direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Woningbouw Cantonlaan 17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.BP0084-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat was een kwekerij en bloemisterij gevestigd. De leegstaande kassen op het westelijke deel van het perceel getuigen nog van dit verleden. De eigenaar wil graag op het oostelijke deel van het perceel (de hoek Cantonlaan/ Malvastraat) een vrijstaande woning bouwen. De voormalige plantenkassen blijven staan en zullen als bijgebouwen gebruikt worden door de eigenaar.

Om de woning te kunnen bouwen is het nodig de vigerende bestemming "Detailhandel" te wijzigen in de bestemming "Wonen".

De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het plan.

In hoofdstuk 2 zal een nadere beschrijving gegeven worden van de voorgenomen ontwikkeling.

Het voornemen past zoals gezegd niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan voor dit perceel opgesteld, zodat de ontwikkeling in planologisch-juridische zin doorgang kan vinden.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gesitueerd op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat te Baarn.

Op de luchtfoto is de situering van het plangebied globaal aangegeven. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode belijning) (Bron luchtfoto: Google-Earth)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan "Baarn-Centrum" van kracht. Dit plan is vastgesteld op 29 september 2010. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Baarn-Centrum (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor "Detailhandel". Voor de kassen is een bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak mag bebouwing opgericht worden met een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bouwhoogte van 8 meter.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op dit moment zijn op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat nog de voormalige plantenkassen aanwezig. Deze bevinden zich in het westelijke deel van het plangebied. Het oostelijke deel van het plangebied is onbebouwd en wordt gebruikt als (sier)tuin.

Onderstaande foto's geven een impressie van het plangebied (Bron: Google Earth).

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0006.png"

2.2 Voorgestelde ontwikkeling

Het is de bedoeling de plantenkassen te laten staan en op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat een vrijstaande woning te bouwen.

Onderstaande impressies geven een indruk van de mogelijke nieuwe situatie (Bron: Architektenburo Groenesteijn). Aan deze tekeningen kunnen geen rechten ontleend worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0007.png"

Situering woning op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0008.png"

Impressie nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0010.png"

Impressie van de gevels

Op de bovenstaande impressies is te zien dat de woning tweezijdig georienteerd is: zowel op de Malvastraat als op de Cantonlaan. Op deze manier vormt deze woning een markant hoekpunt. De goothoogte bedraagt minder dan 4,5 meter, terwijl de totale bouwhoogte de 9 meter niet overschrijdt. Daarmee past deze woning in het bebouwingslint van zowel de Cantonlaan als de Malvastraat. Het parkeren zal op eigen erf plaatsvinden. Op de situatietekening is te zien, dat er op het perceel ruimte gereserveerd wordt voor een tweetal auto's.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor het plangebied heeft de Structuurvisie geen consequenties.

3.1.2 De Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De inhoudelijke eisen, waaraan voldaan moet worden bij deze zogenaamde "duurzaamheidsladder", zijn op 1 juli 2017 gewijzigd. Vanaf die datum behoeft de "actuele" en "regionale" behoefte niet langer beschreven te worden. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), immers geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.

Wel zijn in artikel 3.1.6. lid 2 van de Bro aanvullende eisen opgenomen voor bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Bij ontwikkelingen met een capaciteit van maximaal 11 woningen behoeft geen nadere onderbouwing opgenomen te worden. Omdat de voorgenomen ontwikkeling slechts 1 woning omvat kan gesteld worden, dat de nieuwbouw van deze woning niet in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking. Door gebruik te maken van vrijkomende grondenis bij deze herontwikkeling sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat daarbij om alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op deze nationale belangen en het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.1.4 Monumentenwet

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is daarna nog verschillende malen aangepast. In de Monumentenwet 1988 is bepaald hoe monumenten kunnen worden aangewezen als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Indien een gebouw, een object of een archeologische vindplaats is aangewezen als monument, dan gelden er restricties voor het aanbrengen van wijzigingen aan dat monument.

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een aangewezen beschermd dorpsgezicht. Ook bevinden zich geen monumenten binnen het plangebied.

3.1.5 Visie erfgoed en ruimte

In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:

  • het bodemarchief;
  • het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren);
  • het cultuurlandschap.

Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. In paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie wordt nader ingegaan op de aspecten, die betrekking hebben op archeologie en cultuurhistorie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. Baarn maakt in de PRS deel uit van de regio Amersfoort. Deze regio maakt op haar beurt deel uit van de Noordvleugel Utrecht. Er is sprake van een hoge verstedelijkingdruk, die ook de komende jaren nog sterk groeit. In de Regio Amersfoort wordt gezocht naar ruimte voor 16.390 woningen. Het herbestemmen van de betreffende bedrijfslocatie naar een gecombineerde detailhandel en woonbestemming past binnen dit beleid.

De provincie zet in op de binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Gericht wordt op de realisatie van ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie stimuleert dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. De ontwikkeling in het plangebied past binnen dit beleid.

De provincie heeft op 4 februari 2013 ook de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening' (PRV) vastgesteld. De PRV bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De Verordening wijst het plangebied aan als 'stedelijk gebied'. Hier is verdere verstedelijking toegestaan. Het bestemmingsplan voorziet in het herontwikkelen van een bestaand stedelijk gebied. Dit past binnen de uitgangspunten van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie/ Structuurvisie Baarn in 2030

Op 10 juli 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie / Structuurvisie Baarn in 2030 vastgesteld. Met deze nieuwe visie is de gemeente beter in staat om plannen te toetsen en sturing te geven aan ontwikkelingen. Centraal staat hierbij de vraag: hoe de Baarnse identiteit en kwaliteit behouden en versterken?

De kernkwaliteiten van de gemeente zijn onder andere het afwisselende landschap, de extensieve recreatie, de overal aanwezige cultuurhistorie, de bereikbaarheid en het hoogwaardig wonen.

In de Structuurvisie wordt ingezet op 'hoogwaardig wonen'. Zoals in de Toekomstvisie is aangegeven, staat wonen in Baarn voor 'hoogwaardig wonen'. Dit is één van de kernkwaliteiten waar Baarn op bouwt. De gemeente wil deze identiteit verder ontwikkelen, om Baarn zo ook voor komende generaties een prettig en leefbaar dorp te laten zijn. Inbreidingen zullen in typologie en architectuur moeten aansluiten bij de omgeving en de dorpse identiteit versterken.

Bij de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma gaat het om de juiste woningen voor verschillende doelgroepen en om een aantrekkelijke omgeving waar wonen, werken, spelen en recreëren hand in hand gaan. Om dit te bereiken zet de gemeente volgens de Visie Wonen in op de volgende thema's:

  • kwaliteit van wonen en woonomgeving;
  • inzet voor jonge huishoudens op de woningmarkt;
  • senioren;
  • wonen met zorg.

Zoals in paragraaf 2.2 Voorgestelde ontwikkeling is aangegeven, is de planontwikkeling op zorgvuldige wijze ingepast in de bestaande omgeving en past daarmee binnen de bestaande natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de leefomgeving van omwonenden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0011.png"

Uitsnede plankaart Structuurvisie (plangebied ligt binnen rode cirkel)

Op de plankaart van de structuurvisie is te zien, dat het plangebied zich bevindt in de "dorpskern".

In de Structuurvisie zijn "Potentiële inbreidingslocaties voor transformatie/herstructurering" aangegeven. Het plangebied op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat behoort niet tot deze inbreidingslocaties:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0012.png"

Potentiële inbreidingslocaties voor transformatie/herstructurering

Desondanks kan gesteld worden, dat de bouw van de vrijstaande woning past binnen het kader, dat door de Toekomstvisie / Structuurvisie Baarn in 2030 is aangegeven, omdat dit een bijdrage levert aan een kwalitatief aantrekkelijk woongebied.

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn is op 26 februari 2014 door de gemeenteraad van Baarn vastgesteld. De nota verwoordt ambities en biedt inspiratie voor ontwikkelende partijen, particulieren die (bouw)plannen hebben en voor de gemeente zelf. Deze nota vervangt de Welstandsnota uit 2004 maar heeft een bredere opzet. Het gaat daarbij niet alleen om de beoordeling van gebouwen maar om het totale beeld en de samenhang binnen een (openbaar) gebied.

De "Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn" kan worden onderscheiden in 3 delen, dit zijn:

  • 1. Inleiding;
  • 2. Inspiratie en
  • 3. Toetsingskader.

