Plan: | Lage Vuursche - Kloosterlaan 31-33-35 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0308.BP0097-VA01 |
Aan de Kloosterlaan 31-35 te Lage Vuursche in de gemeente Baarn staan drie woningen. Deze drie woningen waren eigendom van de voormalige zorginstelling die achter de woningen gelegen is. De woningen zijn verkocht aan particulieren. Het terrein van de voormalige zorginstelling is verkocht aan een partij die het zal herontwikkelen. Vooruitlopend op de herontwikkeling van het terrein van de voormalige zorginstelling is er een nieuwe toegangsweg vanaf de Kloosterlaan gerealiseerd. De oude toegangsweg, die vlak achter twee woningen lag is verwijderd. De tuinen van de woningen zijn aan de achterzijde vergroot. De tuinen zijn deels op de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' komen te liggen en de nieuwe toegangsweg op de bestemming 'Wonen'. De drie woningen zijn in het huidige bestemmingsplan al bestemd met een woonbestemming (zie paragraaf 1.3)
Binnen het plangebied verandert er in vergelijking met de huidige situatie niets. Met dit bestemmingsplan wordt slechts een bestemmingswijziging, maatschappelijk naar woonbestemming mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe gebouwen en of woningen mogelijk gemaakt.
De gemeente Baarn staat positief tegenover de herbestemming, om bij de woningen behorende gronden te voorzien van de bestemming wonen. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch - planologische regeling.
Het plangebied is gelegen aan de Kloosterlaan ten noorden van het dorp Lage Vuursche. De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van plangebied (begrenzing met rood omlijnd)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld op 26 augustus 2009. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Wonen' en 'Maatschappelijk - zorginstelling'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling' is een zorginstelling met dienstwoning toegestaan. Reguliere woningen zijn niet toegestaan. Binnen de woonbestemming zijn maximaal drie woningen toegestaan.
Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Grondwaterbescherming'. In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen. Deze bescherming is mede bestemd voor de waterwinning en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan (plangebied met rood omlijnd)
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Naast het inleidende eerste hoofdstuk bestaat het bestemmingsplan uit 5 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plangebied. Vervolgens is in hoofdstuk 3 het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 is aandacht besteed aan diverse (omgevings)aspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn. In hoofdstuk 5 is vervolgens beschreven op welke wijze de verschillende functies en de bebouwing in het plangebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan en op welke wijze deze zich vertalen naar de regels en de verbeelding. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan het einde van de Kloosterlaan, ten noorden van het dorp Lage Vuursche. Het plangebied is gelegen in een bosrijke omgeving op de Utrechtse Heuvelrug. Ter hoogte van het plangebied gaat de Kloosterlaan dan ook over in een bospad.
De drie vrijstaande woningen in het plangebied zijn onderdeel van het bestaande lint langs de Kloosterlaan. Alle woningen langs dit lint staan aan de westzijde van deze weg. Het betreft vooral vrijstaande woningen opgebouwd uit één of twee bouwlagen en een kap. Ten westen van het plangebied is het terrein van het verpleeghuis St. Elisabeth. Dit verpleeghuis is in 1927 opgericht als klooster. In 1978 is het klooster omgebouwd tot verpleeghuis. In de afgelopen jaren is een gedeelte van de gebouwen van het verpleeghuis vervangen door nieuwbouw. Het terrein van het klooster/ verpleeghuis valt buiten het voorliggende plan. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie
Binnen het plangebied verandert er in vergelijking met de huidige situatie niets. Met dit bestemmingsplan wordt slechts een bestemmingswijziging, maatschappelijk naar woonbestemming mogelijk gemaakt. De drie woningen zijn in het huidige bestemmingsplan al bestemd als woning, met dit bestemmingsplan worden de tuinen, behorende bij de woningen ook bestemd als wonen. Er worden geen nieuwe gebouwen en of woningen mogelijk gemaakt.
