Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Baarn Noord
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0308.000015-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is gelegen in de wens van de gemeente Baarn om te komen tot een actualisering van de thans vigerende plannen gebaseerd op huidige beleidsinzichten. Daarbij verplicht de nieuwe Wro, inwerking getreden in 2008, gemeenten om eens in de tien jaar de vigerende bestemmingsplannen te herzien. Hierbij geldt als criterium 1 juli 2013, omdat op die datum de wettelijke sanctie in werking treedt dat er geen leges meer geheven mag worden bij bouwplannen waarvan het bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar. Voor grote delen van het bestemmingsplangebied is dit van toepassing.
In dit bestemmingsplan zijn de reeds verleende vrijstellingen (bijvoorbeeld ex artikel 19 WRO) en enkele beoogde ontwikkelingen zoals de uitbreiding van de 4 flats aan de Schaepmanlaan opgenomen maar ook de aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht van 'Het Rode Dorp'.
 
Het voorliggende bestemmingsplan is een overwegend behoudend plan en biedt een eenduidig toetsingskader voor het gehele plangebied. Dit kader is gebaseerd op actuele wet- en regelgeving en gemeentelijke beleid.

1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied beslaat een groot gedeelte van de kern Baarn. Het gebied wordt begrensd door de Geerenweg en de Drakenburgerweg aan de noordzijde, de Eemweg aan de oostzijde, de Eemnesserweg, Berkenweg, Dalweg en de Kerkstraat in het zuiden en de Amsterdamsestraatweg in het westen.
 
Onderstaande afbeelding toont de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Luchtfoto plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren thans vier bestemmingsplannen.
 
Bestemmingsplan vaststellingsdatum 
Noordschil (gedeeltelijk) Gemeenteraad: 2-10-1974
Baarn Noord-Oost Gemeenteraad: 07-03-1995 
Baarn Noord-Noordwest  Gemeenteraad: 25-03-1998 
Plataanlaan Gemeenteraad: 28-10-2009
4 flats aan de Schaepmanlaan
Gemeenteraad: 28-03--2012
  
1.4 Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Aanvragen voor een omgevingsvergunning moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
 
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt onder andere in dat:  
  • De opgenomen bestemmingen verantwoord worden.
  • Hoe het plan zich verhoudt tot staand ruimtelijk beleid, waaronder het ruimtelijk beleid van andere overheden.
  • De (milieu)technisch, economisch en maatschappelijke haalbaarheid van het plan verantwoord wordt.
Verbeelding
De verbeelding, een plankaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en bouwmogelijkheden er gelden. De verbeelding is opgesteld aan de hand van InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008.
 
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.

1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied beschreven. Tevens wordt ingegaan op de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden na vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan. Vervolgens komt de bebouwingsregeling aan de orde. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving getoetst of het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het plangebied
2.1 Opbouw plangebied
  
2.1.1 Ruimtelijk
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan kent een rijke ontstaansgeschiedenis. Woningbouw heeft plaatsgevonden vanaf de tweede helft van de 19e eeuw tot aan de dag van vandaag (zie § 2.2.2 tot en met § 2.2.3). Hierdoor is een gevarieerd bebouwingsbeeld ontstaan.
 
Het plangebied omvat een groot deel van het Baarnse stedelijk gebied. Zoals gezegd een divers stedelijk gebied. De hoofdverkeerstructuur van Baarn Noord wordt gevormd door de Amsterdamsestraatweg, Drakenburgerweg, De Geerenweg, Eemweg, Eemnesserweg, Van Heemstralaan en Chopinlaan. Deze wegen vormen gedeeltelijk de grens van onderhavig bestemmingsplangebied. De Plataanlaan en de Zandvoortweg zijn gebiedsontsluitingswegen naar deze hoofdontsluitingswegen toe. Over de Eemnesserweg, de Van Heemstralaan en de Chopinlaan loopt een busverbinding, deels langs en deels door het plangebied.
De groenstructuur in het plangebied is eveneens divers. Door het gehele plangebied zijn plantsoenen zoals het Mesdagplein en de plantsoenen aan de professor Krabbelaan, Bachlaan en de Johannes Vermeerlaan. Voorts is Buitenplaats 'Rusthoek' in het plangebied gelegen. Vooral de westzijde van het plangebied, mede door de buitenplaats, het beschermde dorpsgezicht en de ruime kavels in de Componistenbuurt is een lommerrijk deel van het plangebied.
 
In totaal zijn er negen deelgebieden te onderscheiden. Elk deelgebied kent een eigen dynamiek, stedenbouwkundige opzet en een daarmee verbonden ruimtelijke uitstraling:
  1. Componistenbuurt;
  2. Rusthoek;
  3. Professorenbuurt;
  4. Zandvoort en omgeving;
  5. De Trits en omgeving;
  6. Staatsliedenkwartier;
  7. Rode Dorp en omgeving;
  8. Nicolaaskerk;
  9. Schildersbuurt en omgeving.
De ligging van de verschillende deelgebieden wordt getoond op de hiernavolgende afbeelding
 
 
Componistenbuurt (1)
De opzet van dit deelgebied is nauw gerelateerd aan de buitenplaats Groeneveld. Het Hoge Bos is een duidelijk herkenbaar restant van de voormalige overtuin van deze buitenplaats. De bebouwing in het deelgebied is divers, met naoorlogse woningen, overwegend vrijstaand en twee-onder-één kap. Aan de zuidzijde ligt de van de Van Heemstralaan, met onverharde bermen en volwassen bomen. De bebouwing aan die laan is divers, met vrijstaande bebouwing op forse kavels van rond de eeuwwisseling, aangevuld met naoorlogse bebouwing en enkele bedrijven. De opzet en detaillering van de oude villa’s, met een verticale geleding en horizontale verbanden, geeft een goede referentie voor de beoogde kwaliteiten bij nieuwe solitaire objecten. Aan de zijde van de Amsterdamsestraatweg is gestapelde bebouwing aanwezig, alsmede een restaurant en een pompstation.
 
Rusthoek (2)
Buitenplaats Rusthoek vormt een besloten groenzone in het plangebied. De buitenplaats heeft een gazon aan de voorzijde van de villa. Aan de achterzijde bevindt zich een park met hoogopgaande beplanting, vijver en een heuvel. Het geheel van villa met tuinen is aangeduid als rijksmonument.
 
Professorenwijk (3)
De professorenwijk (jaren '60-'70) heeft een sterk lineaire structuur. Lange oost-weststraten worden afgewisseld met korte noord-zuidstraatjes. De bebouwing bestaat overwegend uit aaneengebouwde woningen van twee lagen en een kap. De noordrand wordt gevormd door gestapelde woningbouw. Afwijkend van de ruimtelijke structuur is het cluster van de gemeentewerf en de bedrijfsbebouwing aan de Goeman Borgesiuslaan.
 
Zandvoort en omgeving (4)
Het deelgebied ten westen van de Plataanlaan en sporthal en zwembad de Trits heeft twee gezichten; dat van de villa's op royale terreinen aan de statige Eemnesserweg en van de kleinschaligere bebouwing aan de gebogen straten noordelijk hiervan. Dit laatste gebied kent een dorps karakter. Woningen zijn overwegend vrijstaand, doch dicht op elkaar gebouwd. Woningen bestaan overwegend uit 1, hoogstens 2, bouwlagen met een kap. 
Het gebied ten oosten van de Plataanlaan is kleinschaliger. Een divers palet aan ruimtelijke ingrepen (van woningbouw aan de Essenlaan tot de Ruijterlocatie) geven het beeld een dorps maar veelzijdig karakter. Ook hier bestaan de woningen overwegend uit 1, hoogstens 2, bouwlagen met een kap.
De Plataanlaan en de Zandvoortweg zijn erftoegangswegen met een 30km/u regiem en vervullen daarnaast nog een lichte gebiedsontsluitende functie voor dit woongebied.
 
De Trits en omgeving (5)
Deze voormalige groene geledingszone kent inmiddels een sterk bebouwd karakter. Dit karakter wordt bepaald door hoogbouw van verzorgingshuis Santvoorde (tot 5 bouwlagen) en grotere complexen zoals het zwembad. Stedenbouwkundig heeft dit een grote impact gehad op het eens zo groene karakter. Ten zuiden van Santvoorde is woningbouwproject de Kwekerij gerealiseerd (§ 2.2.2). Daarmee is de gehele geledingszone bebouwd.
 
Staatsliedenkwartier (6)
Het Staatsliedenkwartier wordt aan noord- en zuidzijde onder meer begrensd door gestapelde bebouwing uit de jaren '60 en kleinschalige bedrijfsbebouwing. Tussen deze grenzen bevindt zich een rechthoekig stratenpatroon van voornamelijk aaneengebouwde woningen. Het overwegende bebouwingsbeeld van twee lagen met een kap is ook in de recenter gerealiseerde woningbouw aan de Talmalaan (voormalige locatie basisschool) doorgevoerd.
 
Rode Dorp en omgeving (7)
Het Rode Dorp is ontworpen volgens het stedenbouwkundig principe van de tuindorpen. De woningen zijn allen in Amsterdamse School gerealiseerd. De randen rondom het Rode Dorp worden gevormd door een gemêleerd beeld aan kleinschalige vrijstaande bebouwing en twee-onder-één kappers van verschillende realisatieperioden. Recentelijk is het Rode Dorp aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht.
 
H. Nicolaaskerk(8)
De groene geledingszone tussen deelgebieden Rode Dorp en de Schildersbuurt wordt gedomineerd door de H. Nicolaaskerk. Samen met de begraafplaats, het theater de Speeldoos en het park tussen Rembrandtlaan en De Geerenweg vormt de zone een duidelijke onderbreking van de woonfunctie in het plangebied.
 
Schildersbuurt (9)
Dit geheel naoorlogse gedeelte van het plangebied kenmerkt zich door een rationele verkaveling en woningbouw van tenminste twee lagen met een kap. Haaks liggend aan De Geerenweg zijn appartementengebouwen van drie lagen en kap gesitueerd. De randen van het gebied zijn qua bebouwing en realisatiedatum diverser van opzet.
    
2.1.2 Functioneel
Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit de woonfunctie. Toch zijn er mede door de omvang van het plangebied nog veel andere functies in het plangebied aanwezig. Aan de Eemnesserweg, Goeman Borgesiuslaan, de Kerkstraat en de Zandvoortweg zijn de meeste niet woonfuncties binnen het plangebied geconcentreerd aanwezig. De aanwezige functies betreffen hier onder andere een kerk, detailhandel, een begraafplaats, een zwembad en een autogarage.
Voorts zijn in het plangebied op diverse delen nog maatschappelijke functies aanwezig. Het betreft hier dan vooral scholen of zorginstellingen. Voor een deel van deze functies wordt niet uitgesloten dat deze binnen de looptijd van het plan zullen wijzigen qua gebruik en bebouwingsvolume. Als dit gaat spelen dan zal hiervoor een zelfstandige planologische procedure worden gevolgd. In dit bestemmingsplan is de bestemming gegeven die overeenkomt met het huidige gebruik.
Verspreid door het plangebied zijn verder nog enkele buurtvoorzieningen, horeca en culturele voorzieningen aanwezig. 
Tot slot is buitenplaats Rusthoek een bijzondere onderdeel van het bestemmingsplangebied. Het hoofdgebouw en het koetshuis van het landgoed Rusthoek hebben als huidig gebruik de kantoorfunctie. Naast dit functioneel gebruik vormt het geheel als monument ook een belangrijk onderdeel voor de aanwezige beeldkwaliteit. Het bestaande gebouw is voor wat betreft bouwvlak strikt bestemd om deze cultuurhistorische kwaliteit te behouden.
 