Het zwaartepunt van de nota is gelegd bij deel 2, Inspiratie.

In de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn" is de gemeente verdeeld in 6 kerngebieden met totaal 27 deelgebieden.

Het onderhavige plangebied ligt in het kerngebied Baarn Centrum en daarbinnen in het deelgebied Peking en Canton (A3).

De ruimtelijke kenmerken van dit deelgebied kunnen als volgt samengevat worden:

  • De openbare Pekingtuin en de (privé)tuinen van Canton vormen de grote groene ruimte in het dorp;
  • Langs de randen van het Pekingpark staan enkele grotere villa’s en een tweetal kleine flats (bij de Nijverheidstraat en de Bosstraat);
  • Aan de Javastraat staan, in wat vroeger ook een deel van de tuin van Canton was, kleine villa’s en middenstandswoningen; vrijstaande woningen in combinatie met geschakelde woningen;
  • De bebouwing heeft 1 tot 3 bouwlagen;
  • De bouwstijl is overwegend traditioneel (baksteen met pannendaken);
  • De straten hebben eenvoudige profielen met rabatstroken, zonder niveauverschillen.

Op basis van deze riuimtelijke kenmerken worden voor dit deelgebied de volgende aandachtspunten en ambitie geformuleerd:

Gebouwen

  • Neem de bestaande en beoogde omgeving als referentiepunt voor alle aanpassingen en toevoegingen;
  • Zorg dat bouwkundige toevoegingen of aanpassingen passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten op de typologie, de detaillering en het materiaalgebruik;
  • Let bij plaatsing van gebouwen ook goed op de landschappelijke opbouw van het terrein;
  • Gebouwen zijn hier verrijkingen van groen en landschap;
  • De villa’s Canton en Peking zijn gemeentelijke monumenten en vragen om respect.

Percelen

  • Maak het perceel groen - als onderdeel van het grote groen van Peking en Canton;
  • Draag bij aan een herkenbare doorgaande open groene ruimte;
  • Voorkom scheidingen in deze groene ruimte; maak de overgang van privé en openbare ruimte groen of open (spijlen hekwerken);
  • Streef naar meer zicht op huis en tuin van villa Canton; maak de omringende erfbeplanting transparanter.

Openbare ruimte

  • Koester deze groene parels; zij kenmerken Baarn;
  • Eenvoud en terughoudendheid is het motto;
  • Houd de hoeveelheid en verscheidenheid van objecten in de openbare ruimte klein (borden, paaltjes, hekjes etc.);
  • Streef naar meer gebruiksmogelijkheden in de Pekingtuin;
  • Streef naar een zorgvuldige aansluiting van de openbare ruimte op privé percelen (materialisering);
  • Geef de verschillende gebruiksmogelijkheden in de straatprofielen aan door (lichte) kleurverschillen of verschillen in het bestratingsverband;
  • Geef paden en routes een rustige en éénduidige vormgeving;
  • Maak ruimte voor kunst, die op zijn beurt de ruimte verrijkt.

Dit leidt tot de volgende toetsingscriteria:

  • De bestaande en beoogde omgeving zijn het referentiepunt voor alle bouwwerken. Een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan;
  • Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume;
  • Gevelindelingen zijn evenwichtig en samenhangend;
  • Individuele uitstraling, heldere eenduidige hoofdvorm;
  • Gevelindeling heeft een evenwichtige opbouw;
  • Toepassing van hoogwaardige en duurzame materialen, die niet snel verouderen.

De commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandscommissie) zal het plan hieraan toetsen.

3.3.3 Visie Wonen 2019

De Visie Wonen 2019 is door de raad vastgesteld op 25 september 2019.

Ambities

De Visie Wonen bouwt voort op de eerdere visie uit 2016. Daarin stonden vier ambities centraal: het werken aan een evenwichtiger bevolkingsopbouw, een toegankelijker en comfortabeler woningvoorraad, verduurzaming van die woningvoorraad en ruimte voor het segment tussen huren en kopen (middenhuur en goedkope koop). Deze vier ambities staan nog overeind. Wel zijn ze iets aangescherpt, passend bij de huidige tijd. Daarnaast is er een vijfde ambitie is: het ruimte bieden aan alternatieve woonwensen.

