Westbroek.

Hoofdopzet

De hoofdopzet van het nieuw te realiseren plan is gebaseerd op het onderliggende slagenlandschap. Er wordt in het noordelijk deel van het plangebied voorzien in de bouw van een rij van 5 woningen. Deze woningen komen op korte afstand van de Holsblokkenweg. Iedere woning heeft zijn eigen tuin aan de achterzijde. Direct aansluitend aan de woningen wordt in het midden van het plangebied een parkeerkoffer voor 14 auto's gerealiseerd. De parkeerkoffer zal worden afgeschermd door middel van een groene haag. Vervolgens zal in het zuiden van het plangebied het bestaande trapveldje behouden blijven. Hier zal aanplant van knotwilgen plaatsvinden om de oeverbeschoeing te versterken en zal nieuwe laanbeplanting worden toegevoegd. In de figuur is de ruimtelijke hoofdopzet van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0008.jpg"

Figuur 2.5 - Hoofdopzet ontwikkeling plangebied

De ruimtelijke opzet van het nieuwe plan sluit aan bij de omgeving en dan met name bij de opzet van de tegenovergelegen rijtjes. In het plangebied worden ook hier de woningen op korte afstand van de rijbaan gebouwd en is de nokrichting parallel aan de straat. De kap refereert ook hier aan de agrarische context en de vorm van een kapschuur in het bijzonder. Om enige differentiatie in de buurt aan te brengen, kan in materiaal- en kleurgebruik en qua gevelindeling op een eigentijdse manier worden afgeweken van de bestaande woningen. De detaillering van het plan blijft echter 'eenvoudig maar verzorgd', net als in de omgeving.

Ontsluiting

De gehele buurt rondom het plangebied is op slechts twee plekken ontsloten op de ontsluitingswegen van Westbroek. Aan de noordzijde sluit de Kleppermanweg aan op de Kerkdijk. Aan de oostzijde sluit de Schutmeesterweg aan op de Burgemeester Huydecoperweg. De Holsblokkenweg sluit direct aan op beide wegen. Zowel de woningen als de parkeerplaatsen/parkeerkoffer worden direct ontsloten aan de Holsblokkenweg.

Parkeren

Bij de realisatie van 5 woningen moeten als gevolg van de heersende parkeernorm 10 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Op de locatie van het plan bevindt zich een parkeerstrook met daarin 7 parkeerplaatsen. Deze parkeerstrook kan niet gehandhaafd worden in het plan. De parkeerplaatsen moeten een nieuwe plek krijgen. In totaal moet er in beginsel daarom een parkeervoorziening voor 17 auto's gerealiseerd worden.

In aanvulling op de norm is ook feitelijk geteld naar de bezetting van de bestaande parkeerplaatsen in de omliggende openbare ruimte. Dit is op verschillende tijdstippen op verschillende dagen gedaan. De maximale bezetting is 15 auto's op 22 bestaande parkeerplaatsen. Hieruit blijkt dat er een overcapaciteit is van 7 parkeerplaatsen. Het is verdedigbaar deze toe te rekenen aan de nieuwe parkeervraag van 17. Dit betekent dat er per saldo 10 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Kijkend naar het verkavelingsmodel is de voorkeur om een nieuwe parkeerkoffer van 14 parkeerplaatsen te maken direct zuidelijk grenzend aan de woonkavel, zodat ruim in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

Openbare ruimte

De huidige inrichting van de openbare ruimte rond de Holsblokkenweg is sober en functioneel. Het trapveld is het enige trapveld in Westbroek. Aan de andere kant ligt één van de weinige speelplekken van het dorp. De Holsblokkenweg is daarom een waardevolle plek voor het dorp, met name voor de jeugd. Bovendien maakt het groen volgens het groenstructuurplan hier deel uit van de hoofdstructuur van Westbroek. De sobere inrichting maakt de Holsblokkenweg echter geen prettig verblijfsgebied. Door het toevoegen van enkele eenvoudige groene elementen in de openbare ruimte kan dit verblijfsgebied een positieve impuls krijgen. Deze elementen betreffen:

  • Toevoegen knotbomen langs sloot
    Het stedenbouwkundig plan van de buurt is sterk gebaseerd op de oorspronkelijke agrarische ondergrond van het slagenlandschap. De bebouwing en wegen volgen de richting van het landschap en op de oorspronkelijke perceelsgrenzen liggen nog een aantal sloten. De sloot ten westen van de Holsblokkenweg is nog duidelijk herkenbaar. Door langs de oevers van de sloot knotbomen aan te planten wordt dit landschapselement versterkt.
  • Aanpassen oevers sloot
    De huidige sloot bevat een beschoeiing over de volledige hoogte van de oever. Waar mogelijk is het wenselijk deze beschoeiing te verlagen waarbij het deel van de oever boven de beschoeiing wordt voorzien van een klein talud. Hiervoor is reeds een beperkte breedte beschikbaar buiten het bestaande hek van het trapveld. Het talud kan bijdragen aan zowel de veiligheid (uit klimmen) als de natuurwaarden van de sloot.
  • Toevoegen laanbeplanting Holsblokkenweg
    Direct langs de Holsblokkenweg staat het hek van het trapveld. Dit hek zal 1,50 meter worden verplaatst. Het trapveld wordt hiermee versmald, maar houdt een acceptabele maat. Aan de andere kant van het hek ontstaat vervolgens ruimte voor een laanbeplanting. Deze laanbeplanting versterkt eveneens de beleving van het slagenlandschap.
  • Haag parkeerkoffer
    Elders in de omgeving zijn voortuinen en parkeerkoffers ingepast met een lage beukenhaag. Het ligt voor de hand om ook de nieuwe parkeerkoffer op deze wijze landschappelijk in te passen. Rondom de parkeerkoffer wordt een ruimte van circa 1 meter vrijgehouden voor de aanplant van deze haag.