Afbeelding niet woonfuncties in bestemmingsplan

2.2 Ontwikkelingen
Voorliggend bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Dit houdt in dat wordt uitgegaan van de feitelijke situatie van het plangebied. De belangrijkste veranderingen die zijn doorgevoerd dan wel de concrete toekomstige veranderingen worden in de volgende paragrafen toegelicht.

2.2.1 Kwekerij Kuijer (Plataanlaan)
Op het voormalig terrein van kwekerij Kuijer, aan de Plataanlaan te Baarn, is het woningbouwproject 'De Kwekerij' gerealiseerd. In het voorliggende bestemmingsplan is dit deel bestemd als 'wonen', ‘verkeer’ en ‘groen’. Er zijn verschillende woningtypen gerealiseerd: grondgebonden starterswoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande villa's, verandawoningen en appartementen.
   
 
Foto's nieuwbouw De Kwekerij
 
Er is een projectprocedure gevolgd om 11 rijwoningen te kunnen realiseren ter plaatse van de 3 twee--onder-één kapwoningen. Dit is in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt.

2.2.2 De Ruijter-locatie
Aan de d'Aulnis de Bourouilllaan zijn op de gronden van de voormalige De Ruijterfabriek middels een ex artikel 19 lid 2 (WRO) vrijstellingsprocedure 24 woningen gerealiseerd. Deze woningen zijn in het voorliggende bestemmingsplan meegenomen en bestemd. 
 
Ontwikkeling Cornelis de Ruijterhof

2.2.3 Talmalaan
Aan de Talmalaan heeft een voormalig schoolgebouw 't Geerke plaatsgemaakt voor 39 woningen. De woningen zijn gerealiseerd middels een ex artikel 19 lid 1 (WRO) vrijstellingsprocedure. De nieuwe vergunde situatie is in dit plan opgenomen.
 
Situatietekening nieuwbouw Talmalaan

2.2.4 4 flats Schaepmanlaan
De 4 flats aan de Schaepmanlaan worden voorzien van een extra woonlaag en een lift. De bouw van de liften is gewenst ten behoeve van de toegankelijkheid van de flats. De lift zal aan de zuidzijde tegen de buitenkant van de blokken aan worden gebouwd.
Bovenop iedere flat komen 5 extra wooneenheden, dit komt neer op 20 extra woningen in totaal. Aan de achterzijde van de flat worden in de kap dakkapellen geplaatst. Aan de voorzijde van de flats wordt op de nieuwe bouwlaag een galerij gerealiseerd. Door middel van de nieuwe galerij  worden de wooneenheden op de vijfde bouwlaag toegankelijk. De ruimte tussen de woonblokken 2 en 3 is momenteel in gebruik als groenstrook en zal in de toekomstige situatie worden ingericht als speelterrein en parkeervoorziening.
 
Voor deze ontwikkeling is een bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 maart 2012. Deze ontwikkeling wordt in dit bestemmingsplan overgenomen en zodoende geconsolideerd. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de beoogde bouwplannen.
 
Afbeelding: Situatietekening bouwplan Schaepmanflats
 
Afbeelding: Voorgevel van blok 1 en 3 Schaepmanflats
   
2.2.5 Tankstation Drakenburgerweg 2
Het tankstation aan de Drakenburgerweg 2 is recentelijk aangepast. Hiervoor is in oktober 2011 een omgevingsvergunning verleend. In dit bestemmingsplan is de nieuwe indeling van het tankstation overgenomen.
 
Situatietekening Drakenburgerweg 2
 
2.2.6 Wiekslag
De Wiekslag is nieuwbouw dat recent gerealiseerd is aan de Professor Krabbelaan nabij de Drakenburgerweg. Er is hier een vierkant woon-zorg appartementengebouw in 3 bouwlagen gerealiseerd. Op de begane grond zijn twee wooneenheden met 12 éénpersoonskamers voor intensieve zorg. Op de eerste en tweede verdieping zijn zorgappartementen voor zelfstandig wonende senioren. Dit plan is op basis van een artikel 19 lid 2 (WRO) vrijstellingsprocedure gerealiseerd. In dit bestemmingsplan wordt het groepsrisico verantwoord in verband met de ligging nabij het gasontvangstation.
 
 
Situatietekening Wiekslag
 
Foto: Wiekslag

2.2.7 Gezondheidscentrum en appartementen Plataanlaan 7 - 11
Aan de Plataanlaan nr 7 - 11 is een gezondheidscentrum en 8 appartementen gerealiseerd. Dit object is op 13 oktober 2003 mogelijk gemaakt door een art 19 lid 1 (WRO) vrijstellingsprocedure. Het gebouw is gerealisseerd en is als zodanig opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
 
Foto Gezondheidscentrum met appartementen Plataanlaan 7 - 11

2.2.8 Sonneveltflats
Tussen de Drakenburgerweg en de Professor Fockema Andreaelaan liggen 3 flats. De oostelijke flat is opgetopt met een vijfde bouwlaag en gerenoveerd. Deze vergunning is verleend op 7 oktober 2002 (artikel 19 lid 1 WRO). De reden voor een procedure was dat de toe te voegen liftschacht buiten de bouwgrenzen viel en nieuwbouw aan de Prof. Fockema Andreaelaan (gebouw Eemborg). In de nieuwbouw zit onder andere een kinderdagverblijf en twee commerciële ruimtes.
Op 13 september 2011, is voor de andere twee flats een omgevingsvergunning afgegeven. Het betreft het gedeeltelijk opplussen van de flats en de bouw van een lift.
Luchtfoto Sonneveltflats

2.2.9 Jan Steenlaan (toekomstige ontwikkeling)
Aan de Jan Steenlaan, aan de westzijde van het Vermeerplantsoen wordt momenteel gestudeerd of er nieuwbouw kan komen voor zorgappartementen, groepswoningen en seniorenwoningen. De studie bevindt zich nog in een beginnend stadium en kan dus ook nog niet meegenomen worden in dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is de huidige situatie conserverend vastgelegd.

2.2.10 Gemeentewerf (toekomstige ontwikkeling)
De gemeente heeft het voornemen om de gemeentewerf te verplaatsen en de daarmee vrijvallende locatie aan de Drakenburgerweg te benutten voor een brede school en woningbouw. De haalbaarheid van een dergelijke invulling wordt onderzocht. In dit bestemmingsplan is de huidige situatie conserverend vastgelegd.
 
De beoogde nieuwbouw van een brede school op het terrein van de gemeentewerf betekent dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt op de vrijvallende terreinen van de twee betrokken basisscholen. Het gaat daarbij om de Montinischool aan de Wagenaarlaan 10 en de Gaspard de Colignyschool aan de Professor Meijerslaan 3. Ook een gymzaal aan de Professor Fockema Andreaelaan 386 komt dan vrij voor een transformatie. In dit bestemmingsplan is de huidige situatie voor deze locatie nog vastgelegd.

2.2.11 Goeman Borgesiuslaan 23-25 (toekomstige ontwikkeling)
Binnen de planperiode kan op de locatie Goeman Borgesiuslaan hoek Drakenburgerweg een mogelijke woningbouwontwikkeling worden verwacht. De contouren van deze ontwikkeling zijn nog niet bekend. Voor een nieuwe woningbouwontwikkeling moet met een ruimtelijke onderbouwing zijn aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit is nog niet beschikbaar. Om deze reden is in dit bestemmingsplan de huidige situatie conserverend bestemd door de bedrijfsbestemming te consolideren.
2.3 Bebouwingsregeling
2.3.1 Aanleiding
Het voorliggend bestemmingsplan vervangt in hoofdzaak twee oude plannen die in het plangebied gelden, te weten Bestemmingsplan Baarn Noord/Noordwest uit 1998 en een deel van Bestemmingsplan Baarn Noord-Oost uit 1994.

2.3.2 Inventarisatie
Bestemmingsplan Baarn Noord/Noordwest
De systematiek in het vigerende bestemmingsplan Baarn Noord/Noordwest gaat uit van bouwblokken. Binnen een, meestal rechthoekig kader, van wegen is bebouwing toegestaan. Dit is aangegeven middels grote bouwvlakken waarbinnen bijvoorbeeld bebouwing voor wonen, bedrijven en maatschappelijke functies zijn toegestaan.
Het aantal woningen binnen de bouwblokken is niet gelimiteerd. Dit betekent dat nu, onder voorwaarden, de mogelijkheid bestaat om bijvoorbeeld een vrijstaande woning af te breken en daar twee nieuwe woningen voor terug te bouwen.Op bepaalde plekken is zo'n verdichting ongewenst omdat het de stedenbouwkundige structuur aantast en meer druk oplevert op de openbare ruimte. In de regels is het aantal bouwlagen en het grondoppervlak per woning aangegeven. Bij de gestapelde woningen zijn meer dan 3 lagen toegestaan, maar dan is het bouwvlak strak om de bebouwing gelegd. Verreweg de meeste grote bouwvlakken hebben de aanduiding W(2). In de planregels zijn beperkingen voor de woningen opgenomen, zoals de maximale diepte en breedte van 10 meter, en een maximaal aantal m2 aan- en bijgebouwen. Verder is in de algemene beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan gesteld dat de ruimtelijke karakteristiek, zoals beschreven in de toelichting, zoveel mogelijk gehandhaafd en versterkt zal worden.
 
Bestemmingsplan Baarn Noord-Oost
In het Bestemmingsplan Baarn Noord-Oost zijn ook grote bouwvlakken voor grondgebonden woningen, bedrijven en maatschappelijke functies opgenomen. Anders dan in het Bestemmingsplan Baarn Noord/Noordwest is hier per bouwvlak het maximaal aantal woningen gegeven. In de voorschriften is bepaald dat vermindering van dit aantal niet mogelijk is. Toename is mogelijk, mits de parkeergelegenheid niet wordt verminderd en ten behoeve van de extra woningbouw voorzien wordt in parkeren op eigen terrein. Woondoeleinden hebben de aanduiding eengezins- of meergezinshuizen. Eengezinshuizen bestaan uit maximaal twee lagen met kap, met een maximale goothoogte van 6 meter.
 
Beschermde dorpsgezichten
Twee gebieden binnen het nieuw op te stellen bestemmingsplan zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit zijn het Rode Dorp en een klein deel van het Prins Hendrikpark en omgeving. Vanwege het waardevolle karakter van deze dorpsgezichten worden deze consoliderend bestemd.
 
Het Rode Dorp
Het Rode Dorp is een arbeiderswijk uit het begin van de 20e eeuw, ontworpen volgens het stedenbouwkundig principe van de tuindorpen, en is van algemeen belang wegens bijzondere cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarden. De woningen en de stedenbouwkundige opzet van het complex zijn ontworpen door de architect A.M. van den Berg uit Hilversum en zijn vormgegeven in de stijl van de Amsterdamse School.
 