De 5 ambities worden hieronder beschreven:

1. Evenwicht in de bevolkingspiramide

Door veranderende bevolkingssamenstelling, met minder jongeren en meer ouderen, staat de variatie in het voorzieningenaanbod onder druk. Met name voorzieningen voor jeugd en jongeren (scholen, verenigingen) hebben hier potentieel last van. De gemeente wil dan ook blijven inzetten op het versterken van het evenwicht in de bevolkingspiramide door meer kansen te bieden aan jongeren en gezinnen met kinderen. Daarmee sluit de visie aan op de motie Wonen voor Twintigers. Het Baarnse woonmilieu is hiervoor passend. Het woningaanbod is echter nu nog te beperkt. Toevoegingen zijn gewenst om bevolkingsomvang en –opbouw op peil te houden.

2. Toegankelijk comfortabel wonen

Tegelijkertijd heeft Baarn een relatief groot aantal inwoners van 65 jaar en ouder. De meeste ouderen zijn lang(er) gezond en participeren actief in de samenleving. Bovendien zijn zij doorgaans gehecht aan de woning waarin zij wonen. Laat onverlet dat een deel van de 65-plussers aanpassing aan de woning, een andere woning of omgeving wensen; vaak makkelijker toegankelijk, comfortabel en nabij voorzieningen. Hieraan wordt preventief aandacht besteed in de bestaande woningvoorraad en door nieuwbouw ten behoeve van doorstroming. Een deel van de ouderen krijgt te maken met een zorgvraag. Doorgaans blijven zij ook (langer) zelfstandig thuis wonen. Dit geldt daarnaast ook voor andere groepen die een zorgbehoefte hebben, zoals mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening (GGZ). Voor mensen die zelfstandig thuis wonen, met een behoefte aan zorg en ondersteuning, willen we enerzijds zorg aan huis beter mogelijk maken, anderzijds ook ruimte bieden voor nieuwe woonconcepten met zorg nabij.

3. Verduurzaming van woningen

De Baarnse woningvoorraad is doorgaans van hoogwaardige kwaliteit. Er liggen desalniettemin opgaven om de voorraad meer toekomstbestendig te maken. Belangrijk daarbij is de verduurzaming van woningen. Hiermee wil de gemeente klimaatdoelen bereiken (minder uitstoot CO2) en er zorg voor dragen dat de afhankelijkheid van energie afneemt. Dit leidt uiteindelijk tot besparing op de totale woonlasten van huishoudens. De gemeente ziet de verduurzaming primair als verantwoordelijkheid van huiseigenaren zelf; inwoners en verhuurders. Waar nodig ondersteunt de gemeente dit door informatievoorziening.

4. Ruimte in sociale huur en tussen huur en koop

Baarn kent twee gezichten. Enerzijds zijn er de wijken met relatief veel (sociale) huurwoningen, anderzijds wijken met vooral grote duurdere woningen. We zien een structureel tekort aan sociale huurwoningen. Tegelijkertijd zijn er tekorten in de middenhuur en goedkopere koopsector (zie vervolg). Om verschillende inkomensgroepen reële kansen te bieden om in Baarn te (blijven) wonen, is een gevarieerde opbouw van de betaalbare huur- en koopvoorraad gewenst. De corporaties die Baarn tot hun werkgebied mogen rekenen worden uitgedaagd om mee te helpen aan het invullen van deze opgaven. Dit kan door nieuwbouw, maar ook door een herschikking in de bestaande woningvoorraad mede om in wijken meer variatie te krijgen. Te denken is aan omzetten van sociale huur naar middenhuur of betaalbare koop, en toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen.

5. Kansen voor het verwezenlijken van alternatieve woonwensen

Bij al de geschetste ontwikkelingen voor Baarn zijn de meer traditionele woonwensen leidend: een huis met een tuintje, of een appartement met ruim balkon. Tegelijkertijd zien we op dit moment dat mensen kiezen voor andere woonvormen: meer collectief in hofjes, minder groot passend bij de leefstijl en om het wonen betaalbaar te houden, duurzamer. Wij willen in Baarn ook ruimte geven aan het verwezenlijken van deze alternatieve woonwensen. Woningbouwlocaties bieden hier ruimte voor.