2.3 Functionele opbouw

2.3.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie gelden de regels uit het bestemmingsplan "Westbroek 2007" Het plangebied heeft hierbinnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden', 'Woondoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De gronden met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' zijn daarmee bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, parkeer- en stallingsvoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen. Verder heeft een deel van de gronden de besteming 'Woondoeleinden'. De gronden hier zijn bestemd voor de realisatie van woningen, echter verspreid over een tweetal deelgebieden. Verder heeft het bestaande trapveldje de bestemming 'Groenvoorzieningen'. De realisatie van vijf aaneengebouwde woningen is niet mogelijk binnen de woonbestemming. Verder is de realisatie van een parkeerkoffer ten behoeve van het parkeren van de woningen niet mogelijk binnen de bestemming ' Maatschappelijke doeleinden'.

2.3.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zal binnen de noordelijk aanwezige woonbestemming de bouw van vijf aaneengebouwde mogelijk worden gemaakt. De gronden met de bestemming ' Maatschappelijk' zullen de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' krijgen. Verder zal het zuidelijk deel met de woonbestemming omgezet worden naar de bestemming 'Groen'. Ten behoeve van een eenduidige wijze van bestemmen zal ook het bestaande deel van het trapveld met de bestemming ' Groen' meegenomen worden in voorliggend bestemmingsplan. Hier wordt gekozen voor een eenduidige bestemming ' Groen' voor de gehele groenvoorziening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Holsblokkenweg 2017'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Deelconclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een vijftal woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor dit initiatief is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Deelconclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een tweetal bestaande bouwmogelijkheden met in totaal 7 woningen in het bestemmingsplan, gekozen is voor de bouw van 5 woningen op één plek. Ten opzichte van de geldende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied niet toe, maar af. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

Verder is in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan de behoefte aan woningen in Westbroek in paragraaf 3.4.5 van voorliggend bestemmingsplan aangetoond.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.

Deelconclusie

In het Barro worden geen regels genoemd die direct op de ontwikkeling in het plangebied van toepassing zijn. Voor het plangebied is dan ook geen specifieke opgave bepaald.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.

Bij de provincie Utrecht staat duurzaam ruimtegebruik voorop. Er dient dus zorgvuldig met de beschikbare ruimte te worden omgegaan. In het provinciale ruimtelijke beleid is aangegeven dat zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verstedelijkingsopgave dient zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Bij nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen wordt prioriteit gegeven aan herstructurering en revitalisering, inbreiding en intensivering.

Deelconclusie

Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten, aangezien sprake is van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de wijze waarop is omgegaan met duurzaamheid, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke plannen door de gemeente. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Voor het voorliggend bestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang:

Stedelijk gebied (artikel 3.1)  

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. In paragraaf 4.5 van dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen.

Mobiliteitstoets (artikel 3.7)

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de bijlage van de verordening uitgevoerd. In paragraaf 4.11 is inzicht gegeven in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkelingen binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.

Deelconclusie

Het onderhavige initiatief betreft geen grootschalige stedelijke ontwikkeling en is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.2.3 Provinciaal ruimtelijke Structuurvisie en Verordening 2016

De PRS en PRV zijn in 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en worden elke vier jaar opnieuw bekeken en geherijkt. De eerste herijking is in juni 2015 begonnen en op 12 december 2016 vastgesteld.

In de structuurvisie ligt het provinciale ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De verordening bevat de bijbehorende regels. Samen geven ze de kaders aan waarbinnen onder meer woningen gebouwd, natuur aangelegd, bedrijven gehuisvest of recreatievoorzieningen ontwikkeld kunnen worden. Deels zijn deze kaders met de herijking aangepast. Daarnaast worden beleidswijzigingen voorgesteld voor experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De herijking heeft geen substantiële gevolgen voor voorliggend bestemmingsplan.

Deelconclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiodocument

Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau.

De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.

Deelconclusie
Voor gemeente De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een tweetal bestaande bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan, gekozen is voor de bouw van 5 woningen op één plek. In totaal worden 5 woningen gerealiseerd binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bilts Manifest

In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn de volgende:

  • Ruimte en groen;
  • Historische landschappen;
  • Krachtige kernen;
  • Hoogwaardige kennis;
  • Topper in sport;
  • Centrale ligging.

De zes kernkwaliteiten zijn hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.

3.4.2 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.2 - Fragment structuurvisiekaart

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. Het plangebied kent de typering 'dorpen'. Verder is de aanduiding 'minimaal basisvoorzieningen' van toepassing. Het plangebied zelf is met een kleine rode stip aangeduid als inbreidingslocatie voor woningbouw binnen de kern Westbroek.

Deelconclusie

In voorliggende situatie is er sprake van onbebouwd terrein, die is aangeduid als enige inbreidingslocatie voor de kern Westbroek. Met voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe functie in de vorm van woningen voor het plangebied voorgesteld. Het betreft hier woningen in de starters koopsector waar een grote behoefte aan bestaat binnen de kern en de gemeente. De ontwikkeling is zorgvuldig ingebed in de aanwezige kwaliteiten in en nabij het plangebied en daarmee passend binnen het karakteristieke gezicht van de kern.

3.4.3 Groenstructuurplan 2014-2024

Het Groenstructuurplan gaat in op de hoofdstructuren van Westbroek en de relatie van deze structuren met het onderliggende landschap en de ontstaanshistorie. In de beschrijving van het groenstructuurplan wordt ingegaan op aandachtspunten / wensen ten aanzien van deze hoofdstructuren. In de tekst wordt benoemd dat de uitbreidingswijk van Westbroek ook een groenstructuur met een waterloop bevat. In de figuur is een fragment van het groenstructuurplan opgenomen, het plangebied is met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0010.jpg"

Figuur 2.6 - Fragment groenstructuurplan

De groenstructuur met waterloop betreft een U-vormige groenstructuur tussen de Kleppermanweg en de Wolkammerweg. De Holsblokkenweg inclusief plangebied maken hier een belangrijk onderdeel van uit. Deze groenstructuur is in de figuur aangeduid als 'Hoofdstructuur beplanting'. Het is in lijn met het groenstructuurplan om in te zetten op het behoud en de versterking van deze groene strook. In paragraaf 2.2.2 is aangegeven op welke wijze de groenstructuur in en nabij het plangebied wordt versterkt.