Prins Hendrikstraat en omgeving
Tot dit beschermd gebied behoren villaparken die tot ontwikkeling zijn gekomen na de aanleg van de spoorlijn Amsterdam- Hilversum – Amersfoort en de bouw van het spoorwegstation in 1874. Een villaparkje kwam tot ontwikkeling op de strook langs de Eemnesserweg, waar onder meer in 1881 de buitenplaats ’t Benthuys en de villa Courbe Boie (1885) werden gesticht. Bijzonder is de landschappelijke aanleg op de stuwwal, doorsneden door het spoorwegravijn. Het gebied is een karakteristiek villagebied uit de periode rond 1900 met landschappelijke, stedenbouwkundige, en cultuur- architectuurhistorische waarden. De aanleg omvat een goed bewaard gebleven laat 19de eeuwse landschapsstijl met grotendeels slingerende lanen met ruime percelen met daarop villabebouwing van hoge architectuurhistorische waarde. Het particuliere groen van deze percelen bepaalt in hoge mate het lommerrijke karakter van het gebied.

2.3.3 Uitgangspunten
In het plangebied zijn enerzijds locaties waar verdere verdichting niet wenselijk is maar ook zijn er situaties waar juist uitbreiding van de bestaande woningen uit stedenbouwkundig oogpunt goed mogelijk is. De bouwregeling in dit plan beoogt enerzijds om bij de bestemming ‘wonen’ ruimte te geven aan nieuwe initiatieven (veelal gaat het dan om uitbreidingen) die stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar zijn en anderzijds om niet gewenste ontwikkelingen te kunnen weren.
 
Aan de Van Heemstralaan, de Eemnesserweg en delen van de Componistenbuurt zijn de kavels dermate groot dat uitbreiding van bestaande woningen veelal reëel is. Buiten deze gebieden is die mogelijkheid voor verdichting ruimtelijk gezien niet of slechts beperkt aanwezig, De kavels daar hebben vaak al een hoge bebouwingsdichtheid, bijvoorbeeld in de omgeving van de Zandvoortweg. Voor deze gebieden is op basis van de vigerende bestemmingsplannen ruimte om de woning te vergroten; de bouwvlakken zijn dieper dan de huidige bebouwing, meestal 10 meter. In onderhavig plan is ervoor gekozen om dezelfde flexibiliteit te houden mits voldoende vrije ruimte achter en naast de woning blijft. Voor de beschermde dorpsgezichten die binnen dit plan gelegen zijn (deel van de Eemnesserweg en "Het Rode Dorp") is met het oog op behoud van straatbeeld geen verruiming opgenomen in onderhavig plan. De bouwvlakken in de beschermde dorpsgezichten zijn strak om de bestaande woningen gelegen. Dit laatste geldt tevens voor de hoofdbebouwing binnen de bestemming "Wonen - Buitenplaatsen".  
 
Met name aan de Van Heemstralaan is de opzet zeer ruim. De inrichting en bebouwingsstructuur aan deze laan sluit aan bij de waarden die beschreven worden in het beschermde dorpsgezicht van Prins Hendrikpark en omgeving. De ruimtelijke kwaliteit van deze laan wordt bepaald door de ruime, lommerrijke kavels met villa-achtige bebouwing. De Van Heemstralaan is tevens een belangrijke toegangsweg van Baarn. Hier zijn de ruimtelijke kenmerken van het dorp zichtbaar. De ruimtelijke kwaliteit van deze laan is behoudenswaardig. Vanuit dit oogpunt is het daarom gewenst om de bestaande voorgevelrooilijnen te behouden. Hiermee wordt het ruime profiel van de Van Heemstralaan behouden.
 
Het behoud van de ruimtelijke karakteristiek, het voorkomen dat ongewenste verdichting gaat plaatsvinden maar tevens ruimte bieden voor initiatieven die uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar zijn is in dit bestemmingsplan verder uitgewerkt. Voor de bestemming ‘wonen’ is dit voor de hoofdgebouwen uitgewerkt met als hoofduitgangspunten dat:
  • het aantal woningen in het gehele bestemmingsplan niet kan worden uitgebreid;
  • in de bouwvlakken ruimte wordt geboden voor uitbreiding van de (bestaande) woningen, indien tenminste het perceel daarvoor groot genoeg is;
  • de ruimtelijke kwaliteit en het behoudenswaardige karakter gehandhaafd blijven.
Voor de maatschappelijke functies in onderhavig plan is gekozen om de reeds bestaande methodiek van ruime bouwvlakken te behouden. In de vigerende bestemmingsplannen zijn ruime bouwvlakken opgenomen waarbinnen de maatschappelijke bebouwing toegestaan wordt. Het gaat in het plangebied met name over scholen. Om de flexibiliteit te garanderen van deze functie is binnen de kaders van het bouwvlak uitbreiding en of verbouwing mogelijk. De panden zijn daardoor geschikt om in te kunnen spelen op specifieke ontwikkelingen. De bouwvlakken zijn in eerste instantie gebaseerd op de vigerende plannen. Daar waar aanleiding ontstaat om de bouwvlakken ‘logisch’ aan te passen aan de bestaande situatie is dit verwerkt.
 
In de toekomstvisie en Structuurvisie “Baarn in 2030” geeft de gemeente aan het wenselijk te vinden dat diverse locaties waaronder bedrijvenlocaties in woongebieden her te bestemmen voor woningbouw, zogenoemde inbreidingslocaties. Een dergelijk uitgangspunt was eveneens verwoord in het Structuurplan 2006. In Baarn Noord komen diverse bedrijvenlocaties voor die voor transformatie in aanmerking komen. Het vastleggen van dit beleid in het bestemmingsplan betekent dat bij bestaande bedrijven de (onbenutte) bouwmogelijkheden worden wegbestemd. Tot aan de vaststelling van dit bestemmingsplan is dit ook uitgangspunt geweest. De raad heeft bij de vaststelling van dit bestemmingsplan het besluit genomen om de bestaande bouwmogelijkheden te respecteren en niet weg te bestemmen.
 
Voor de bestemmingen horeca, gemengd, kantoor en detailhandel wordt aangesloten op het vigerende beleid. Voor deze onderdelen wordt geen nieuwe regeling opgenomen omdat daar ruimtelijk geen aanleiding voor bestaat.

2.3.4 Specifieke bebouwingsregeling voor woningen
In de gedeelten van het plangebied waar vrijstaande woningen en twee onder een kapwoningen staan is uitbreiding van de woning ruimtelijk gezien vaak mogelijk. Op de onderstaande kaart is aangegeven op welke plekken deze structuur voorkomt.
 
Afbeelding: Gebieden waar vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen voorkomen en het huidige bestemmingsplan verdichting niet uitsluit
         
Meer incidenteel en afhankelijk van de situatie is binnen de bestemming ‘wonen’ ook elders binnen het plangebied ruimte aanwezig voor uitbreiding van woningen.
De hoofduitgangspunten zijn op hoofdlijnen voor de bestemming ‘wonen’ verder uitgewerkt door:
  1. het handhaven van de huidige voorgevelrooilijn. Dit is op de verbeelding ingetekend.
  2. de bestaande situaties die zijn vergund positief te bestemmen waarbij de hoofdbebouwing is opgenomen in het bouwvlak. Dit geldt ook indien het hoofdgebouw groter is dan 10 bij 10 meter.
  3. de bouwvlakken een diepte te geven van 10 meter mits de overblijvende diepte van de achtertuin ten minste 10 meter bedraagt. Bij een bestaande situatie met diepere woningen (hoofdgebouw) geldt de bestaande diepte. Deze bouwmogelijkheid wordt bij recht toe gestaan.
  4. voor uitbreiding aan de achterzijde buiten het bouwvlak een afwijkingsregel op te nemen om tot 12 meter te kunnen uitbreiden, mits de diepte van de achtertuin ten minste 10 meter blijft bedragen. Deze afwijkingsmogelijkheid is in de regels opgenomen. Deze afwijking is veelal ook standaard opgenomen in de andere bestemmingsplannen in Baarn.
  5. het bouwvlak bij vrijstaande,  2 onder 1 kap woningen en hoekwoningen in een rij een breedte van 10 meter te geven mits de afstand van de hoofdbebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens/perceelsgrenzen ten minste 3 meter bedraagt.
  6. voor vrijstaande woningen op kavels die groter zijn dan 25 x 50 meter (met name komt dit voor aan de Van Heemstralaan en Eemnesserweg) een bouwvlak op te nemen van 15 x 20 meter, mits er een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens overblijft van tenminste 5 meter en de diepte van de achtertuin tenminste 15 meter bedraagt.
  7. voor de maximale goot- en bouwhoogte aan te sluiten bij de (meest voorkomende) bestaande situaties in de straat en de vigerende regelingen.
  8. in de voor de voorgevel gelegen gronden geen gebouwen toe te laten. Wel is hiervoor binnen de bestemmingen “tuin” en “wonen” een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor erkers, entree en tochtportalen tot een diepte van ten hoogste 1,50 meter.
  9. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 50 m² per perceel met een maximaal bebouwingspercentatge van 50% van het erf.
De regeling zoals hiervoor is weergegeven geldt niet voor de beschermde dorpsgezichten. Binnen de beschermde dorpsgebieden is de bestaande bebouwing uitgangspunt.
 
Voor de (bestaande) gestapelde woningen (veelal portiek- of galerijflats) in het plangebied volgt de bebouwingsgrens de bestaande bebouwing. Ook in de hoogte is aangesloten bij de bestaande situatie. De bij de flats behorende gronden hebben de bestemming ‘tuin’ of ‘verkeer’ conform de bestaande situatie.
 
 
 
Voorbeelden van de nieuwe bouwvlakkenregeling
 
Met de gekozen planopzet wordt door middel van duidelijke bouwvlakken voor initiatiefnemers en bewoners snel duidelijk wat per perceel mogelijk is. In combinatie met de regels is duidelijk welk gebruik toegestaan is en wordt het totaal aantal woningen en de bebouwingsmogelijkheden vastgelegd.
  
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. De Structuurvisie vervangt een groot aantal beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008).
 
Met de doelstelling om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken zet het Rijk onder andere in op bereikbaarheid, duurzaamheid en de versterking van de cultuurhistorische waarden. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij..’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een Rijksverantwoordelijkheid is enkel aan de orde indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt of over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn of moeten worden aangegaan.

Planspecifiek
Het voorliggend bestemmingsplan betreft een overwegend conserverend plan en er is geen sprake van Rijksverantwoordelijkheid. De Structuurvisie heeft geen consequenties voor dit plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekent dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Ruimte (AMvB Ruimte) opgesteld en in mei 2009 door het kabinet voorgelegd aan de Tweede Kamer ter vaststelling. Het is echter nooit formeel vastgesteld.
De AMvB Ruimte omvatte ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.
 
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit is een aangepaste versie van de eerder opgestelde AMvB Ruimte. Het Barro is deels opgebouwd uit onderdelen uit de voorgaande AMvB Ruimte en deels gebaseerd op de nieuwe structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.
 
Voorts zijn in het Barro een aantal 'projecten' benoemd die de regering van Rijksbelang vindt. Deze worden middels het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen van lagere overheden.
 
