direct naar inhoud van REGELS
Plan: Wilhelminapark - Ringlaan 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000055-VG01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wilhelminapark - Ringlaan 2 met identificatienummer NL.IMRO.0308.000055-VG01 van de gemeente Baarn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een gebouw, in één bouwlaag, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep, dan wel een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat door een bewoner in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, op administratief, juridisch, medisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteit:

de in bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door een bewoner in of bij een woonhuis kan worden uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.11 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, in één bouwlaag, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, uitsluitend of hoofdzakelijk dienend voor berging, stalling en hobby ten dienste van dit hoofdgebouw. Het bijgebouw mag tevens gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen verkopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit;

1.23 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.24 eerste verdieping:

een tweede bouwlaag van een hoofdgebouw;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.28 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt in ieder geval niet verstaan drugs- en verslaafdenopvang en logies ten dienste van maatschappelijke voorzieningen;

1.29 onderbouw:

een ruimte die voor meer dan de helft is gelegen beneden peil;

1.30 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.31 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse van de voorgevel;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter hoogte van die voorgevel bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden peil);
1.32 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.33 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografisch aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, in één bouwlaag, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.35 voorgevel:

de gevel aan de straat waar het huisnummer aan is toegekend;

1.36 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.37 woongebouw:

een gebouw, dat meerder naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat wat betreft uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden:

1.38 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.39 zijerf:

gedeelte van het erf tussen een zijgevel en/of zijgevellijn en de aan die zijde van het gebouw gelegen erfgrens;

1.40 zorgwoning:

een individuele, maar niet-zelfstandige wooneenheid met bijbehorende voorzieningen, bestemd voor de huisvesting van een persoon of een samenwonende groep van personen onder begeleiding of met zorg van professionele zorgverleners.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 lengte, breedte of diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

Bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen of maximaal toegelaten bebouwingsoppervlakte niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - Maatschappelijk / Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Maatschappelijk / Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. (zorg)wonen;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - Maatschappelijk / Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

voor gebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer dan de bestaande hoogte mag bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub b mag een bijgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, waarvan de goot- en bouwhoogte niet dan 3 m respectievelijk 6 m mogen bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub b mag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - boomhut', één boomhut worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 30 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m, gerekend vanaf onderkant vloer van de boomhut, op maximaal 2 m vanaf het aansluitend terrein;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen buiten het bouwvlak niet meer dan 30 m² bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.2 Overige andere bouwwerken

voor overige andere bouwwerken de volgende regel geldt:

  • de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan huis verbonden beroep of maatschappelijke voorzieningen;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verslaafdenopvang;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan 50 m².
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.4 onder a. in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor meer dan één woning per hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. in de kapverdieping geen zelfstandige bewoning zal plaatsvinden;
    • 2. de karakteristiek en typologie van de woning behouden blijft;
    • 3. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
  • b. het bepaalde in 3.1 onder b. en 3.4 onder b. in die zin dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 3.1, dan wel naar de aard en de invloed van de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen niet meer dan 25% van het bruto vloeroppervlak van de desbetreffende woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  • c. het bepaalde in 3.1 onder b. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 25% van het bruto vloeroppervlak van de gebouwen op het bouwperceel bedraagt.
3.5.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische, ruimtelijke en stedenbouwkundige waarden en voor het behoud en herstel van de infrastructuur, groenstructuur en bebouwingsstructuur van het beschermde gezicht.

4.2 Bouwregels

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de bestaande nokrichting en kapvorm bij het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Op de tot 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' bestemde gronden is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;
  • b. het aanbrengen of wijzigen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen van karakteristieke hekwerken en stoepen;
  • d. het wijzigen van de inrichting van wegen en paden.
4.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 4.3.1 geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden, binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
4.3.3 Voorwaarde

Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend wordt overleg gepleegd met de monumentencommissie.

4.3.4 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1, dan wel de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Onderkeldering
6.1.1 Ondergrondse gebouwen

Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen binnen het bouwvlak, mits:

  • a. de bouwdiepte niet meer dan 5 m bedraagt;
  • b. de inrit achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van de keermuren ten behoeve van de inrit niet meer dan 1,2 m bedraagt, gemeten vanaf peil;
  • d. in afwijking van a t/m c geldt dat als de bestaande situatie anders is, deze situatie is toegestaan.
6.1.2 Afwijkingsmogelijkheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.1.1 in die zin dat ondergrondse gebouwen worden gebouwd buiten het hoofdgebouw, mits:

  • a. uitsluitend bovengrondse bouwwerken worden onderkelderd, met aansluitend daaraan 15 m2;
  • b. de ondergrondse gebouwen maximaal de oppervlakte hebben van de bebouwing die op basis van het bestemmingsplan bovengronds is toegestaan, vermeerderd met 15 m2;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, ondergronds danwel bovengronds, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • d. de afstand van ondergrondse bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 1 m bedraagt;
  • e. de bouwdiepte van ondergrondse gebouwen niet meer dan 5 m bedraagt;
  • f. de inrit achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
  • g. de bouwhoogte van de keermuren ten behoeve van de inrit niet meer dan 1,2 m bedraagt, gemeten vanaf peil;
  • h. het gebruik van de ondergrondse gebouwen niet strijdig is met de bestemming;
  • i. de ondergrondse gebouwen niet gebruikt worden als zelfstandige woning.
6.1.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de te beschermen waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  • b. het groene karakter van het perceel;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied;
  • d. de verkeersveiligheid.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
7.2 Niet strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning is verleend.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatie kanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. ingangspartijen;

mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen of het maximale bebouwingsoppervlak niet meer dan 1,5 meter bedraagt;

  • d. het oprichten van antennemasten, die onderdeel zijn van een gebouw, mits de voor dat gebouw toegestane bouwhoogte met niet meer dan 6 m wordt overschreden;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, dit tot een maximum van 2 meter;
  • f. de bestemmingsregels in die zin dat licht- en vlaggenmasten mogen worden gebouwd mits de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.
8.1.1 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het groene karakter van het perceel;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  • c. de verkeersveiligheid.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.2.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het uitvoeren van grondwerkzaamheden ten behoeve van het realiseren van op- en afritten naar ondergrondse gebouwen.
9.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in 9.2.1 geldt niet voor:

  • werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn tenzij daarvoor ook een omgevingsvergunning nodig was.
9.2.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het karakter van de tuin en de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan Wilhelminapark - Ringlaan 2

van de gemeente Baarn .

Behorend bij het besluit van 23 september 2015.