Deelconclusie

Door middel van de versterking van de bestaande groenstructuur in en nabij het plangebied wordt aangesloten op de doelen uit het groenstructuurplan.

3.4.4 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente.

Deelconclusie

Het plangebied komt niet voor op de startlijst en betreft conform de kaart 'Dorpen en gehuchten' ook geen rijks- of gemeentelijk monument. De kaart 'wegen, paden en sporen' laat zien dat ook de wegen waaraan het plangebied ligt geen cultuurhistorische waarde hebben. De oude dorpskern van Westbroek betreft wel een beschermd dorpsgezicht, echter het plangebied behoort hier niet toe. Daarnaast is het onderliggende slagenlandschap leidend geweest bij het bepalen van de stedenbouwkundige uitgangspunten. Met het planvoornemen komen daarom geen cultuurhistorische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding.

3.4.5 Woonvisie 2013-2020

Op 25 april 2013 is de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de constatering dat de uitgangspunten van de vorige woonvisie deels niet meer actueel waren. Daarnaast was er sprake van een turbulente tijd. Enerzijds door de plannen van het kabinet, het regeerakkoord (oktober 2012) het woonakkoord (februari 2013) en de onzekerheid van de invloed die de voorgestelde maatregelen zullen hebben op het functioneren van de woningmarkt. Anderzijds heeft de huidige economische crisis flinke invloed op het functioneren van de woningmarkt, ook in de gewilde, krappe woningmarkt binnen de gemeente De Bilt.

In lijn met hetgeen is opgenomen in het Bilts Manifest (2010) en in de Structuurvisie (2012) krijgt kwaliteit van wonen en de woonomgeving in de Woonvisie meer prioriteit. Waar voorheen de kwantiteit, het aantal te bouwen woningen centraal stond, wil de gemeente zich de komende jaren vooral richten op het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteit. Doel is het bestaande hoogwaardige woonmilieu behouden en verder versterken met kleinschalige woningbouw.

De Woonvisie 2013-2020 speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukking aan de wijze waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2013 op het gebied van wonen wil realiseren. Het college stelt zich in de periode 2013-2020 de volgende ambities:

  • 1. Vasthouden aan het kwalitatief hoogwaardig woonmilieu
  • 2. Leefbare vitale kernen
  • 3. Inwoners met een zorgbehoefte de mogelijkheid bieden zo lang en zelfstandig mogelijk in de eigen omgeving te blijven wonen
  • 4. Bouwen voor starters en jonge gezinnen
  • 5. Bouwen voor ouderen
  • 6. Doorstroming bevorderen, passende huisvesting voor iedereen
  • 7. Profiteren van de economische aantrekkelijkheid van de regio
  • 8. Duurzaam bouwen
  • 9. Investeren in de bestaande woningvoorraad

Om deze ambities te kunnen bereiken zijn deze uitgewerkt in de volgende zes, meer concrete, beleidskeuzes:

  • 1. Specifiek woonmilieu behouden en versterken (kwaliteit gaat boven kwantiteit).
  • 2. Betaalbare huisvesting voor starters en (jonge) gezinnen ten gunste van de leefbaarheid en vitaliteit in de kleine kernen.
  • 3. Doelgroep ouderen krijgt waar mogelijk voorrang in de grotere kernen.
  • 4. Kwetsbare inwoners met een zorgbehoefte krijgen prioriteit.
  • 5. Levensloopbestendig bouwen en duurzaamheid als uitgangspunt.
  • 6. Naast sturing op 5% nieuwbouw, ook de bestaande woningvoorraad opplussen.

Om de gestelde ambities te kunnen nastreven zullen de betrokken partijen gericht moeten sturen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen sturingsinstrumenten binnen de nieuwbouw en de bestaande bouw. In totaal zijn er 14 instrumenten uitgewerkt. Voorbeelden van een sturingsinstrument binnen de nieuwbouw zijn het specifiek labelen van woningen voor doelgroepen en het inzetten van de koop goedkoop constructie. Sturingsinstrumenten binnen de bestaande bouw zijn onder andere het doen van onderzoek naar levensloopbestendige wijken en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. De in totaal 14 sturingsinstrumenten zijn alle beschreven en in een matrix weergegeven waarin zichtbaar is aan welke ambitie ze bijdragen.

Aanvullend op voornoemde woonvisie is in 2016 de notitie 'Aanvullend woonbeleid' opgesteld. Deze aanvulling is gewenst enerzijds door de inwerkingtreding van de Woningwet 2015, die stelt dat gemeente en huurdersorganisatie een grotere, meer sturende rol krijgen ten opzichte van de woningcorporatie, en anderzijds door de aantrekkende/veranderende woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de nieuwe rol van de gemeente is actueel en concreet beleid nodig. Ook wil de gemeente inzicht geven in actuele ontwikkelingen op de lokale woningmarkt. De notitie gaat in op 11 thema's vanuit de Woningwet en de actualiteit.

Deelconclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een tweetal bestaande bouwmogelijkheden met in totaal 7 woningen in het bestemmingsplan, gekozen is voor de bouw van 5 woningen op één plek. In totaal worden 5 woningen gerealiseerd binnen het bestaande stedelijke gebied. Het betreft hier woningen in de starters koopsector waar een grote behoefte aan bestaat binnen de kern en de gemeente. Gelet op de conclusies uit de woonvisie en het onderzoek van adviesbureau Stec, past de voorziene woningbouw binnen het gemeentelijk beleid.

