direct naar inhoud van REGELS
Plan: Landelijk Gebied, Landgoed Pijnenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000050-VA02

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk Gebied, Landgoed Pijnenburg met identificatienummer NL.IMRO.0308.000050-VA02 van de gemeente Baarn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep:

een in bijlage 2 genoemd dienstverlenend beroep, dan wel een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat door een bewoner in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, op administratief, juridisch, medisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteit:

de in bijlage 3 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door een bewoner in of bij een woonhuis kan worden uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanbouw:

een gebouw, in één bouwlaag, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het ouden van dieren;

1.9 agrarisch landschap met natuurwaarden

kruiden- en faunarijk grasland met een extensief beheer en gebruik dat is gericht op de realisatie en instandhouding van soortenrijke lage begroeiingen zodanig dat een bijdrage wordt geleverd aan de natuurwaarden;

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.53 sub c van dit bestemmingsplan, vallen;
  • d. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.53 sub c van dit bestemmingsplan, vallen;
  • e. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.53 sub c van dit bestemmingsplan, vallen;
  • f. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.53 sub c van dit bestemmingsplan, vallen;
  • g. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.53 sub d van dit bestemmingsplan, vallen;
  • h. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.53 sub c van dit bestemmingsplan, vallen;
  • i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.17 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bestaand
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan:
    • 1. aanwezig zijn;
    • 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, in één bouwlaag, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, uitsluitend of hoofdzakelijk dienend voor berging, stalling en hobby ten dienste van dit hoofdgebouw. Het bijgebouw mag tevens gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 dagrecreatie:

voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting;

1.30 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en natuurobservatie;

1.31 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen verkopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, makelaarskantoren, bankfilialen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.34 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, met uitzondering van drugs- en verslaafdenopvang;

1.35 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.36 eerste verdieping:

een tweede bouwlaag van een hoofdgebouw;

1.37 erker:

een hoekig of rond, buiten de gevel van een gebouw uitgebouwd gedeelte van een ruimte;

1.38 extensief recreatief medegebruik:

vorm van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet- en ruiterpaden, picknickplaatsen, vissteigers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.41 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.42 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.43 halfvrijstaand woonhuis:

een woonhuis van het type 'twee-aaneengebouwd';

1.44 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.46 horecabedrijf:

een bedrijf, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.47 houtgewas:

laag groeiende struiken en andere lage begroeiing;

1.48 houtopstand:

bomen en boomstructuren;

1.49 incidenteel evenement:

een eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement;

1.50 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.51 kantoor:

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie;

1.52 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een ander bouwwerk;

1.53 kwetsbaar object
  • a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.16 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
    • 4. sociale werkplaats.
  • c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
    • 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
1.54 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.55 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt in ieder geval niet verstaan drugs- en verslaafdenopvang en logies ten dienste van maatschappelijke voorzieningen;

1.56 natuurwetenschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.57 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;

1.58 onderbouw:

een ruimte die voor meer dan de helft is gelegen beneden peil;

1.59 ondergeschikte horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;

1.60 ondergeschiktheid:

een functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van een perceel;

1.61 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.62 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse van de voorgevel;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de voorgevel niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter hoogte van die voorgevel bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden peil);
  • d. voor een perceel: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
1.63 periodiek evenement:

een evenement dat in min of meer dezelfde vorm met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld wekelijks, maandelijks of (half)jaarlijks) wordt gehouden;

1.64 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.65 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.66 recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, dat niet bestaat uit verblijfsrecreatie en dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik wordt toegestaan, zoals (hard)lopen, paardrijden en fietsen, niet zijnde motorsport of daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.67 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.68 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografisch aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.69 silo:

een bouwwerk dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het bijbehorende agrarische bedrijf;

1.70 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.71 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, in één bouwlaag, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.72 voorgevel:

de gevel aan de straat waar het huisnummer aan is toegekend;

1.73 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.74 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

1.75 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.76 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.77 woonschip:

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

1.78 zijerf:

gedeelte van het erf tussen een zijgevel en/of zijgevellijn en de aan die zijde van het gebouw gelegen erfgrens.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk of woonschip:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk of woonschip:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, woonschip of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 lengte, breedte of diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

Toegelaten overschrijdingen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen of maximaal toegelaten bebouwingsoppervlakte niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. een bedrijfswoning;
  • c. kleinschalige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, zoals genoemd in bijlage 1;
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • e. een pensionstalling, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pensionstalling;'
  • f. een zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beheer en onderhoud';

waarbij de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden wordt nagestreefd;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, ontsluitingswegen en paden, groenvoorzieningen, water, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

3.2.1 Algemeen

De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mag, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' niet meer dan 3.000 m² bedragen.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

voor bedrijfsgebouwen de volgende regels gelden:

  • a. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen.
3.2.3 Bedrijfswoningen

voor bedrijfswoningen de volgende regels gelden:

  • a. per bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 11 m bedragen.
3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen de volgende regels gelden:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.2.5 Gebouw ten behoeve van een zorgboerderij

voor een gebouw ten behoeve van een zorgboerderij de volgende regels gelden:

  • a. een gebouw, in de vorm van een kas met kantine, mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 250 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
3.2.6 Gebouwen ten behoeve van een pensionstalling

voor gebouwen, ten behoeve van een pensionstalling, de volgende regels gelden:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pensionstalling';
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 660 m²;
  • c. de goothoogte van een pensionstalling mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een pensionstalling mag niet meer dan 5 m bedragen.
3.2.7 Andere bouwwerken

voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. silo's mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. kuilvoerplaten en sleufsilo's zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 onder a. in die zin dat melkschuren en veldschuren met een maximale bouwhoogte van 3 m en een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m² morgen worden gebouwd, mits:
    • 1. per agrarisch bedrijf maximaal 2 melkschuren en / of veldschuren worden gebouwd;
    • 2. vooraf wordt aangetoond dat deze bebouwing niet in strijd is met de natuurbeschermingswet 1998;
  • b. het bepaalde in 3.2.1 in die zin dat oppervlakte van bedrijfsgebouwen met maximaal 1.500 m² mag worden vergroot, mits vooraf wordt aangetoond dat deze bebouwing niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998;
  • c. het bepaalde in 3.2.2 onder c. in die zin dat de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag wordt verhoogd tot 12 m, indien dit noodzakelijk is in verband met de aard, de omvang en/of de continuïteit van het bedrijf dan wel vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, mits er geen sprake is van onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden.
3.4.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven met een oppervlakte groter dan 300 m²;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mantelzorg;
  • d. het diepploegen van gronden;
  • e. het scheuren en frezen van de zode, anders dan ten behoeve van maïsteelt, graslandverbetering en/of herinzaai.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 onder c. in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:

  • a. het vloeroppervlak dat wordt gebruikt ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 80 m² bedraagt;
  • b. de woning ten behoeve van mantelzorg dient op of een afstand van niet meer dan 10 m van de bedrijfswoning en achter de voorgevel van de bedrijfswoning gerealiseerd te worden;
  • c. de verleende vergunning wordt ingetrokken wanneer de behoefte aan mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.6.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Op de tot 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden' bestemde gronden is voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en parkeerplaatsen;
  • b. het vellen of rooien van houtopstanden;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en andere watergangen;
  • d. het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist, en het egaliseren van gronden;
  • e. het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
  • f. de aanleg van paardenbakken.
3.7.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 die de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden in onevenredige mate kunnen aantasten.

3.7.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 onder f. indien:

  • a. de afstand tot omliggende woningen minimaal 50 m bedraagt;
  • b. de afstand tot het bouwvlak maximaal 10 m bedraagt.

