direct naar inhoud van Regels
Plan: Noorderstraat 61-63
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000069-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Noorderstraat 61-63' met identificatienummer NL.IMRO.0308.000069-VA01 van de gemeente Baarn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep, dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat door een bewoner in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, op administratief, juridisch, medisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door een bewoner in of bij een woonhuis kan worden uitgeoefend en waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 antenne-installatie:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.23 erker:

een hoekig of rond, buiten de gevel van een gebouw uitgebouwd, gedeelte van een ruimte waarvan de wanden grotendeels bestaan uit glas, en waarvan de breedte minder bedraagt dan 50% van de gevel waaraan en waarbinnen gebouwd wordt;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gestapelde woning:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen (niet zijnde vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen of rijwoningen) waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 onderbouw:

een ruimte die voor meer dan de helft is gelegen beneden peil;

1.28 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.29 peil:
  • voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse van de voorgevel;
  • voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter hoogte van die voorgevel bij voltooiing van de bouw;
1.30 perceel:

een deel van het grondgebied (van de gemeente Baarn), waarvan het Kadaster en de openbare registers de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt;

1.31 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.32 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.34 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36 zolder:

ruimte onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:


De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

Bij het berekenen van de goothoogte worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten.

De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Lengte, breedte of diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt; voor dakopbouwen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte mag de overschrijding niet meer dan 1.5 meter bedragen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van pergola's niet meer dan 2,50 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer dan 2 meter mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de andere bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van de bouw van

  • a. erker, entree- of tochtportaal aan het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    • 2. de breedte ten hoogste 50% van de breedte van het hoofdgebouw mag bedragen;
    • 3. de erker niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • b. luifels en balkons, met dien verstande dat de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • c. bijbehorende bouwwerken en/of overkappingen, tot een afstand van tenminste 1 m achter het (verlengde van) de voorgevel van de aangrenzende woning, met dien verstande, dat voor het overige het bepaalde in artikel 5.2.2 van toepassing is.
3.4.1 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;
  • f. een goede brandveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van opslag van materialen en goederen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied, waaronder erftoegangswegen, erven en pleinen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 4.1 mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen;
  • b. overkappingen zijn niet toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 12 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. prostitutie.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van een huis verbonden beroep, voor zover deze zijn genoemd in bijlage 1, met dien verstande dat de woonfunctie als primaire functie in stand blijft en het bruto vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m².

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. zwembaden;
  • e. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' zijn binnen het bouwvlak niet meer woningen toegestaan dan op de verbeelding is aangegeven;
  • d. gestapelde woningen zijn niet toegestaan;
  • e. binnen het bouwvlak mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)', de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • f. ondergrondse bouwwerken, waaronder begrepen parkeergarages, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • g. de maximale diepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt 4 m onder peil;
  • h. de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet meer dan 60° bedragen.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en/of overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken en/of overkappingen dienen met een minimale afstand van 3 meter achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping minimaal 2 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mag de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping niet hoger zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, indien dat hoofdgebouw bestaat uit maximaal 1 bouwlaag;
  • g. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en/of overkappingen bedraagt 50 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • h. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping mag niet meer dan 60° bedragen.
5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1, sub a in die zin dat het hoofdgebouw ook buiten het bouwvlak wordt gebouwd tot een maximale diepte van 12 meter, mits de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens ten minste 10 meter bedraagt en achter de voorgevel of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • b. lid 5.2.2, sub a in die zin dat een bijbehorend bouwwerk en/of overkapping tot minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

5.4.1 Toetsingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. een goede brandveiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan huis verbonden beroep;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 25% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    • 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan 50 m².
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 en sublid 5.5.1 voor het uitoefenen van een huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals opgenomen in bijlage 2 met een oppervlakte tot 100 m², met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. maximaal 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 100 m².

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen
  • a. Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
  • b. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de bouwdiepte niet meer dan 4 meter bedraagt;
    • 2. de inrit achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
    • 3. de bouwhoogte van de keermuren ten behoeve van de inrit niet meer dan 1,2 meter bedraagt, gemeten vanaf peil.
7.2 Afwijkingsbevoegdheid ondergronds bouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.1 in die zin dat ondergrondse gebouwen worden gebouwd buiten het hoofdgebouw, mits:

  • a. uitsluitend bovengrondse gebouwen worden onderkelderd, met aansluitend daaraan 15 m2;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, ondergronds danwel bovengronds, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • c. de afstand van ondergrondse bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • d. de bouwdiepte van ondergrondse gebouwen niet meer dan 4 meter bedraagt;
  • e. de inrit achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
  • f. de bouwhoogte van de keermuren ten behoeve van de inrit niet meer dan 1,2 meter bedraagt, gemeten vanaf peil;
  • g. het gebruik van de ondergrondse gebouwen niet strijdig is met de bestemming;
  • h. de ondergrondse gebouwen niet gebruikt worden als zelfstandige woning.
7.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.2 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het groene karakter van het perceel;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. het natuurlijke grondwaterregime.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels
9.1.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 meter;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat deze hoogte ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • e. de bestemmingsregels in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde niet meer dan 1,5 meter worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatie kanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. luifels en balkons;
    • 4. ingangspartijen;
  • f. het oprichten van antennemasten, die onderdeel zijn van een gebouw, mits de voor dat gebouw toegestane bouwhoogte met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, dit tot een maximum van 2 meter;
  • h. de bestemmingsregels in die zin dat licht- en vlaggenmasten mogen worden gebouwd mits de bouwhoogte niet meer dan 9 meter bedraagt.

9.1.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het groene karakter van het perceel;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  • c. de verkeersveiligheid.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeren
  • a. Indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  • c. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Nota Parkeernormen 2014-2019 voor parkeren daartoe opgenomen normen. Voor zover deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

10.2 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het lid 10.1:

  • a. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien of
  • b. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.Indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 overgangsrecht bouwwerken
11.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot ,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2

Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3

Artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.2 overgangsrecht gebruik
11.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4

Artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Noorderstraat 61-63'.