3.4.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Deelconclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een tweetal bestaande bouwmogelijkheden met in totaal 7 woningen in het bestemmingsplan, gekozen is voor de bouw van 5 woningen op één plek. In totaal worden 5 woningen gerealiseerd binnen het bestaande stedelijke gebied. Parkeren zal binnen een nieuw te realiseren parkeerkoffer direct aansluitend aan de woningen gerealiseerd worden. De ontsluiting zal via de Holsblokkenweg plaatsvinden en ontsluiten op de Schutmeesterweg en de Burgemeester Huydecoperweg aan de zuidzijde en de Kleppermanweg en Kerkdijk aan de noordzijde. Deze wegen hebben een voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen op te vangen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de verkeersbewegingen gekoppeld aan de voormalige peuterspeelzaal komen te vervallen. Er zal derhalve geen sprake zijn van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor een inhoudelijke toets wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van deze plantoelichting.

3.4.7 Welstandsnota

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.

De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0011.jpg"

Figuur 3.3 - Fragment kaart welstandsgebieden, rood omkaderd het plangebied

Het plangebied valt onder het gebied 'planmatige woonwijken'. Het betreft vooral planmatige uitbreidingen van na de tweede wereldoorlog. Het welstandstoezicht in deze gebieden is in principe vrij.

Deelconclusie

In de welstandsnota worden geen expliciete regels genoemd die direct op de ontwikkeling in het plangebied van toepassing zijn.

3.5 Conclusie

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk de realisatie van een vijftal nieuwe grondgebonden woningen, passen binnen zowel de nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.1 Archeologie

4.1.1 Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening en archeologische beleidskaart opgesteld.

4.1.2 Situatie

Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische- MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.1 - Fragment archeologische beleidsadvieskaart

Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'VAW5'. Dit betreft zone met een verstoring tot onder het archeologisch niveau en reeds onderzochte en vrijgegeven zones.

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Volgens de planregels dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien de ingreep in de bodem groter is dan 120 m2. Voor het plangebied is om die reden reeds in 2010 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit betreft een rapport van ADC1 , waarbij de conclusie van het onderzoek was dat geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk was. Op basis van het archeologisch onderzoek bleek dat de verwachting op het aantreffen van een archeologische vindplaats gering is. Om die reden is de archeologische verwachting voor het plangebied op de archeologische beleidskaart van de gemeente De Bilt bijgesteld.

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

4.2.1 Wettelijk kader

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.2.2 Situatie

De ontwikkeling in het plangebied voorziet niet in de toevoeging van een nieuwe milieuhinderlijke functie. Wel wordt voorzien in een gevoelige functie, namelijk wonen. De directe omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een overwegend woongebied. Het plangebied wordt omsloten door woonbebouwing en bedrijvigheid bevindt zich op enige afstand van het plangebied. Getoetst dient te worden of milieuhinderlijke functies in de directe omgeving niet worden beperkt door de introductie van de nieuwe woonfunctie.

Het perceel wordt aan een drietal zijden omringd door woningen. Aan de zuid-west zijde van het plangebied is het bedrijf Van Oostrum Westbroek BV gevestigd. Dit bedrijf betreft een categorie 3.1 bedrijf, waarvoor een afstandsnorm van 50 meter moet worden aangehouden. Het plangebied ligt op een afstand van circa 90 meter, daarnaast liggen hierbinnen andere woningen op kortere afstand en zijn daarmee de maatgevende woningen. Het bedrijf wordt dus niet extra belemmerd door deze geplande woningbouw.

Ter hoogte van het plangebied kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, omdat de afstand groot genoeg is volgens de richtafstand uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (grootste afstand 50 meter).

4.2.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

De gemeente De Bilt beschikt over een Regionale bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.

4.3.2 Situatie

Door Amos Milieutechniek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, datum 17 augustus 2017. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelcihting gevoegd. Uit het vooronderzoek is naar voren gekomen dat ter plaatse van de onderzoekslocatie op basis van eerdere bodemonderzoeken ten hoogste lichte verontreinigingen in de bodem verwacht kunnen worden.

In het grondmengmonster MM1 van de puinhoudende, geroerde zandige bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Het monster valt als zijnde ‘ontvangende bodem’ in de bodemfunctieklasse ‘Wonen’. In de zintuiglijke schone zandige ondergrond (MM2) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Dit monster voldoet aan de generieke achtergrondwaarde en valt als zijnde ‘ontvangende bodem’ in de bodemfunctieklasse ‘Landbouw/natuur’.

In het grondwater blijkt enkel een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond, welke bij vrijwel alle bodemonderzoeken in het gebied wordt aangetroffen en naar waarschijnlijkheid een van nature verhoogde achtergrondwaarde betreft. De aangetoonde situatie komt overeen met de te verwachtte milieuhygiënische kwaliteit op basis van de bodemkwaliteitskaart van het gebied en de situatie welke op voorhand werd verwacht.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoet met betrekking tot de chemische parameters aan het beoogde gebruik van de locatie (wonen met tuin).

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Wettelijk kader

Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

4.4.2 Situatie

Het plangebied komt niet voor op de startlijst en betreft conform de kaart 'Dorpen en gehuchten' ook geen rijks- of gemeentelijk monument. De kaart 'wegen, paden en sporen' laat zien dat ook de wegen waaraan het plangebied ligt geen cultuurhistorische waarde hebben. De oude dorpskern van Westbroek betreft wel een beschermd dorpsgezicht, echter het plangebied behoort hier niet toe. Daarnaast is het onderliggende slagenlandschap leidend geweest bij het bepalen van de stedenbouwkundige uitgangspunten. Met het planvoornemen komen daarom geen cultuurhistorische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding.

4.4.3 Conclusie

Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid en duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

4.5.1 Wettelijk kader

De wettelijke eisen inzake duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De geldende eisen zijn zodoende als volgt.

