direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Akoteh
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan

De gemeente De Bilt bezit verschillende locaties en gebouwen die op dit moment leeg staan, dan wel op korte termijn leeg komen te staan. Het betreft terreinen met accommodaties die hun oorspronkelijke functie verloren hebben, bijvoorbeeld omdat de oorspronkelijke gebruikers zijn vertrokken naar een nieuw pand. De vrijkomende locaties, zijn panden met een maatschappelijke functie als oude scholen, peuterspeelzalen, sport/gymzalen en buurtcentra, etc.. Een van deze locaties betreft de zogeheten Akotehlocatie aan de Sperwerlaan in Bilthoven, waar voorliggend bestemmingsplan op toeziet.

Naast de problematiek van leegstand, is de gemeentelijke vastgoedportefeuille de afgelopen jaren gegroeid zonder dat er middelen voor beheer en onderhoud zijn bijgekomen. Sterker nog, vanwege bezuinigingen zijn de onderhoudsbudgetten sterk gekrompen. De leegstand, te lage huuropbrengsten en hoge onderhoudskosten drukken onevenredig zwaar op de begroting van de gemeente. Vanuit die optiek is integraal bezien hoe achterblijvende locaties kunnen worden herontwikkeld om zo beheerkosten te verminderen, opbrengsten te genereren en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te vergroten.

Om recht te doen aan de invulling van het plan van aanpak strategisch vastgoed beheer én de behoefte om invulling te geven aan de (leegstaande) gemeentelijke accommodaties is er voor gekozen om via een stapsgewijze selectie allereerst te komen tot een selectie van drie (pilot) locaties die op korte ontwikkeld kunnen worden.

De Akotehlocatie waar voorliggend bestemmingsplan op toeziet, betreft een van deze drie (pilot) locaties. Voor de locatie is een woningbouwplan ontwikkeld, dat voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning en de uitgifte van de overige gronden als tuin ten behoeve van een aantal aangrenzende woningen. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met de vigerende beheersverordening "De Bilt 2" is voorliggende bestemmingsplanwijziging opgesteld.

1.2 Begrenzing van het gebied

Het plangebied, zoals dat met dit bestemmingsplan wordt geregeld, betreft een bosperceel met daarop kleinschalige bebouwing aan de Sperwerlaan in Bilthoven. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente De Bilt, sectie E, nummer 4924 en heeft een oppervlakte van ongeveer 9738 m2. Dit betreft het kadastrale perceel inclusief een deel van de Sperwerlaan. Het af te splitsen perceel en daarmee voorliggend plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2.300 m2. Het plangebied betreft voor het overgrote deel een bosperceel dat als groenvoorziening is bestemd. Binnen het gebied is een kleinschalig gebouw in de vorm van het voormalige scoutinggebouw Akoteh aanwezig. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Sperwerlaan aan de oost- en zuidzijde, de achtertuinen van de woningen aan de Valklaan 25 t/m 33 aan de zuidwestzijde en de achtertuinen van de woningen aan de Julianalaan 120 t/m 124 aan de noordwestzijde. Binnen het plangebied is een zogeheten oude stuifduin gelegen, waardoor sprake is van enig hoogteverschil.

In onderstaande figuur is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte ligging en begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0001.png"

Figuur 1.1 - Globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende regeling

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt thans binnen de werking van de in maart van dit jaar vastgestelde beheersverordening "De Bilt 2", vastgesteld 26 maart 2015. Binnen de beheersverordening hebben de bij het plangebied betrokken gronden de bestemming 'Besluit-vak 'deelgebied 3'.

Volgens de planregels behorende bij de bestemming 'Besluit-vak 'deelgebied 3', wordt het beheer van bestaand gebruik, waaronder mede bouwen is inbegrepen, bepaald door de planregels deel uitmakende van bestemmingsplan "Bilthoven Oost 2005". In het bestemmingsplan "Bilthoven Oost 2005" heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De realisatie van één vrijstaande woning en de uitgifte van tuingrond is niet mogelijk binnen deze bestemmingen. Om die reden is voorliggende bestemmingsplanwijziging in procedure gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0003.png"
Figuur 1.2 - Links fragment beheersverordening "De Bilt 2", rechts fragment bestemmingsplan "Bilthoven oost 2005"

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de resultaten het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Historische ontwikkeling

Bilthoven is ontstaan na de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. In de 19e eeuw was er op de plaats waar nu Bilthoven ligt, met uitzondering van een joods kerkhof ter plaatse van het huidige winkelcentrum De Kwinkelier, alleen maar bos en heide. Het gebied werd doorsneden door de weg van Utrecht naar Baarn, de latere Soestdijkseweg Noord en Zuid en door diverse zandwegen.

Ter hoogte van het huidige station werd in 1863 het perron met een houten haltegebouwtje aan de noordkant van de sporen in gebruik genomen. De trein stopte hier toen voor het eerst tussen de bossen bij 'Station De Bilt'. In 1862 is tegenover de halte de eerste (dubbele) woning gebouwd voor het baanpersoneel, dat vrijwel zeker ook de overweg moest bedienen. Het waren de eerste woningen bij 'De Bilt Station' zoals de officiële naam luidde, alhoewel het op een halfuur lopen van het dorp De Bilt lag.

Door de aanleg van de spoorlijn Den Dolder-Baarn in 1898 en de lijn Bilthoven-Zeist in 1901 kwamen er vanuit Utrecht meer verbindingen met het achterland. Hierdoor groeide 'De Bilt-Station' uit tot een aantrekkelijke forensenplaats. Het oude stationnetje verdween en werd in 1900 vervangen door een groter station dat tussen de sporen kwam te staan. Als gevolg van deze spoorverbinding met de stad Utrecht en het feit dat de grond relatief goedkoop was, nam het aantal villa's rond het station na 1900 snel toe. Het dorpje kreeg dezelfde naam als het station. Omdat deze naam voor verwarring zorgde, werd in 1917 besloten de naam van het nieuwe dorp te wijzigen. Het dorp kreeg de naam Bilthoven, voorgesteld door het raadslid Melchior.

