GEMEENTE BAARN
BESTEMMINGSPLAN SPORTPARK TER EEM


Link naar de Toelichting

Inhoudsopgave

Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze van meten, bepalingen met betrekking tot daken en kapverdiepingen
Artikel 3 Anti-cumulatiebepaling

Bestemmingsbepalingen

Artikel 4 Sport
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Leidingen

Overige bepalingen

Artikel 8 Aanlegvergunningen
Artikel 9 Algemene vrijstellingsbepalingen
Artikel 10 Gebruik van bouwwerken en gronden
Artikel 11 Overgangsbepalingen
Artikel 12 Strafbepaling
Artikel 13 Titel

Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. het plan

Het bestemmingsplan “Sportpark ter Eem”, een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

b. de plankaart

de kaart, die deel uitmaakt van het plan en die als zodanig is gewaarmerkt;

c. bouwperceel

een bijeenbehorend en geheel of gedeeltelijk voor bebouwing te gebruiken of reeds in gebruik genomen aaneengesloten terrein, water daaronder begrepen;

d. bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

e. gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

f. onderkomens

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans en living-vans, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten;


g. overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;


h. sportcomplex

geheel van sportvelden en bijbehorende gebouwen ten dienste van de actieve recreatie;

i. bestaandebouwwerken

bouwwerken die ten tijde van het in ontwerp tervisieleggen van het plan reeds bestaan, danwel waarvoor vóór dat tijdstip een bouwaanvraag werd ingediend en waarvoor krachtens het vigerend plan bouwvergunning is verleend of moet worden verleend;

j. bouwvlak

een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak.


k. peil

1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

2. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Artikel 2 Wijze van meten, bepalingen met betrekking tot daken en kapverdiepingen

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

a. lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

b. oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projectie van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren);

c. goothoogte van een gebouw

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

d. hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk; voor wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen hierbij niet meegerekend;

e. inhoud van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen, en boven peil.


Ten aanzien van daken en kapverdiepingen gelden de volgende bepalingen:

a. van een gebouw waarvoor de maximum goothoogte is bepaald mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de gevels snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en die terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon;

b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers en dakkapellen die de maximum goothoogte met niet meer dan 3 m overschrijden;

c. met inachtneming van het bepaalde onder a. mag boven de maximale goothoogte niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd.

Artikel 3 Anti-cumulatiebepaling

Grond welke reeds in aanmerking is genomen bij de verlening van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.



Bestemmingsbepalingen

Artikel 4 Sport

1. Doeleindenomschrijving

De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Sport”  zijn bestemd voor sportcomplexen.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

a. sportvelden;

b. gebouwen;

c. nutsvoorzieningen;

d. ontsluitingspaden;

e. waterlopen;

f. beplanting;

g. bouwwerken;

h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2. Bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden onder de volgende voorwaarden:

I. Gebouwen en overkappingen

a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangeduide bouwvlakken worden gebouwd;

b. indien op de plankaart in een bouwvlak een bebouwingspercentage is vermeld mag het bouwvlak maximaal tot het aangegeven percentage worden bebouwd;

c. de goothoogte respectievelijk nokhoogte van de gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m respectievelijk 8 m, tenzij op de plankaart anders is aangegeven;


II. Bouwwerken

Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mag één cricket-oefenkooi worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

III. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a. de hoogte van erf- en terreinscheidingen mag niet meer bedragen dan 2m;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4m, met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van veldverlichting, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag zijn en met uitzondering van ballenvangers, waarvan de hoogte maximaal 7 m mag zijn.

3. Vrijstelling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het gestelde in artikel 1 en toestaan dat één reclamemast wordt opgericht. De hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m. De oppervlakte van de reclame-uitingen mag niet meer bedragen dan 12 m2 (per vlak). De reclamemast dient opgericht te worden in een zone tot ten hoogste 90 m gemeten vanuit het hart van de rijksweg A1.


4. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van bouwwerken als bedoeld in lid 2 onder II.b. en de plaats van parkeerplaatsen, indien dit nodig is voor een gunstiger situering, in verband met aanwezige beplanting of in verband met de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

Artikel 5 Groen

1. Doeleindenomschrijving

De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "groen" zijn bestemd voor:

a. plantsoenen;

b. bermstroken;

c. waterlopen en waterpartijen;

d. bomen en opgaande beplanting, met dien verstande dat in de vlakken met de aanduiding (*) de bomen en opgaande beplanting behouden moeten blijven

2. Bebouwing

Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag zijn.

3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van bouwwerken als bedoeld in lid 2 en de plaats van parkeerplaatsen, indien dit nodig is voor een gunstiger situering, in verband met aanwezige beplanting of in verband met de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

Artikel 6 Verkeer

1. Doeleindenomschrijving

De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "verkeer" zijn bestemd voor:

a. wegen;

b. parkeerplaatsen;

c. behoud en versterken van de verkeersfunctie.

2. Bebouwing

Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag zijn.

