direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding tot het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is tweeledig.


Enerzijds komt deze voort uit de behoefte aan een actueel en digitaal bestemmingsplan. Dit beherende deel van het bestemmingsplan zorgt voor een degelijke beheersregeling ter bescherming van de bestaande waarden en rechten. Voor de bestaande bebouwing binnen het plangebied, met uitzondering van het Antonie van Leeuwenhoeklaan terrein, zal een beherende regeling worden opgesteld die aansluit bij de actuele planologische regelingen binnen de gemeente De Bilt.


Anderzijds dient het bestemmingsplan een ontwikkelend kader te bevatten voor het terrein ter hoogte van de Antonie van Leeuwenhoeklaan (AL-t). Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gevestigd op dit terrein. Het RIVM is een Nederlands Instituut dat in opdracht van de overheid onderzoek doet op het gebied van volksgezondheid, milieu en natuur. Het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) was onderdeel van het RIVM, maar is geprivatiseerd en in juli 2012 verkocht aan het Serum Institute of India (SII). Het NVI en de vaccinproductie worden op het terrein voortgezet onder de naam Bilthoven Biologicals (Bbio).

Sinds het najaar van 2008 werkt het RIVM aan een heroriëntatie op de kerntaken. In het kader van de herorientatie zal het RIVM functies centraliseren, uitbesteden of naar de markt brengen. Het RIVM onderdeel dat zich richt op Research en Development van vaccins is reeds afgesplitst van het RIVM en zal op het AL-t doorgaan onder de naam InTraVacc.

Naast bovengenoemde heroriëntatie heeft het RIVM een heroriëntatie gedaan op de huisvestingsituatie. Gevolg hiervan is dat het RIVM conform een ministerieel besluit omstreeks 2018 verhuist naar het Utrecht Science Park (USP) dat gelegen is op het universiteitsterrein De Uithof. Met het vertrek komt een groot deel van de gebouwen op het terrein aan de Antonie van Leeuwenhoeklaan leeg te staan. Als gevolg van het definitieve vertrek van het RIVM zal het gebied in de komende jaren door geleidelijke transformatie moeten worden herontwikkeld. Het streven is het terrein te ontwikkelen tot een hoogwaardig sciencepark. Voorliggend bestemmingsplan schept de juiste voorwaarden om aan het Antonie van Leeuwenhoekterrein een nieuwe invulling te geven met ontwikkelingsmogelijkheden tot circa 2018, waarbij rekening zal worden gehouden met de bestaande waarden in het plangebied.

Tevens maakt het bestemmingsplan de aanleg van een rotonde op het kruispunt van de Soestdijkseweg-Zuid en de Antonie van Leeuwenhoeklaan mogelijk, om de doorstroming van het verkeer te verbeteren.

1.2 Geldende regeling

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Bilthoven Zuid 1981, zoals vastgesteld op 29 maart 1983 en goedgekeurd door G.S. op 3 juli 1984.
  • Bestemmingsplan Bieshaar-Groenewegen 1979, zoals vastgesteld op 25 maart 1980 en goedgekeurd door G.S op 9 juni 1981.

1.3 Leeswijzer

Het 'Bestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' bestaat uit:

  • een toelichting;
  • regels;
  • een digitale verbeelding, die analoog uit twee kaartbladen bestaat.


Voor wat betreft de verantwoording van de 'bestaande situatie' kan worden teruggevallen op de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013.

De inventarisatiegegevens zijn in een separate database verwerkt. Voor de berekening van het bebouwingspercentage op het Antonie van Leeuwenhoekterrein is gebruik gemaakt van de inventarisatiegegevens van het bureau huisvesting op het terrein.

De toelichting bestaat uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied op basis van de onderzoeks- en inventarisatiegegevens. Hoofdstuk 3 bevat een toelichting op het rijks-, provinciale -, regionale- en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoeringsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de ruimtelijke keuzes die voor de bestemmingen zijn gemaakt. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe met nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan. De verantwoording en onderbouwing zijn per bestemmingsartikel beschreven.
Hoofdstuk 6 bevat informatie over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Aandacht is besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gesitueerd op de overgang van het besloten beboste landschap van de Utrechtse Heuvelrug in het oosten en het open landschap van het veenweidegebied in het westen. Het gebied is gelegen op een dekzandgordel wat onderdeel uitmaakt van de Langbroek. Het stedelijk gebied van Utrecht en de invloedszone hier omheen rijkt tot aan het plangebied.

Het plangebied is gelegen tussen Bilthoven en De Bilt, maar maakt onderdeel uit van de kern Bilthoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0001.png"

Het plangebied wordt begrensd door de Groenekanseweg in het zuiden, de Soestdijkseweg Zuid in het oosten, de 1e Brandenburgerweg in het westen en de gronden behorende bij het gemeentehuis en de groenstrook bij de Konijnenlaan in het noorden.

Op onderstaande afbeelding is de plangrens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0002.png" Plangrens, Google Earth

2.2 Historische ontwikkeling

Het plangebied bevindt zich binnen de oorspronkelijke parkaanleg van de buitenplaats Jagtlust. De buitenplaats is ontstaan uit een uithof van het klooster Oostbroek, genaamd Uithof te Nieuwveen. De eerste (vermoedelijke) melding dateert van 1573. Bij de verkoop van de uithof en de omliggende gronden in 1641 strekken deze zich langs de huidige Soestdijkseweg uit van de Groenekanseweg tot de huidige Boslaan.


Door aan- en verkopen van gronden wijzigt de omvang van de buitenplaats in de hierop volgende eeuwen sterk. Het onderhavige plangebied blijft echter onveranderd deel uitmaken van de buitenplaats. Op de topografische Militaire kaart (nettekening, 1830-1850) is af te lezen dat op Jagtlust een park aanwezig was, aangelegd in landschappelijke stijl. Het zuidwestelijke deel van de parkaanleg bevindt zich binnen het plangebied. De percelering van het zuidoostelijke deel is nog te herkennen in de huidige aanleg van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0003.png"
Topografische Militaire Kaart (nettekening, 1830-1850)


In 1882 werden de omvangrijke gronden van de buitenplaats Jagtlust, die in totaal zo'n 200 ha. besloegen, gesplitst en kwam het goed in handen van verschillende eigenaren. In de prospectus van deze openbare verkoop worden de gronden rondom de buitenplaats als volgt omschreven: '… het fraaije, hechte, voornaam ingerichte heerenhuis of Jagtslot (…) met sierlijk en ruim aangelegde lanen, plantsoenen vijvers en wandeldreven, uitgestrekte bosschen, kweekerijen, boomgaarden, moestuin met druivenkas en broeijerij.'


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0004.png"

Topografische Militaire kaart (bonneblad 1902)


Op topografische Militaire kaarten (uitgegeven vanaf ca. 1873) is de parkaanleg van Jagtlust en percelering van de velden in de directe omgeving en binnen het plangebied duidelijk af te lezen. Uit een vergelijking tussen de nettekening 1830-1850 en het bonneblad uit 1902 blijkt dat de inrichting van het plangebied, buiten de aanleg van de begraafplaats Brandenburg, nauwelijks gewijzigd is. Naast de parkaanleg valt het veld op, direct ten zuiden van het huis gelegen. Dit veld wordt in het zuiden afgesloten door een bomenlaan. Deze laan is in de huidige aanleg van het plangebied nog te herkennen en is, evenals (een deel van ) het open veld, een restant van de oorspronkelijke parkaanleg van de buitenplaats.


De nadere ontwikkeling van het plangebied is vrij geleidelijk gegaan. Zo rond 1850 was nog nauwelijks sprake van bebouwing. Alleen in de zuidwestelijke hoek waren enkele gebouwen aanwezig. Verder is nog enige bebossing, gecombineerd met lange noord-zuid gecombineerde houtwallen, kenmerkend voor het veenlandschap. In de vijftig jaar die hierop volgden was er sprake van verdere cultivering van het plangebied. Zo rond 1950 ontstaat de eerste lintbebouwing langs de doorgaande wegen en zijn de beboste delen van het plangebied grotendeels verdwenen. De langgerekte noord-zuid patronen zijn deels onderbroken door de aanleg van de Antonie van Leeuwenhoeklaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0005.png"

1850 1900 1950

Na de tweede wereldoorlog is het plangebied sterk verstedelijkt. De lintbebouwing is verder verdicht en tevens is er in het zuidwesten een woonbuurtje ontstaan. Ook het Antonie van Leeuwenhoek Terrein doet rond 1950 zijn intrede in het plangebied. In eerste instantie wordt het westelijk deel van het Antonie van Leeuwenhoek Terrein bebouwd met kleinschaligere bebouwing, maar al snel wordt er in de jaren 60 grootschaligere bebouwing gerealiseerd. Tevens is de begraafplaats in deze periode aangelegd. In de zeventiger jaren is er niet meer bijgebouwd op het Antonie van Leeuwenhoek Terrein. Vervolgens is vanaf de jaren tachtig tot nu de ontwikkeling voort gegaan met het bebouwen van ook het oostelijk deel van dit terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0006.png" 1975 2010

2.3 De huidige situatie

Het plangebied kan in een aantal onderdelen met bijbehorende hoofdfuncties worden onderverdeeld.