Pas vanaf 1910 kwam de omgeving van het station (nabij het plangebied) ook bij minder welgestelden in trek. In de periode 1917 - 1919 werden langs de Julianalaan en de Paltzerweg kleinere villa's gebouwd. De meeste bebouwing langs deze beide wegen is dan ook voor de tweede wereldoorlog tot stand gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0004.png"

Figuur 2.1 - Topografische kaart plangebied 1926

Het voormalige scoutingsgebouw in het plangebied dateert eveneens van voor de tweede wereldoorlog. Meisjes scouting groepen waren in Nederland vanaf 1916 verenigd in het Nederlandsche Meisjes Gilde, later omgedoopt tot het Nederlandse Padvindsters Gilde. In 1924 werd een Bilthovense afdeling opgericht. De groep bestaat vandaag de dag nog steeds en we kennen deze tegenwoordig onder de naam Akotehgroep (AKOTEH, Altijd Klaar Om Te Helpen). In 1930 kreeg het meisjesgilde de beschikking over een clubhuis op een perceel hei nabij de Julianalaan (thans Sperwerlaan). In figuur 2.1 is geel omcirkeld globaal de ligging van het plangebied weergegeven. Zichtbaar is de eerste woonbebouwing langs de Julianalaan en het plangebied als heideperceel.

2.2 Ruimtelijke opbouw

Bestaande situatie

Zoals gesteld vormt het plangebied in de huidige situatie een overwegend bosperceel met een kleinschalig gebouw van de vroegere scoutingvereniging. Het plangebied waarop het scoutinggebouw van AKOTEH gevestigd is, maakt deel uit van het stuifzandlandschap van de Biltse Duinen. Dit is een bos met stuifzandvlaktes en is aangewezen als gemeentelijk landschapsmonument. In dit landschap zijn behoorlijke hoogteverschillen te zien, de stuifduinen. Ook op het perceel van Akoteh ligt een stuifduin en zijn dus (kleine) hoogteverschillen aanwezig. Dit is ook goed zichtbaar in figuur 2.3. De hoogteverschillen op het perceel zijn dan ook beschermd middels een aanduiding 'cultuurhistorie' en een omgevingsvergunningstelsel in de planregels. Verder staat op het terrein het gebouw van de scouting met één bouwlaag en een kap. Het oppervlak van het scoutinggebouw is ongeveer 100 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0005.jpg"

Figuur 2.2 - bestaande scoutinggebouw (bron: scoutwiki.org)

Ten zuidoosten van het perceel lag tot 1980 het Natuurbad en sportpark De Biltsche Duinen. Tegenwoordig vinden we er de golfclub en countryclub de Biltse Duinen en bospark Bilthoven. Het stuifzandlandschap is in de afgelopen eeuw veel veranderd door onder andere de aanplant van bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0006.jpg"

Figuur 2.3 - dynamische hoogtekaart (bron: AHN)

Vanaf de jaren '60 is de woonwijk ten zuiden van de Julianalaan tot ontwikkeling gekomen. Tegenwoordig wordt het perceel van Akoteh dan ook omringd door woningen met tuinen. In de woonwijk zijn tijdens de aanleg veel nieuwe bomen geplant. Het gevolg is dat het bos beeldbepalend is in deze omgeving. Het plangebied maakt deel uit van een villawijk, met tussen de woningen een onderling grote mate aan variantie in bouwvolume, kap- en verschijningsvormen. Dit is kenmerkend voor dit deel van Bilthoven en daarom ook leidend bij nieuwe ontwikkelingen.

Nieuwe situatie

Om het bosrijke karakter van het perceel te behouden zijn de bestaande bomen geïnventariseerd. De waardevolle bomen en het bosachtige karakter zal in de planregels worden beschermd. Door een groot deel van het perceel als 'Bos' te bestemmen wordt de uitstraling en het karakter van het perceel beschermd. Daarnaast is er een aantal bijzondere solitaire bomen aangeduid die individueel beschermd worden. Het gaat daarbij voor een belangrijk deel om grove dennen die kenmerkend zijn voor dit landschap. De individuele waardevolle bomen, alsmede de potentieel waardevolle bomen zijn planologisch beschermd door middel van een aanduiding. Ook waardevolle groepen van bomen zijn planologisch beschermd met een aanduiding. De bomeninventarisatie is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het deel van het plangebied dat achter de tuinen van de woningen aan de Valklaan 29 t/m 31 ligt, wordt mogelijk verkocht aan de eigenaren van deze woningen. De tuinen zullen daarmee verlengd worden tot aan de Sperwerlaan. Deze hoek is volledig met bos begroeid en zal de bestemming 'Bos' krijgen. In onderstaande figuur is de ontwikkeling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0007.png"

Figuur 2.4 - kavelpaspoort (bron: gemeente De Bilt)


De rest van het perceel, ter grootte van ca. 2100 m2, wordt verkocht met een woon- en bosbestemming. Binnen de woonbestemming is eveneens een bouwvlak opgenomen waarbinnen één vrijstaande woning gebouwd kan worden. Het bouwvlak is groter dan de beoogde nieuwe woning, waarmee enige flexibiliteit in de bouwregels ontstaat. Rekening houdend met de verschillende kaders is een bouwvlak waarbinnen de woning kan worden gebouwd, aangeduid. Deze kaders bestaan uit de cultuurhistorisch waardevolle stuifduin en uit de positie van de waardevolle bestaande bomen, alsmede de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied.

Middels een kavelpaspoort is vastgelegd wat de bouwregels zijn. Het bouwvlak is wel is waar groot, maximaal 10x23 meter groot, maar mag maar voor 55% worden bebouwd. Dit om een optimale positionering van de beoogde nieuwe woning mogelijk te maken. De maximale bouwhoogte is 10 meter en de maximale goothoogte bedraagt 6 meter. De woning moet afgedekt worden met een kap. Het kavelpaspoort is als bijlage 2 bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd.

2.3 Functionele opbouw

Bestaande situatie

In de huidige situatie gelden de regels uit de beheersverordening "De Bilt 2" en daarmee het bestemmingsplan 'Bilthoven Oost 2005'. Het heeft daarin de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. De gronden met de bestemming 'maatschappelijke doeleinden' zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden, bijzondere woonvormen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden. De maximale bouwhoogte bedraagt 5,0 meter. De realisatie van een vrijstaande woning en de uitgifte van tuingrond is niet mogelijk binnen deze bestemmingen.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zullen de bestemmingen 'Wonen' en 'Bos' gelden. Binnen de bestemming wonen kunnen woningen, tuinen en erven, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden en parkeergelegenheid op eigen terrein worden gerealiseerd. De positie van de woning wordt vastgelegd middels een bouwvlak, alsmede de toegestane goot- en bouwhoogte.