In het Barro zijn voorlopig zes “projecten” beschreven:

• Mainport ontwikkeling Rotterdam;
• Kustfundament;
• Grote rivieren;
• Waddenzee en Waddengebied;
• Defensie;
• Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
 
Binnenkort zullen nog volgen:
• Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
• Elektriciteitsvoorziening;
• Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
• Ecologische hoofdstructuur;
• Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
• IJselmeergebied.
 
Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, het onderwerp “duurzame verstedelijking”.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet aan de kaders zoals die gesteld zijn in het Barro. Voorts zijn er geen specifieke projecten van rijksbelang van toepassing op onderhavig plangebied.

3.1.3 Monumentenwet
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft onder andere betrekking op waardevolle gebouwen en objecten en stads- en dorpsgezichten.
 
Planspecifiek
In onderhavig plan zijn zowel rijksmonumenten als beschermde dorpsgezichten aanwezig. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie 2005-2015
De structuurvisie (2004) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid weer voor de periode van 2005 to 2015. Deze structuurvisie is ontstaan door een beleidsneutrale omzetting van het streekplan 2005 - 2013 van de provincie Utrecht. In de structuurvisie wordt vastgelegd waar wat te bouwen met betrekking tot verschillende aspecten, zoals natuur, recreatie en wegen. In de structuurvisie worden de verschillende ruimtelijke functies gewogen en worden er keuzes ten aanzien van de ruimtelijke ordening gemaakt. De structuurvisie dient als toetsingskader van gemeentelijke bouw- en bestemmingsplannen.
 
Het primaire doel van de structuurvisie is het creëren van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving. In de structuurvisie wordt dit uitgewerkt aan de hand van de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om de ruimtelijke kwaliteit vast te kunnen stellen worden enkele criteria gehanteerd die zijn vastgesteld door het Rijk: ruimtelijke diversiteit; economische en maatschappelijke functionaliteit; culturele diversiteit; sociale rechtvaardigheid; duurzaamheid; aantrekkelijkheid en menselijke maat. Middels het beleid van de structuurvisie wordt getracht deze criteria te behouden en te versterken in de provincie Utrecht. De kernkwaliteiten van de provincie Utrecht worden gevormd door de grote variatie in woon- en werkmilieus, de diversiteit en de kwaliteit van de verschillende landschapstypen en de centrale ligging. Het behouden en versterken van deze kernkwaliteiten wordt in de structuurvisie beschreven aan de hand van een aantal hoofdbeleidslijnen die van toepassing zijn bij nieuwe ontwikkelingen:
  • Zorgvuldig ruimtegebruik ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in zowel het stedelijk als in het landelijk gebied. Water vormt een ordenend principe en vormt bij nieuwe ruimtelijk afwegingen een vertrekpunt.
  • De beschikbaarheid van bestaande infrastructuur en de capaciteit van deze infrastructuur zijn mede bepalend bij het kiezen van nieuwe verstedelijkingslocaties. Op het gebied van verstedelijking wordt gestreefd naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen. Nieuwe woningbouw wordt vooral toegelaten in het stadsgewest Utrecht en het gewest Eemland. Daarbuiten is het beleid terughoudend.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van de kern Baarn. Voor de gemeente Baarn geldt een restrictief beleid vanwege de waardevolle omgevingskenmerken en de opvangfunctie van Amersfoort. Baarn heeft door de ligging in bosrijk gebied en de ruime opzet van enkele statige woonwijken de uitstraling van een groene, vrij exclusieve kern.
 
Wat betreft woningbouw wordt uitgegaan van een bouwprogramma van 650 woningen in Baarn. Door de ruime structuur en transformatiepotenties van stedelijke functies zijn er verdichtingmogelijkheden. Van belang is dat bij het verdichten de waardebepalende kenmerken van Baarn worden gerespecteerd. De ligging en begrenzing van de kern staan geen uitbreiding van het stedelijk gebied meer toe. Alleen in de Noordschil tussen de Drakenburgerweg en de A1 ligt een ruimtelijk aanvaardbare mogelijkheid. Voorliggend bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van de Structuurvisie 2005-2015

3.2.2 Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2025
In de ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2025. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal belang wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.
 
De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:
  • Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken;
  • Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving;
  • Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie.
De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen. De voorgenomen ontwikkeling kent onder andere de beleidsaspecten een duurzame leefomgeving en vitale dorpen en steden.
 
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen binnen het bestaande stedelijk gebied van Baarn. Een deel van het gebied is binnen het voorontwerp aangewezen als Cultuurhistorische hoofdstructuur - buitenplaatsen gebied. Voor de historische buitenplaatsen bestaat de opgave uit het enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling. De buitenplaatsen staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf, vaak gericht op instandhouding en exploitatie ervan. De provincie wil, voor zover dit past binnen het overige ruimtelijk beleid, ruimte bieden hiervoor. Hierbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt uitgangspunt. Buitenplaats Rusthoek ligt in de cultuurhistorische hoofdstructuur.  
 
 
Uitsnede afbeelding cultuurhistorie
 
Het ontwerp dat van 3 april tot en met 14 mei 2012 ter inzage heeft gelegen spreekt, in tegenstelling tot de structuurvisie 2005-2015, niet meer van een woningbouwopgave van 650 woningen. Voor de totale gemeente wordt thans uitgegaan van een woningbouwprogramma van 775 woningen binnen de rode contour van Baarn. Het betreft mogelijkheden voor ontwikkelingen op diverse locaties, waaronder de locaties noordelijk van de Drakenburgerweg en De Geerenweg, het Centrum en in de wijk Nieuwe Oosterhei/Vogelbuurt. In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling, hierbij is het streven dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. 
Het plangebied is niet in Ecologische hoofdstructuurgebied of in een ander door de provincie beschermd gebied gelegen.  
 
EHS overzichtskaart provincie Utrecht
 
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die strijdig zijn met het ontwerp PRS.

3.2.3 Provinciaal Ruimtelijke Verordening
Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier veilig gesteld worden. De basis van de verordening is de Structuurvisie 2005 – 2015.
De verordening is het toetsingskader met meetbare criteria als aanvulling op de Structuurvisie. In de verordening staat bijvoorbeeld op welke wijze ruimtelijke vraagstukken door de provincie beoordeeld worden. Tevens is opgenomen waaraan een bestemmingsplan van een gemeente moet voldoen.
 
Planspecifiek
 
Rode contouren provinciaal ruimtelijke verordening
 
Het plangebied ligt op basis van de kaart 'Stedelijke ontwikkeling en wonen' behorende bij de ruimtelijke verordening in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren). Regels ten aanzien van woningbouw in stedelijk gebied worden in de verordening niet gegeven. Deze richt zich met name op bedrijvenontwikkeling, mobiliteit en woningbouw in een aantal andere specifieke kernen. Voorts omvat de verordening nog een aantal regels ten aanzien van water en archeologie. Deze aspecten worden in hoofdstuk vier nader toegelicht. Het voorliggende plan is niet in strijd met de provinciale verordening. 
   
3.2.4 Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening
Naast het opstellen van een nieuwe structuurvisie is de provincie ook bezig met het opstellen van een nieuwe Ruimtelijke Verordening. De ontwerpverordening heeft van dinsdag 3 april tot en met maandag 14 mei ter inzage gelegen. 
De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.
 
Planspecifiek
De ontwerp ruimtelijke verordening gaat net als bij de vigerende verordening met name in op ontwikkelingen. Voor bestaand stedelijk gebied zijn geen specifieke regels opgenomen. Het plangebied ligt in de ontwerpverordening ook binnen het stedelijk gebied, zoals afgebeeld in de volgende afbeelding.
Uitsnede kaart Wonen en Werken ontwerp PRV

3.2.5 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
De provincie Utrecht hecht er groot belang aan om de ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen. Hiertoe heeft de provincie in 2009 een nieuwe Provinciaal Milieubeleidsplan opgesteld. Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 is op 29 april 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en begin 2012 voor een periode van twee jaar verlengd. Het plan vormt de verbindende schakel tussen het Europese en het nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds.
 
Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 biedt inzicht in waar de provincie op het gebied van milieu voor staat en wat zij wil bereiken. Het biedt structuur en flexibiliteit om in te spelen op nieuwe inzichten en veranderende omstandigheden. Het doel van het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 is het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Het uitgangspunt van het beleid is het behouden en herstellen van de milieukwaliteit in de provincie. De gezondheid van de Utrechtse burger staat hierbij centraal. Door het behouden en herstellen van de milieukwaliteit worden voorwaarden geschapen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. Het beleid richt zich op het creëren van een gezonde leefomgeving, de speerpunten hierbij zijn luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan heeft gezien de conserverende aard geen invloed op milieuaspecten als luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid. Desalniettemin zijn er in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing in hoofdstuk 4 verschillende milieuaspecten in beeld gebracht.  

3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Panorama 2015
Met het visiedocument 'Panorama 2015' heeft de gemeenteraad in 2001 de gewenste ontwikkelrichting van Baarn bepaald. De visie op Baarn is gestoeld op de bestaande situatie. Kernbegrippen zijn daarbij het versterken van het dorpse, kleinschalige en landschappelijke karakter, een efficiënt gebruik van beschikbare ruimte en een blijvend vitaal en leefbaar Baarn. Baarn is en blijft een gemeente voor alle Baarnaars. Daartoe dient het voorzieningenniveau op peil te blijven. De ruimtelijke doorwerking van Panorama 2015 is in het Ruimtelijk Structuurplan uit 2006 vastgelegd. Momenteel is een nieuwe toekomstvisie in voorbereiding (zie verder bij 3.3.3). 

3.3.2 Ruimtelijk structuurplan
De gemeenteraad van Baarn heeft op 1 februari 2006 het Ruimtelijk Structuurplan (RS) voor Baarn vastgesteld. Het doel van het RS is de kernbegrippen uit Panorama 2015 ruimtelijk te vertalen. Het RS doet daarmee uitspraken over de ruimtelijke ontwikkeling op hoofdlijnen en op de doorwerking naar het microniveau. Het behouden en versterken van het dorpse en groene karakter van het dorp Baarn bij de ontwikkelingen van nieuwbouwplannen is een hoofddoel van het RS. Het dient daarmee als afwegingskader waaraan de nieuwe plannen moeten voldoen. Om het plan structuur te geven is het gemeentelijke gebied verdeeld in gebieden die een onderlinge samenhang hebben en per gebied worden uitspraken gedaan over de inrichting van het openbare gebied en de wijze waarop de bebouwing daar het beste inpast.
 
Planspecifiek 
Onderhavig plangebied is gelegen in de deelgebieden vooroorlogs woongebied en naoorlogse woningbouw (nummer 6 en 7 op hiernavolgende kaartuitsnede) en een klein gedeelte in nummer 10, Noordschil.
 
Uitsnede Ruimtelijk Structuurplan
 
Voor het vooroorlogse woongebied is het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter, met
(half-)vrijstaande bebouwing belangrijk. Het gemêleerde karakter (variatie, functiemenging met vormen
van bedrijfsactiviteiten die passen in de woonomgeving) is een belangrijke kwaliteit in dit gebied. Bedrijven die een belasting vormen voor de woonomgeving dienen te worden gesaneerd. De vrijgekomen plekken worden idealiter benut voor woningbouw. Bij uitbreidingen van hoofdgebouwen is de nodige terughoudendheid geboden, om het bestaande karakter vanaf de openbare weg te kunnen behouden. Uitbreidingsruimte is er aan de achterzijde.
 