Woningbouw en maatschappelijke functies

Langs de Groenekanseweg, de Soestdijkseweg Zuid en de 1e Brandenburgerweg zijn woningen gelegen. Incidenteel komt hiertussen andere functies voor, zoals een bankgebouw, een aula en een kerk.

Tevens is er een klein buurtje gelegen in de hoek van de Groenekanseweg en de 1e Brandenburgerweg. Het betreffen voornamelijk grondgebonden eengezinswoningen. Op de hoek van de Groenekanseweg en de 1e Brandenburgerweg zijn tevens enkele gestapelde woningen gelegen. Hierachter ligt ook een gebouw voor culturele activiteiten.

Langs de 1e Brandenburgerweg is een begraafplaats gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0007.png"

Antonie van Leeuwenhoek Terrein

In het noorden van het plangebied ligt een groot terrein van circa 22 ha, het Antonie van Leeuwenhoek Terrein. Dit terrein is alleen toegankelijk voor bevoegden en is met een hekwerk afgeschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0008.png"

Ruimtelijke structuur

Het betreft een grootschalig groen complex met forse representatieve niet generieke kantoorruimte gekoppeld aan lab en onderzoeksruimte. Tussen de gebouwen liggen groenstroken met gras, bomen, fiets- en voetpaden. De panden stammen uit verschillende tijden, zijn deels geschakeld en hebben drie tot vijf bouwlagen.


Gebruikers

Het grootste deel van dit terrein, circa 63%, wordt ingenomen door het Rijks Instituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Voor circa 33% worden de gebouwen gebruikt door Bilthoven Biologicals. De overige 4% wordt in beslag genomen door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL).


Functies

Op het Antonie van Leeuwenhoek Terrein zijn verschillende functies aanwezig. De belangrijkste functies betreffen administratieve ruimten (45%), laboratoriumruimten (42%) en laboratoriumruimten voor proefdieren (6%). De overige functies betreffen opslag/garage en overig/infra.

Bebouwingskenmerken

De panden op het Antonie van Leeuwenhoek Terrein zijn onder architectuur gebouwd en hebben een representatieve functie. In de architectuur van de individuele panden ligt de nadruk op de entree. De gevels van de oudere gebouwen zijn opgetrokken in baksteen, voorzien van rijen verticaal gerichte ramen en hebben een zadeldak met donkere pannen. Voor de nieuwere gebouwen is beton en staal gebruikt, waardoor er grotere oppervlakten glas gerealiseerd konden worden. Deze panden hebben geen duidelijk horizontale of verticale gevelindeling. Deze nieuwe gebouwen tonen een variatie qua materiaalgebruik, architectuurbeeld, kapvorm e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0009.jpg"


Verkeer

Het Antonie van Leeuwenhoek Terrein beschikt over vier toegangswegen, twee aan de Antonie van Leeuwenhoeklaan en twee aan de 1e Brandenburgerweg. Benadering van het terrein door bezoekers vindt voornamelijk plaats via de zuidoostzijde van de Antonie van Leeuwenhoeklaan, waar ook de hoofdentree tot het terrein is gelegen. Deze is aangesloten op de Soestdijkseweg, die begint ten noorden van Soest en eindigt op de Uithof in Utrecht. Ten oosten en zuiden van de hoofdentree bevinden zich vier parkeerterreinen. Daarnaast zijn er nog twee parkeerterreinen die meer naar noorden toe zijn gesitueerd.

Met het openbaar vervoer is het terrein redelijk goed te bereiken. Vanaf het treinstation Bilthoven is het 2100 meter, via de Soestdijkseweg, tot aan de entree van het Antonie van Leeuwenhoek Terrein aan de Antonie van Leeuwenhoeklaan. Tevens zijn er twee reguliere buslijnen die stoppen in de buurt van het terrein, namelijk lijn 272 van Nieuwegein Zuid naar het terrein en lijn 284 van Rijnsweerd naar Bilthoven station. Verder is er nog een busje in de spits vanaf Bilthoven station naar het Antonie van Leeuwenhoekterrein. Per december 2013 gaat er een rechtstreekse busverbinding komen vanaf station Bilthoven naar De Uithof. Deze zal ook halteren bij het Antonie van Leeuwenhoekterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0010.png" Inritten en parkeerplaatsen Antonie van Leeuwenhoek Terrein

Schapenweide

Aan de zuidkant van het RIVM-terrein ligt de 'Schapenweide'. Dit is een groen en open gebied van circa 12,4 ha dat momenteel in gebruik is als weiland. In het verleden zijn voor de ontsluiting van het terrein tevens enkele gronden gereserveerd voor mogelijke ontsluiting op de Groenekanseweg en Soestdijkseweg. Deze reserveringen zijn nu niet meer nodig voor de ontsluiting van de Schapenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0011.png"

2.4 Voorgenomen plannen

Er is lange tijd onduidelijkheid geweest over de positie van het RIVM. In het verleden zijn er al verschillende ideeën geopperd om het RIVM voor de gemeente te behouden. Zo zijn er ideeën geweest een deel van de Schapenweide te gebruiken voor de nieuwbouw van het RIVM. Om mogelijke ontwikkelingen in het gebied goed te kunnen sturen heeft de gemeente al in januari 2011 voor de Schapenweide een voorbereidingsbesluit genomen.

Als gevolg van het definitieve besluit over het vertrek van het RIVM zijn door gemeente, provincie, rijk en USP de mogelijkheden verkend om het gebied tot een hoogwaardig sciencepark te herontwikkelen. In vervolg op die verkenning hebben partijen de intentie om de locatie om te vormen tot Utrecht Science Park Bilthoven (USP Bilthoven), als satelliet van het USP.

Hierdoor zal het Antonie van Leeuwenhoek terrein onderdeel gaan uitmaken van de Life-Science As. Dit staat beschreven in de Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030 'Behoud door ontwikkeling', deze wordt behandeld in paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid.

Tevens bestaan er plannen om in de planperiode een rotonde aan te leggen op het kruispunt van de Soestdijkseweg-Zuid en de Antonie van Leeuwenhoeklaan. Hiermee zal de doorstroming op de Soestdijkseweg-Zuid worden verbeterd, aangezien momenteel bij het afslaan naar de Antonie van Leeuwenhoeklaan het verkeer vast kan komen te staan. Door middel van de aanleg van een rotonde wordt de doorstroming van het verkeer verbeterd. Tevens wordt de bereikbaarheid van het gebied op het Antonie van Leeuwenhoek terrein en in de directe omgeving voor bewoners en gebruikers verbeterd.


 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte


Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • 1. vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. verbeteren van de bereikbaarheid;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


In het eerste rijksdoel wordt aangegeven dat de kansen in het internationale speelveld onder andere liggen bij de sector Life Sciences & Health. Life Sciences & Health wordt dan ook als één van de negen topsectoren gezien. Tussen de verschillende sectoren wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties door middel van slimme clustering, het vormen van (internationale) allianties en het stimuleren van 'kruisbestuiving', zodat de topsectoren elkaar kunnen versterken.


Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Eén van die regio's betreft 'Utrecht'. Hier wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoogopgeleide bevolking, de kennisintensieve (zoals de Universiteit Utrecht, het KNMI en het onderzoekscentrum RIVM) en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht. Er is een sterke relatie met Food Valley in en rond Wageningen.

Tot 2040 is er in de regio Utrecht nog vraag naar ruim 100.000 woningen en bovendien vragen rond de 20.000 woningen om vervanging.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Aangegeven wordt welke doelstellingen van provinciaal belang zijn, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe hieraan uitvoering wordt gegeven. Deels wordt ook uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn vooral gebaseerd op de toekomstschets uit de Kadernota Ruimte. Daarbij zijn drie pijlers onderscheiden:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.


Als onderdeel van de voorgenomen ontwikkelingen tot 2028 worden vijf strategische doelen geformuleerd die mede richtinggevend zijn voor het ruimtelijke beleid van de provincie. Een van deze doelen betreft een innovatieve kenniseconomie: inzet op kennisintensieve en diensteneconomie, meer woon-werkcombinaties, bestaande bedrijventerreinen duurzaam maken, intensiveren en functiemenging.