Binnen de bestemming 'bos' zijn groen, water en voet- en fietspaden mogelijk. Het rooien van bomen en ander opgaand houtgewas is gekoppeld aan de vereiste van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Akoteh'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Deelconclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een woning en tuingrond binnen bestaand stedelijk gebied. Voor dit initiatief is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient gemotiveerd te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik:

1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;

2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;

3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Deelconclusie

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een bestaande scoutinglocatie een nieuwe woning wordt gerealiseerd. Uit jurisprudentie (Raad van State, 18 december 2013, 201302867/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Om die reden kan toetsing aan de ladder achterwege blijven. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan een woning in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. Zie hiervoor paragraaf 3.4 van voorliggend bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.

Deelconclusie

In het Barro worden geen regels genoemd die direct op de ontwikkeling in het plangebied van toepassing zijn. Voor het plangebied is dan ook geen specifieke opgave bepaald.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2009 - 2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water.

Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Deelconclusie

Het plangebied is gelegen in het Stedelijke gebied. Wateroverlast in het stedelijk gebied kan ontstaan door hoge grondwaterstanden, overstromend oppervlaktewater (inundatie), overbelasting van het riool of een combinatie van deze drie. Het is dan ook van belang om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met de wateropgave. De wijze waarop met het onderhavige planvoornemen wordt omgegaan met de wateropgave, is nader beschouwd in paragraaf 4.10.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.


Bij de provincie Utrecht staat duurzaam ruimtegebruik voorop. Er dient dus zorgvuldig met de beschikbare ruimte te worden omgegaan. In het provinciale ruimtelijke beleid is aangegeven dat zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verstedelijkingsopgave dient zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Bij nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen wordt prioriteit gegeven aan herstructurering en revitalisering, inbreiding en intensivering.

Deelconclusie

Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten, aangezien sprake is van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de wijze waarop is omgegaan met duurzaamheid, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Voor het voorliggend bestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang:

Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (artikel 2.3):

Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden beschermen bij functiewijzigingen. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het grondwaterkwaliteit rekening is gehouden. Voor inhoudelijke behandeling wordt verwezen naar paragraaf 4.10.

Stedelijk gebied (artikel 3.1)  

Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. In paragraaf 4.5 van dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen.

Mobiliteitstoets (artikel 3.7)

De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de bijlage van de verordening uitgevoerd. In paragraaf 4.11 is inzicht gegeven in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkelingen binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.

Deelconclusie

Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiodocument

Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau.

De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.

Deelconclusie
Voor gemeente De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 1 nieuwe woning mogelijk, binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bilts Manifest

In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn de volgende:

  • Ruimte en groen;
  • Historische landschappen;
  • Krachtige kernen;
  • Hoogwaardige kennis;
  • Topper in sport;
  • Centrale ligging.

De zes kernkwaliteiten zijn hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.

3.4.2 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0008.png"

Figuur 3.1 - Fragment structuurvisiekaart, rood omcirkeld het plangebied

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. het plangebied kent de typering 'wonen in het bos'.

Deelconclusie

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de leegstand van een gemeentelijke accommodatie opgeheven. Leegstand van gebouwen heeft een negatieve uitstraling op de omgeving en daarmee op de leefbaarheid. Dit nog los van het eventuele kraak- en brandrisico. Met voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe functie voor het plangebied voorgesteld waardoor enerzijds gemeentelijke (beheers)kosten worden bespaard, maar anderzijds zorgt de nieuwe ontwikkeling voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in het plangebied. De ontwikkeling is zorgvuldig ingebed in de aanwezige kwaliteiten in en nabij het plangebied en daarmee passend binnen het karakteristieke gezicht van de kern.

3.4.3 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. In de bijlage 'Cultuurhistorie en Monumenten' wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

Deelconclusie

Het gebouw binnen het plangebied komt niet voor op de startlijst en betreffen conform de kaart 'Dorpen en gehuchten' ook geen rijks- of gemeentelijk monumenten. De kaart 'wegen, paden en sporen' laat zien dat ook de wegen waaraan het plangebied ligt geen cultuurhistorische waarde hebben. Met het planvoornemen komen daarom geen cultuurhistorische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding.

3.4.4 Woonvisie 2013-2020

Op 25 april 2013 heeft de raad de Nieuwe Woonvisie voor de periode 2013-2020 vastgesteld. Deze visie is een vervolg op het Bilts Manifest uit 2010 en de gemeentelijke Structuurvisie 2030 uit 2012. Daarnaast speelt de visie in op de actuele economische en maatschappelijke ontwikkelingen die de woningmarkt beïnvloeden.

In de woonvisie zijn de volgende 6 concrete beleidskeuzes geformuleerd:

  • 1. specifiek woonmilieu behouden en versterken (kwaliteit gaat boven kwantiteit);
  • 2. Betaalbare huisvesting realiseren voor starters en (jonge) gezinnen ten gunste van de leefbaarheid en vitaliteit in de kleine kernen;
  • 3. doelgroep ouderen krijgt waar mogelijk voorrang in de grotere kernen;
  • 4. kwetsbare inwoners met een zorgbehoefte krijgen prioriteit;
  • 5. levensloopbestendig bouwen en duurzaamheid zijn uitgangspunt;
  • 6. naast sturing op 5% nieuwbouw, ook de bestaande woningvoorraad opplussen.

In de bijlage is het 'Woningbouwprogramma 2013-2020' weergegeven. Hoewel de bijlage niet voorziet in nieuwe woningen in het plangebied kan worden opgemerkt dat het overzicht een momentopname betreft. Ontwikkelaars en ook de gemeente passen projecten aan de omstandigheden aan, door de economische crisis schuiven projecten op in de tijd, worden woningbouwprogramma's aangepast, worden projecten doorverkocht of soms zelfs geschrapt. Zo zijn de in de bijlage opgenomen 25 woningen in een woontoren binnen het centrumplan komen te vervallen. Aangegeven wordt dat de komende jaren nieuwe woningbouwinitiatieven geïnitieerd worden, zowel door de gemeente als door particuliere ontwikkelaars. De woningbehoefte in de regio Utrecht blijft ook komende jaren groot en de aantrekkingskracht die de gemeente De Bilt heeft, zorgt ervoor dat er ook komende jaren afzetmogelijkheden zijn en dus nieuwe woningbouwontwikkelingen van de grond zullen komen. In de bijlage bij de Woonvisie wordt uitgegaan van 781 woningen. Adviesbureau Stec heeft geconcludeerd dat er tot aan 2020 binnen de gemeente afzetmogelijkheden zijn voor in totaal zo'n 850-1050 woningen. Dit biedt dus nog ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven.