Tussen de woningen aan Kloosterlaan nummer 33 en 35 is een 'nieuwe' toegangsweg gerealiseerd ten behoeve van het achterliggende terrein. De toegangsweg wordt met dit bestemmingsplan bestemd met de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de belangrijkste beleidskaders van de rijks- en provinciale overheid en van de gemeente Baarn, waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gezien de kleinschalligheid van de ontwikkeling, het bestemmen van de tuinen, kan worden geconludeerd dat het plan geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Het nationale belang ‘Natuurnetwerk Nederland (NNN)’ is van toepassing op voorliggend plan. Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat onderdeel is Natuurnetwerk Nederland.
Er is beperkt ruimte voor ontwikkelingen in NNN gebieden. De provincie is verantwoordelijk voor de begrenzing en de bescherming van de NNN gebieden. In paragraaf 3.3 wordt de begrenzing de NNN gebieden beschreven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de effecten op het NNN gebied. Het plangebied raakt geen van de nationale belangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Stedelijke ontwikkeling
Het nieuwe bestemmingsplan vergroot het oppervlak van de woonbestemming. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie legt de provincie haar integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan.
De provincie wil dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat zij voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave is daarmee de vraag hoe wij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren. Ook zal het nodig zijn om prioriteiten te stellen en keuzes te maken.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:
Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit bereiken we door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren,zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie. Dit betekent dat herbruikbaarheid van grondstoffen en producten ontstaat en dat waardevernietiging en verlies aan biodiversiteit wordt voorkomen. Kortom: met de ambities in deze Omgevingsvisie dragen wij bij aan het verbeteren van de brede welvaart waarbij wij onder brede welvaart zowel de kwaliteit van leven in het hier en nu verstaan, als die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit bereiken we door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren,zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie. Dit betekent dat herbruikbaarheid van grondstoffen en producten ontstaat en dat waardevernietiging en verlies aan biodiversiteit wordt voorkomen.
Kortom: met de ambities in deze Omgevingsvisie dragen wij bij aan het verbeteren van de brede welvaart waarbij wij onder brede welvaart zowel de kwaliteit van leven in het hier en nu verstaan, als die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.
Planspecifiek
Met het plan dient rekening gehouden te worden met de pijlers 'levend landschap, erfgoed en cultuur' en 'Toekomst bestendige natuur en landbouw'. Onderhavig bestemmingsplan maakt uitsluitend de functie wijziging maatschappelijk naar wonen mogelijk, waarmee de bestaande tuinen worden vergroot en geen extra bebouwing wordt toegestaan. De gronden zijn gelegen op een voormalig kloosterterrein er wordt dan ook geen bestaande natuur aangetast.
De ontwikkeling is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie.
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 is, samen met de provinciale omgevingsvisie, de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. De omgevingsverordening legt de beleidsthema's zoals uitgewerkt in de provinciale omgevingsvisie vast in concrete regelgeving. Voor dit bestemmingsplan is met name artikel 6.3 van toepassing
Artikel 6.3 Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland
Motivering
Het plangebied is gelegen binnen het gebied dat in de verordening is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, maar niet binnen het oppervlak van het Natuurnetwerk Nederland. De gronden zijn namelijk in de huidige situatie aangewezen als maatschappelijk en onderdeel van een voormalig klooster of zijn de gronden van de huidige woningen. Met de beoogde ontwikkeling ontstaan dan ook geen negatieve effecten voor het oppervlak van het Natuurnetwerk Nederland.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ontwikkeling niet strijdig is met de regels uit de provinciale Omgevingsverordening.
Toekomstvisie en Structuurvisie Baarn 2030
Op 10 juli 2013 is de gemeentelijke "Toekomst- en Structuurvisie Baarn in 2030" vastgesteld. Deze visie bestaat uit twee delen: een toekomstvisie en een structuurvisie met uitvoeringsprogramma voor de gemeente Baarn. De toekomstvisie is gericht op 2030 en heeft als basisdocument gediend voor de structuurvisie met uitvoeringsprogramma. In deze visie wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan de sociaal-maatschappelijke componenten.