Vervolgens zijn de voorgestane ontwikkelingen verbeeld op de visiekaart. Dit is een globale kaart, passend bij het abstractieniveau van de visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0012.png"


Het plangebied valt onder de noemer stedelijk gebied, hier worden op de visiekaart de belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Eén hiervan betreft het 'campusmilieu'. Het campusmilieu heeft Utrecht Science Park als centrum en bevat huidige of toekomstige “satellieten” in de nabijheid (Utrecht-centrum, Rijnsweerd, De Bilt, voormalig RIVM-terrein, Amersfoort). Hier is sprake van een clustering van bedrijven en instellingen die gebruik maken van elkaars kennis en voorzieningen. Met FoodValley (Campusmilieu Wageningen), Delft en Leiden is er vooral op het gebied van life sciences en duurzaamheid een relatie, met Amsterdam en Hilversum ligt die relatie meer op het vlak van de creatieve industrie en de media. Ook het kennisinstituut van Nijenrode in Breukelen is van economisch belang voor met name de gemeente Stichtse Vecht, maar zeker ook daarbuiten. Al deze clusters maken direct of indirect onderdeel uit van de topsectoren waar het Rijk met betrekking tot de economische ontwikkeling prioriteit legt.

Als onderdeel van de pijler 'Vitale dorpen en steden' wordt ten aanzien van het aspect 'werken' aangegeven dat de provincie Utrecht economisch gezien een sterke uitgangspositie heeft. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, is onze (ruimtelijk-)economische strategie voor de komende jaren gericht op:

  • het versterken van die bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit (life sciences, creatieve industrie en duurzaamheidseconomie);
  • het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de al in onze provincie gevestigde bedrijven.


Vervolgens wordt aangegeven dat twee specifieke werkmilieus van grote betekenis zijn voor het economisch vestigingsklimaat in de provincie Utrecht. Hierin wordt wederom het campusmilieu genoemd. Het campusmilieu wordt gekenmerkt door clustering van bedrijven en instellingen die gebruik maken van elkaars kennis en voorzieningen. Vaak zijn de verschillende milieus met elkaar verbonden via gezamenlijke onderzoeksprogramma’s, personele unies etc. In de provincie Utrecht gaat het campusmilieu vooral op voor het Utrecht Science Park (USP) op de Uithof waar verschillende bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van life sciences en duurzaamheid zijn gevestigd. Daarbij is er onder andere een relatie tussen het USP en FoodValley (campusmilieu Wageningen Universiteit) op het gebied van life sciences. Door intensivering en uitbreiding willen we de bestaande ruimtelijke mogelijkheden optimaal benutten. De bedrijvigheid die zich vestigt op het Utrecht Science park moet kennisintensief zijn en aansluiten bij de Utrechtse kennisbasis. Daarnaast zijn zogenaamde satellietlocaties gewenst: kleinschalige clusters van bedrijven in de nabijheid van en verbonden met het USP. Locaties als het (voormalige) RIVM-terrein in De Bilt, Berg en Bosch en Rijnsweerd kunnen daarin een rol spelen.

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028

De provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 is vastgesteld op 4 februari 2013. De provincie heeft de bevoegdheid om provinciale belangen veilig te stellen en te realiseren. Eén mogelijkheid hiervan is de Ruimtelijke Verordening. Hierin staan regels waar de gemeente zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moet houden. Thema's die hierin aan de orde komen zijn bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen en werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur, landbouw en recreatie.

Voor het plangebied zijn geen relevante thema's opgenomen in de verordening. Wel bevinden aansluitend aan het plangebied, gelegen ten oosten van de Soestdijkseweg, de 'Beschermingszone drinkwaterwinning' en de 'EHS'.

Bestuur Regio Utrecht

Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau. De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio.

Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030, behoud door ontwikkeling

De gemeente De Bilt heeft een integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de gehele gemeente voor de periode tot 2030 opgesteld. De structuurvisie zet in op de volgende zes speerpunten:

  • 1. Het landschap als duurzame onderlegger.
  • 2. Een sterke sociale cohesie.
  • 3. Zes kernen met een eigen gezicht.
  • 4. Life-science As als groene loper van De Uithof.
  • 5. Goed bereikbaar en leefbaar.
  • 6. Een recreatief buitengebied van formaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0013.png"


Life-science As

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als onderdeel van de 'Life-science As'. Een belangrijk streven ten aanzien van werken en economie binnen de gemeente De Bilt is het handen en voeten geven aan de Lifescience As en in het verlengde daarvan het aantrekken van kennisintensieve bedrijvigheid op het gebied van life-science, onderzoek, advisering en de creatieve sector. Het is immers specifiek deze hoogwaardige werkgelegenheid waar de gemeente van oudsher sterk in is en waarin ze zich onderscheidt. De Bilt is van oudsher een belangrijke vestigingsplaats voor onderzoeksinstituten zoals het RIVM, NVI en KNMI en kennisintensieve bedrijven zoals de Grontmij. De gemeente is van oudsher een aantrekkelijke vestigingslocatie voor deze hoogwaardige, kennisintensieve bedrijven en instellingen door de ligging in de fraaie groene bosrijke omgeving, in het midden van het land vlakbij Utrecht en De Uithof (met onder meer de Universiteit Utrecht en het UMC), alsmede de goede ontsluiting via onder meer de A27 en A28 zijn hierbij van groot belang. De bedrijven en instellingen liggen geconcentreerd langs de Soestdijkseweg (RIVM/NVI, Grontmij en iets zuidelijker het KNMI), tussen De Uithof en station Bilthoven. De Soestdijkseweg vormt in dat opzicht een uitloper van De Uithof en was feitelijk al lang voordat De Uithof tot ontwikkeling kwam een belangrijke vestigingsplaats voor kennisontwikkeling, wetenschap en onderzoek.


Rondom de Life-science As en vooral binnen de daaraan gelegen groene werklandgoederen is ruimte voor een verdere ontwikkeling van de bestaande faciliteiten en voor nieuwe initiatieven, instellingen en bedrijven. Het vinden van nieuwe trekkers op bijvoorbeeld het Antonie van Leeuwenhoekterrein is een belangrijke opgave in de komende jaren. Los daarvan zijn er reeds de nodige plannen en ontwikkelingen aan de gang die de Life-science As handen en voeten geven, zoals de verbeteringen rondom station Bilthoven en de (H)OV verbinding tussen het station Bilthoven en het Utrecht Science Park.

De aantrekkelijkheid van de Life-science As zit onder andere in de landgoedachtige uitstraling van de werklandgoederen en de reeds aanwezige instellingen, bedrijven en hoogwaardige gebouwen, faciliteiten en installaties. De groene setting en historische context creëren een exclusieve werkomgeving met een unieke uitstraling voor de betreffende bedrijven en instellingen. Deze bijzondere werkomgeving heeft samen met de nabijheid van universiteit en UMC een belangrijke aantrekkingskracht en maakt de Life-science As complementair/aanvullend aan de naastgelegen Uithof. Het behouden en versterken van de cultuurhistorische en landschappelijke opzet van de werklandgoederen en het historische lint van de Soestdijkseweg is derhalve een belangrijke voorwaarde voor het waarborgen van de aantrekkelijkheid van de Life-science As.

De Life-science As kan gezien worden als een (historische) kralenketting, met 5 (groene) parels. Ieder van deze parels heeft een eigen identiteit en bijbehorend landschappelijk/ruimtelijk raamwerk. Eén van deze parels betreft het Antonie van Leeuwenhoekterrein met de naastgelegen Schapenweide.


Antonie van Leeuwenhoekterrein met de Schapenweide

Het huidige terrein van het RIVM, Intravacc en Bbio is opgezet als een streng beveiligde campus van kantoren, laboratoria, onderzoekscentra, opslag en aanvullende faciliteiten. De plek wordt omringd door een robuuste groene omzoming, doorsneden door een groene as en is georiënteerd op de Antonie van Leeuwenhoekweg, met daarlangs het parkeren.

Met het voorgenomen vertrek van het RIVM naar De Uithof ontstaat er binnen de bestaande bebouwingsstructuur, in aansluiting op Intravacc en Bbio ruimte voor nieuwe instellingen of bedrijven. De aanwezige specialistische en kostbare voorzieningen en faciliteiten, zoals laboratoria, ondergrondse infrastructuur, onderzoeksruimten en technische faciliteiten zijn daarbij een interessante vestigingsreden voor grotere instellingen, maar mogelijk ook kleinere onderzoeksbureaus en specialistische klinieken. Onderzocht gaat worden of het gebied zich kan transformeren naar een bedrijfsverzamelcampus voor de life-science. Door de entree van het gebied meer prominent aan de Soestdijksweg te leggen presenteert deze campus zich zelfbewust aan de Life-science As. De opzet met groene kamers blijft daarbij de leidraad.

Met het verbeteren van de bereikbaarheid met de auto, de fiets en het openbaar vervoer en met het actief stimuleren van nieuwe ontwikkelingen binnen de groene werklandgoederen als aanvullende en complementaire vestigingslocatie voor De Uithof, moet de Life-science As de kennisregio Utrecht nadrukkelijker op de kaart zetten.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan - Wat beweegt De Bilt?

Het verkeer- en vervoerplan beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot 2020. Het resultaat is een programma waar de Bilt de komende jaren mee aan de slag kan om een bereikbare, leefbare en veilige gemeente te blijven.