Deelconclusie
In het plangebied wordt via een rechtstreekse bouwtitel 1 woning mogelijk gemaakt. Gelet op de conclusies uit de woonvisie en het onderzoek van adviesbureau Stec, past de voorziene woning binnen het gemeentelijk beleid.

3.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Deelconclusie

Voorliggende ontwikkeling van één nieuwe woning draagt niet bij aan het vergoten van het aantal verkeersbewegingen dan wel parkeerbehoefte. Parkeren zal uiteindelijk op eigen terrein plaatsvinden en de ontsluiting zal via de Sperwerlaan plaatsvinden. Het kruispunt Sperwerlaan / Burg van der Borchlaan zal in het kader van leefbaarheid en verkeersveiligheid worden aangepast.

3.4.6 Welstandsnota

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.

De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0009.png"

Figuur 3.2 - Fragment kaart welstandsgebieden, rood omcirkeld het plangebied

Het plangebied valt onder het gebied 'planmatige woonwijken'. Het betreft vooral planmatige uitbreidingen van na de tweede wereldoorlog. Het welstandstoezicht in deze gebieden is in principe vrij. Dit behalve als er wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dan wel dat er sprake is van een exces.

Deelconclusie

In de welstandsnota worden geen expliciete regels genoemd die direct op de ontwikkeling in het plangebied van toepassing zijn.

3.5 Conclusie

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk de realisatie van een nieuwe woning en de uitgifte van tuingrond, passen binnen zowel de nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.

In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

Ten tijden van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft gemeente De Bilt een archeologische beleidskaart in voorbereiding; een eerste concept hiervan is inmiddels klaar. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft gemeente De Bilt de Archeologische Beleidskaart in voorbereiding. De Archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.

Situatie

Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'VAW2'. Dit betreft zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Hier is het advies om bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv te vermijden. In afwijking van dit advies hanteert de gemeente een norm van 50 cm in plaats van 30 cm. Indien het ten behoeve van het planvoornemen niet mogelijk is om onder deze norm(en) te blijven, dient bij bodemingrepen groter dan 500 m² voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0010.png"

Figuur 4.1 - Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning grotendeels op de plaats waar nu de bestaande bebouwing van Akoteh gerealiseerd is. Verwacht mag worden dat de gronden hier al grotendeels geroerd zijn. Desondanks zal de bodemingreep ten behoeve van de te realiseren nieuwe woning met een omvang van maximaal 125 m2, passend bij bebouwingspercentage van 55%, de ondergrens van 500 m2 niet overschrijden. Het maximaal te realiseren oppervlak aan bijgebouwen bedraagt 50 m2 waarmee de ondergrens eveneens niet wordt overschreden. De overige gronden worden uitgegeven als tuingronden, echter met de bestemming 'Bos' waardoor het niet mogelijk is om de gronden te bebouwen. Ook niet met vergunningsvrije bouwwerken. Om die reden kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Wel geldt indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.” Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

Wettelijk kader

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Situatie

De ontwikkeling in het plangebied voorziet niet in de toevoeging van een nieuwe milieuhinderlijke functie. De directe omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een overwegend woongebied. Het plangebied wordt omsloten door woonbebouwing en bedrijvigheid bevindt zich op enige afstand van het plangebied. Aan de Burg. van der Borchlaan bevindt zich een drinkwatervoorziening met pompgemalen van Vitens. Verder bevindt zich aan de Burg. van der Borchlaan het golfbaancomplex van de Golf & Country club De Biltse Duinen. De richtafstanden vanaf deze functies worden gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.

In de VNG brochure worden de volgende afstanden voor een drinkwatervoorziening voorgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0011.png"

De drinkwatervoorziening heeft een vergunningscapaciteit van 2 Mm3/jaar. Voor het bepalen van de zoneringsafstand is een pompcapaciteit tussen de 1 en 15 mw aangehouden. Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk. Er wordt voldaan aan de aanbevolen afstanden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat aan de Burg. van der Borchlaan op een afstand van circa 20 meter in het verleden appartementen zijn opgericht. In die zin is de nieuw op te richten woning niet de maatgevende woning.

In de VNG brochure worden de volgende afstanden voor een golfbaan voorgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0012.png"
Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk. Er wordt voldaan aan de aanbevolen afstanden.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

De gemeente De Bilt beschikt over een Regionale bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'

Situatie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Doel van het verkennend bodemonderzoek is een indicatie te krijgen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de in de NEN 5740 genoemde strategie voor een onverdachte locatie (paragraaf 5.1, NEN 5740).

Er zijn in de bodem geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die kunnen wijzen op de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging. Asbestverdacht materiaal is op en onder maaiveld niet geconstateerd. Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd aanvaard.

In de bovengrond worden voor enkele parameters (PAK 10 en kwik) een overschrijding van de achtergrondwaarde gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes gemeten (< achtergrondwaarde). In het grondwater van Pb01 zijn licht verhoogde waardes gemeten voor barium, cadmium en zink. Het licht verhoogde gehalte voor barium mag als verhoogde achtergrondwaarde worden beschouwd. Waardoor de gehaltes cadmium en zink zijn verhoogd is onbekend.

Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoen de grondmengmonsters MM2 en MM3 aan “Altijd toepasbaar”. Het grondmengmonster MM1 voldoet aan de Klasse Wonen. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Situatie

Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig. Wel is er binnen het plangebied een zogeheten stuifduin aanwezig. Hiermee is er een hoogteverschil binnen het plangebied aanwezig. De stuifduin zal dan ook middels een aanduiding op de verbeelding, gekoppeld aan een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken worden beschermd.

Conclusie

Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Wel wordt de aanwezige stuifduin planologisch beschermd. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding

4.5 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

4.5.1 Wettelijk kader

De wettelijke eisen inzake duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De geldende eisen zijn zodoende als volgt.

Bouwbesluit 2012 - prestatie eisen

  • 1. Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  • 2. Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;
  • 3. Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4;
  • 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Milieuprestatie Gebouw (MPG):

Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Hoe te voldoen

Om te voldoen aan deze eisen dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.