Een 10-tal opgaven

Door middel van een woningmarktanalyse heeft de gemeente Baarn de actuele stand van zaken rond de ambities opgemaakt en vastgesteld aan welke opgaven nu prioriteit gegeven moet worden. Dit heeft geleid tot het opstellen van een 10-tal opgaven:

  • Toevoegen van woningen voor jonge huishoudens die zich willen vestigen in Baarn, met aandacht voor het rustige en ruimtelijke woonmilieu waar zij in Baarn voor kiezen. Dit moet niet alleen op nieuwbouwlocaties als Baarnsche Zoom, maar ook in andere meer groene woonmilieus door toevoeging van middenhuur tot € 950 en koop tot € 300.000. Daarmee vullen we het gat tussen huur en koop, en maken we doorstroming op de woningmarkt makkelijker mogelijk;
  • Faciliteren van een betere benutting van het bestaande vastgoed in de gemeente: door a) splitsen van grote woningen, b) toepassen van het afwegingskader transformatie kantoorpanden;
  • Inzet op realisatie van woningen, door prioriteit te geven aan woningbouwprojecten die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden;Bestaande woningvoorraad kwalitatief beter laten aansluiten bij de veranderende woonwensen gericht op het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen en andere huishoudens met een (intensieve) zorgvraag;
  • Toevoegen van woonvormen voor ouderen en mensen met een zorgvraag:
  • Voor de reguliere huisvestingsvraag inzetten op meer toegankelijke huur- en koopwoningen. Bij locaties nabij voorzieningen geldt als wens levensloopgeschiktheid;
  • Als onderdeel van de vraag naar ‘toegankelijke woningen’ inspelen op de behoefte aan geclusterd wonen op locaties nabij voorzieningen, waarbij tot 2025 de opgave minimaal 25 sociale huurwoningen betreft en na 2025 dergelijke woonzorgontwikkelingen op centrumlocaties de voorkeur hebben;
  • Ten behoeve van de uitstroom uit Beschermd Wonen en Jeugdzorg jaarlijks circa 10 (zeer) betaalbare sociale huurwoningen.
  • Inzet op energietransitie binnen de bestaande woningvoorraad gericht op verduurzaming van de woningvoorraad tegen aanvaardbare kosten, via een combinatie van collectieve maatregelen (bijvoorbeeld een warmtenet) en individuele maatregelen (bijvoorbeeld warmtepompen en isolatie). Dit vraagt bovendien dat mensen meer bewust zijn van de noodzaak van verduurzaming van hun woning;
  • Inrichting van een klimaatbestendige woon- en leefomgeving;
  • Toevoegen van sociale huurwoningen, gericht op 3.000 woningen richting 2025. Deze opgave in samenhang zien met de wens voor meer middenhuur (+50 tot 100 woningen tot 2030) en sociale koop (+150 woningen tot € 200.000 conform Besluit ruimtelijke ordening), en middelduur (tot € 300.000);
  • Borgen dat nieuwbouw in de categorieën sociale huur, middenhuur en sociale koop duurzaam beschikbaar blijven voor de doelgroepen waarvoor deze woningen zijn gerealiseerd;
  • Stimuleren en faciliteren ontwikkeling van specifieke alternatieve woonvormen met een breed maatschappelijk belang.

Afwegingskader woningbouw

De gemeente toetst vanuit deze Visie Wonen woningbouwplannen aan het afwegingskader woningbouw:

Voldoende woningen

850 woningen tot 2030 In dit afwegingskader is het vertrekpunt toevoeging van circa 850 woningen tot 2030. Dit aantal woningen vraagt een forse inspanning om te realiseren. De praktijk laat zien dat bij veel plannen enige vertraging optreedt. Daarom zullen we enerzijds voldoende planologische ruimte voor nieuwbouw moeten hebben, gericht op continuïteit in woningbouw de komende tien jaar. Daartoe willen we minimaal 1.000 woningen in de planning hebben. Hiermee houden we rekening met de potentiële planuitval of vertraging in planontwikkeling door de veelheid aan kleinere en soms ook complexere locaties. Ook biedt dit nog enige gelegenheid voor sturing op de gewenste kwalitatieve ontwikkeling van woningbouw, aansluitend bij de verschillende mogelijkheden per locatie. Anderzijds zullen we onze inzet moeten richten op die plannen die voor de korte termijn gerealiseerd kunnen worden.