Voor de autostructuur is het verbeteren van de doorstroming op en de leefbaarheid langs de Soestdijkseweg een belangrijke opgave. Deze noord-zuid as vormt de ruggengraat voor de auto- en fietsstructuur. De goede bereikbaarheid moet een impuls geven aan de ontwikkeling van de life-science as. In het kader van de Structuurvisie wordt de belangrijkste noord-zuidrelatie, namelijk de Soestdijkseweg verder ontwikkeld als ‘Life-science’-as. Ondanks dat de ruimtelijke ontwikkelingen kwantitatief beperkt zijn, is er wel de ambitie om de omgeving van de weg een impuls te geven. Hiermee neemt de verkeersdruk toe op de Soestdijkseweg.

Tevens speelt de Soestdijkseweg-zuid een belangrijke rol voor het fietsverkeer en het openbaar vervoer en de ontwikkeling van de Life-science-as. Als bouwstenen voor het openbaar vervoer is de verdere ontwikkeling van de Life-science-as (as De Uithof - De Bilt - Bilthoven - Berg en Bosch) en de realisatie van een HOV-verbinding tussen Bilthoven en De Uithof/Rijnsweerd aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0014.png" Integraal beeld op de toekomstige verkeersstructuur in De Bilt

Welstandsnota  

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad de nieuwe welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt het welstandstoezicht zo veel mogelijk gedereguleerd. Dit betekent aanpassing van de welstandsniveaus, minder criteria, welstandsvrije bouwwerken en welstandsvrije gebieden met een excessenregeling als vangnet.

Het welstandsbeleid is vervolgens onderverdeeld in verschillende deelgebieden. Voor het plangebied zijn vijf deelgebieden van belang, namelijk:

3. Stedelijk weefsel

Het stedelijk weefsel bestaat uit rechtlijnige linten die de basis vormen van de De Bilt en Bilthoven. Uitgangspunt bij welstandstoetsing is het waarborgen van de aanwezige cultuurhistorische betekenis van de structuur. Iedere bouwkundige toevoeging of verandering dient de bestaande stedenbouwkundige structuur en de karakteristiek van de gebouwen als uitgangspunt te nemen. Het normale welstandsniveau is van toe-passing. Uitgangspunt is dat nieuwbouw en verbouwingen met zorgvuldigheid worden vormgegeven passend in de stedenbouwkundige en historische context.

5. Planmatige woonwijken

In de periode na de tweede wereldoorlog tot op heden zijn vooral grootschalige - vaak projectmatige - woonwijken gerealiseerd.

Uitgangspunt bij welstandstoetsing is het waarborgen van de aanwezige samenhang. Behouden van bestaande verkavelingspatroon en bebouwingstypologie, tenzij er sprake is van een stedenbouwkundige situatie die afwijking daarvan mogelijk maakt. Voor deze gebieden is geen preventief welstandstoezicht van toepassing. Alleen als er sprake is van een bouwplan dat niet past in het bestemmingsplan en bij excessen kan het bouwplan alsnog beoordeeld worden.

6. Villabebouwing

De woongebieden met villabebouwing onderscheiden zich qua bebouwingsdichtheid, plaatsing van gebouwen op de kavels, de bouwmassa’s en de architectuur van alle andere woongebieden.

Uitgangspunt bij welstandstoetsing is het waarborgen van de aanwezige groene setting van ruime percelen en individuele bebouwing. Iedere bouwkundige toevoeging of verandering dient de bestaande stedenbouwkundige structuur, de karakteristiek van de gebouwen en de detaillering, het kleur- en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt te nemen. De villawijken zijn qua structuur zodanig opgezet dat er weinig veranderingen op zullen treden. Daarom is voor deze gebieden het soepele welstandsniveau van toepassing.

7. Objecten en voorzieningen

De objecten en voorzieningen liggen verspreid in de gemeente. Het betreft grote gebouwen of complexen die meestal vrij in de ruimte staan.

Het afgesloten RIVM-kantorenpark vormt een eigen wereld binnen de kern van Bilthoven. Het is een grootschalig groen complex met forse representatieve kantoorpanden. De panden stammen uit verschillende tijden, zijn deels geschakeld en hebben drie tot vijf bouwlagen.

Uitgangspunt bij welstandstoetsing is het waarborgen van het individuele karakter van een pand of samenhang van een ensemble van bebouwing en omgeving. Voor de gebieden geldt het soepele welstandsniveau waarbij het welstandstoezicht vooral gericht zal zijn op uitstraling naar de openbare weg.

10. Buitengebied

De gemeente kent vooral in haar buitengebied een rijke cultuurhistorie, die op verschillende manieren in het landschap zichtbaar is en tot uitdrukking komt in de bebouwing.

Uitgangspunt bij welstandstoetsing is het waarborgen van de aanwezige landschappelijke setting. Iedere bouwkundige toevoeging of verandering dient de bestaande landschappelijke structuur, de karakteristiek van de gebouwen en de detaillering, het kleur- en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt te nemen. Voor het buitengebied is het normale welstandsniveau van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0015.png"

Uitsnede welstandsgebiedenkaart, Welstandsnota 2013

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden deze thema's besproken. Hierin wordt gebruik gemaakt van de adviezen van de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) van 28 februari 2013 en 30 oktober 2013.

De diepgang van het onderzoek wordt mede bepaald door de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. In het voortraject is de keuze gemaakt het plan flexibeler te maken voor het voormalig RIVM-terrein. Deze keuze hangt samen met het gemeentelijk voornemen het terrein te ontwikkelen tot een bedrijfsverzamelcampus voor de life-science. Deze ontwikkeling is nader onderzocht op de ruimtelijke en milieueffecten. De gemeente heeft dit voornemen afgerond voor de verschillende ruimtelijke en milieuaspecten, voordat het ontwerp van het bestemmingsplan in procedure is gebracht.

4.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.


Planspecifiek

In het advies van ODRU is de bodemverontreinigingssituatie van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Zolang de huidige functies behouden blijven, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voor de aanleg van de rotonde is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Wel dient er bij grondverzet tijdens realisatie getoetst te worden aan het landelijk beleid.

Het is pas noodzakelijk om bodemonderzoek uit te voeren, wanneer herontwikkeling van het plangebied plaatsvindt. Indien dit het geval is, zal bodemonderzoek uitgevoerd worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie


Archeologie


Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om archeologische potentie in te schatten.


Planspecifiek

De gemeente De Bilt is bezig met het opstellen van een archeologische beleidsadvieskaart. Hierin wordt onderscheid gemaakt in de volgende legenda-eenheden:

  • Archeologische Waarde 1 (AW1)
    • 1. archeologische monumenten (AMK-terreinen zonder wettelijke bescherming), vindplaatsen incl. militair erfgoed, historische kern, landgoederen
    • 2. Bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv vermijden. Indien niet mogelijk: bij bodemingrepen groter dan 50 m² is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Archeologische Waarde 2 (AW2)
    • 1. historische dijken, kaden en wegen in relatie tot ontginning en dijken militair erfgoed
    • 2. In geval van door- of vergravingen van dijken en kades dient voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek plaats te vinden.
  • Verwachten Archeologische Waarden 1 (VAW1)
    • 1. zones binnen de bebouwde kom met een hoge archeologische verwachting, middeleeuwse bewoningslinten en zones met verwachting militair erfgoed
    • 2. bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv vermijden. Indien niet mogelijk: bij bodemingrepen groter dan 100 m² is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Verwachten Archeologische Waarden 2 (VAW2)
    • 1. zones buiten de bebouwde kom met een hoge archeologische verwachting en zones met een middelmatige of onbekende archeologische verwachting
    • 2. bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv vermijden. Indien niet mogelijk: bij bodemingrepen groter dan 500 m² is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Verwachten Archeologische Waarden 3 (VAW3)
    • 1. zones met een lage archeologische verwachting
    • 2. bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv vermijden. Indien niet mogelijk: bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Verwachten Archeologische Waarden 4 (VAW4)
    • 1. zones met een verstoring tot onder het archeologisch niveau
    • 2. vrijgeven / geen archeologisch onderzoek
  • Verwachten Archeologische Waarden 5 (VAW5)
    • 1. reeds onderzochte en vrijgegeven zones
    • 2. vrijgeven / geen archeologisch onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0016.png"

Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart, gemeente De Bilt


Binnen het plangebied is vrijwel het gehele gebied voorzien van een hoge en middelhoge (VAW2) archeologische verwachtingswaarden. Tevens komen de zones AW2 en VAW1 langs de historische bebouwingslinten voor binnen het plangebied. In het bestemmingsplan zijn drie verschillende dubbelbestemmingen opgenomen ter borging van mogelijk aanwezige archeologische waarden.