4.5.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Deze eis geldt echter alleen voor het stedelijk gebied, onderhavig plangebied is hierbuiten gelegen. De eis geldt zodoende niet.

4.5.3 Gemeentelijk beleidskader

De gemeente De Bilt heeft haar ambitie duurzaam bouwen in onder andere de woonvisie, milieubeleidsplan en het duurzaamheidsprogramma vastgelegd.

Woonvisie 2013-2020

In de Woonvisie 2013-2020 (vastgesteld op 25 april 2013) heeft de raad ervoor gekozen om te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners voor zowel bestaande als nieuwbouw. Middels een motie bij vaststelling van de woonvisie zijn de volgende punten inzake duurzaam bouwen vastgelegd.

  • 1. GPR Gebouw niet alleen te gebruiken bij nieuwbouw, maar ook bij renovatie;
  • 2. Het ambitieniveau van de gemeente op het gebied van duurzaamheid te verhogen door uit te gaan van een gemiddelde GPR-score van minimaal 7;
  • 3. Te streven naar een score van minimaal 8 op de GPR sub-module toegankelijkheid voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen;
  • 4. Actief te bevorderen - onder andere door gerichte voorlichting - dat zowel bij grotere bouw- en renovatieprojecten als bij kleinere particuliere initiatieven de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid worden nagestreefd.

In april 2016 wordt een nieuwe actuele ambitie aan de gemeenteraad voorgelegd. Vanuit het gemeentelijk beleidskader gelden dan ook ten aanzien van onderhavig bouwplan de volgende ambities op basis van de berekening met de tool GPR gebouw.

  • Te streven naar score van minimaal een 8 op de GPR submodule toegankelijkheid.
  • Minimale gemiddelde score van 7.

Aanbod gemeente

Het gebruik van GPR gebouw wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid. Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energiespecialist om de kansen en mogelijkheden inzake duurzaam bouwen na te gaan. Voor een licentie alsook een adviesgesprek kan contact opgenomen worden met E. Rot via e.rot@odru.nl of via 088 022 50 00. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd.

Overig: Extra hypotheekruimte voor energiezuinige woningen

Op 20 december 2012 is in de Staatscourant de Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet bekendgemaakt. Hierin staat dat huiseigenaren die energiebesparende maatregelen willen meefinancieren, hiervoor meer hypotheekruimte krijgen. Deze extra ruimte is vanaf 1 januari 2015 € 9.000. Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, onder andere een bruto minimum jaarinkomen van € 32.000,- en dat de totale hypotheek niet hoger mag zijn dan 106 % van de marktwaarde van de woning. Op soortgelijke wijze is het mogelijk om €25.000 extra hypotheek te krijgen voor de aankoop van of verbouw tot een energieneutraal huis: dat net zoveel energie verbruikt als het zelf opwekt.

Milieubeleidsplan
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:

  • De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen." Voor het aspect Energie is de minimale waarde een 7,0.
  • Voor GWW-projecten is opgenomen: Voor een duurzame stedenbouw wordt het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw gebruikt. Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt.

Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente gezegd: De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.
Duurzaamheidsprogramma 2015-2018

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 vastgesteld. Een belangrijke ambitie volgens het Biltse coalitieakkoord 'Oog voor elkaar, oog voor de toekomst' van 7 mei 2014 is dat duurzaamheid een vanzelfsprekend uitgangspunt in het denken en handelen is. Als concrete stappen daar naartoe, noemt het akkoord onder meer dat de gemeente het goede voorbeeld moet geven en dat moet worden vastgehouden aan de eerder vastgestelde ambitie van energieneutraliteit in 2030. Ook de noodzaak van het verminderen van de productie van afval is in het coalitieakkoord vermeld.

Het streven naar energieneutraliteit en naar een circulaire economie zijn daarom de twee pijlers waarop het duurzaamheidprogramma voor de jaren 2015-2018 is gebouwd. Om de gemeentelijke voorbeeldfunctie invulling te geven, moet duurzaamheid de leidraad zijn voor het handelen van de gemeente. Onder het motto 'practice what you preach' zal de gemeente haar voorbeeldfunctie nog meer dan in het verleden tot uitdrukking moeten brengen. Niet alleen binnen onze eigen organisatie, zoals op het vlak van het energieverbruik van de gemeentelijke gebouwen, maar ook in onze rol van bestuursorgaan. Zo zal duurzaamheid bijvoorbeeld in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangpunt zijn.

4.5.4 Situatie

Zoals in het duurzaamheidsprogramma 2015-2018 is opgenomen vormt duurzaamheid in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangpunt. Zo ook bij voorliggende gemeentelijke ontwikkeling.

Ten behoeve van de planontwikkeling wordt het aspect duurzaamheid als volgt ingevuld:

  • een deel van de grondprijs per kavel wordt gelabeld aan duurzaamheid (een soort statiegeldregeling, gericht op de realisatie van een ecowijk met als streven 0 op de meter, doch in ieder geval een EPC-norm van 0). Dat is een bedrag tussen de €5.000,- en €10.000,- per kavel;
  • het genoemde bedrag wordt privaatrechtelijk vastgelegd in de koopovereenkomst;
  • koper wordt gestimuleerd om voldoende te investeren in extra energie genererende/besparende maatregelen bovenop de Bouwbesluiteisen, want dan krijgt hij/zij dit bedrag op zijn/haar rekening teruggestort. Doet de koper dit niet, dan blijft het bedrag onderdeel van de grondprijs.

De begeleiding van de extra investeringen in duurzaamheid zal worden verzorgd door een nader te bepalen bureau. Het bureau adviseert, begeleidt, stimuleert in energiebesparing binnen de gemeente. Als het te bepalen bureau akkoord gaat met de ingreep en de bijbehorende investering en dit rapporteert aan de gemeente, dan wordt het bedrag teruggestort.

4.5.5 Conclusie

Aan de hand van bovengenoemd plan van aanpak worden extra investeringen op het gebied van duurzaamheid financieel gestimuleerd. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan het motto uit het duurzaamheidsprogramma 'practice what you preach'.