De juiste woningen: kwalitatief afwegingskader

Naast locaties gaat het ook om de kwalitatieve invulling van de locaties. Vanuit de Visie Wonen geven we een aantal maatschappelijke kaders mee waar woningbouw in moet voorzien. Op basis van de huidige planinventarisaties zien we vooral een tekort aan plannen bij geclusterde woonzorgvormen, en passende locaties hiervoor. Planontwikkelingen die hierin voorzien, verdienen daarom prioriteit. Als op enig moment (op basis van jaarlijkse monitoring) blijkt dat in voldoende mate wordt voorzien in een van deze segmenten, dan vervalt deze optie voor een initiatiefnemer en resteren de andere segmenten om maatschappelijk aan bij te dragen.

Samengevat

Samengevat worden woningbouwplannen als volgt afgewogen

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0013.png"

De bouw van de vrijstaande woning op het perceel Cantonlaan 17 past binnen het kader, dat door de Visie Wonen 2019 is aangegeven. De locatie wordt zelfs letterlijk genoemd als "lopend plan" (in uitvoering of gegund).

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Wet Natuurbescherming

Het plan voorziet in de bouw van 1 vrijstaande woning op de hoek van de Cantonlaan en de Malvastraat.

Volgens nationale- en internationale regelgeving is het verplicht om voorafgaand aan deze ingreep onderzoek te doen naar de effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)) en het eventuele voorkomen van beschermde flora en fauna. Tevens is het volgens nationale regelgeving in sommige gevallen verplicht om melding te doen van het kappen van houtopstanden.

Bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden wordt in Nederland vanaf 1 januari 2017 geregeld via de Wet natuurbescherming. Het beleid rond NNN is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en heet hier formeel EHS.

Er is een quick scan Flora en fauna uitgevoerd door Blom Ecologie. De resultaten van deze quick scan zijn opgenomen in Bijlage 1

Op basis van de uitgevoerde quick scan kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

Samenvatting

In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0014.png"

Hierbij kan opgemerkt worden, dat er -in tegenstelling tot hetgeen in de tabel is aangegeven- wel een Aerius-berekening is uitgevoerd. Hierop wordt in paragraaf 4.6.2 nader ingegaan.

Uitvoerbaarheid

De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).

Conclusie

De beoogde realisatie van een vrijstaande woning aan de Cantonlaan 17 te Baarn leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen aan de Cantonlaan 17 te Baarn uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem,de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan rust er op het plangebied geen archeologische dubbelbestemming. Dit betekent, dat er voor het plangebied geen verkennend archeologisch onderzoek verricht hoeft te worden. Een deel van de gronden is in het verleden ook al geroerd, wat de kans op het aantreffen van archeologische resten ook al verkleind.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met archeologische belangen.

In het gebied bevinden zich geen monumenten of andere beeldbepalende panden. Daarom is de voorgenomen ontwikkeling ook niet in strijd met aanwezige cultuurhistorische belangen.

4.3 Bodem

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door ingenieursbureau Lankelma in mei/ december 2019. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 2 is toegevoegd aan deze toelichting.

Op basis van het verrichte onderzoek trekt Lankelma de volgende conclusies:

Algemeen

De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 4,3 m-mv overwegend uit matig fijn, matig siltig zand. Met name de bovengrond is humushoudend. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid. In de uitkomende grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem.

Grond

In de grondmengmonsters MM1 en MM1A (bovengrond) zijn analytisch licht verhoogde gehalten met kwik, lood, zink en PAK aangetoond. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet.

In het grondmengmonster MM2A zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan kwik, zink en PAK aangetoond. Ook is lood aangetoond in een gehalte groter dan ½ (S+I). Na uitsplitsing is ter plaatse van boring B03A een licht verhoogd loodgehalte aangetoond. Ter plaatse van de boringen B02A, B04A en B05A is lood aangetoond in een gehalte groter dan ½ (S+I). Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond indicatief als klasse ‘Industrie’ beschouwd worden.

In MM2 (ondergrond) zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond indicatief als klasse ‘AW2000’ beschouwd worden

Grondwater

In het grondwater uit peilbuis B1 is analytisch een licht verhoogd gehalte met naftaleen aangetoond. Deze concentratie overschrijdt de streefwaarde doch niet de interventiewaarde.