Bouwbesluit 2012 - prestatie eisen

  • 1. Een minimale isolatiewaarde van Rc=4,5 w/m2.K voor verticale uitwendige scheidingsconstructies en voor horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructies een minimale isolatiewaarde van Rc=6,0 w/m2.K;
  • 2. Een maximale U-waarde van 2,2 w/m2.K en een gemiddelde U-waarde van 1,65 w/m2.K voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  • 3. Een minimale isolatiewaarde voor vloeren van 3,5 m2 K/W;
  • 4. Een minimale EPC waarde van 0,4. De EPC dient berekent te worden middel de EPG methodiek;
  • 5. Milieuprestatie Gebouw (MPG) Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Milieuprestatie Gebouw (MPG):

Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Hoe te voldoen:

Om te voldoen aan deze eisen dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.

4.5.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Voorliggende paragraaf gaat hierop in.

4.5.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente De Bilt heeft haar ambitie duurzaam bouwen in onder andere de woonvisie, milieubeleidsplan en het duurzaamheidsprogramma vastgelegd. Verder is op 26 mei 2016 nieuw beleid ten aanzien van duurzaam bouwen, als onderdeel van het duurzaamheidsprogramma, vastgesteld. Dit betreft het DuBobeleid. Ook heeft de gemeenteraad recentelijk (20 april 2017) besloten stapsgewijs de woningen binnen de gemeente van het aardgas af te krijgen. Hiervoor is een routekaart vastgesteld. Voor de overzichtelijkheid zijn in deze paragraaf uitsluitend de meest recente ambities zoals verwoord in het Duurzaamheidsprogramma en het daaruit voortvloeiende DuBobeleid opgenomen.

Duurzaamheidsprogramma 2015-2018

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 vastgesteld. Een belangrijke ambitie volgens het Biltse coalitieakkoord 'Oog voor elkaar, oog voor de toekomst' van 7 mei 2014 is dat duurzaamheid een vanzelfsprekend uitgangspunt in het denken en handelen is. Als concrete stappen daar naartoe, noemt het akkoord onder meer dat de gemeente het goede voorbeeld moet geven en dat moet worden vastgehouden aan de eerder vastgestelde ambitie van energieneutraliteit in 2030. Ook de noodzaak van het verminderen van de productie van afval is in het coalitieakkoord vermeld.

Het streven naar energieneutraliteit en naar een circulaire economie zijn daarom de twee pijlers waarop het duurzaamheidprogramma voor de jaren 2015-2018 is gebouwd. Om de gemeentelijke voorbeeldfunctie invulling te geven, moet duurzaamheid de leidraad zijn voor het handelen van de gemeente. Onder het motto 'practice what you preach' zal de gemeente haar voorbeeldfunctie nog meer dan in het verleden tot uitdrukking moeten brengen. Niet alleen binnen onze eigen organisatie, zoals op het vlak van het energieverbruik van de gemeentelijke gebouwen, maar ook in onze rol van bestuursorgaan. Zo zal duurzaamheid bijvoorbeeld in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangspunt zijn.

DuBobeleid

In het nieuwe DuBobeleid, als onderdeel van het duurzaamheidsprogramma, gaat het om een ambitie en niet om een verplichting. Het streven naar een (hoog) rapportcijfer in GPR gebouw past daarbij. Het college wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan het wettelijke.

De ambitie een energieneutraal De Bilt in 2030 betekent dat de inspanningen hier wel op gericht moeten zijn, maar dat per project inzichtelijk gemaakt wordt wat de ambitie het aan extra investering vergt. De keuze voor een ambitieniveau zet de kaders voor het maken van afspraken door gemeente (projectleiders) met bouwers. Het beleid gaat uit van het ambitieniveau 'voortvarend'.

De ambitie voortvarend betekent een forse maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. Voortvarend gaat een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Ten aanzien van nieuwbouw worden de volgende voorwaarden gesteld:

Nieuwbouw

  • Score GPR gebouw van gemiddeld een 8 met minimaal een 9 voor energie, minimaal 7 voor milieu en een 8 voor levensloopbestendigheid;
  • Voor publieke gebouwen nieuwbouw gemiddeld een 8,5 tot 9.
4.5.4 Situatie

De gemeenteraad heeft 20 april 2017 besloten stapsgewijs de woningen (bestaand en nieuw) van het aardgas te krijgen. Hiervoor is een routekaart voor het proces vastgesteld. In het licht van deze duurzame ambities vraagt de gemeente in bouwplannen voor deze locatie dat twee duurzaamheidseisen worden ingevuld (minimumeisen):

  • de woningen hebben geen aardgasaansluiting; aardgasloze woningen dus;
  • de woningen hebben een GPR Gebouw score van gemiddeld tenminste een 8 met op de pijler 'energie' van minimaal een 9, op de pijler 'levensloopbestendigheid' minimaal een 8 en op de pijler 'milieu' minimaal een 7.
4.5.5 Conclusie

De GPR eisen voor nieuwbouw gelden voor deze ontwikkeling. De initiatiefnemers moeten dit op verzoek kunnen onderbouwen door een toetsbare GPR berekening.

4.6 Ecologie

4.6.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag.

Soortbescherming
Bij soortbescherming gaat het om een aantal planten en dieren die zijn aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

Onderscheid wordt gemaakt tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.6.2 Situatie

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Westbroek en bestaat over het algemene uit gecultiveerd en onderhouden grasland. Door de afwezigheid van opgaande begroeiing en sloten binnen het plangebied, is de kans op beschermde planten of diersoorten erg klein. Negatieve effecten op flora en fauna, als gevolg van de bouw van de woningen, zijn daarom niet te verwachten.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 700 meter van het Natura2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Tussen het plangebied en het Natura2000-gebied liggen diverse overige stedelijke functies. Gezien aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied en op het Natuurnetwerk Nederland derhalve worden uitgesloten. Om die reden kan nader ecologisch onderzoek achterwege blijven.