4.6 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Situatie

Door Staring Advies is een quickscan flora en fauna voor de locatie uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Uit de quickscan komt naar voren dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet niet noodzakelijk is. Wel wordt opgemerkt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. Dit zal vastgelegd worden in de koopovereenkomsten van eventueel gegadigden.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Situatie

In de onderstaande figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Utrecht weergegeven. Hier is te zien dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire dan wel mobiele bronnen bevinden. Wel bevindt zich op een afstand van meer dan 500 meter een propaantank op het recreatieterrein van Bospark Bilthoven. Daarnaast is het plangebied gelegen nabij de spoorlijn Utrecht - Amersfoort. Deze maakt geen onderdeel uit van het basisnet. Onderstaand worden de stationaire en mobiele bronnen nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0013.png"

Figuur4.2 - Fragment risicokaart provincie Utrecht (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen

Recreatieterrein Bospark Bilthoven

Aan de Burg. van der Borchlaan 7 is het recreatiepark Bospark Bilthoven gelegen. Op het recreatieterrein is een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 5.000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 10 meter. Er is geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico. Gezien de afstand tot het plangebied (> 500 meter) en gezien het feit dat de ontwikkeling slechts één nieuwe woning mogelijk maakt, kan een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

Mobiele bronnen

Spoorlijn Utrecht - Amersfoort

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. Deze spoorlijn maakt geen deel uit van het Basisnet Spoor voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Weliswaar kunnen over deze spoorlijn op dit moment nog gevaarlijke stoffen worden vervoerd, maar dat is van zodanige omvang dat de contour voor het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10 meter, gemeten vanaf de middenas van de spoorbaan, terwijl het groepsrisico aanzienlijk lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Volgens de meest recente vervoersprognose van ProRail zal het vervoer van gevaarlijke stoffen in de komende jaren geheel vervallen. In uitzondering hierop kunnen nog wel incidentele transporten plaatsvinden in geval van onvermijdbare spoorwegomleidingen. Dit bevestigt de eerder genoemde “nul”-status van de spoorlijn conform het Basisnet Spoor. Het spoorvervoer leidt daarom niet tot een belemmering voor het plangebied.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Transport wegen

Over de wegen in en om het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een omvang waardoor sprake is van externe veiligheidsrisico's buiten de weg.

Hoogspanningslijnen

Er zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie

In het plangebied wordt een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt in de vorm van een vrijstaande woning. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0014.png"
Figuur 4.3 - Fragment geluidskaart nabij plangebied


De maximumsnelheid op de Sperwerlaan is 50 km/u. De weg heeft daarmee een zone in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Ten behoeve van de te bepalen geluidsbelasting is gebruik gemaakt van de geluidskaarten van de gemeente De Bilt. Op het kaartbeeld is zichtbaar dat het plangebied gelegen is in een gebied waar de geluidsbelasting tussen de 48 en 58 dB ligt.

De hoogste belasting is gelegen het dichts bij de Sperwerlaan. Hierbinnen vindt een belasting plaats van 53 tot 58 dB. Gezien de maximale mogelijkheden tot het verlenen van een hogere grenswaarde (53 dB) is het niet mogelijk een woning binnen deze zone op te richten.

De woning wordt opgericht in de zone 48-53 dB en hierbinnen is het mogelijk een hogere grenswaardeprocedure te volgen. Gezien de bosrijke omgeving en gezien de gewenste beeldkwaliteit op het kavel, is het treffen van maatregelen in het overdrachtsgebied niet mogelijk. Om die reden zal een hogere waarde procedure gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.

Ten behoeve van het bepalen van de akoestisch belasting op de nieuwe gevel van de woning, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh) en het concept gemeentelijke geluidbeleid, ten behoeve van het verlenen van een hogere grenswaarde.

Toetsing Wet geluidhinder
De hoogste geluidsbelasting bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 5 dB, afkomstig van de Sperwerlaan op de rand van het bouwvlak. Bij de nieuwe woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, maar de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Op basis van het concept gemeentelijke geluidbeleid verleent de gemeente De Bilt geen hogere waarde dan 58 dB (voorkeursgrenswaarde + 10 dB). Aan deze eis uit het gemeentelijke geluidbeleid wordt ook voldaan, waardoor de verlening van hogere waarden mogelijk is op basis van het concept gemeentelijk geluidbeleid.

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 35 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 0 dB, afkomstig van de Julianalaan, ten westen van de Sperwerlaan, op de rand van het bouwvlak. De Julianalaan, ten westen van de Sperwerlaan, heeft op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt, deze normen geldig voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden. In onderstaande figuur 4.4 is een fragment van de verbeelding met daarop de belasting op het bouwvlak van de beide wegen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0008BP15003-VG02_0015.jpg"

Figuur 4.4 - Fragment bouwvlak met bijbehorende geluidsbelastingen


Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Sperwerlaan, het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van één woning) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

In het concept gemeentelijke geluidbeleid ligt de nadruk op het voorkomen van geluidshinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn. In de open plek aan de Sperwerlaan wordt de nieuwe woning gebouwd. Hierdoor is er sprake van een stedenbouwkundig bezwaar uit het concept gemeentelijk geluidbeleid te weten: ‘Woningen vullen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op’.

Op basis van het concept gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente De Bilt een hogere waarde verlenen 53 dB afkomstig van de Sperwerlaan. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de bstemmingsplanprocedure.

Conclusie

Met verlening van de hogere grenswaarde vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.
Situatie

Volgens de nieuwe Wet en regelgeving leidt voorliggend project 'niet in betekenende mate' tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. Uit de gemeentelijke luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 31,3 microgram per m3 uitkomt, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

Binnen het plangebied bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruim beneden de wettelijke normen. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wettelijke kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Uit de luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de grenswaarden niet worden benaderd, wat betekent dat er geen personen worden blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Door de lage concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn er geen beperkingen voor ontwikkelingen vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen en wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.10 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Normstelling en beleid
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan vooral om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de titel van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het Hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. In het waterbeheerplan wordt een overzicht gegeven van:

  • de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het Hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij de aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 14

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels Keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Situatie plangebied

Bescherming van de grondwaterkwaliteit

Het plangebied ligt binnen de zogeheten boringsvrije zone uit de Provinciale Milieu Verordening. Op 2 februari 2013 is de nieuwe Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld en deze is op 1 mei 2013 in werking getreden.

Boringsvrije zones hebben een ondergrond met een aaneengesloten slecht-doordringbare kleilaag, hieronder bevinden zich de filters van de winning. Deze gebieden zijn minder kwetsbaar voor verontreinigingen en aantastingen dan grondwater­beschermings­gebieden. De regels voor de boringsvrije zone moeten voorkomen dat de beschermende kleilaag doorboord wordt.