Asbest in grond

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Nader bodemonderzoek

Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.

Toetsing hypothese

De hypothese ‘heterogeen diffuus verdacht’ dient op basis van de resultaten formeel gezien te worden aanvaard. Er is een matig verhoogd loodgehalte in de bovengrond aangetoond. In het grondwater is slechts een licht verhoogd naftaleengehalte aangetoond.

Vervolgens geeft Lankelma nog de volgende aanbevelingen:

Wanneer men (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uit gaat voeren, dient men rekening te houden met de volgende zaken:

  • wanneer men grond van de locatie wil afvoeren dient men rekening te houden met afzetkosten. Een acceptant van de grond kan een aanvullend onderzoek eisen (lees partijkeuring). Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van de grond indicatief als klasse ‘Industrie’ beschouwd worden;
  • het verlenen van een omgevingsvergunning is ter competentie aan het bevoegd gezag.

Geconcludeerd kan worden, dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

Volgens artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar (nieuwe) woningen die in een geluidszone vallen. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van:

  • woonerven;
  • 30 km/uur-gebieden.

De Cantonlaan en de omliggende wegen behoren tot een 30 km/uur-gebied. Om deze reden behoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De woningen zullen echter wel aan het Bouwbesluit dienen te voldoen. Op grond van het Bouwbesluit mag het maximale binnenniveau 33 dB bedragen. Indien hieraan wordt voldaan, is er uit akoestisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Milieuhinder van bedrijven

In planologische procedures waarin de vestiging van woningen in de nabijheid van bedrijven mogelijk wordt gemaakt, moet rekening worden gehouden met ruimtelijk relevante milieuhygienische aspecten van die bedrijven. In het bestemmingsplan staat het begrip "een goede ruimtelijke ordening" centraal. Ook het milieubeleid beoogt handhaving en bevordering van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Om dit te realiseren wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen en heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen: "zware" bedrijven zullen verder van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd dan "lichte" bedrijven.

Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinderlijkheid is weergegeven.

Voor dit bestemmingsplan zijn de richtafstandenlijst en omgevingstypen de belangrijkste bouwstenen van milieuzonering:

  • richtafstandenlijst: In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. De categorie 1 staat voor de laagste potentiële milieubelastingen en de categorie 6 staat voor de hoogste potentiële milieubelasting. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
  • omgevingstype: Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

In de omgeving van de het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig. De locatie ligt daarom in een zogenaamde rustige woonwijk.

Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit/ stikstofdepositie

4.6.1 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden. Projecten die "niet in betekenende mate bijdragen" aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het "Besluit niet in betekenende mate" (NIBM) omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen. Voor wat betreft de luchtkwaliteit wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat als de grenswaarden (jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)) niet worden overschreden. In de directe nabijheid van de locatie zijn geen activiteiten zoals veehouderijen, industrieën of/en verkeer die een extra toename NO2 of PM10 produceren, waardoor de achtergrondconcentratie bepalend is. De achtergrondconcentratie is de totale concentratie van alle bronnen per vak van 1 kilometer bij 1 kilometer. De achtergrondconcentratie wordt jaarlijks bepaald door de emissies van veehouderijen, industrieën en verkeer bij elkaar op te tellen. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie ter plaatse van de locatie ligt ver beneden de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. De concentratie fijn stof ter plaatse van de locatie is dermate laag dat uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omdat er in het plangebied slechts 1 woning gebouwd zal worden, blijft de toename van het woningaantal ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen. Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

4.6.2 Stikstofdepositie

In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.

De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).

De planlocatie ligt op circa 7 km tot Natura 2000 gebieden “Eemmeer & Gooimeer Zuidoever” en “Arkemheem”. Deze gebieden kennen echter geen stikstofgevoelige habitats. De planlocatie ligt op circa 13 km tot Natura 2000 gebieden “Naardermeer” en “Oostelijke vechtplassen”, deze kennen wel stikstofgevoelige habitats.

Op onderstaande kaart zijn de Natura 2000-gebieden zwart omlijnd weergegeven. De stikstofgevoelige habitats en leefgebieden zijn roze gekleurd. De overige delen van de Natura 2000-gebieden zijn geel, groen of blauw gekleurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0015.png"

Door Langelaar Milieuadvies is in januari 2020 een effectbeoordeling stikstofdepositie opgesteld. Deze effectbeoordeling is opgenomen in Bijlage 3.