4.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt voorts geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

4.7.2 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het "Besluit transportroutes externe veiligheid". Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

4.7.3 Situatie

In de onderstaande figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Utrecht weergegeven. Het plangebied is hierop blauw omkaderd weergegeven. In deze paragraaf wordt een overzicht gegevens van de in directe omgeving van het plangebied aanwezige stationaire dan wel mobiele bronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.2 - Fragment risicokaart ter plaatse van plangebied

Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die onder het Bevi vallen en ruimtelijk een belemmering kunnen vormen voor het plangebied.

Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving

Nabij het plangebied zijn relatief kleine bedrijven aanwezig. Hierbij zijn geen bedrijven bekend die een overig veiligheidsrisico hebben waar ruimtelijk rekening mee gehouden dient te worden.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van rijkswegen, spoorwegen en vaarwegen waarover structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nader onderzoek naar de risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over deze transportassen is niet nodig.

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op rijkswegen is in de gemeente De Bilt een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Deze route loopt niet langs het plangebied. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Volgens de risicokaart ligt er een buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Dit betreft een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie op een afstand van 50 meter onder de Burgemeester Huydecoperweg. Het plan ligt ver buiten de belemmeringenstrook van 4 meter, zodat aan het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Daarnaast is er sprake van een bestaand bestemmingsplan waar reeds 5 woningen zijn toegestaan, terwijl de maatschappelijke functie (peuterspelzaal) komt te vervallen. Nu er uitsluitend sprake is van positieve gevolgen voor het groepsrisico wordt verdere verantwoording achterwege gelaten.

Het lokale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.

Elektromagnetische straling

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijn opgesteld. Uit de gegevens op de website van het antenneregister (www.antenneregister.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied meerdere zendmasten aanwezig zijn. De aanwezige zendmasten zijn zodanig geplaatst dat deze niet de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten overschrijden.

4.7.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

4.8.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

(Concept) gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar het niet mogelijk is om aan de wettelijke voorkeurswaarden voor geluid te voldoen. Door de beleidsregel hogere waarden Wgh stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Deze beleidsregel is nog niet door het college vastgesteld, maar wordt op ambtelijk niveau wel toegepast. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De belangrijkste eis is dat alle woningen een geluidsluwe gevel moeten hebben:dit is een gevel waar de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeurswaarde uit de Wgh.

4.8.2 Situatie

In het plangebied wordt een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt in de vorm van woningbouw. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.17009BP0003-VG01_0014.jpg"

Figuur 4.3 - Fragment geluidskaart wegverkeerslawaai nabij plangebied


Wegverkeerslawaai

De omliggende wegen betreffen zogeheten 30 km/u wegen. Deze wegen hebben geen zone in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Wel volgt uit vaste jurisprudentie dat ook het geluidsniveau bij 30 km/u wegen onderzocht moet worden. Dit om te bezien of de toegestane 48 dB en met ontheffing 53 dB niet wordt overschreden. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de geluidskaarten van de Omgevingsdienst regio Utrecht. Op het kaartbeeld is zichtbaar dat het deel van het plangebied waar woningen worden gerealiseerd liggen in een gebied waar de geluidsbelasting tussen de 38 en 43 dB ligt. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.

Railverkeerslawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Industrielawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2 Milieuzonering. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.

4.9.2 Situatie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een tweetal bestaande bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan, gekozen is voor de bouw van 5 woningen op één plek. In totaal worden 5 woningen gerealiseerd binnen het bestaande stedelijke gebied. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. Uit de gemeentelijke luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 31,3 microgram per m3 uitkomt, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

Binnen het plangebied bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruim beneden de wettelijke normen. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wettelijke kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Uit de luchtkwaliteitskaarten van het Geoloket (www.odru.nl) blijkt dat de grenswaarden niet worden benaderd, wat betekent dat er geen personen worden blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Door de lage concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn er geen beperkingen voor ontwikkelingen vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen en wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

4.9.3 Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.10 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

4.10.1 Normstelling en beleid

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)

Waterschapsbeleid

Waterbeheersplan 2016-2012

Op 8 oktober 2015 heeft het Hoogheemraadschap het waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld. Met het waterbeheerplan legt het waterschap vast hoe het invulling geeft aan de zorg voor de kerntaken. Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkelingen.

Voor de planperiode heeft het waterschap per thema een aantal stippen aan de horizon gezet: de wensbeelden voor 2030. Deze ambitie voor de lange termijn is vervolgens herleid naar doelen voor de planperiode en een aanpak op hoofdlijnen. Deze doelen betreffen:

  • waterveiligheid
  • voldoende water
  • schoon water
  • waterketen
  • op en om het water
  • samenwerking
  • kennisontwikkeling en innovatie
  • internationaal
4.10.2 Situatie plangebied

Bescherming grondwaterkwantiteit

De gemeente De Bilt heeft in 2010 haar handtekening gezet onder het Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het convenant betrekking op heeft. Het dakvlak van de nieuwe woningen wordt afgekoppeld en zal geloosd worden op de watergang nabij het plangebied. Het gaat hierbij om schone waterstromen.

Waterkwantiteit

Direct grenzend aan het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een sloot. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. Door de beoogde ontwikkelingen vindt er een beperkte toename in verharding plaats. Immers de nieuw te bouwen woningen worden op gronden gerealiseerd die nu onverhard zijn. Opgemerkt moet worden dat de bestaande peuterspeelzaal in het plangebied geamoveerd is. Hiermee is het oppervlak verhard oppervlak afgenomen. De nieuwe bebouwing heeft een oppervlakte van circa 300 m2. De toename van verhard oppervlak is dan ook gering en overstijgt de ondergrens (500 m2) voor de bebouwde kom dan ook niet. Watercompensatie is voor het voorliggende plan dan ook niet strikt noodzakelijk.