De Toekomstvisie bevat de bouwstenen voor de structuurvisie. Wat er ruimtelijk gezien moet gebeuren om de beoogde doelen te verwezenlijken is nader uitgewerkt in de structuurvisie waarbij gebruik gemaakt is van een inventarisatie en ruimtelijke analyse. Er is een ruimtelijk raamwerk opgesteld dat vertaald is naar een structuurvisiekaart. Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangewezen als 'Bos'
Voor wat betreft het thema ‘groene en blauwe vertoefplekken’ geldt dat het streven is om de bestaande groenstructuur te behouden en waar nodig te versterken. In de visie is aangegeven dat de recreatieve mogelijkheden dienen te worden gestimuleerd en waar mogelijk verder te worden ontwikkeld. Uitgangspunt is om de bezoeker een aantrekkelijk recreatief aanbod aan te bieden, waarbij de nadruk ligt op dagrecreatie. Lage Vuursche is hierbij een belangrijke toeristisch-recreatieve trekker die ook in de toekomst behouden dient te blijven. Specifiek voor Lage Vuursche is de volgende passage opgenomen:
“Lage Vuursche is gelegen in een gevarieerd bos- en overgangsgebied en heeft zeer veel recreatieve mogelijkheden. Het is dan ook een belangrijke toeristische trekpleister. In de omgeving bevindt zich een aantal landgoederen, waaronder Kasteel Drakestein (in de onmiddellijke nabijheid van het dorp), Paleis Soestdijk,het landgoed Pijnenburg, de Ewijckshoeve, Landgoed Eyckenstein en Kasteel de Hooge Vuursche. Aan de Kloosterlaan staat het voormalig klooster St.Elisabeth. De ligging van de vele landgoederen heeft ,zoals eerder aangegeven, alles te maken met de landschappelijke overgang van dicht naar open, van droog naar nat, van de bossen op de Utrechtse Heuvelrug naar het veenweide gebied Eemland. Dit contrast is typerend voor de gemeente Baarn.”.
Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt blijft de bestaande situatie nagenoeg het zelfde. De gronden waren eigendom van het voormalige klooster en worden nu onderdeel van de bestaande woningen aan de Kloosterlaan. Het aangezicht naar het gebied veranderd dan ook niet. Daarnaast blijven de bestaande groenstructuren behouden. De ontwikkeling past in de Toekomst- en Structuurvisie van Baarn.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening c.q. het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoek worden ingesteld naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente. Gelet op de aard en het karakter van het plangebied wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de volgende aspecten:
Wettelijk kader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze waarschijnlijk in 2022 inwerking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Archeologie
Volgens het bestemmingsplan Landelijk gebied waarbij de landelijke Indicatieve Archeologische Waarden Kaart (IKAW) als archeologische verwachtingskaart is opgenomen, zijn binnen het plangebied gebieden met een lage trefkans aanwezig.
Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter. Met de beoogde ontwikkeling vinden geen bodemingrepen plaatst. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Op basis van het provinciale erfgoed beleid, zie figuur 4.1, ligt het plangebied binnen het speerpunt 'historische buitenplaatsen' in het subthema Laagte van pijnenburg'.
Historische buitenplaatsen, laagte van Pijnenburg'
'In het noordelijke deel van de Heuvelrug ligt de Laagte van Pijnenburg, een buitenplaatsenzone langs een oude turfvaart (Praamgracht / Pijnenburgergrift) en de Amsterdamsestraatweg en Hilversumsestraatweg. Vanaf midden zeventiende eeuw hebben Amsterdammers hier hun buitenplaats gesticht. Lage Vuursche ontstond omstreeks 1640 als kleine nederzetting rond Drakenstein. Met de komst van de Oranjes (Paleis Soestdijk) kreeg het gebied vorstelijke allure. De buitenplaatsen liggen grotendeels op de strookverkavelingen van de oudere hoogveenontginningen, waarvan de richting is bepaald door de stuwwallen. Rechte lanenstelsels met houtwallen, oorspronkelijk georiënteerd op omliggende kerktorens, doorsnijden de bossen. Kenmerkend voor de Laagte van Pijnenburg zijn de veel voorkomende combinatie van classicistische en landschappelijke aanleg, de compacte en duidelijk van omliggende bossen begrensde parkaanleg, en het zicht op het hoofdhuis vanaf de ontsluitingsas.'