Artikel 4 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief lpg en detailhandel in daaraan aanverwante artikelen en daarbijbehorende service aan motorvoertuigen;
  • b. een afleverzuil voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg';
  • c. een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';

met de daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, overkappingen, tuinen, erven, terreinen, water, waterlopen, parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

voor bedrijfsgebouwen de volgende regels gelden:

  • a. de gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte van het verkooppunt motorbrandstoffen mag niet meer dan 140 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 4,5 m bedragen.
4.2.2 Overkappingen

voor overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 300 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
4.2.3 Andere bouwwerken

voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. er mag niet meer dan één reclamezuil worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een reclamezuil mag niet meer van 6,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' en dat de aanduidingen 'vulpunt lpg', 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg' worden verwijderd, mits:

  • a. de functie ter plaatse is beëindigd is en het niet aannemelijk is dat er zich binnen een periode van 1 jaar een nieuw verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg zal vestigen;
  • b. de functieaanduidingen 'vulpunt lpg', 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg' verwijderd worden.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een congrescentrum;
  • b. kantoren;
  • c. woningen;
  • d. een aan huis verbonden beroep, waarvan het bruto-vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;
  • e. ondergeschikte horeca;
  • f. horeca van categorie 1, zoals opgenomen in bijlage 4 , met een maximum van 50 m²;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat

5.2.1 Hoofdgebouwen

voor gebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan drie bedragen;
  • c. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer dan de bestaande inhoud bedragen;
  • d. de afstand tot de weg mag niet minder dan 15 m bedragen;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 11 m bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde in a. tot en met g. geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale dan wel maximale maat.
5.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen met een minimale afstand van 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 50 m² per bestemmingsvlak;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f. mag, indien het bestemmingsvlak een oppervlakte van tenminste 1.000 m² heeft, de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen niet meer dan 60 m² per bestemmingsvlak bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde in a. tot en met g. geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale dan wel maximale maat.
5.2.3 Andere bouwwerken

voor andere bouwwerken de volgende regel geldt:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag, indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht, niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.2 onder a. in die zin dat een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot minimaal 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

5.4.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van functies anders dan genoemd in lid 5.1;
  • b. het aantal woningen mag niet meer dan drie bedragen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een hotel en restaurant.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 5.1 onder d. in die zin dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 3, dan wel naar de aard en de invloed van de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen niet meer dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de desbetreffende woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 100 m²;
  • b. het bepaalde in 5.1 onder d. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt.
5.6.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven van categorie 1, zoals opgenomen in bijlage 4;
  • b. onverharde terrassen met een gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak van maximaal 150 m²;
  • c. besloten bijeenkomsten en/of partijen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - besloten bijeenkomsten en of partijen';

met de daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, overkappingen, tuinen, erven, terreinen, water en waterlopen.

6.2 Bouwregels

Op de tot 'Horeca' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

6.2.1 Gebouwen en overkappingen

voor bedrijfsgebouwen de volgende regels gelden:

  • a. een gebouw of overkapping mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 8 m bedragen.
6.2.2 Andere bouwwerken

voor andere bouwwerken de volgende regel geldt:

  • de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een hotel;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan 25 besloten bijeenkomsten en/of partijen, waarvan maximaal 5 bijeenkomsten en/of partijen overdag zullen plaatsvinden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - besloten bijeenkomsten en of partijen'.
6.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het theehuis op de locatie Overbosch mag pas in gebruik worden genomen dan wel worden gegeven op het moment dat de landschappelijke inpassing van het theehuis en het naastgelegen parkeerterrein (bestemming 'Verkeer - Parkeerterrein'), zoals opgenomen in bijlage 5, is aangelegd. De landschappelijke inpassing dient instand te worden gehouden.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. bos, bebossing en productie van hout;
  • b. natuurgebied;
  • c. natuurontwikkeling;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. een gebouw ten behoeve van het beheer en onderhoud, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bowuwaanduiding - beheer en onderhoud';
  • f. een klimbos, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klimbos';
  • g. een uitkijktoren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitkijktoren', met dien verstande dat de uitkijktoren ook mag worden gebruikt voor zendmast;
  • h. een dierenbegraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - dierenbegraafplaats';
  • i. een opslagtank voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg';
  • j. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • k. agrarisch grasland met natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - agrarisch grasland';
  • l. extensief recreatief medegebruik;
  • m. water, waterlopen, sloten en vijvers;

met daaraan ondergeschikt:

  • n. ontsluitingswegen;
  • o. voet- en fietspaden;

waarbij gestreefd wordt naar de realisatie van ecologische corridors en waarbij de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de archeologische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden wordt nagestreefd,

met daarbijbehorende andere bouwwerken, paden, water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de tot 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

7.2.1 Gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud

voor gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud, de volgende regels gelden:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beheer en onderhoud';
  • b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag per aanduidingsvlak niet meer dan 300 m² bedragen.
7.2.2 Dierenbegraafplaats

voor bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - dierenbegraafplaats', de volgende regels gelden:

  • a. Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van monumenten op graven mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - dierenbegraafplaats' mag maximaal 25% van de oppervlakte worden gebruikt voor het begraven van dieren;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag, indien wordt opgericht langs een weg, niet meer dan 1 m bedragen;
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
7.2.3 Gebouwen ten behoeve van het klimbos

Voor gebouwen ten behoeve van het klimbos, de volgende regels gelden:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klimbos';
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 40 m² bedragen.
7.2.4 Andere bouwwerken

voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. de bouwhoogte van de uitkijktoren mag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitkijktoren' niet meer dan 40 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de andere bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van opslag;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het storten van afval;
  • c. het scheuren van grasland ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - agrarisch grasland'.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Vergunningplicht

Op de tot Natuur' bestemde gronden is voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen of rooien van houtgewas anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
  • c. het meer dan 0,60 m in hoogte of diepte ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;
  • d. het dempen of aanleggen van watergangen.
  • e. het planten van houtgewas ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - agrarisch grasland'.
7.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.5.1 geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
7.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.5.1 die de archeologische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden in onevenredige mate kunnen aantasten.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' wordt verwijderd, mits de functie ter plaatse is beëindigd is en het niet aannemelijk is dat er zich binnen een periode van 1 jaar een nieuw verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg zal vestigen.

Artikel 8 Recreatie - Dagrecreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. een evenemententerrein, ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • c. een hondenclub, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondenclub';
  • d. een speel- en ligweide ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speel- en ligweide';

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de tot 'Recreatie - Dagrecreatie' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor gebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. de goothoogte van een gebouw of overkapping mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondenclub' mag niet meer dan 10 m² bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speel- en ligweide' mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' mogen evenementententen worden geplaatst met een maximale bouwhoogte van 6 m.
8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen de volgende regels gelden:

  • a. de goothoogte van een aan- en uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen.
8.2.3 Andere bouwwerken

Voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. de bouwhoogte van een sanitaire voorziening mag, ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden voor evenemententerrein, tenzij het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', in welk geval maximaal 50 incidentele en/of periodieke evenementen per jaar zijn toegestaan als volgt verdeeld:
    • 1. 40 evenementen van maximaal 1 dag per evenement (exclusief 2 op- en afbouwdagen) voor maximaal 200 personen;
    • 2. 10 evenementen van maximaal 1 dag per evenement (exclusief 4 op- en afbouwdagen) voor maximaal 600 personen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijke gericht op de afwikkeling van het verkeer, met daarbijbehorende bermen, beplanting, water, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.

9.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van masten en verwijsborden niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het aanleggen van wegen en straten met meer dan twee rijstroken.

Artikel 10 Verkeer - Parkeerterrein

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen, met daarbijbehorende bermen, beplanting, water, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bouwwerken.

10.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - Parkeerterrein' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van masten en verwijsborden niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterlopen, sloten, vijvers, kaden, oevers, verkeer over water, natuur, extensief recreatief medegebruik en de waterhuishouding, met daarbijbehorende andere bouwwerken.

11.2 Bouwregels

Op de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de andere bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. een aan huis verbonden beroep, waarvan het brutovloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van het brutovloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, exclusief vrijstaande bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, wegen en paden, tuinen en erven.