Voor de boringsvrije zones gelden onder meer regels voor boorputten, bodemenergiesystemene, grond- en funderingswerken. In voorliggende situatie is voorzien in de realisatie van één woning en de uitgifte van tuingronden, op de plaats waar voorheen een scoutingsgebouw gevestigd was. De boringsvrije zone is opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan door middel van de gebiedsaanduiding milieuzone - boringsvrije zone. In de planregels is opgenomen dat geen grondwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd dieper dan 40 meter.

Bescherming van de grondwaterkwantiteit

Het plangebied ligt op de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug. Er is sprake van infiltratie en de grondwaterstand bevindt zich op ongeveer 1,5 à 3 m beneden maaiveld. Aan de ene zijde is het wenselijk regenwater zoveel mogelijk te laten infiltreren om zo de kwantiteit van het grondwater op peil te houden. Aan de andere zijde kan dit een risico opleveren voor de kwaliteit van het grondwater door inspoeling van verontreinigende stoffen. De gemeente De Bilt heeft in 2010 haar handtekening gezet onder het Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het convenant betrekking op heeft. Uitsluitend het dakvlak van de woning wordt afgekoppeld. Het gaat hierbij om schone waterstromen.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn geen waterkeringen aanwezig.

In de huidige situatie is het plangebied deels verhard. Door de beoogde ontwikkelingen vindt er niet tot nauwelijks een toename in verharding plaats. Immers de bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van ongeveer 100 m2 en de nieuwe woning heeft een oppervlakte van ongeveer 130 m2 (bouwvlak). Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen tot maximaal 50 m2. De toename van verhard oppervlak is dan ook gering en overstijgt de ondergrens (500 m2) voor de bebouwde kom dan ook niet. Watercompensatie is voor het voorliggende plan dan ook niet strikt noodzakelijk.

Desondanks wordt de nieuwe bebouwing voor wat betreft het hemelwater afgekoppeld van de bestaande riolering. Hemelwater zal direct geïnfiltreerd worden op het perceel. Hiertoe is het binnen de planregels mogelijk gemaakt om waterhuishoudkundige voorzieningen te treffen. Voor wat betreft infiltratievoorzieningen moet rekening worden gehouden met 0,045 * 80 m2 (toename verhard oppervlak) = 3,6 m3 (3600 liter) aan infiltratievoorziening. Dit komt overeen met een achttal infiltratiekratten. De waterhuishoudkundige situatie verbeterd om die reden. Ten aanzien van de planontwikkeling is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Watersysteemkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Zoals gesteld wordt het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering. hemelwater wordt afgekoppeld en zal worden geïnfiltreerd op de locatie.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 1 nieuwe woning in de kern Bilthoven en de uitgifte van tuingrond. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van een koop, vrijstaande woning, met een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag.

De realisatie van één nieuwe woning zal dan ook niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen worden via de Sperwerlaan ontsloten. Deze weg heeft voldoende capaciteit om een toename van maximaal 9 verkeersbewegingen per dag te verwerken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van koop, vrijstaande woningen, met een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal parkeerplaatsen per woning minimaal 1,9 en maximaal 2,7 per woning. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Situatie

Het plangebied en daarmee het exploitatiegebied van voorliggend bestemmingsplan is in eigendom van de gemeente de Bilt. De kosten van de grondexploitatie worden verrekend in de uiteindelijke grondprijs van de uit te geven bouwrijpe kavels, dan wel tuingrond. Op deze wijze zijn de kosten van de grondexploitatie anderzins verzekerd. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Overlegresultaten

6.1 Overleg met de bevolking

6.1.1 Inloopavonden

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling op de locatie is een drietal inloopavonden georganiseerd en is uitvoerig met direct omwonenden en belanghebbenden gesproken. Gezien het feit dat er verschillende inloopavonden zijn geweest en gezien het feit dat ook een aantal individuele gesprekken zijn gevoerd met omwonenden, is besloten om af te zien van inspraak en er voor gekozen is het ontwerpbestemmingsplan direct ter inzage te leggen. Onderstaand zijn de doelstellingen van de verschillende inloopavonden weergegeven.

Inloopavond 23 juni 2015

De eerste inloopavond is gehouden op dinsdag 23 juni 2015. Het doel van deze inloopavond was het inventariseren van reacties uit de omgeving van het plangebied op het voornemen de locatie te ontwikkelen. De reactie zijn gebruikt bij het opstellen van de ruimtelijke randvoorwaarden voor het plangebied.

Inloopavond 7 juli 2015

De tweede inloopavond is gehouden op dinsdag 7 juli 2015. Het doel van de inloopavond was het presenteren van de eerste schetsverkavelingen van de locatie en de reacties van de omwonenden te inventariseren. Deze reactie zijn meegewogen bij de uitwerking van de schetsverkavelingen naar ruimtelijke randvoorwaarden die zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Met een aantal omwonenden zijn op basis van de gegeven reacties nog individuele gesprekken gevoerd.

Inloopavond 8 september 2015

Alvorens de bestemmingsplanprocedure is opgestart is een derde inloopavond gehouden. Doel van deze inloopavond was om omwonenden te informeren over de ruimtelijke randvoorwaarden.

6.2 Overleg met instanties

De concept verkavelingsplannen alsmede toelichtende informatie zijn toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners. Dit ten behoeve van de wettelijke verplichting om vooroverleg te voeren met de daarvoor aangewezen instanties ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De volgende instanties is gevraagd om een reactie:

  • Provincie Utrecht;
  • Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden;
  • Stichting het Utrechts Landschap;
  • Veiligheidsregio Utrecht.

Uit het wettelijk vooroverleg zijn de volgende reacties naar voren gekomen. In cursief is de gemeentelijke reactie weergegeven.

Provincie Utrecht

Bij mail van 12 oktober 2015 heeft de provincie Utrecht laten weten dat de toelichting enkele onvolledigheden bevat. Dit betreft met name de ligging van het plangebied in een boringsvrije zone in plaats van het grondwaterbeschermingsgebied.

De toelichting is voor wat betreft dit punt aangepast. Eveneens is in de planregels een regeling opgenomen voor de boringsvrije zone. Een en ander conform de provinciale richtlijnen hiervoor.

Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het Hoogheemraadschap heeft in een mail van 30 juli 2015 haar reactie gegeven. De reactie is hieronder kort weergegeven, evenals het gemeentelijk standpunt.