Met onderhavige plan blijven de bestaande cultuurhistorische structuren gehandhaafd. De functiewijziging van maatschappelijk naar wonen heeft geen invloed op de kenmerkende combinaties van het landschap, de liggen ten opzichte van het bos en het zicht op het hoofdhuis vanaf de ontsluitingsas.'
Figuur 4.1: Uitsnede provinciaal erfgoedbeleid (bron: provincie Utrecht)
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermde natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortbescherming
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de relevante natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden verkregen. Voor ontwikkelingen binnen de het Natuurnetwerk Nederland (NNN) moet rekening worden gehouden met het provinciale beleid voor het NNN. Daarbij staat het behoud van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Natuurnetwerk Nederland centraal.
Natura 2000
In de gemeente Baarn liggen geen Natura 2000-gebieden. In de provincie Noord-Holland zijn wel verschillende gebieden aanwezig. Het betreft:
- Oostelijke Vechtplassen (Natura 2000, 5,2 km afstand ten opzichte van het plangebied).
Gelet op de beperkte aard van de ontwikkelingen in het plangebied en de afstand tot deze natuurgebieden, zijn effecten als areaalverlies, verstoring en verandering van de waterhuishouding uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt in een Natuurnetwerk Nederland-gebied. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Met dit bestemmingsplan wordt alleen het bestemmingsvlak 'Wonen' vergroot. Er vinden geen ingrepen plaats die effect hebben op het natuurnetwerk. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Voor sommige soorten geldt een provinciale vrijstelling van de wet; in dat geval is geen ontheffing van de wet vereist. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn de voorwaarden bij ontheffingverlening zeer streng.
Met de beoogde ontwikkeling gaan geen sloop- en bouwwerkzaamheden gepaard. Het is dan ook uitgesloten dat vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen worden verstoord.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten en is daardoor niet in strijd met het gestelde binnen de Wnb. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van deze watertoets zijn opgenomen in bijlage 1.
In het plangebied liggen geen (belangrijke) oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water:
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Van de zijde van de gemeente Baarn kan hierover het volgende opgemerkt worden: De gemeente Baarn hanteert een voorkeursvolgorde ten aanzien van de manier van verwerken van hemelwater van nieuw verhard oppervlak (particulier en openbaar). Deze volgorde is:
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. In het kort gaat het om:
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder heeft tot doel mens en milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. De volgende objecten worden in de wet beschermd:
Voor de laatste twee objecten geldt dat ze door een AMvB zijn aangewezen als geluidsgevoelig.
Op basis van deze wet moet bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is de zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
Het plangebied ligt niet in een wettelijke geluidzone van een gezoneerde weg. Daarnaast is de Kloosterlaan ter hoogte van het plangebied een doodlopende weg voor autoverkeer. Doordat met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden toegevoegd is onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustige woonwijk.
Ten westen van het plangebied is een verpleeghuis gelegen. Conform de VNG-publicatie kan een verpleeghuis geschaald worden onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter voor geluid in een rustige woonwijk (SBI 451). De bestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk' grenzen aan elkaar. Echter de afstand tussen de bestaande woningen en het verpleeghuis is ruim 70 meter. Aan de genoemde richtafstand wordt dan ook voldaan. Tevens maakt dit plan geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Het bedrijf wordt niet extra belemmerd in de bedrijfsactiviteiten. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
In de huidige situatie waren deze gronden onderdeel van een 'zorginstelling'. Een zorginstelling is eveneens een bodemgevoelige functie. Met dit bestemmingsplan wordt slechts de bestaande tuinen behoorde bij de bestaande woningen opgenomen in de woonbestemming. Met dit plan worden dus geen nieuwe bodemgevoelige functies en/of objecten mogelijk gemaakt. Een verkennend bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Figuur 4.2: Uitsnede Risicokaart (plangebied globaal met rood omlijnd)
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Uit het raadplegen van de provinciale risicokaart (figuur 4.2) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen en of transportroutes aanwezig zijn.
Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit het vergroten van de woonbestemming, de ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde. Een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' is dan ook niet noodzakelijk.
De bereikbaarheid van het plangebied per gemotoriseerd verkeer is goed. Het plangebied is gelegen aan de Kloosterlaan. Deze straat betreft een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt. Ter hoogte van het plangebied loopt deze weg voor gemotoriseerd verkeer dood.
In het verleden werd het achterliggende Kloosterterrein ontsloten via een toegangsweg tussen het woonhuis aan de Kloosterlaan nummer 31 en 27. Zoals beschreven in paragraaf 1.1 wordt het voormalige Kloosterterrein in de nabije toekomst herontwikkeld. Vooruitlopend op deze ontwikkeling is besloten om de toegangsweg richting het achterliggende terrein te verplaatsen. De nieuwe toegangsweg is nu gelegen tussen Kloosterlaan nummer 33 en 35. Op dit te borgen is in dit bestemmingsplan de oude toegangsweg bestemd met de bestemming 'Wonen' en de gronden zijn onderdeel van Kloosterlaan nummer 31. De nieuwe toegangsweg wordt met dit bestemmingsplan bestemd met de bestemming Verkeer - verblijfsgebied.
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Daarnaast zal, daar waar dat verduidelijkend werkt, ook de systematiek van de verbeelding worden toegelicht. Daarbij wordt aangeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.
Zoals eerder is aangegeven is dit bestemmingsplan conserverend van aard. Dat betekent dat wordt uitgegaan van de bestaande situatie in het plangebied, waarbij de functies en bebouwing worden bestemd conform de feitelijke situatie en de vigerende bestemmingsplannen.
In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan, anders dan uitbreidingen en vernieuwingen van bestaande functies. Dit betekent overigens niet dat er in de toekomst geen enkele ontwikkeling meer mogelijk zou kunnen zijn.
Met het bestemmingsplan wordt een zodanig plan beoogd dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan de burgers en instellingen en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden worden geboden om flexibel op ondergeschikte aanpassingen in te kunnen spelen.
In de volgende paragraaf wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de aanwezige functies hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op de verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel bij de juridische interpretatie.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld.
De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
Hierna volgt een korte omschrijving van voorkomende enkelbestemmingen en gebiedsaanduiding.
Enkelbestemmingen
Artikel 3 Verkeer - verblijfgebied
De gronden bestemd met de bestemming 'Verkeer - verblijfgebied' zijn bestemd voor verkeersdoeleinden. Binnen deze bestemming zijn naast de wegen en fietspaden ook de bermen, taluds en sloten toegelaten.
Deze bestemming is van toepassing op de bestaande hoofdgebouwen in het plangebied, inclusief de daarbij behorende gronden. De bestemming maakt het mogelijk om het bestaande gebruik door te zetten. In samenhang met het wonen is ook de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.
De hoofdgebouwen dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. De toegestane oppervlakte aan- en bijgebouwen is afhankelijk van de omvang van het perceel.
Gebiedsaanduiding
Artikel 9.1 Milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied
Om de bodemkwaliteit te beschermen is ter voorkoming van het verontreinigen van het grondwater deze bestemming toegekend. Binnen de gebiedsaanduiding zijn bedrijfsactiviteiten verboden in verband met de bescherming van de bodem, met uitzondering van de activiteiten van het waterleidingbedrijf. Aan-huis-verbonden beroepen zijn wel toegestaan. Indien activiteiten geen afbreuk doen aan de waterwin- en waterbeschermingsbelangen kunnen ook kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan met een omgevingsvergunning.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op kostenverhaal.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Zienswijzen
Het plan wordt als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen. Nadat de reactienota zienswijzen is opgesteld en eventuele ambtshalve wijzigingen worden voorgesteld wordt het bestemmingsplan aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Deze uitvoerbaarheid kan aangetoond worden door de financiële haalbaarheid (exploitatie) van het project en door de grondexploitatieregeling die opgenomen is in de Wet ruimtelijke ordening.
Financiële haalbaarheid
Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing.
Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden en de economische uitvoerbaarheid van het project verzekerd is.