Het deelgebied naoorlogse woningbouw kent een beperktere opgave. Hier wordt ingezet op het behoud van de aantrekkelijke woningvoorraad. Bij ontwikkelingen wordt het doorbreken van de eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad, onder andere door het versterken van de zorgcomponent aangemoedigd. De invullig van terreinen die wellicht door bedrijfsbeëindiging of verplaatsing vrijkomen zal zich primair moeten richten op woningbouw en op de zorgcomponent.
 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen grote ontwikkelingen mogelijk. De herziening van het bebouwingsregime vindt zijn motivatie in het behouden en versterken van het dorpse en groene karakter. Daarmee is dit bestemmingsplan geheel in lijn met het Ruimtelijke Structuurplan.

3.3.3 Ontwerp toekomstvisie Baarn 2030
De Toekomstvisie Baarn in 2030 is ten tijden van het voorbereiden van onderhavig plan opgesteld als vervanger van Panorama 2015. Het ontwerp is opgesteld  in overleg met bewoners en maatschappelijke organisaties. De gemeenteraad heeft op 28 maart 2012 ingestemd met de inhoud van de toekomstvisie. Op basis van deze ontwerptoekomstvisie wordt een structuurvisie met uitvoeringsprogramma voor de gehele gemeente voorbereid. Zodoende vervangen de toekomstvisie en de nieuwe structuurvisie de beleidsstukken Panorama 2015 en het Ruimtelijk Structuurplan.
 
De aanleiding voor de toekomstvisie is dat Baarn de komende tijd voor een groot aantal uitdagingen staat. Baarn is een prachtig mooie gemeente en blijft dit graag in de toekomst. Om Baarn op de toekomst voor te bereiden worden gewenste ontwikkelingen mogelijk gemaakt en ongewenste ontwikkelingen tegengegaan. Er is echter wel een aantal bedreigingen die zowel op de korte als lange termijn op Baarn afkomen. Daarom zullen er kleinere en soms grotere veranderingen doorgevoerd moeten worden, juist om het goede te behouden. Deze Toekomstvisie bevat een integrale visie, een thematische visie, een inventarisatie, analyse en de achtergronden van de relevante onderdelen en thema’s die van belang zijn voor de in de nieuwestructuurvisie te maken keuzes.
 
Planspecifiek 
De toekomstvisie beschrijft een aantal doelen op een groot schaalniveau. Het gaat hier bijvoorbeeld om een levendig centrum met een ruim aanbod. Een woningmarkt die toekomstbestendig is. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die strijdig zijn met de toekomstvisie.  

3.3.4 Visie wonen 2012, Evenwicht in verscheidenheid
Op 9 mei 2012 is de woonvisie gemeente Baarn 'Visie wonen 2012, Evenwicht in verscheidenheid' vastgesteld. Wonen in Baarn staat voor Hoogwaardig Wonen, voor een divers samengestelde bevolking. Dit is één van de kernidentiteiten waar Baarn op bouwt. De gemeente wil deze identiteit uitbouwen, om Baarn zo ook voor komende generaties een prettig en leefbaar dorp te laten zijn. Om dit te realiseren zet de gemeente in op de volgende thema’s:
  • Kwaliteit van wonen en woonomgeving;
  • Inzet voor jonge huishoudens op de woningmarkt;
  • Senioren; 
  • Wonen met zorg; 
Per thema is beschreven wat de ontwikkelingen zijn en welke aanpak de gemeente daarbij nastreeft. In de woonvisie is dit in vier concrete maatregelen uitgewerkt: 
1.       Uitwerken ruimtelijk beleid in de Toekomstvisie 2030 en structuurvisie.
2.       Met ontwikkelende partijen (corporaties, projectontwikkelaars, aannemers) anterieure afspraken maken over prioriteitstelling in grootte en uitrusting van de woning en geschiktheid (sterrensysteem). Het advies van de WAC is hierbij van grote waarde.
3.       Na vaststelling Toekomstvisie 2030 en Structuurvisie het nieuwe ruimtelijke beleid verwerken in welstandsbeleid.
4.       Samen met provincie en omliggende gemeenten energiebesparingscampagnes voor bestaande woningen opzetten.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan is een overwegend conserverend plan. De voornaamste beleidskaders, naar aanleiding van de maatregelen van de woonvisie, zullen worden gevormd door de toekomstvisie en de welstandsnota. Uit de woonvisie volgen geen directe consequenties voor onderhavig bestemmingsplan. 

3.3.5 Speelruimteplan 'Ruimte voor spelen'
Met het Speelruimteplan voor de gemeente Baarn wil de gemeente antwoord geven op de vele vragen en opmerkingen op het gebied van spelen in Baarn. Het speelruimteplan 'Ruimte voor spelen' is in 2009 vastgesteld door de Raad. De gemeente Baarn hecht veel waarde aan voldoende mogelijkheden om te kunnen bewegen voor jong en oud. Het doel van het speelruimteplan is het creeeren en waarborgen van voldoende speelruimte in de directe leefomgeving voor kinderen in de gehele gemeente Baarn. De gemeente wil inzicht verkrijgen in een passende speelstructuur, gerelateerd aan het aantal kinderen en hun leeftijd. Het rapport 'Ruimte voor spelen' geeft inzicht in het beleid van de gemeente Baarn op het gebied van openbare speelvoorzieningen. In het plan wordt ingegaan op de relevante richtlijnen, een analyse van de huidige situatie en speelruimte, het wenselijk en het huidige openbare speelvoorzieningenniveau, de te nemen maatregelen en het te voeren beleid.
 
In het plan zijn een aantal beleidsuitgangspunten opgenomen waarmee rekening moet worden gehouden bij de inrichting, het beheer en het onderhoud van bestaande en nieuwe woonwijken.
 
Planspecifiek
Door het mogelijk maken van speelgelegenheden in de bestemmingen verkeer en groen wordt verdere uitvoering van het Speelruimteplan binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.       

3.3.6 Nota Aan-huis-verbonden activiteiten
In 2003 heeft Baarn de nota "Aan-huis-verbonden activiteiten" opgesteld en vervolgens in 2006 herzien. Met deze nota wordt een toetsingskader geboden voor de beoordeling van verzoeken voor het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen.
 
In de nota wordt een onderscheid gemaakt tussen aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Aan-huis-verbonden beroepen zijn bij recht mogelijk mits de oppervlakte van de bebouwing die hiervoor wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 50m2. Overige activiteiten zijn slechts met toepassing van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels mogelijk. Hiertoe is een lijst opgesteld van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Detailhandel komt niet in deze lijst voor.
 
Planspecifiek
De uitgangspunten van de nota zijn in het voorliggende bestemmingsplan vertaald in de planregeling.

3.3.7 Beleidskader Groen
In de Notitie Groenstructuur (2004) is de hoofdgroenstructuur van de kern Baarn geanalyseerd en vastgelegd. Hiermee kunnen afgewogen strategische beslissingen worden genomen in relatie tot het huidige areaal en in relatie tot de toekomstige ontwikkelingen. Dit is nader uitgewerkt in de notitie Beleidskader Groen (2005).
 
In de nota Groenstructuur Baarn wordt opgemerkt, dat Baarn een groene rustieke uitstraling heeft, met een charme van oude grandeur. Dat wordt vooral bepaald door de grote hoeveelheid volwassen bomen, de structurele laanbeplantingen, de parken en de samenhang met de direct omliggende bossen.
 
De naoorlogse wijken aan de noordkant hebben weliswaar enkele structurele groenelementen in de wijk, die ruimtelijke kwaliteit bieden, maar verder hebben deze wijken weinig kwaliteitsgroen in het straatprofiel. De groenvoorzieningen zijn er matig van kwaliteit, met niet-duurzame soorten (snelle groeiers) en vaak slechte groeiomstandigheden. Bovendien zijn de groenvoorzieningen nogal versnipperd, wat versterkt wordt door de grote verscheidenheid aan beplantingssoorten. Gestreefd wordt hier naar een groene uitstraling met een diffuus verstrooid bomenbestand, aldus het groenstructuurplan. Daarbij wordt uitgegaan van de vervanging van niet duurzame door duurzame soorten. Per straat zal moeten worden gekeken waar voldoende ruimte is.
 
Tevens wordt in het groenstructuurplan geconcludeerd dat er weinig samenhang is tussen groenvoorzieningen van de villaparken en de overige wijken. Verder geven de dorpsranden een heldere overgang naar het open landschap. Verder pleit het groenstructuurplan voor een versterking van de samenhang binnen Baarn. Hiertoe wordt een versterking van de structurele laanbeplanting voorgesteld, waarbij ook laanbeplanting wordt toegevoegd aan de Diepenbrocklaan, de Prof. Meierslaan, de Goeman Borgesiuslaan/Plataanlaan en de Johannes Vermeerlaan.
 
 
Huidige groenstructuur|                          Groenstructuur Baarn, visie op hoofdlijnen (uit: Groenstructuur Baarn, 2004)
 
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt aanleg en onderhoud van de gewenste groenstructuur bij recht mogelijk binnen de bestemmingen groen, water en verkeer. De groenstructuur in het plangebied is voornamelijk gesitueerd in openbaar gebied. Aangezien deze gronden in eigendom bij gemeente zijn behoeft behoud niet afgedwongen te worden middels een regeling in het bestemmingsplan. Daarmee vormt het voorliggende bestemmingsplan geen belemmering voor de beoogde doelen in het beleidskader groen.
3.3.8 Welstandsnota
Het welstandsbeleid van Baarn is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen.
 
Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. De gebiedsgerichte aanpak zal eveneens een bijdrage kunnen leveren aan een bewustere omgang met de gebouwde omgeving.
 
Het welstandsbeleid is gestoeld op een aantal criteria:
  • Algemene welstandscriteria;
  • Loketcriteria;
  • Objectgerichte welstandscriteria;
  • Gebiedsgerichte welstandscriteria;
  • Nieuwe projecten. 
Planspecifiek
Het plangebied ligt in meerdere welstandsgebieden zoals die gedefinieerd zijn in de Welstandsnota van 30 juli 2004. Het gaat om de gebieden Componistenbuurt, Noord, Groene Gebieden, Zandvoort en omgeving en Schilderswijk. In dit bestemmingsplan zijn stedenbouwkundige criteria opgenomen die mede gebaseerd zijn op kwaliteitsbeschrijvingen en criteria uit de welstandsnota, zie hiervoor paragraaf 2,3 bebouwingsregeling. In de welstandsnota zijn criteria opgenomen waaraan een omgevingsvergunning moet voldoen met het oog op redelijke eisen van welstand. Deze toetsing vindt plaats bij een omgevingsvergunning. In dit bestemmingsplan wordt op de welstandscriteria dan ook niet nader ingegaan.

3.3.9 Milieubeleidsplan 2012 - 2015
Het milieubeleidsplan vormt het kader voor de uitvoering van de gemeentelijke milieutaken voor de periode 2012-2015, geeft richting aan en verschaft een overzicht van alle uit te voeren gemeentelijke milieutaken in de planperiode. Aanleiding voor het opstellen van een nieuw Milieubeleidsplan is het verstrijken van de planperiode van het oude plan (2007-2010) en de vele nieuwe beleidsontwikkelingen op milieugebied.
 