Desondanks wordt de nieuwe bebouwing voor wat betreft het hemelwater afgekoppeld van de bestaande riolering. Schoon hemelwater zal geloosd worden op de sloot nabij het plangebied. Vuil water gaat via de bestaande riolering. Ten aanzien van de planontwikkeling is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan. Hieronder wordt de reactie kort besproken.

Reactie waterschap

Volgens het beleid, maar ook vanwege de wateroverlast problematiek van Westbroek is het noodzakelijk in het plangebied het hemelwater af te koppelen van het vuilwaterriool. Het hemelwater moet daarbij worden afgekoppeld naar het oppervlaktewater van de polder Maarsseveen-Westbroek en niet naar de polder Achttienhoven. Dit is noodzakelijk vanwege de beperkte hydraulische capaciteit van de Klopvaart en het gemaal Achttienhoven. Samen vormen deze een hydraulisch knelpunt waardoor de hoeveelheid water die uit de polder Achttienhoven kan worden uitgemalen en in de Vecht kan worden gebracht beperkt is. Het waterschap adviseert een slim maaiveldontwerp waarbij berging van hemelwater op straat mogelijk is. Vanwege het extra verhard oppervlak en de gevoeligheid voor wateroverlast in het gebied is het raadzaam om, waar mogelijk extra oppervlaktewater te graven in het plangebied. Gezien de beperkte schaal van het plangebied en gezien de ambities op het gebied van woningbouw en spelen is het binnen het plangebied niet mogelijk om extra oppervlaktewater te creëren. Wel worden de woningen afgekoppeld.

Watersysteemkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Ten aanzien van de planontwikkeling is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan. Hieronder wordt de reactie kort besproken.

Reactie waterschap

Het waterschap adviseert om geen bomen (bladval) direct langs de waterkant te plaatsen, geen gewasbeschermingsmiddelen gebruiken voor daken, gevels en wegen en het voorkomen van particuliere lozingen, bijvoorbeeld door auto wassen op straat of door vuilwaterlozingen vanuit schuurtjes.

In het plan is desondanks langs de sloot een rij knotwilgen opgenomen. Hiervoor is gekozen vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit. De knotwilgen zijn een karakteristieke oeverbeplanting in dit gebied. De aanplant versterkt dan ook de relatie van het plan met de cultuurhistorische context van het gebied. Het groen draagt bovendien bij aan de verblijfskwaliteit van de plek. Elders rondom de sloot is ook reeds veel opgaand groen aanwezig. De potentiële verslechtering van de waterkwaliteit als gevolg van de knotwilgen zal daarom verhoudingsgewijs gering zijn.

Watersysteem

Het plangebied bevindt zich in de polder Maarsseveen-Westbroek in een groot peilgebied (62-2) met een zomerpeil van NAP -1,0 meter en een winterpeil van NAP -1,1 meter.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Zoals gesteld wordt het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater wordt afgekoppeld en zal worden geloosd op de sloot nabij het plangebied.

4.10.3 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 5 grondgebonden woningen in de kern Westbroek. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van een koop, tussen/hoek, met een verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning minimaal 7,0 en maximaal 7,8 verkeersbewegingen per dag. Voor de berekening zijn we uitgegaan van 7,5 verkeersbewegingen per woning per dag.

De realisatie van 5 grondgebonden woningen leidt tot een verkeersgeneratie van 37,5 bewegingen per dag. Hierbij wordt opgemerkt dat de verkeersbewegingen van de voorheen gevestigde peuterspeelzaal komen te vervallen. Met de ontwikkeling is daarmee sprake van een zeer geringe toename van verkeersbewegingen die voldoende kan worden opgevangen door de omliggende wegen.

4.11.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van koop, tussen/hoek, een verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal parkeerplaatsen per woning minimaal 1,6 en maximaal 2,4 per woning. Voor de berekening zijn we uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per woning.

De realisatie van 5 grondgebonden woningen leidt tot een parkeerbehoefte 10 parkeerplaatsen. Zoals eerder aangegeven bevindt zich nabij het plangebied een parkeerstrook met daarin 7 parkeerplaatsen. Deze parkeerstrook kan niet gehandhaafd worden in het plan. De parkeerplaatsen moeten een nieuwe plek krijgen. In totaal moet er in beginsel daarom een parkeervoorziening voor 17 auto's gerealiseerd worden.

Ten behoeve van de nieuw te realiseren woningen zal een nieuwe parkeerkoffer met 14 parkeerplaatsen worden gerealiseerd direct zuidelijk grenzend aan de woonkavel. Vooralsnog blijven ook de 3 bestaande dwarsparkeerplaatsen langs de weg gehandhaafd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen.

4.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.12 Molenbiotoop

In het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" is het plangebied en de directe omgeving van het plangebied aangeduid ten behoeve van de hier aanwezige molenbiotoop. De met de dubbelbestemming 'Molenbiotoop' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en het herstel van een molen.

Ten behoeve van voorliggend nieuw bestemmingsplan is aan de hand van de zogeheten biotoopfomule berekend wat de maximaal toegestane bouwhoogte in het plangebied mag zijn. Met dien verstande dat de aanwezige molenbiotoop in tact blijft.

Op basis van de landelijk toegepaste biotoopformule (www.molenbiotoop.nl) is de maximale hoogte van de nieuwe woningen, die het dichtst op de molen zijn gesitueerd, bepaald op 8,2 m. In noordelijke richting loopt deze hoogte op in de nieuwe bestemming 'Wonen'.