Cultuurhistorie

In 2011 is door de gemeenteraad de 'Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente De Bilt (eerste selectie)' vastgesteld. Hierin zijn beschrijvingen en waarderingen van cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren opgenomen. Daarnaast zijn op diverse kaarten de historische wegen, paden en sporen opgenomen. De Soestdijkseweg, die de oostelijke grens van het plangebied vormt, is opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart, als waardevolle historische weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0017.png"

Cultuurhistorische objecten startlijst, Cultuurhistorische waardenkaart De Bilt

Het plangebied bevindt zich tussen de Soestdijkseweg-Zuid en de 1e Brandenburgerweg. De loop van de Soestdijkseweg voert terug op de ontginning van het gebied. De Soestdijkseweg is op te vatten als oorspronkelijke zijkade, op de grens van het veengebied en de zandgronden. Deze weg, die haaks op de ontginningsassen ligt, vormde de eeuwenoude (en enige) verbinding vanuit De Bilt richting Soest, Soestdijk, Baarn en Lage Vuursche. Het was lange tijd een zandweg door de bossen en heide. Op de Soestdijkseweg werd tot begin 20ste eeuw tol geheven. De weg kenmerkt zich door zijn nagenoeg rechte verloop en de bomen aan weerszijden. Zowel aan het kenmerkende rechte verloop van de Soestdijkseweg als aan de bomenstructuur, die het rechte verloop van de weg benadrukt, wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend.


De Brandenburgerweg wordt al afgebeeld op topografische kaarten uit de 19de eeuw. De loop van beide wegen is te herleiden tot de ontginning van het gebied.


Het plangebied bevindt zich in het oorspronkelijke park van het landgoed Jagtlust. De oorspronkelijke opzet van het park is grotendeels verdwenen door 20ste-eeuwse ingrepen in het plangebied, zoals de aanleg van het huidige RIVM-terrein. Binnen het plangebied bevinden zich echter nog enkele structuren die te herleiden zijn tot de parkaanleg van Jagtlust. Zo maakt de bomenlaan in het noordelijk deel van het plangebied (momenteel in gebruik als personeelsingang voor het RIVM-terrein voor voet- en fietsverkeer) deel uit van de aanleg van de buitenplaats Jagtlust. Ditzelfde geldt voor het open veld ten noorden van deze bomenlaan. Aan de bomenlaan wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend, vanwege de relatie met de oorspronkelijke parkaanleg van de buitenplaats.


Het hoofdgebouw van het RIVM-terrein is in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (1989) geselecteerd en beschreven. Aan dit hoofdgebouw is dan ook een positieve, beeldbepalende waarde toegekend. Bij de aanwijzing van gemeentelijke en rijksmonumenten is aan het hoofdgebouw echter geen beschermde status als monument toegekend.

4.3 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water, kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.


Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.


Beleid

Waterbeleid voor de 21ste eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.


Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.


Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!'

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan ‘Water Voorop!’ voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 ‘Water Voorop’ bestaat uit drie delen, namelijk:

  • Strategie: Inspelen op klimaatverandering en verstedelijking
  • Beleids- en uitvoeringsplan: In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema’s en zeven vernieuwende projecten. Beleidsthema’s zijn: Veiligheid, Voldoende water, Schoon water, Recreatie, landschap en cultuurhistorie. De Zeven vernieuwende projecten zijn: Veenweidegebied, Europese Kaderrichtlijn Water, Samenwerken in de waterketen, (Her-) ontwikkeling rioolwaterzuiveringsinstallatie Utrecht, Wateropgave Oude Rijn, Inrichting Rijnenburg, Kromme Rijn Natuurlijk.

Watertoets / Planspecifiek

Op 23 oktober 2013 heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in het kader van het vooroverleg en de watertoets gereageerd op het plan. Onderstaande tekst is afkomstig van dit wateradvies.

Ten westen van de Soestdijkseweg Zuid en ten zuiden van de Antonie van Leeuwenhoeklaan ligt een geïsoleerde tertiaire watergang. Deze watergang heeft een agrarische bestemming op de verbeelding. Voor tertiaire watergangen is een beschermingszone van twee meter van toepassing. Voor bouwen in en nabij de watergang is de Keur van het waterschap van toepassing.

De bodemsamenstelling en grondwaterstand zijn geschikt om grondwater te infiltreren. Hierdoor liggen er kansen om regenwater van bestaande verharding af te koppelen vand e gemengde riolering en te infiltreren in de bodem. Dit ontlast de (gemengde) riolering en de rioolwaterzuivering.

Een deel van de Soestdijkseweg Zuid ligt in het 100-jaarsaandachtsgebied van het waterwingebied Beerschoten. Vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gelden aanvullende regels ter bescherming van het grondwater. Hiervoor is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. Bij de aanleg van de rotonde in de Soestdijkseweg Zuid dient hier rekening mee te worden gehouden.

Bij een eventuele herontwikkeling van het RIVM-terrein dient regenwater geïnfiltreerd te worden in de bodem. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Convenant Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug.

4.4 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.


Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.


Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Voor de EHS in de provincie Utrecht is op 9 juni 2011 een aanvullend besluit genomen. De provincie heeft samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler in het provinciaal natuurbeleid en voor de uitvoering ervan. De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in de structuurvisie van de provincie. In overeenstemming met het akkoord, zet de provincie zich in om 1.506 ha natuur te realiseren. Het akkoord voorziet ook in een groene contour (3.000 ha): de EHS kan hier door andere partijen op vrijwillige basis worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Zolang de EHS hier nog niet is gerealiseerd, biedt de provincie de ruimte om het bestaande gebruik voort te zetten, maar worden grootschalige ontwikkelingen voorkomen, die het realiseren van de EHS onmogelijk maken.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).

Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat, indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het plangebied zelf ligt niet binnen de EHS, maar de EHS grenst wel aan de oostzijde van de Soestdijkseweg Zuid aan het plangebied. Binnen de EHS geldt een zogenaamd 'nee, tenzij'- beschermingsregime.

Vervolgens is door de Omgevingsdienst een quickscan ecologie uitgevoerd. De quickscan heeft als doel een inschatting te geven of er op een onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn of te verwachten zijn die volgens wetgeving een beschermde status hebben. Ook wordt nagegaan of vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Aangezien er geen beschermde of rode lijstsoorten zijn aangetroffen, bekend zijn of worden verwacht op basis van het biotoop zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de flora in het plangebied.

In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen of te verwachten.

Er bestaat een kans dat holtes die geschikt kunnen zijn voor een beschermde verblijfplaats van vleermuizen niet zichtbaar waren ten tijde van de inspectie door het dichte bladerdak. De Omgevingsdienst adviseert om de bomen binnen het plangebied die gekapt zullen worden in het winterseizoen nogmaals te controleren. De Omgevingsdienst verwacht een beperkte kans dat er alsnog een geschikte holte wordt aangetroffen omdat in het zichtbare deel van de stammen geen geschikte holte aangetroffen is. Indien er potentieel geschikte holtes worden gevonden dient een vleermuisonderzoek uitgevoerd te worden.

4.5 Geluidhinder

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

De Wgh schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van nieuwe ontwikkelingen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wgh omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en (gezoneerde) bedrijventerreinen. Daarnaast geeft de Wgh aan wanneer sprake is van een geluidsgevoelige bestemming. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.


De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Om hier invulling aan te geven heeft De Bilt besloten om een eigen geluidsbeleid op te stellen. Voor het verlenen van hogere waarden wordt in de loop van 2013 de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarden. De maximaal toegestane hogere waarde bedraagt 58 dB. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Naast de beleidsregel hogere waarden is door de gemeente De Bilt in de eerste helft van 2012 de Geluidsnota vastgesteld. Bij de uitwerking van nieuwe ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met dit geluidbeleid.


Planspecifiek

Langs 50-km wegen liggen geluidszones, deze liggen deels binnen het plangebied. Verder zijn er geen overige geluidsbronnen in of in de directe nabijheid van het plangebied gelegen.

De ODRU heeft de geluidssituatie van het plangebied ten aanzien van wegverkeer voor 2025 inzichtelijk gemaakt. Afhankelijk van de exacte invulling van het plangebied zal voor nieuwbouw van woningen mogelijk akoestisch onderzoek en het aanvragen van hogere waarden noodzakelijk zijn. Dit maakt het voorliggend bestemmingsplan echter niet mogelijk.

Ten aanzien van de realisatie van de rotonde, is door de ODRU onderzocht dat dit leidt tot een hogere geluidsbelasting op de nabij gelegen woningen. Echter, deze woningen zijn in kader van de Wet geluidhinder reeds eerder al aangewezen als saneringswoningen en hebben daarmee een aparte status, namelijk die van 'nog niet afgehandelde saneringswoningen'. Dit was al aan de orde voor de planvorming over een rotonde werden opgestart. De verplichting tot sanering van deze woningen is dus niet afhankelijk van de realisatie van de rotonde. Een nadere beoordeling ten aanzien van de Wet geluidhinder is in het kader van de realisatie van de rotonde is gezien de status van deze woningen niet aan de orde.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).


Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Planspecifiek

Uit het advies van ODRU blijkt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in het bestemmingsplangebied niet worden overschreden. De rotonde geldt niet als gevoelige bestemming en voorziet niet in betekenende mate in een verslechtering van de situatie. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de wetgeving voor luchtkwaliteit en het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Indien er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden is een onderbouwing voor het onderdeel luchtkwaliteit noodzakelijk. Indien het grootschalige ontwikkelingen of gecombineerde ontwikkelingen zijn is een onderzoek naar de luchtkwaliteit met behulp van berekeningen noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.


Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.


Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.


Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Het is een maat voor de kans dat, door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen, een groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit is betrokken, tegelijk komt te overlijden. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.


Planspecifiek

Raadpleging van de professionele risicokaart toont ten noordoosten van het plangebied een tankstation (bevi-inrichting). De PR-contouren beïnvloeden het plangebied niet. Wel ligt een klein deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. In de bestaande situatie bedraagt dit groepsrisico 0,835 maal de oriëntatiewaarde.

Ten westen van het plangebied zijn enkele straten bij raadsbesluit aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen waarvoor geen ontheffing vereist is. De aard en omvang van het genoemde vervoer van gevaarlijke stoffen is van dusdanig beperkte omvang, dat dit niet leidt tot contouren voor het plaatsgebonden risico of tot een berekenbaar groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0012BP12019-VG01_0018.png" Uitsnede professionele risicokaart

Nieuwe ontwikkelingen in de noordwesthoek van het plangebied binnen de contour van het invloedsgebied van het groepsrisico van het LPG-tankstation kunnen leiden tot een toename van dit groepsrisico. Dit zal in het bijzonder het geval zijn als binnen de gebiedsdeel sprake zal zijn van nieuwe objecten waar structureel personen aanwezig zullen zijn. Dat kunnen woonfuncties zijn maar ook bedrijfsfuncties. In die gevallen moet worden bepaald in welke mate het bestaande groepsrisico toeneemt. Als het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt, is daarvoor een verantwoordingsplicht van toepassing.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven, als ook het waarborgen van een goed klimaat voor de gevoelige functie.


Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.


Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.


Planspecifiek

De ODRU is een dossieronderzoek uitgevoerd naar de bestaande bedrijfsactiviteiten van het RIVM. Voor het bedrijf is op 14 augustus 2008 een vergunning op hoofdzaken verleend. Binnen de inrichting worden uiteenlopende uitvoerende en ondersteunende bedrijfsactiviteiten verricht. In algemene zin worden regietaken en onderzoeken ten behoeve van de publieke gezondheid en een schoon en veilig milieu uitgevoerd, alsmede deskresearch werkzaamheden op het gebied van natuur en milieu. Er vindt binnen de inrichting vaccinonderzoek en vaccinproductie plaats, verder zijn ondersteunende en centrale stafdiensten aanwezig.

Meer concreet vinden o.a. de volgende bedrijfsactiviteiten (niet limitatieve opsomming) plaats.

Tabel activiteiten:

Activiteit   Milieucategorie BM   Richtafstand
rustig gebied  
Richtafstand
Gemengd gebied (muv aspect gevaar)  
Brandweerkazerne*   3.1   50 m   30 m  
Productie van vaccins   3.1   50 m   30 m  
restaurant tbv personeel   1   10 m   0 m  
Vergaderingen en conferenties   1   10 m   0 m  
Laboratoria   2   30 m   10 m  
Dierenverblijven**   2   30 m   10 m  
Afvalinzamelstation*   3.1 (gemeentewerf)   50 m   30 m  
Opslag olietank, HBO opslagtank   < 10 M3 = 2   30 m   10 m  
Koelinstallatie NH3 < 400 kg   2   30 m   10 m  
Kantoor (deskresearch)   1   10 m   0 m  
Garage   2   30 m   10 m  
Etc.        

*Opmerkingen: De brandweerkazerne betreft hier een bedrijfsbrandweer en is dus niet te vergelijken met een echte brandweerkazerne. Het afvalinzamelstation komt in de lijst van activiteiten uit de Handreiking het dichtst bij een gemeentewerf (gezien de behoorlijke hoeveelheden) maar is er niet echt vergelijkbaar mee. De aangegeven milieucategorie is daarom erg ruim.

** Opmerkingen: Bij dierenverblijven betreft het een classificering voor 'landbouw en dienstverlening t.a.v. de landbouw'. Bij onderhavig terrein gaat het over proefdieren t.b.v. een laboratorium, dit is een geheel andere classificering. Bovendien gaat het hier naar verhouding om kleine hoeveelheden van te houden dieren, dit is niet vergelijkbaar met een bedrijf waarvan dit een onderdeel van de activiteiten vormt. Bovendien is het aspect geur doorslaggevend voor de milieucategorie. Bij het RIVM zal dit geen betekende rol spelen, aangezien de proefdieren in gesloten dierverblijven leven, wat niet vergelijkbaar is met een standaard verblijf bij landbouwbedrijven.

De meest bepalende activiteit lijkt het produceren van vaccins te zijn. Het vervaardigen van farmaceutische producten valt in milieucategorie 3.1 met bijbehorende afstand van 50 meter in het omgevingstype 'rustig gebied'. Dit geldt in mindere mate (zie bovenstaande opmerkingen) voor de met een * aangegeven activiteiten.

Ter borging van deze richtafstanden is in het bestemmingsplan een specifieke aanduiding opgenomen op minimaal 50 m afstand van de omliggende woningen, die regelt dat alleen binnen deze aanduiding de productieactiviteiten uitgevoerd kunnen worden.

4.9 Kabels en leidingen

Kabels en leidingen zijn elementen waarmee bij ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk rekening gehouden moet worden. In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

Wel bevinden zich onder het Antonie van Leeuwenhoek Terrein diverse grote ondergrondse leidingen en voorzieningen. Hiermee dient bij verdere planontwikkelingen van dit deel van het plangebied rekening mee gehouden te worden.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de mer-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit mer. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen o.a. de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén mer-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.

Voorts is getoetst aan het criterium D 21.6 onder e. 'D 34.2 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen van farmaceutische producten', waarin de verwerkingscapaciteit van de installatie toeneemt met 20.000 ton per jaar of meer. Op het terrein is geen sprake van een dermate omvangrijke toename dat gesproken kan worden van 20.000 ton per jaar of meer. Tevens zal in de regels worden vastgelegd dat de productiecapaciteit maximaal 8.000 ton per jaar bedraagt.

In voorgaande paragrafen is tevens ingegaan op de diverse milieuaspecten en welke invloed deze hebben. Voorgaande milieuaspecten zijn voldoende onderzocht waarmee is aangetoond dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan om dit te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare BestemmingPlannen 2012 (SVBP2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.


Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.


Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan).
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.3 Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. Ten eerste een artikel met begrippen. Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of de technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Ten tweede een artikel over de 'Wijze van meten'. Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en antennes.

5.4 De bestemmingsregels

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

5.4.1 Agrarisch

De Schapenweide heeft de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Het is een open gebied van circa 12,4 ha dat voornamelijk voor agrarische doeleinden in gebruik is. De in het gebied voorkomende, karakteristieke houtwallen zijn binnen de bestemming voorzien van een afzonderlijke aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschapselement'. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwregels zijn beperkt tot het realiseren van bouwwerken ten behoeve van erf- en terreinafscheidingen. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn inmiddels niet meer voor dit doeleind in gebruik. Om deze reden is aan de voormalige bedrijfswoning met gebouwen een woonbestemming toegekend.

5.4.2 Bedrijf


Bestemmingsomschrijving

In het plangebied komen, uitgezonderd het voormalig RIVM-terrein, twee bedrijven voor. Deze twee bestaande bedrijven hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 zijn toegestaan.
Het beleid voor bedrijven richt zich op het normaal verder kunnen functioneren van de bestaande bedrijven. Dit houdt in dat er beperkte uitbreidingsmogelijkheden is meegegeven.


Bouwregels

De maatvoering van de bedrijfsbebouwing is geregeld op de verbeelding en in de bouwregels van de bedrijfsbestemming. De bouwregels maken alleen bedrijfsgebouwen mogelijk en geen bedrijfswoningen. De bebouwing dient te worden gegroepeerd binnen het bestemmingsvlak. De maatvoering van de bebouwing is in het bestemmingsplan vastgelegd met behulp van een bebouwingspercentage. De maatvoering is gebaseerd op de geldende regelingen en de bestaande situatie. Onder bestaand wordt verstaan de 'bestaande situatie' zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013.

De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in de bouwregels de volgende regel opgenomen: indien de bestaande bebouwing afwijkt van de bouwregels dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Met andere woorden, de bestaande bebouwing is toegestaan, mits deze bebouwing op een legaal wijze is gerealiseerd.
Het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn is niet toegestaan. De voorgevelrooilijn is verbaal geregeld in het bestemmingsplan.


Ontwikkelingsmogelijkheden

De gemeente acht het ruimtelijk aanvaardbaar dat bestaande bedrijven, onder voorwaarden, enige ontwikkelingsruimte in het plangebied wordt geboden. In het plan is om deze reden een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte uitbreidingsmogelijkheid van de bedrijfsbebouwing. Omschakeling naar een ander type bedrijf is mogelijk voor zover het bedrijf voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten Het plan biedt geen mogelijkheden voor de bouw van (nieuwe) bedrijfswoningen.