In dit onderzoek is achtereenvolgens onderzocht:

  • de NOX en NH3 emissies gedurende de tijdelijke fase (realisatiefase);
  • de NOX en NH3 emissies gedurende de permanente fase (gebruiksfase);
  • de stikstofdepositie als gevolg van de tijdelijke en permanente fase.

Op basis van een berekening met behulp van de Aerius calculator 2019 worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:

  • De voorgenomen bouw en het gebruik van één woning aan de Cantonlaan 17 te Baarn leidt zowel in de tijdelijke fase (de bouw) als in de permanente fase (het gebruik) NIET tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden;
  • Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten;
  • Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit/ stikstofdepositie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.7 Externe veiligheid

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken.

Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Om te bepalen of het aspect externe veiligheid belemmeringen oplevert voor de realisatie van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0084-VG01_0016.png"

Uitsnede Risicokaart (Plangebied bevindt zich binnen de rode cirkel), Bron: Risicokaart.nl

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ter plaatse van en in de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen infrastructuur waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd.

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.8 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.

De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Digitale watertoets

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Op 8 mei 2019 is de digitale watertoets doorlopen. De resultaten van deze watertoets zijn opgenomen in Bijlage 4.

Op basis van de watertoets concludeert het Waterschap Vallei en Veluwe, dat het plan geen essentiele waterbelangen raakt. Zij komt tot deze conclusie omdat:

  • er in het plangebied veel minder dan 1.500 m2 nieuwe verharding wordt aangelegd;
  • er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren liggen (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.

Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Van de zijde van de gemeente Baarn kan hierover het volgende opgemerkt worden: De gemeente Baarn hanteert een voorkeursvolgorde ten aanzien van de manier van verwerken van hemelwater van nieuw verhard oppervlak (particulier en openbaar). Deze volgorde is:

  • opvangen en hergebruiken;
  • infiltreren ('afvoeren naar de bodem');
  • afvoeren naar oppervlaktewater (al dan niet via hemelwaterriool);
  • afvoeren naar gemengd riool.

In het onderhavige geval wordt uitgegaan van een gescheiden afvoer van het vuile water op het rioleringsstelsel en infiltratie van het hemelwater op eigen terrein door middel van infiltratiekratten.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

5.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan het gehele plangebied. Hierdoor wordt de vigerende bestemming "Detailhandel" gewijzigd in een woonbestemming. Binnen deze woonbestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waar de nieuwe woning gebouwd mag worden. Het bouwvlak heeft een afmeting van 10 bij 14 meter. De maximale goot- en bouwhoogte van de woning bedraagt respectievelijk 4,5 en 9 meter.

Op het perceel mogen -binnen dan wel buiten het bouwvlak- ook nog bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden. Bij het bepalen van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken hoeft de oppervlakte van de bestaande kassen niet in ogenschouw genomen te worden. Op die manier is het mogelijk om op het perceel toch nog bijbehorende bouwwerken te realiseren.

5.4 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien op een andere wijze voorzien kan worden in voldoende ruimte voor laden en lossen. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken voor zover het voldoen aan de regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 9 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden en de economische uitvoerbaarheid van het project verzekerd is.

6.2 Communicatie

6.2.1 Overleg met de buurt

Op 7 februari 2019 heeft er een inloopbijeenkomst plaatsgevonden over de voorgenomen plannen. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 5.

Geconcludeerd kan worden, dat de aanwezigen konden instemmen met de plannen: zowel met de positionering van de nieuwe woning op 3,5 meter van de Malvastraat als met de goot- en bouwhoogte van de woning.

6.2.2 Uitkomsten vooroverleg

Omdat de nieuwe ontwikkeling binnen de zogenaamde rode contour geprojecteerd is, zijn er geen provinciale belangen in het geding. Conform afspraken met de provincie behoeft een dergelijk plan in het kader van het (voor)overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet toegezonden te worden aan de provincie.

Het overleg met het Waterschap heeft al plaatsgevonden in het kader van de digitale watertoets en behoeft niet herhaald te worden.