3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van bouwwerken als bedoeld in lid 2 en de plaats van parkeerplaatsen, indien dit nodig is voor een gunstiger situering, in verband met aanwezige beplanting of in verband met de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

Artikel 7 Leidingen

1. Doeleindenomschrijving


De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van:

a) Een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een diameter van 12’’  met een vrijwaringszone ter breedte van 4 meter en een aardgastransportleiding met een doorsnede van 400 mm. met een vrijwaringszone ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding

b) een ondergrondse watertransportleiding met een vrijwaringszone van 5 meter van de hartlijn van de leiding


2. Voorangsbepaling


In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.


3. Aanlegvoorschriften


Het is verboden op of in de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), ter plaatse van de in lid 1 bedoelde gronden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

- het oprichten van enig bouwwerk;

- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

- het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;

- diepploegen;

- het aanbrengen van gesloten verharding;

- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.


4. Uitzonderingsbepaling


het verbod als bedoeld onder 3. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan of;

- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.


5. Toetsingscriterium bij vergunningverlening


de onder 3a. genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de belangen van de desbetreffende leiding niet in onevenredige mate worden geschaad.


6. Adviesprocedure


Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld in lid 3 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerders omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen werken en werkzaamheden de belangen van de leidingen niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.


Overige bepalingen

Artikel 8 Aanlegvergunningen

A. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1. afgraven, ophogen en egaliseren van gronden over een oppervlakte van meer dan 10 m2, zodanig dat er een verschil in hoogte dan wel diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 1m;

2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen en parkeerplaatsen;

3. het kappen of anderszins verwijderen van de op de plankaart aangegeven bomen en opgaande beplanting.


B. Het in onderdeel A. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

3. plaatsvinden binnen het, op de plankaart, als “aanlegvergunningvrije zone”  aangeduid gebied. Dit met inachtneming van wat in artikel 7 “Leidingen” is bepaald.


C. Een onder A. bedoelde aanlegvergunning mag slechts verleend worden indien daardoor de door de bestemming van de gronden te beschermen belangen niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast, met dien verstande, dat:

1. voor de onder A.1. genoemde werken en werkzaamheden geen aanlegvergunning nodig is indien een en ander wordt verricht ter uitvoering van bouwwerkzaamheden;

2. ten aanzien van de onder A.2. genoemde werken en werkzaamheden geen aanlegvergunning nodig is voor het verharden van een toegangspad naar een hoofd- of bijgebouw en voor het aanleggen van ten hoogste twee niet overdekte parkeerplaatsen per hoofdgebouw;

3. ten aanzien van de onder A.3. genoemde werken en werkzaamheden geen aanlegvergunning nodig is voor het kappen of anderszins verwijderen van de op de plankaart aangegeven bomen en opgaande beplanting, indien deze door ernstige ziekte of dood in redelijkheid niet gehandhaafd kunnen worden.

Artkel 9 Algemene vrijstellingsbepalingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van dit plan, indien het betreft:

a. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, zoals telefooncellen en wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, alsmede van kleine utilitaire gebouwen, zoals transformatorstations, gemalen en gasdrukregel- en –meetstations en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de hoogte ervan niet meer zal bedragen dan 4 m;

b. het overschrijden van de bepalingen inzake goothoogte, hoogte, oppervlakte en inhoud van gebouwen met niet meer dan 10%;

c. het overschrijden van de bepalingen inzake de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;

d. geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstrook of de begrenzing van bestemmingen, indien blijkt, dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen, ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven, niet meer dan 2 m bedragen;

e. het oprichten van antennemasten, die onderdeel uitmaken van een gebouw, mits de voor dat gebouw toegestane hoogte met niet meer dan 6 m wordt overschreden.

Artikel 10 Gebruik van bouwwerken en gronden

1. Het is verboden de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken.

2. Als een verboden gebruik, als bedoeld in lid 1., wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van de onbebouwde gronden:

a. als staan- of ligplaats voor onderkomens;

b. als opslagplaats voor onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;

c. als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;

d. als stortplaats voor puin of afvalstoffen;

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1., indien strikte toepassing van het voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Overgangsbepalingen

1. Bouwen
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp-plan bestond of in uitvoering was, dan wel is of kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend en dat afwijkt van het in dit plan – behoudens in dit artikellid – bepaalde ten aanzien van de toelaatbaarheid van bebouwing, mag, mits de bestaande afwijkingen ook naar hun aard niet worden vergroot en, behoudens onteigening,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft;

b. uitsluitend indien het bouwwerk door een calamiteit is teniet gedaan, geheel worden vernieuwd, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan – behoudens in dit artikellid – zijn bepaald tenzij herbouw hierdoor niet zou zijn toegestaan, mits de aanvraag tot bouwvergunning is ingediend binnen 18 maanden nadat het bouwwerk is teniet gegaan;

c. tot niet meer dan 10% van de inhoud van het in de aanhef bedoelde bouwwerk worden uitgebreid, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan – behoudens in dit artikellid – zijn bepaald.


2. Gebruik
Het gebruik van gronden, anders dan voor bebouwing, alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan bepaalde op het tijdstip, waarop het plan van kracht wordt, mag worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.

Artikel 12 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 7 onder A en artikel 9 lid 1 van deze voorschriften is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel 13 Titel

Dit plan kan worden aangehaald onder de titel “Bestemmingsplan Sportpark Ter Eem”.




Aldus vastgesteld in de openbare vergadering


van de raad der gemeente Baarn, gehouden op





de griffier,                                de voorzitter,