De belangrijkste grondslagen van het milieubeleid voor de gemeente Baarn zijn: het waarborgen van de leefbaarheid en het bevorderen van een duurzame ontwikkeling. Verder heeft een Milieubeleidsplan een bij wet geregelde status (Wet milieubeheer, art. 4.16 en art. 4.19 lid 3) evenals het hieraan gekoppelde milieu uitvoeringsprogramma (Wet milieubeheer, art. 4.20).
 
Het Milieubeleidsplan maakt aan externe partijen duidelijk wat zij van de gemeente Baarn kunnen verwachten op het gebied van milieubeleid en hoe zij hierop hun beslissingen / handelingen kunnen afstemmen.
 
Planspecifiek
Het milieubeleidsplan formuleert een groot aantal criteria en actiepunten. In de nota is dit onderverdeeld op basis van de thema's leefbaarheid en duurzaamheid.
De milieuaspecten onder leefbaarheid betreffen aspecten als luchtkwaliteit, geluid, bodem etc. Deze aspecten dienen in een bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening verantwoord te worden. Op deze aspecten wordt in hoofdstuk vier dan ook nader ingegaan.
Met duurzaamheid wordt in de nota bedoeld: Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen of af te wentelen op mensen die elders leven. In de nota wordt dit met name uitgewerkt door klimaatbeleid en een groot aantal projecten. Deze onderdelen hebben geen impact op het bestemmingsplan of zijn niet ruimtelijk relevant.
4 Onderzoek
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro en artikel 3.1.6 lid 1.f van de Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan. Het voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er komen geen activiteiten genoemd in kolom 1, 2 of 3 voor. Derhalve is het onderhavige bestemmingsplan niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
De gemeente heeft in 2005 een bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan opgesteld. Het bestemmingsplan is echter conserverend van aard. De bestaande functies blijven behouden. Nadere toetsing aan het bodembeleid is dan ook niet noodzakelijk.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan is een overwegend conserverend bestemmingsplan. Er worden geen uitbreidingen mogelijk gemaakt van potentieel luchtvervuilende bestemmingen en er worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet milieubeheer.

4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh | per 01-04-2012):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Er zijn geen spoorlijnen of gezoneerde industrieterreinen binnen de invloedssfeer van het plangebied gelegen. Derhalve is alleen wegverkeerslawaai van toepassing. De meeste wegen in het plangebied hebben een 30 km/uur-regiem. Voor de 50 km/h of wegen met een hogere snelheid in het plangebied of binnen de invloedsfeer, zoals de Rijksweg A1, Amsterdamsestraatweg (N221), Drakenburgerweg, Geerenweg, Eemnesserweg, Van Heemstralaan, Chopinlaan, Plataanlaan, Eemstraat en Eemweg, zijn geluidsonderzoeken noodzakelijk als de bebouwingssituatie binnen de onderzoekszone van de weg wordt gewijzigd.
 
Bij een overschrijding van de grens van 48 dB op de voorgevel is een specifiek onderzoek noodzakelijk. Binnen dit bestemmingsplan wordt er langs deze wegen geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing opgericht. Daarnaast is het niet mogelijk om de huidige geluidsgevoelige bebouwing dichter naar de wegen te bouwen enkel in het verlengde van de voorgevelrooilijn of daarachter wordt uitbreiding van bestaande woningen mogelijk gemaakt. Indien de voorgevelrooilijn van geluidgevoelige objecten niet wijzigt, bestaat er geen wettelijke onderzoeksverplichting.
De ontwikkelingen zoals in paragraaf 2.2 beschreven zijn allen tot stand gekomen middels een planologische procedure. Indien noodzakelijk is tijdens deze procedure reeds voldaan aan de onderzoeksverplichting. Nader onderzoek is voor onderhavig bestemmingsplan dan ook niet nodig. Het aspect geluid heeft geen consequenties voor dit bestemmingsplan.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe bedrijven of nieuwe uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven. De huidige bedrijven zijn zodanig vergund dat de hindercontouren van deze bedrijven niet strijdig zijn met milieuwetgeving. Bij nieuwe gevoelige bestemmingen of bedrijven dient de milieuzonering in acht te worden genomen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's van zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. 
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde geografische plaats. Het gaat daarbij om de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting, transportroute of buisleiding overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen in die inrichting of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen langs die transportroute of door die buisleiding, ervan uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op de betreffende plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door risicocontouren. Het plaatsgebonden risico geldt als een grenswaarde ten aanzien van kwetsbare objecten en als een richtwaarde ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten. Via een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) of vooraf (wettelijk) vastgestelde afstanden kunnen risicocontouren worden bepaald. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6.
Bij groepsrisico is het aantal personen binnen het invloedsgebied bepalend. Het is een maat voor de kans dat, door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen, een groep mensen,die niet rechtstreeks bij de activiteit is betrokken, tegelijk komt te overlijden. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het groepsrisico. 
 
Raadpleging van de provinciale risicokaart laat vervoer over risicovolle Bevi-inrichtingen zien, vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding en over weg en tenslotte is een deel van het plangebied buitendijks gelegen.
 
Uitsnede risicokaart provincie Utrecht
4.2.5.1 Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Planspecifiek
Net buiten het plangebied zijn twee Bevi-inrichtingen gelegen. Het gaat om het BP tankstation aan de Eemweg 25 en Esso Groeneveld aan de Amsterdamsestraatweg 42a. Bij het op de risicokaart aangegeven tankstations aan de Drakenburgerweg 2 is geen sprake meer van verkoop van LPG.
 
Eemweg 25
In onderstaande figuur is het invloedsgebied van het tankstation vanaf het reservoir weergegeven. Aangezien dit invloedsgebied over het plangebied ligt dient rekening te worden gehouden met het tankstation.
 
Figuur: invloedsgebied vanaf het LPG reservoir vanaf het LPG tankstation aan de Eemweg 25
 
Voor de inrichting is bij besluit van 30 januari 1990 een revisievergunning inzake de Hinderwet (heden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) verleend. Bij besluit van 4 juli 2008 is de doorzet aan LPG gemaximaliseerd tot 1000 m3 per jaar.
 
Plaatsgebonden risico
LPG tankstations zijn categoriale inrichtingen. Dit wil zeggen dat op grond van het Bevi rekening moet worden gehouden met vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico.
De afstanden uit tabel 1 van bijlage 1 bij de Revi moeten mede in acht genomen worden bij het nemen van besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij het nemen van dergelijke besluiten is, blijkens de nota van toelichting bij het Bevi, sprake van een nieuwe situatie, ook al wordt een feitelijk reeds bestaande situatie opnieuw vastgelegd in een bestemmingsplan (conserverend bestemmingsplan). Ook de bestuursrechter interpreteert het Bevi in deze zin. (Bron: VROM (inmiddels IenM), Informatieblad “Implementatie Convenant LPG-autogas 2005, veelgestelde vragen en antwoorden”).
 
Conform tabel 1 van bijlage 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) moet worden voldaan aan de afstanden als genoemd in onderstaande tabel.
 
Tabel 1. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar
 
 
De in tabel 1 vermelde afstanden liggen bij een doorzet tot 1000 m3 buiten het plangebied. Hiermee is er vanwege het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plangebied.
 
Groepsrisico
“Conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient het groepsrisico te worden verantwoord. Om inzicht te krijgen in de hoogte van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de LPG-rekentool. De rapportage is
als bijlage 1 opgenomen en geeft inzicht in de aanwezigheid van personen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation en de hoogte van het groepsrisico. Uit deze rapportage is af te leiden dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Evenmin is sprake van een toename van het groepsrisico nu het onderhavig plan louter conserverend van aard is.
De mogelijkheden tot hulpverlening in geval van een calamiteit bij het LPG tankstation zijn voldoende nu op ongeveer 1,3 kilometer vanaf het LPG tankstation zich de brandweerpost te Baarn aan de Plataanlaan 2 bevindt. Op ongeveer 1,5 kilometer bevindt zich het Meander Medisch centrum locatie Baarn. Daarnaast zijn er voldoende vluchtwegen van het LPG-tankstation af gericht en bevinden zich geen (verminderd) zelfredzame personen binnen het invloedsgebied. Ten slotte plaatst de Veiligheidsregio in haar advies geen opmerkingen ten aanzien van zelfredzaamheid en hulpverlening. De gemeente – gelezen het advies van de Veiligheidsregio – ziet evenmin aanleiding tot (aanvullende) maatregelen en acht gelet op het voorgaande het groepsrisico verantwoord.”
  
Amsterdamsestraatweg 42a
In onderstaande luchtfoto is de afstand vanaf het LPG reservoir tot de rand van het invloedsgebied weergegeven. Het LPG vulpunt en afleverzuil zijn op grotere afstand gelegen. Het invloedsgebied van het LPG tankstation raakt het plangebied. Binnen het plangebied liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Hiermee vormt het tankstation vanwege externe veiligheid geen belemmering voor het bestemmingsplan Baarn Noord.
 
Figuur: afstand vanaf het LPG reservoir tot de rand van het invloedsgebied (150 mtr)
  
50 KV-station
Aan de Gaslaan 28 is aan de binnenzijde van een woningblok een groot 50 KV-station gelegen. Op basis van de provinciale risicokaart is op te maken dat geen plaatsgebonden risicocontour geldt voor deze inrichting. De kabels en leidingen naar dit station zijn bestemd middels een dubbelbestemming  om in het kader van een goede ruimtelijke ordening deze leidingen afdoende te beschermen.
 
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De bestaande aanwezige risicovolle inrichtingen voldoen aan de wettelijke eisen. Met uitzondering van het groepsrisico ter plaatste van 'De Wiekslag' is een toename van het huidige huidige groeps- of plaatsgebondenrisico niet aan de orde. Wat betreft het groepsrisico ter plaatse van 'De Wiekslag' kan geconcludeerd worden dat het toeneemt, maar dat de risico's aanvaardbaar zijn.
 
Gasontvangstation
Verantwoording groepsrisico
Baarn wil een gezonde en veilige leefomgeving waarborgen en veiligstellen. Dit betekent dat mensen zijn beschermd tegen onnodige milieurisico’s. De raad zet hierbij in op een zo duurzaam en veilig mogelijke ruimtelijke ontwikkeling. Beschikbare locaties moeten optimaal worden benut en risico’s zoveel als mogelijk verkleind en beheerst. Hierbij is van belang dat afstand wordt aangehouden tussen kwetsbare functies en risicobronnen. In bestaande gevallen waarin dat niet op korte termijn mogelijk is, spant de gemeente zich maximaal in om de risico’s tot een acceptabel niveau te beperken en een structureel veilige situatie te creëren.
 
Zoals gezegd bevindt zich in het plangebied een gasontvangstation nabij het woonzorgcomplex ‘De Wiekslag’. Hoewel de wet dit niet voorschrijft, acht de gemeente het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening belangrijk dat zorgvuldig naar het groepsrisico wordt gekeken.
 
Het groepsrisico kan worden omschreven als ‘de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is’.
 