  • Het Hoogheemraadschap adviseert voor infiltratie uit te gaan van een minimale capaciteit van 45mm per afgekoppeld oppervlak. Ook adviseert zij na te denken over wat er gebeurt als er meer water valt bij een extreme bui. De vraag is waar het water dan naar toe kan stromen, aangezien er geen oppervlaktewater aanwezig is.

Voor de planontwikkeling wordt er vanuit gegaan dat het vuil water (DWA) afgevoerd wordt op het riool. Het hemelwater dat afstroomt via het dakvlak wordt afgekoppeld. Opgemerkt wordt dat met de planontwikkeling er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak. Deze zal eerder afnemen. Om die reden gaat de waterhuishoudkundige situatie er op vooruit.

  • Gevraagd wordt of de nieuwe bebouwing aangesloten wordt op de bestaande riolering

De nieuwe woningen zullen voor wat betreft het afvalwater (DWA) worden aangesloten op de bestaande riolering. De bestaande bebouwing (scoutinggebouw) in het plangebied was eveneens aangesloten op de riolering. In die zin is er geen sprake van een verandering. Hemelwater afstromend van dakvlakken wordt afgekoppeld. Er is sprake van een gescheiden systeem.

  • Geadviseerd wordt om binnen de bestemming 'Bos' en 'Tuin' ook water en waterhuishoudkundige functies toe te voegen.

Binnen de bestemming 'Bos' en de bestemming 'Wonen' zal dit worden toegevoegd. De bestemming 'Tuin' is niet in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.

  • Voor de beleidstekst in het bestemmingsplan wordt geadviseerd gebruik te maken van de standaard waterparagraaf.

De standaard waterparagraaf is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Stichting het Utrechts Landschap

Bij mail van 5 oktober 2015 heeft Stichting Utrechts Landschap laten weten geen opmerkingen te hebben op voorliggend bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Utrecht

Bij mail van 7 oktober 2015 heeft de Veiligheidsregio Utrecht laten weten geen opmerkingen te hebben op voorliggend bestemmingsplan.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf 19 november tot en met 30 december 2015 voor een ieder ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij de gemeenteraad. De ter inzage legging is bekend gemaakt door publicatie in de Biltsche Courant, de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn twee zienswijzen ontvangen. Voor de inhoudelijk behandeling van deze zienswijzen, alsmede de gemeentelijke beantwoording wordt verwezen naar de Nota zienswijze, welke als bijlage 6 bij deze plantoelichting is gevoegd.

6.4 Beroep

Het bestemmingsplan 'Akoteh' is op 18 februari 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de Raad van State.


Op 5 april 2017 heeft de Raad van State uitspraak gedaan inzake het ingediende beroep. Het bestemmingsplan is in stand gebleven, waarbij artikel 10 van de regels, voor zover daarmee mogelijk is gemaakt dat de bestemming 'Bos' voor de gronden ten noorden van het bouwvlak kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen', is vernietigd.

Raad van State heeft bepaald dat aan artikel 10 van de planregels daarom het volgende wordt toegevoegd: "van deze wijzigingsbevoegdheid mag geen gebruik worden gemaakt voor de gronden met de bestemming "Bos" ten noorden van het bouwvlak".

Deze bepaling is opgenomen in artikel 10 onder b en heeft ter verduidelijking een gele kleurmarkering gekregen. De uitspraak van de Raad van State is als bijlage 7 van de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek van Bilthoven. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

7.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn

Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

7.3 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Bos (Artikel 3)

De voor bos aangewezen gronden zijn bestemd voor het reeds aanwezige bos binnen het plangebied, alsmede voor de ontwikkeling, bescherming en instandhouding van dit bos. Ook bestaande waardevolle bomen zijn specifiek bestemd door bos, nabij de woonbestemmingen. Hiermee heeft het bos en de aanwezige waardevolle bomen een volwaardige plaats gekregen en is planologisch gewaarborgd.

Binnen de bestemming mogen geen gebouwen en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ook is het niet mogelijk op de gronden vergunningsvrije bouwwerken op te richten. Hiermee wordt voorkomen dat het nu aanwezige bos met zijn kwaliteiten verloren gaat.

Wonen (Artikel 4)

Op de gronden met de bestemming Wonen is het toegestaan om één vrijstaande woning te realiseren met bijbehorende bijgebouwen, tuinen en erven, parkeergelegenheden (op eigen terrein), wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen en water.

Binnen de bestemming Wonen is maximaal één woning toegestaan, uitsluitend binnen het bouwvlak en tot maximaal 55% van het aanwezige bouwvlak. De voorgevel van de woningen dient daarbij in de naar de weg toegekeerde bouwgrens gebouwd worden. Voor wat betreft de voorgevel is deze met de aanduiding 'gevellijn' opgenomen op de verbeelding. Voor de woning is de maximale goot- en bouwhoogte op de verbeelding opgenomen.

Voor bijgebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 75 m². Voor aangebouwde bijgebouwen geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter. Voor vrijstaande bijgebouwen betreft dit 2,5 en 4 meter. Alle bijgebouwen dienen op minimaal 4 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) te worden gebouwd.

In de woonbestemmingen zijn gebruiksregels opgenomen waarin de mogelijkheid is geboden voor aan huis verbonden beroepen. Wel stelt de gemeente voorwaarden om te voorkomen dat het beroep aan huis overlast geeft voor omwonenden of gebruikers van de gronden in de omgeving. In het bestemmingsplan zijn definities voor beroep aan huis en voor bedrijf aan huis opgenomen.

7.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel zijn enkele algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Het betreft onder andere een regeling voor bestaande afwijkingen van de regels van het plan (voor wat betreft de maatvoering).

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het plan. Het artikel geldt voor gehele plangebied.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 8)

In de algemene regels is ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied een regeling opgenomen om de gebruiker van het plan te wijzen op de aanwezigheid van de bescherming van het grondwater in het plangebied.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

het bestemmingsplan bevat allereerst een wijzigingsregel waarmee de overschrijding van bestemmingsgrenzen geregeld wordt. Vervolgens volgt een tweetal regels waarmee de Staat van Bedrijfsactiviteiten gewijzigd kan worden.

Algemene procedureregels (Artikel 11)

In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van een nadere eis.

Overige regels (Artikel 12)

Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

7.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 13)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (Artikel 14)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Akoteh'.