12.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor bebouwing de volgende regels gelden:

  • a. de afstand tot de weg mag niet minder dan 15 m bedragen;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen niet vóór de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden opgericht;
  • c. woningen zijn voorzien van een kap;
  • d. de afstand van en vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. de maatvoering van bebouwing mag niet meer bedragen dan is aangegeven in onderstaande tabel:

Bouwwerken   Goothoogte (m)   Bouwhoogte (m)   Inhoud/Oppervlakte  
Hoofdgebouw
kleiner dan 545 m³  
6   11   600 m³  
Bestaand hoofdgebouw
vanaf 545 m³  
6   11   bestaande inhoud;  
Aanbouwen
bij een woning  
de bouwhoogte van de
eerste bouwlaag van de woning  
de bouwhoogte van
de eerste bouwlaag
van de woning,
vermeerderd met
0,25 m  
- 50 m² gezamenlijk op
percelen met een oppervlakte
van minder dan 1.000 m², met dien verstande, dat de gezamenlijke
oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen niet
meer mag bedragen dan 60 m²;
- 60 m² gezamenlijk op percelen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m²,  
Bijgebouwen
bij een woning  
- 3 bij vrijstaande
bijgebouwen;
- de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van
de woning, bij aangebouwde
bijgebouwen.  
- 6 m bij vrijstaan
de bijgebouwen;
- de bouwhoogte
van de eerste
bouwlaag van
de woning,
vermeerderd met
0,25 m, bij
aangebouwde
bijgebouwen.  
60 m² gezamenlijk op
percelen met een oppervlakte van minder dan 1.000 m², verminderd met de oppervlakte
aan aanbouwen;
- 60 m² vermeerderd met 1% van de oppervlakte van het betrokken
perceel gezamenlijk
op percelen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m²,
verminderd met de oppervlakte aan aanbouwen en met een
maximum van 375 m².  
Erfscheidingen   -   1 m vóór (het
verlengde van) de
voorgevel van de
woning en 2 m
daarachter  
-  
overige andere bouwwerken   -   3   -  
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 12.2 in die zin dat de aanleg van een zwembad met een hoogte van niet meer dan 0.5 m met een maximale oppervlakte van 100 m², mits deze niet voor de voorgevel van een woning mag worden aangelegd;
  • b. het bepaalde in 12.2 onder b. in die zin dat een aanbouw of bijgebouw voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan wordt gebouwd.
12.4.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan huis verbonden beroep of in de vorm van kleinschalige bedrijvigheid;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het bestaande aantal.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 12.1 onder b. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is, met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de praktijkruimte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt;
  • b. het bepaalde in 12.5 onder c. in die zin dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 2, dan wel naar de aard en de invloed van de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is, met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de praktijkruimte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 100 m².
12.6.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • een gastransportleiding en de daarbijbehorende belemmeringenstrook.
13.2 Bouwregels
  • a. De regels van dit artikel hebben voorrang boven de andere daar voorkomende dubbelbestemmingen.
  • b. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
  • c. De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2,00 meter bedragen.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • c. de gronden en bouwwerken niet mogen worden gebruikt als kwetsbaar object.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het mengen, diepploegen, woelen, aanleggen van drainage, ontginnen, egaliseren en ophogen van gronden en/of overige grondbewerkingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het rooien en planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
13.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
13.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 14 Leiding - Riool

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor een rioolpersleiding en de daarbijbehorende belemmeringenstrook.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

14.2.2 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 14.1, mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd.

14.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van de in lid 14.2.2 genoemde andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond.
14.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
14.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

14.4 Afwijkingsbevoegdheid
14.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 14.2 in die zin dat:

  • a. de in de andere voor deze gronden aangewezen bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
    • 2. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
14.4.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 14.4.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheden indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning

Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • b. gebouwen ten hoogste 2,50 m uit de bestaande fundering worden gebouwd.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
15.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
15.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 15.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

15.3.4 Voorwaarden

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, moet besloten worden dat de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.3.5 Advies bij een ter zake deskundige

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

15.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 15.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning

Voor bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
16.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 16.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 16.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van ten hoogste 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • c. gebouwen ten hoogste 2,50 m uit de bestaande fundering worden gebouwd.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
16.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 16.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld;
  • e. een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
16.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 16.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

16.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, moet besloten worden dat de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
16.3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