Een bouwhoogte van 8,2 m is voor een nieuwbouwwoning geen gangbare maat. Vanuit het bouwbesluit en voor de woonkwaliteit is een bouwhoogte van 9 m gewenst. Mede gelet op de forse afstand tot de molen en het feit dat er recent nieuwe, hogere woningen tussen het plangebied en de molen zijn gerealiseerd, kan hier een hogere bouwhoogte van 9 m gemotiveerd worden. In de Regels is de 10 % vrijstelling voor de hoogtes komen te vervallen.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

5.1 Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

5.2 Situatie

Het plangebied en daarmee het exploitatiegebied van voorliggend bestemmingsplan is in eigendom van de gemeente de Bilt. De kosten samenhangend met voorliggende ontwikkeling worden verrekend in de uitgifteprijs van de gronden. Op deze wijze is de economische haalbaarheid en het wettelijke kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Overlegresultaten

6.1 Overleg met instanties

Het concept ontwerpbestemmingsplan alsmede toelichtende informatie zijn toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners. Dit ten behoeve van de wettelijke verplichting om vooroverleg te voeren met de daarvoor aangewezen instanties ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De volgende instanties is gevraagd om een reactie:

  • Provincie Utrecht;
  • Waterschap Amstel Gooi en Vecht;

Provincie Utrecht

De provincie Utrecht heeft bij brief van 13 september 2017 laten weten dat het bestemmingsplan "Holsblokkenweg te Westbroek" geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

In een mail van 10 juli 2017 heeft het waterschap gereageerd op het bestemmingsplan. Onderstaand wordt de reactie kort besproken en voorzien van gemeentelijke commentaar.

Reactie 1

In het bestemmingsplan is abusievelijk het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden aangewezen als bevoegd gezag, terwijl dit het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht moet zijn.

Toelichting is voor wat betreft dit aspect aangepast.

Reactie 2:

Het waterschap adviseert een slim maaiveldontwerp waarbij berging van hemelwater op straat mogelijk is. Vanwege het extra verhard oppervlak en de gevoeligheid voor wateroverlast in het gebied is het raadzaam om, waar mogelijk extra oppervlaktewater te graven in het plangebied.

Fysiek is er geen ruimte binnen de nieuwe woonbestemming en de parkeerhaven. Het overige deel van het terrein is al in gebruik als trapveld. Dit is het enige trapveld in heel Westbroek. In het verleden is dit veld al eens verkleind. Vanuit het nieuwe speelruimtebeleidsplan wordt deze locatie aangewezen als centrale speelplaats voor Westbroek. Een verdere verkleining van dit trapveld is niet mogelijk. De realisatie van extra oppervlaktewater in het plangebied is daarom niet haalbaar.

Reactie 3:

Het waterschap adviseert om geen bomen (bladval) direct langs de waterkant te plaatsen, geen gewasbeschermingsmiddelen gebruiken voor daken, gevels en wegen en het voorkomen van particuliere lozingen, bijvoorbeeld door auto wassen op straat of door vuilwaterlozingen vanuit schuurtjes.

In het plan is desondanks langs de sloot een rij knotwilgen opgenomen. Hiervoor is gekozen vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit. De knotwilgen zijn een karakteristieke oeverbeplanting in dit gebied. De aanplant versterkt dan ook de relatie van het plan met de cultuurhistorische context van het gebied. Het groen draagt bovendien bij aan de verblijfskwaliteit van de plek. Elders rondom de sloot is ook reeds veel opgaand groen aanwezig. De potentiële verslechtering van de waterkwaliteit als gevolg van de knotwilgen zal daarom verhoudingsgewijs gering zijn.

6.2 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf donderdag 12 oktober 2017 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij de gemeenteraad. De ter inzage legging is bekend gemaakt door publicatie in de Biltsche Courant, de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen schriftelijke zienswijzen ontvangen.

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek van Bilthoven. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

7.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

7.3 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen:

Groen (Artikel 3)

De gronden die in het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" bestemd waren als 'Woondoeleinden' zijn in voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Eveneens zijn de gronden die in het vigerende bestemmingsplan al de bestemming 'Groenvoorzieningen' hadden, opnieuw als groen bestemd. Hiermee is de in het plangebied gelegen groenvoorziening met trapveldje in zijn geheel en eenduidig bestemd tot 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Voorts zijn de bestaande en zo nodig nieuwe speelvoorzieningen, waterpartijen en -voorzieningen en voet- en fietspaden geregeld.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)

De gronden die in het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" een maatschappelijke bestemming hebben, zijn in voorliggend bestemmingplan bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' De gronden zijn bestemd voor erftoegangswegen, (buurt)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken en nutsvoorzieningen. Het bestemmingsvlak is in zuidelijke richting 2,5 meter groter ingetekend in verband met de mogelijkheid om nog enigszins te kunnen schuiven met de nieuw te realiseren woningen.

Wonen (Artikel 5)

De gronden die in het vigerende bestemmingsplan "Westbroek 2007" de bestemming ' Woondoeleinden' hadden, zijn in voorliggend bestemmingsplan opnieuw bestemd als 'Wonen'. De gronden zijn bestemd voor aaneengebouwde woningen, de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen, inclusief bijbehorende tuinen en erven, groenvoorziening en parkeergelegenheid. Binnen het aanwezige bouwvlak ter plaatse kunnen maximaal 5 aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is een differentiatie aangebracht in de goot- en bouwhoogte ten einde de gewenste kapvorm planologisch vast te leggen. Het bestemmingsvlak is in zuidelijke richting 2,5 meter groter ingetekend in verband met de mogelijkheid om nog enigszins te kunnen schuiven met de nieuw te realiseren woningen. Verder zijn parkeervoorzieningen eveneens toegestaan binnen de woonbestemming.

7.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het plan. Het artikel geldt voor gehele plangebied.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

het bestemmingsplan bevat allereerst een wijzigingsregel waarmee de overschrijding van bestemmingsgrenzen geregeld wordt.

Algemene procedureregels (Artikel 10)

In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van een nadere eis.

Overige regels (Artikel 11)

Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

7.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 12)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (Artikel 13)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Holsblokkenweg 2017'.