5.4.3 Bedrijf - Life-science & Health


Bestemmingsomschrijving

Voor het Antonie van Leeuwenhoek Terrein is een afzonderlijke bestemming opgenomen. De gemeente heeft deze keuze gemaakt vanwege het specifieke karakter en de ruimtelijke en milieuhygiënische omstandigheden op het terrein.
Het beleid is gericht op de ontwikkeling van het terrein tot een kennis- en innovatiecomplex voor Life-science & health. Het is één van de speerpunten uit de gemeentelijke structuurvisie. De ontwikkeling vindt plaats in samenwerking met enkele bedrijven en met de provincie en het rijk.
De gemeente schept aan de Life-Science As voorwaarden in bestemmingsplannen en biedt vestigingsmogelijkheden voor het uitbouwen van bestaande en het vestigen van nieuwe kennisintensieve en duurzame bedrijven binnen het Antonie van Leeuwenhoekterrein.
Er is gekozen voor een ontwikkeling op basis van drie bouwstenen:

  • 1. een ontwikkeling 'bij recht', gebaseerd op de bestaande ruimtelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden;
  • 2. een ontwikkeling 'via wijzigingsregels' gebaseerd op een ontwikkelingsvisie voor het terrein tot circa 2018;
  • 3. ontwikkelingen voor de periode na 2018.

Ondergrondse voorzieningen

Naast de gebouwen (kantoren, opslag- en productieruimten, laboratoria, ondersteunende ruimten, woningen en een parkeerterrein) ligt er op het terrein een grootschalige ondergrondse en bovengrondse infrastructuur, een gesloten circuit van gas, water, elektra, riolering etc. waaraan de genoemde opstallen zijn gekoppeld. Deze ondergrondse voorzieningen zijn niet specifiek vastgelegd in voorliggend plan aangezien deze niet planologisch relevant zijn. Bovendien zijn deze aanwezige ondergrondse voorzieningen niet conflicterend met andere belangen die ter plaatse voor de ondergrond spelen. Zodoende is hiervoor geen aparte regeling opgenomen en zijn ondergrondse voorzieningen toegestaan binnen het bouwvlak.


Ontwikkeling 'bij recht', gebaseerd op de bestaande ruimtelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden

De bestemmingsregeling uit het bestemmingsplan Bilthoven Zuid 1981 bevat reeds ruime mogelijkheden voor de ontwikkeling tot een terrein voor kennisintensieve en duurzame bedrijven op het gebied van life-science & health. Op de gronden lag er de bestemming 'Bebouwing voor openbare en bijzondere terreinen'. Deze bestemming is gewijzigd in een bestemming 'Bedrijf -Life-science & Health'.
Binnen de bestemming 'Bedrijf - Life-science & Health' zijn bedrijven toegestaan in het (bio)medisch en biotechnologisch wetenschappelijk onderzoek, innovatie en kennisontwikkeling en -overdracht. Tevens zijn bedrijven met productiedoeleinden toegestaan. De productiedoeleinden dienen verwant te zijn aan de gebruiksfuncties op het terrein 'Life-science & health' en met een maximale productiecapaciteit van 8.000 ton. Daarnaast zijn ondergeschikte voorzieningen toegestaan.

Het parkeerterrein behorende tot het Antonie van Leeuwenhoekterrein, maar gelegen buiten de terreinsgrenzen en ten zuiden van Antonie van Leeuwenhoeklaan, heeft een aparte aanduiding binnen deze bestemming gekregen. Middels een relatieteken op de verbeelding is dit bestemmingsvlak gekoppeld aan het bestemmingsvlak ten noorden van de Antonie van Leeuwenhoeklaan.

In het bestemmingsplan Bilthoven Zuid 1981 kwamen ook enkele dienstwoningen voor. Deze woningen hebben, gezien het huidige gebruik in het bestemmingsplan, de bestemming 'Wonen' gekregen.


Gebouwen en bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven, waarbij geldt dat er naar het midden van het terrein toe hoger mag worden gebouwd in vergelijking met de gronden, gelegen aan de randen van het bouwvlak. De gemeente heeft voor dit type maatwerk gekozen om te voorkomen dat er aan de randen van het terrein vanuit stedenbouwkundig oogpunt te hoge gebouwen kunnen ontstaan. Dit is tevens onwenselijk voor de woonbestemmingen, die voor een deel aan de gronden van deze bestemming grenzen.

Het bebouwingspercentage is gebaseerd op het totaal aantal vierkante meters foodprints van alle gebouwen op het terrein binnen het bouwvlak.

Om het groene karakter van het terrein te behouden is een minimaal percentage aan groenvoorzieningen, te weten 10%, vastgelegd in de regels.

Gezien de milieucategorieen van de activiteiten vallend onder de productiedoeleinden, de bedrijfsbrandweer en het afvalinzamelstation, zijn deze alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - productie'. Hiermee wordt voldoende afstand tot de omliggende woonbebouwing aangehouden.


Ontwikkeling 'via wijzigingsregels' gebaseerd op een ontwikkelingsvisie voor het terrein tot circa 2018

In de wijzigingsregels zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om gebouwen buiten het bouwvlak te kunnen realiseren en om het bebouwingspercentage te verruimen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen om inbreidingen te realiseren en ontwikkelingen te faciliteren.


Ontwikkelingen voor de periode na 2018

In 2018 is de verhuizing van het (voormalige) instituut RIVM naar de Uithof in Utrecht voltooid. De gemeente voert in samenwerking met andere partijen onderzoek uit naar de mogelijkheden de vrijkomende gebouwen van nieuwe functies te voorzien, passend bij de visie van alle samenwerkende partijen in het gebied. De verwachting is dat een aantal van oudere gebouwen zullen worden gesloopt en dat er gedeeltelijk nieuwbouw zal plaatsvinden. Er zijn echter nog geen concrete plannen. Gelet op de mogelijke gevolgen van deze plannen voor het terrein en voor de omgeving kiest de gemeente er voor deze ontwikkelingsmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan te houden. Indien deze plannen concreet zijn, neemt de gemeente deze met een positieve grondhouding in behandeling. De gemeente stelt vervolgens voor de plannen een afzonderlijk bestemmingsplan op als uit het onderzoek blijkt dat er ruimtelijk en milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn.

5.4.4 Bedrijf - Nutsvoorziening

De nutsvoorzieningen binnen het plangebied vallen onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Gebouwen zijn toegestaan tot een hoogte van 3 m en overige bouwwerken tot 2 m.

5.4.5 Groen

De in het plangebied gelegen groenvoorzieningen, waaronder de afscherming van het Antonie van Leeuwenhoek Terrein ten opzichte van de omgeving, zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Voorts zijn de bestaande en zo nodig nieuwe speelvoorzieningen, waterpartijen en -voorzieningen en voet- en fietspaden geregeld.

5.4.6 Kantoor

Het bestaande kantoor in het plangebied is opgenomen binnen de bestemming 'Kantoor'. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven.

5.4.7 Maatschappelijk

De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied zijn uitgesplitst in drie afzonderlijke bestemmingen, namelijk:

  • maatschappelijk - 1;
  • maatschappelijk - 2;
  • maatschappelijk - 3.

De algemene maatschappelijke functies vallen binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. De begraafplaats met bijbehorende aula valt binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 2'. De kerk in het plangebied valt binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 3', waar religieuze voorzieningen zijn toegestaan. Naast voornoemde functies zijn bijbehorende voorzieningen, zoals groen, parkeren en ontsluiting aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd.
Voor alle drie de bestemmingen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven.
In de maatschappelijke bestemming is een afwijking via een omgevingsvergunning opgenomen om een vergroting van de bebouwde oppervlakte toe te staan. De gemeente is van mening dat enige ontwikkelingsruimte binnen de bouwvlakken mogelijk moet zijn. Om deze reden is, onder enkele specifieke voorwaarden, in het plan enige uitbreidingsmogelijkheden geboden.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1' is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' opgenomen, om de bestemming te kunnen wijzigen in een woonbestemming ten behoeve van de realisatie van 3 aaneen gebouwde woningen.

5.4.8 Tuin

De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter behoud van de onbebouwde voortuinen. In de stedenbouwkundige verkaveling met diepe, brede kavels, een groen karakter en doorzichten spelen de voortuinen een belangrijke rol. Door het opnemen van de bestemming 'Tuin' wordt het belang van het behoud van de onbebouwde voortuinen zichtbaar.

De bestemming 'Tuin' biedt mogelijkheden voor de bouw van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw. De diepte van deze aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 1 m.

5.4.9 Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen met een doorgaande verkeersfunctie, de zogenaamde stroomwegen en gebiedsontsluitende wegen, behoren tot de bestemming 'Verkeer'. Hierbinnen is ook de realisering van de nieuwe rotonde mogelijk gemaakt. De bestemming 'Verkeer' is voorzien van een flexibele regeling. Concreet betekent het voorgaande dat ook fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen onderdeel zijn van de bestemming. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.