Het gaat dus kort gezegd om de kans dat een groep personen ineens overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ter beoordeling van het groepsrisico sluit de gemeente aan bij de systematiek voor de verantwoording van het groepsrisico, zoals die in het externe veiligheidsbeleid gangbaar is1. Hierna zal op de verschillende aspecten worden ingegaan. Vooropgesteld wordt dat het onderhavige bestemmingsplan conserverend van aard is en slechts het geldend planologisch kader verankert: er vindt geen verdichting plaats in de nabijheid van het gasontvangstation.
  1. De omvang van het groepsrisico
Om meer zicht te krijgen in de omvang van het groepsrisico is een kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) uitgevoerd door KEMA (zie bijlage 2). Deze QRA is getoetst door het RIVM2, dat concludeert dat de QRA correct is uitgevoerd volgens de concept-rekenmethodiek voor de aardgastransportinrichtingen van de Gasunie met inachtneming van het interimstandpunt voor de faalfrequenties. In de QRA is de bevolkingsdichtheid geïnventariseerd tot op een afstand van 200 meter. Dit is het grootste effectgebied (breuk van de ingaande leiding). De bevolkingsgegevens zijn door de DCMR ter beschikking gesteld en door de gemeente Baarn geverifieerd. In het bijzonder is in de QRA rekening gehouden met 48 (nacht) tot 51 (overdag) personen aanwezig in ‘De Wiekslag’ en 300 personen aanwezig in het sportcentrum ‘De Trits’3.
 
Het berekende groepsrisico is hieronder in een grafiek (FN-curve) weergegeven, met op de verticale as de cumulatieve kans per jaar (F) en op de horizontale als het aantal slachtoffers (N). Uit deze grafiek is af te leiden dat het groepsrisico (ruim) onder de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor inrichtingen ligt4.
 
FN curve bestemmingsplan Baarn Noord (blauw: het groepsrisico; rood: oriëntatiewaarde)5
 
Tevens is het groepsrisico berekend voor de situatie zonder ‘De Wiekslag’6. Wanneer dit groepsrisico met bovenstaande grafiek wordt vergeleken, is te zien dat ‘De Wiekslag’ weliswaar een (geringe) bijdrage levert aan het groepsrisico, maar dat in beide gevallen het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.

  1. Maatregelen
Omdat wordt voldaan aan de norm van het plaatsgebonden risico en alleen een geringe toename van het groepsrisico is waar te nemen, is het treffen van maatregelen niet nodig. Desondanks is aan Kiwa Gastechnology gevraagd een aantal mogelijk risicoreducerende maatregelen te beschouwen (zie bijlage 3). Allereerst is beschouwd of de capaciteit van het gasontvangstation (tijdelijk) beperkt kan worden. Het bleek theoretisch mogelijk om tijdens de zomerperiode gedurende 3,6 maanden de capaciteit te verlagen. Dit levert een (zeer) beperkte risicoreductie op: het groepsrisico blijft na het nemen van deze maatregel vrijwel gelijk7.
Tevens is een generieke verlaging van de capaciteit van het gasontvangstation beschouwd. De capaciteit zou dan moeten worden opgevangen door naburige stations in Amersfoort, Bunschoten en Hoogland. Dit is echter ingrijpende maatregel die kosten voor de Gasunie met zich meebrengt en mogelijk binnen de betreffende gemeenten leidt tot vergelijkbare knelpuntsituaties zoals in Baarn. Gelet op de beperkte risicoreductie enerzijds en de impact op de bedrijfsvoering van de Gasunie en ruimtelijke impact binnen andere gemeenten respectievelijk de leefomstandigheden van de bewoners van ‘De Wiekslag’ anderzijds, worden deze maatregelen niet in overweging genomen. Verplaatsing op korte termijn van het gasontvangstation wordt evenmin in overweging genomen gelet op de zeer hoge kosten8.
Ook de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) adviseerde9 organisatorische en technische maatregelen te treffen. De organisatorische maatregel bestaat daarin dat het gasontvangstation regelmatig wordt geïnspecteerd en goed wordt onderhouden. Inspecties vinden periodiek plaats. Het beheer en onderhoud is een taak van de drijver van de inrichting. Mocht hierin tekort worden geschoten, dan kan hiertegen in het kader van de genoemde inspecties handhavend tegen worden opgetreden. Daarnaast is geadviseerd om gasdetectie aan te brengen. Hierop wordt hierna onder 3. Ingegaan. Ten slotte wordt aanbevolen om voorzieningen aan de gevel en het glasoppervlak te treffen. Hierop is hiervoor onder 2. reeds ingegaan.
  1. Hulpverlening en zelfredzaamheid
De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) heeft eveneens advies uitgebracht (zie bijlage 4). De VRU gaat in op één specifiek knelpunt: ‘De Wiekslag’ nabij het gasontvangstation. De VRU beveelt aan - in navolging van de DCMR (zie hiervoor) - om gasdetectie met doormelding naar zowel een alarmcentrale als ‘De Wiekslag’ aan te brengen. Dit bevordert een snelle ontruiming gelet op de verminderde zelfredzaamheid van de bewoners van ‘De Wiekslag’. Het ontruimd zijn van ‘De Wiekslag’ bij het ter plaatse komen van de brandweer in het geval van een relevant incidentscenario zal de kans op slachtoffers verkleinen en daarmee de slagkracht en mogelijkheden voor optreden door de brandweer aanmerkelijk verbeteren, zo merkt de VRU op10. De gemeente is voornemens de verplichting van gasdetectie met doormelding aan de drijver van de inrichting op te leggen.
De bereikbaarheid beoordeelt de VRU als voldoende11. De objecten zijn van meerdere kanten bereikbaar en voor hulpverleningsdiensten zijn verschillende aanrijdroutes mogelijk. De primaire en secundaire bluswatervoorzieningen werden aanvankelijk als onvoldoende beoordeeld. De VRU adviseerde om de bluswatercapaciteit uit te breiden met 3 geboorde putten om zo voldoende bluswatercapaciteit te genereren voor het opwerpen van een waterscherm en de inzet van waterstralen om een eventuele gaswolk met de lucht te verdunnen. De 3 extra putten zijn inmiddels gerealiseerd. Met deze uitbreiding is bovendien de inzet van bluswater van meerdere kanten geborgd. Daarnaast dragen deze extra bluswatervoorzieningen bij aan een verbeterde brandweerinzet bij andere objecten in de omgeving. Dit zijn bijvoorbeeld incidenten bij Gemeentewerken, de hoogbouw Eemborg en het kinderdagverblijf aan de Prof. Krabbelaan – Prof. Fockema Andrealaan. De gemeente is reeds overleg met de brandweer gestart om te komen tot adequate aanvalskaarten, waarin deze blusputten zijn meegenomen.
Ten slotte merkt de VRU op dat de gemeente ervan mag uitgaan dat de betreffende afdeling van de brandweer onderzoek zal doen naar de aanvullende preparatieve voorzieningen, zoals adequate plannen en procedures (bereikbaarheidskaart, aanvalsplan) zodat het brandweerpersoneel snel kan beschikken over de juiste informatie en benodigd materieel snel ter plaatse kan zijn12. De VRU biedt ook aan om met de gemeente mee te denken over mogelijke organisatorische of technische maatregelen, zoals risicocommunicatie of een goed geoefende BHV-organisatie bij ‘De Wiekslag’. De gemeente is hierover reeds in gesprek met de brandweer en beide eigenaren van ‘De Wiekslag’ (Zorgpallet Soest/Baarn en Stichting woningbouwcorporaties Gooi- en Omstreken) om te komen tot een goed ontruimingsplan.
  1. Alternatieven
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe bedrijven of uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven toegelaten. Evenmin worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zowel de omvang van het groepsrisico als de hulpverlening en de zelfredzaamheid zijn niet zodanig dat de situatie uit veiligheidsoogpunt op voorhand onacceptabel is. Dit geldt ook voor het door de VRU gesignaleerde knelpunt ‘De Wiekslag’. Na het treffen van maatregelen – de 3 extra putten - is uitplaatsing van ofwel het gasontvangstation ofwel ‘De Wiekslag’ niet aan de orde. Bovendien brengt verplaatsing maatschappelijk onverantwoord hoge kosten met zich13.
Ten slotte spant de gemeente zich in om in overleg met de Gasunie/STEDIN tot afspraken te komen omtrent de verplaatsing van het gasontvangstation naar de locatie De Noordschil. Mogelijk vindt deze verplaatsing reeds binnen afzienbare termijn plaats, waarna het gasontvangstation nabij de Wiekslag buiten gebruik kan worden gesteld en geen externe veiligheidsrisico’s meer met zich brengt.

Conclusie
Op grond van voorgaande overwegingen acht de raad de het groepsrisico verantwoord. Hierbij kent de gemeente met name gewicht toe aan het feit dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en het groepsrisico niet significant toeneemt en (ver) onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Daarbij komt dat de locatie voldoende bereikbaar is en is voorzien in adequate bluswatervoorzieningen. De veiligheid van omwonenden is hiermee voldoende gegarandeerd. Daarbij wordt speciaal aandacht besteedt aan de totstandkoming van adequate aanvalskaarten en een goed ontruimingsplan en wordt een doormeldinstallatie voorgeschreven. Bovendien wordt door deze voorzieningen de veiligheidssituatie bij andere objecten in de omgeving verbeterd. Aanvullende maatregelen en uitplaatsing worden vanwege beperkte veiligheidswinst, hoge maatschappelijke kosten, de impact op bedrijfsvoering Gasunie en de leefkwaliteit in ‘De Wiekslag’ niet in overweging genomen. Ten slotte is er sprake van een tijdelijke situatie. Op initiatief van Gasunie en Stedin en met medewerking van de gemeente wordt gestreefd naar een verplaatsing van het gasontvangstation naar De Noordschil, zodat het gasontvangstation nabij ‘De Wiekslag’ binnen aanzienlijke termijn buiten gebruik kan worden gesteld.


1 Zie het Besluit externe veiligheid inrichtingen, artikel 13, het Besluit externe veiligheid buisleidingen, artikel 12 en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, par. 4.3
2 RIVM, 2011, QRA Gasontvangststation Baarn, RIVM, Bilthoven, 30 augustus 2011 (kenmerk 187/11 CEV Lah/sij-3147)
3 Kema, 2011, p. 10-11 en bijlage 2
4 Art. 13, lid 1, onder b Bevi
5 KEMA, 2011, p. 20
6 KEMA, 2011, p. 19
7 KIWA, 2012, p. 10
8 KIWA, 2012, p. 11, ook de DCMR beveelt dit in haar advies van 10 mei 2011 aan (DCMR, 2011, Landelijk steunpunt BRZO Beoordeling VR - Advisering gemeente Baarn, DCMR, Schiedam, 10 mei 2011 (kenmerk 21147153)
9 Tussen € 980.000,- en € 1.350.000,-
10 DCMR, 2011, Landelijk steunpunt BRZO Beoordeling VR - Advisering gemeente Baarn, DCMR, Schiedam, 10 mei 2011 (kenmerk 21147153)
11 VRU, 2011, p. 1-2
12 VRU, 2011, p. 2
13 VRU, 2011, p. 4
14 KIWA, 2012, p. 8; de kosten van verplaatsing van ‘De Wiekslag’ – d.w.z. opschuiven van het gebouw met ca. 10 meter -worden op € 860.000,-geschat. Aanvullend zullen de bewoners – waaronder dementerende bejaarden – circa een week elders moeten worden ondergebracht wat juist voor deze groep erg lastig is

4.2.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er het Besluit externe veiligheidbuisleidingen en de Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Planspecifiek
Er lopen meerdere aardgasleidingen langs en door het plangebied. Onderstaande tabel en kaartuitsnede tonen deze leidingen.  
  