16.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 16.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 17 Waarde - Landgoed buitenplaats

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed buitenplaats' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. wegen en paden.
17.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Landgoed buitenplaats' aangewezen gronden mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten dienste van het samenhangend beheer van het landgoed, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. bestaande bouwwerken zijn toegestaan, met een goot- en bouwhoogte en een oppervlakte die niet meer bedragen van de bestaande goot- en bouwhoogte en de bestaande oppervlakte.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Vergunningplicht

Op de tot Waarde - Landgoed buitenplaats' bestemde gronden is voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het bebossen of anderszins beplanten met diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting en het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • b. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het vellen en rooien van houtopstanden;
  • e. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • f. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist, en het egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van sloten en andere watergangen.
17.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 17.3.1 geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
17.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.3.1 die de archeologische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden in onevenredige mate kunnen aantasten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Onderkeldering
19.1.1 Ondergrondse gebouwen

Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw, mits:

  • a. de bouwdiepte niet meer dan 5 m bedraagt;
  • b. de inrit achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van de keermuren ten behoeve van de inrit niet meer dan 1,2 m bedraagt, gemeten vanaf peil;
  • d. in afwijking van a t/m c geldt dat als de bestaande situatie anders is, deze situatie is toegestaan.
19.1.2 Afwijkingsmogelijkheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.1.1 in die zin dat ondergrondse gebouwen worden gebouwd buiten het hoofdgebouw, mits:

  • a. uitsluitend bovengrondse bouwwerken worden onderkelderd, met aansluitend daaraan 15 m2;
  • b. de ondergrondse gebouwen maximaal de oppervlakte hebben van de bebouwing die op basis van het bestemmingsplan bovengronds is toegestaan, vermeerderd met 15 m2;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, ondergronds danwel bovengronds, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • d. de afstand van ondergrondse bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 1 m bedraagt;
  • e. de bouwdiepte van ondergrondse gebouwen niet meer dan 5 m bedraagt;
  • f. de inrit achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
  • g. de bouwhoogte van de keermuren ten behoeve van de inrit niet meer dan 1,2 m bedraagt, gemeten vanaf peil;
  • h. het gebruik van de ondergrondse gebouwen niet strijdig is met de bestemming;
  • i. de ondergrondse gebouwen niet gebruikt worden als zelfstandige woning.
19.1.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 veiligheidszone - lpg
21.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

21.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
21.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bestemmingsplan wijzigen in díe zin dat:

  • a. de aanduiding "veiligheidszone - lpg" wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  • b. de aanduiding "veiligheidszone - lpg" wordt gewijzigd, mits:
    • 1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;
    • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen;
    • 4. een berekening naar het groepsrisico is uitgevoerd;
    • 5. een groepsrisico-verantwoording is opgesteld.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken in die zin dat deze hoogte ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • e. de bestemmingsregels in die zin dat de grenzen van het bouwvlak worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatie kanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. ingangspartijen;

mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen of het maximale bebouwingsoppervlak niet meer dan 1,5 m bedraagt;

  • f. het oprichten van antennemasten, die onderdeel zijn van een gebouw, mits de voor dat gebouw toegestane bouwhoogte met niet meer dan 6 m wordt overschreden;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, dit tot een maximum van 2 m;
  • h. de bestemmingsregels in die zin dat licht- en vlaggenmasten mogen worden gebouwd mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt.
22.1.1 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Overige regels

23.1 Algemene parkeerbepaling
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  • d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Artikel 24 Overige zone - voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding overige zone voorwaardelijke verplichting geldt dat in afwijking van de daar geldende bestemming het gebruik en bouwen volgens de bestemming onder artikel 6 (Horeca) en 10 (Verkeer - Parkeerterrein) alleen is toegestaan op voorwaarde dat:

  • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – agrarisch grasland' het agrarisch gebruik plaatsvindt ten behoeve van de realisatie en instandhouding van 'agrarisch grasland met natuurwaarden' als bedoeld in artikel 7.1 onder k.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Landelijk Gebied, Landgoed Pijnenburg

van de gemeente Baarn.