De overige wegen waar de verblijfsfunctie centraal staat, de erftoegangswegen, hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Garageboxen zijn binnen deze bestemming afzonderlijk aangeduid door middel van de bestemming 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen'. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken onder voorwaarden toegestaan.

5.4.10 Wonen

In het bestemmingsplan zijn drie woonbestemmingen opgenomen te weten:

  • 1. Wonen;
  • 2. Wonen - 1 t/m 2;
  • 3. Wonen - Gestapeld.

Wonen - 1 t/m 2

Voor de woningen aan de Soestdijkseweg Zuid is de bestemming 'Wonen - 1 t/m 2' opgenomen. Vanwege de stedenbouwkundige structuur en verkaveling met diepe, brede kavels is voor deze woningen een afzonderlijke bestemming opgenomen. Op deze wijze worden de doorzichten en het groene karakter beschermd.

Binnen deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Dit onderscheid is weergegeven op de verbeelding. Voor 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' gelden verschillende regels met betrekking tot afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de breedte van de gevels. Op deze wijze wordt het unieke stedenbouwkundige karakter beschermd.

Wonen - Gestapeld

De gestapelde woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - Gestapeld'. Ook het stedenbouwkundige karakter van deze woningen vraagt om een afzondelijke bestemming. De hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ter plaats van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bergingen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Wonen

De overige woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen toegestaan. De maatvoering van de woningen is afgestemd op de bestaande situatie.

Daarnaast zijn in de planregels bepalingen opgenomen ten behoeve van het vergroten van de woning. Zowel aan de voorgevel, de oorspronkelijke zijgevel en de oorspronkelijke achtergevel mag de woning worden vergroot. Ook bijgebouwen zijn binnen de bestemming toegestaan. De oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2 tot een maximum van 15% van het bouwperceel.

In de woonbestemmingen zijn gebruiksregels opgenomen waarin de mogelijkheid is geboden voor aan-huis-verbonden beroepen. Wel stelt de gemeente voorwaarden om te voorkomen dat het beroep aan huis overlast geeft voor omwonenden of gebruikers van de gronden in de omgeving. In het bestemmingsplan zijn definities voor beroep aan huis en voor bedrijf aan huis opgenomen.

5.4.11 Archeologie

In het plan is ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden een tweetal volgende dubbelbestemmingen opgenomen, namelijk:

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3.

In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat de voor deze dubbelbestemmingen aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.


In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of van werkzaamheden is vervolgens de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.


In de praktijk is een bodemingreep of zijn grondwerkzaamheden de reden voor archeologisch onderzoek. Voorbeelden van bodemingrepen zijn graven en het leggen van funderingen. Grondwerkzaamheden omvatten veelal het graven in de grond of het afgraven van grond. De gemeente verstrekt de initiatiefnemer gegevens waar in het kader van de ruimtelijke procedure aan moet worden voldaan. Concreet betekent het voorgaande dat de gemeente enkele vereisten stelt voor het onderzoek waar de ingreep gepland is. Het aspect archeologie behoort hiertoe. In eerste instantie vindt er op advies van de gemeente een screening plaats door een door initiatiefnemer te consulteren deskundig adviesbureau. Het bureau toetst het voorgenomen initiatief aan het gemeentelijke archeologisch beleid. Naast een beschrijving bestaat dit beleid uit kaarten waarop archeologisch waardevolle en minder waardevolle gebieden staan aangegeven met een bijbehorend onderzoeksregime. Als blijkt dat de voorgenomen ingreep binnen de vrijstellingsgrenzen valt, is onderzoek niet noodzakelijk. Deze grenzen zijn in de afzonderlijke dubbelbestemmingen nauwgezet vastgelegd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' is deze grens gelegd bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 50 m2, voor 'Waarde - Archeologie 2' is deze grens gelegd bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 100 m2 en voor 'Waarde - Archeologie 3' is deze grens gelegd bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 5o0 m2. Indien bij een ingreep de grenzen zoals genoemd in de betreffende dubbelbestemming wordt overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De initiatiefnemer dient in dat geval aan te tonen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Door middel van een bureauonderzoek wordt een verwachtingsmodel opgesteld, dat in sommige gevallen gevolgd wordt door een veldonderzoek (meestal grondboringen). Daarbij wordt vooraf bepaald waar bodemingrepen gaan plaatsvinden, wat de trefkans is (c.q, het ondernemersrisico) en wordt er een inschatting gemaakt of er in het verleden al bodemingrepen hebben plaatsgevonden.

5.5 Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht. In dit bestemmingsplan betreft het de volgende regels:

  • anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene gebruiksregels;
  • algemene aanduidingsregels;
  • algemene afwijkingsregels;
  • algemene wijzigingsregels
  • algemene procedureregels.

De anti-dubbeltelbepaling is een standaardregel. De regel heeft als doel te voorkomen dat van een ontwikkelingsmogelijkheid ten behoeve van het bouwen of het gebruiken van een stuk grond in een bestemmingsplan, voor een tweede keer gebruik zou kunnen worden gemaakt. De gemeente acht dit niet wenselijk in het plangebied en sluit met de anti-dubbeltelregel deze mogelijkheid uit.

Het artikel met de algemene gebruiksregels regelt voor alle bestemmingen het gebruik van de gronden en stelt het regels voor welke functies de gronden in het plangebied niet gebruikt mogen worden.

Het artikel met de algemene afwijkingsregels omvat mogelijkheden voor alle bestemmingen om met behulp van een afwijking via een omgevingsvergunning de maatvoeringsbepalingen te overschrijden en voor het toestaan van enkele specifieke functies of voorzieningen. Deze regels zijn opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en om kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken. In de regels zijn onder meer afwijkingsregels opgenomen, ten behoeve van:

  • het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen;
  • het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • het onder voorwaarden creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg, in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte.

Vergelijkbaar met de 'Algemene afwijkingsregels' bevat het bestemmingsplan ook enkele 'Algemene wijzigingsregels'. Deze beogen eveneens meer flexibiliteit aan te brengen in het bestemmingsplan. De gemeente heeft met deze regels de mogelijkheid in handen, onder strikte voorwaarden vermeld in het betreffende artikel, de gronden van een bestemming te wijzigen. In het plan zijn deze regels per bestemming aangegeven, maar in dit artikel betreft het wijzigingsregels die voor meerdere bestemmingen kunnen gelden. Zo is de gemeente onder andere bereid af te wegen medewerking te verlenen aan:

  • de overschrijding van bestemmingsgrenzen;
  • het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het vernaderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven in de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten.

Voor het 100-jaarsaandachtsgebied van het waterwingebied Beerschoten is de algemene gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. Deze beschermt de kwaliteit van het grondwater.

De algemene procedureregel schrijft, tot slot, voor dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld mondeling of schrijftelijk een zienswijze in te dienen tegen het voornemen van burgemeester en wethouders om medewerking of het stellen van nadere eisen.

5.6 Overgangs- en slotregel

Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels.

De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).

De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.

Hoofdstuk 6 Verantwoording

6.1 Economische verantwoording

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
  • Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is.
  • Het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.


Planspecifiek

Het plan voorziet niet in ontwikkelingen, met uitzondering van het Antonie van Leeuwenhoekterrein. Dit terrein is inmiddels verkocht aan Bilthoven Biologicals. De kosten die gepaard gaan met bijbehorende uitvoeringskosten bij eventuele ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Derhalve is het plan economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke verantwoording

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' is in de periode van 19 september tot en met 31 oktober 2013 gedurende zes weken vrijgegeven voor inspraak. Tijdens deze periode zijn vijf inspraakreacties ontvangen.

Tijdens deze periode is het plan tevens aan de diverse vooroverleg instanties verzonden, drie instanties hebben gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan.

In de inspraaknota zijn de ingekomen reacties (verkort) naar aard en inhoud weergegeven en vervolgens voorzien van het gemeentelijke commentaar. Naar aanleiding van de beantwoording van deze reacties is het bestemmingsplan hierop aangepast. Daarnaast zijn enkele ambtshalve reacties doorgevoerd.

6.2.2 Zienswijzen

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerp van het bestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving vanaf 6 februari 2014 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis. Voorts was het plan in te zien via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website www.DeBilt.nl. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Staatscourant en in de Biltsche Courant en via RO-online.

Tijdens voornoemde termijn kon eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen. Een zienswijze is tijdig ingediend wanneer zij voor het einde van de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is verzonden. De datum van het poststempel is hierbij bepalend. De termijn liep tot en met 19 maart 2014.
Naar aanleiding van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving zijn zes zienswijzen ontvangen. Alle zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ingediend.

De ingekomen zienswijzen zijn in een afzonderlijk document 'Nota beoordeling zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013' naar aard en inhoud samengevat en beoordeeld. De zienswijzen hebben op enkele onderdelen geleid tot een aanpassing van het ontwerp van het bestemmingsplan. De nota is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepsschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt, indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.