Overzicht aardgasleidingen rondom plangebied
 
Object Activiteit  Aanduiding op kaart Inwendige diameter  Risicoafstand
PR (10-6
Buisleiding Gasunie Transport aardgas  1 17,5 inch 0 m 
Buisleiding Gasunie  Transport aardgas   2 12,2 inch  0 m  
Buisleiding Gasunie Transport aardgas   3 12,0 inch  0 m  
Overzichtstabel aardgasleidingen
 
De Gasunie heeft per brief van mei 2011 aan de gemeente Baarn verzocht na te gaan of sprake is van een overschrijding van het groepsrisico vanwege hoge druk aardgasleidingen in de gemeente Baarn. Het bestemmingsplan is louter conserverend van aard. Naar aanleiding hiervan heeft het Servicebureau|Gemeenten een risicoberekening uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit de berekening blijkt dat geen van de nabij het plangebied gelegen buisleidingen een PR 10-6/jaar contour heeft. Het groepsrisico wordt per kilometer buisleiding berekend. De hoogste kans op een overschrijding van de oriënterende waarde kan worden aangetroffen voor de leidingen nabij de Hermesweg en de Drakenburgerweg. Het hoogst berekende groepsrisico bedraagt 0,046 maal de oriënterende waarde.
 
Het groepsrisico dient conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid te worden verantwoord. Omdat de hoogte van het groepsrisico minder is dan de waarde bedoeld in artikel 12, 3e lid onder b, worden risicobeperkende maatregelen niet in de verantwoording meegenomen.
 
Voor de risicoberekening wordt verwezen naar de bijlage bij dit bestemmingsplan. Naast de hoogte van het groepsrisico is hier tevens de bevolking waarmee is gerekend in opgenomen. Grenzend aan het plangebied zelf is de brandweerpost Baarn aan de Plataanlaan 2 gevestigd. Het Meander Medisch Centrum locatie Baarn ligt aan de rand van het plangebied aan de Molenweg 2. In tegenovergestelde richting van de aanwezige buisleidingen bevinden zich afdoende vluchtwegen.
 
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en het groepsrisico neemt niet toe en is (ver) onder de oriëntatiewaarde gelegen. Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico verantwoord is.

4.2.5.3 Buitendijksgebied
Een gedeelte van het plangebied is buitendijks gelegen. Deze ligging brengt risico's met zich mee. Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitendijkse gebied zal vooraf met provincie en waterschap gekeken moeten worden naar de toelaatbaarheid van deze ontwikkelingen gelet op de ligging. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die het risico voor overstroming of de gevolgen van overstroming vergroten. Bij de toetsing van de ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 2.2 is reeds gelet op de buitendijkse ligging. Daarmee is de gedeeltelijke buitendijkse ligging van het plangebied geen belemmerend aspect bij voorliggend bestemmingsplan.

4.2.5.4 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg
Momenteel staat het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen nog in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
 
Zowel het hoofdwegennet als de grote vaarwegen zijn opengesteld voor alle vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
In de bijlage van de Rnvgs zijn vooruitlopend op de inwerkingtreding van het basisnet reeds voor alle rijkswegen de vervoershoeveelheden GF3 voor het berekenen van het GR opgenomen.Onderstaande figuur geeft de voor het plangebied relevante wegvaknummers weer.
 
Figuur: Wegvaknummers
 
Conform bijlage 5 van de Rnvgs corresponderen de wegvaknummers U1 en U91 met 4000 transporten GF3 (LPG) voor de berekening van het GR. Voor wegvaknummer U50 is geen vervoershoeveelheid opgenomen aangezien dit geen Rijksweg betreft.
 
Rijkswaterstaat houdt tellingen van het vervoer van gevaarlijke stoffen op de weg bij. Dit gebeurt conform de “Telmethodiek voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op de weg,
23 augustus 2005”. Voor wegvaknummer U50 is uitsluitend het transport van brandbare vloeistof LF2 vermeld. Conform de oude risicoatlas vermeld Rijkswaterstaat dat rekening moet worden gehouden met 244 transporten LF2 per jaar.
 
Vuistregels
In de Handleiding risicoanalyse transport zijn vuistregels opgenomen om aan te geven wanneer een risicoberekening zinvol is. Voor autosnelwegen is hierbij aangegeven dat wanneer het aantal transporten GF3 lager is dan 4000 een autosnelweg geen PR 10-6 contour heeft.
Conform de populator tool van de risicokaart moet voor de industrieterrein Noordschil rekening worden gehouden met de in onderstaande figuur aangegeven bevolking. Vanwege het louter conserverend karakter van het plan is ook geen sprake van een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico kan om die reden achterwege blijven.
  
Figuur: bevolking op industrieterrein Noordschil.
 
De in bovenstaande figuur aangegeven bevolking komt neer op ca 35 personen per hectare. Deze dichtheid is lager dan de in Handleiding risicoanalyse transport vermelde vuistregels ten aanzien van de minimale dichtheid voor de toetsing van het groepsrisico. Hieruit volgt dat het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. 
 
In 5.2.3 van de Circulaire risicoanalyse vervoer gevaarlijke stoffen is vermeld dat er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. In verband met de effectenvan een ongeval met gevaarlijke stoffen, die soms verder reiken dan 200 meter, kunnen maatregelen in de sfeer van zelfredzaamheid, goede vluchtwegen, slimme bouwvoorschriften en specifieke voorlichting worden overwogen. Het plangebied Baarn- Noord ligt op meer dan 200 meter vanaf de A1. Gezien deze afstand, in combinatie met bovenstaande conclusie dat uit vuistregels volgt dat het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde, zijn er geen aanvullende maatregelen om het groepsrisico te beperken noodzakelijk.
 
Route vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen de gemeente Baarn is een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over deze wegen vind tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In onderstaande afbeelding is de route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen weergegeven middels rode wegen en paars-roze gebieden.
 
Figuur: route gevaarlijke stoffen
 
Uit bovenstaande figuur blijkt dat vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vind over de N221, de Drakenburgerweg en de Geerenweg.
Voor de N221 moet volgens tellingen van Rijkswaterstaat rekening worden gehouden met 244 transporten LF2 (o.a. benzine) per jaar. Voor de Drakenburgerweg/Geerenweg zijn geen tellingen bekend. Bij het tankstation aan de Drakenburgerweg wordt geen LPG meer verkocht. Aangenomen mag worden dat er afgezien van LF2 geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over deze wegen. Transporthoeveelheden LF2 zijn lager dat via de N221.
In de Handleiding risicoanalyse transport is vermeld dat minimaal 35562 transporten aan LF2 benodigd zijn om een 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico te creëren op de rand van een weg binnen de bebouwde kom.
Hieruit volgt dat er geen belemmeringen voor het plangebied zijn vanwege de vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid waterschap Vallei en Eem
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015
Het vorige waterbeheersplan werd geschreven voor de periode 2004-2007 en is verlengd tot en met 2009. De Waterwet (2009)verplicht het waterschap om voortaan telkens voor een periode van zes jaar een water-beheerplan op te stellen, in plaats van met een vierjaarlijkse cyclus. De basis van het nieuwe plan wordt gevormd door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld. In het nieuwe waterbeheersplan wordt dus voortgebouwd op de in de vorige planperiode behaalde resultaten en wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Het waterbeheersplan 2010-2015 is op 17 september 2009 door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Dit is het eerste plan dat onder het regime van de nieuwe wet is opgesteld. Het behandelt drie programma's van het waterschap in één plan, te weten:
  1. Het programma veilige dijken. In dit programma wordt veiliggesteld dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming van buitenwater. In dit geval de Eem en de Randmeren.
  2. Het programma voldoende en schoonwater. Dit programma gaat over de wijze waarop het waterschap omgaat met zichtbare oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel van het programma is dat het water beschikbaar is en dat het van goede kwaliteit is en dat het water geen overlast veroorzaakt.
  3. Het programma Zuivering afvalwater. Dit programma houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlakte wordt geloosd. Dit heeft als doel dat de kwaliteit van het oppervlakte water zo min mogelijk wordt beïnvloed. Hiermee zal dit programma essentieel bijdragen aan het totale waterbeheersplan.
Afspraken notitie waterschap Vallei en Eem en gemeente Baarn
In het kader van de watertoets hebben de gemeente Baarn en het Waterschap Vallei en Eem een afspraken notitie opgesteld. Hierin staat een aantal afspraken over de hantering van de watertoets. Bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen wordt er vanuit de sectie planontwikkeling bepaald of contact opgenomen dient te worden met het waterschap. Indien advies nodig is, wordt het plan aangeleverd aan het waterschap en wordt deze in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het waterschap zal na beoordeling een wateradvies opstellen en toesturen. De noodzaak voor het vragen om advies is afhankelijk van de omvang van de ruimtelijke ingreep, de mogelijke effecten op het watersysteem en de aanwezige knelpunten in het watersysteem. 
Het waterschap hanteert hierbij de volgende criteria om te bepalen of het waterschap vroegtijdig betrokken dient te worden bij een ruimtelijk plan of besluit:
  • er veranderingen optreden in het watersysteem, zowel in kwantitatieve (bijvoorbeeld demping of  vergraving van watergangen, onttrekking oppervlakte water en/of grondwater) als kwalitatieve zin (bijvoorbeeld lozing in oppervlaktewater);
  • water afkomstig uit de bodem wordt geloosd op watergangen (zie ook de Keur van het waterschap);
  • er een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, die groter of gelijk is aan 0,10 ha (1000 m²);
  • er herontwikkeling plaatsvindt waarbij bestaande (stedenbouwkundige) structuren worden gewijzigd (zoals herinrichting stedelijk gebied en bedrijventerreinen);
  • er bestaande knelpunten in de waterhuishouding (oppervlakte- en grondwater) aanwezig zijn zowel in het plangebied als in aangrenzende gebieden;
  • de lozingssituatie wijzigt;
  • er een waterkering in het plangebied valt;
  • er rioolpersleidingen, rioolgemalen, poldergemalen en rioolzuiveringsinstallaties in of dichtbij het plangebied liggen;
  • er natte ecologische verbindingszones aanwezig zijn (zie ook het Waterhuishoudingsplan van de provincie Utrecht);
  • het gaat om een functiewijziging (bijvoorbeeld de aanleg van kanoroutes en de wijziging of toekenning van de functie wonen aan het water).
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het bestemmingsplan is een overwegend conserverend plan. Het biedt geen uitbreiding van verhardingsmogelijkheden, vergrote mogelijkheden om water te dempen of een verruiming van de mogelijkheden die anderszins verstorend kunnen werken op de waterhuishouding. Daarmee zal dit plan niet leiden tot nadelige veranderingen van het watersysteem. Het aspect water vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in wijzigingen van parkeersituaties, een toe- of afname van verkeersaantrekkende werking of wijzigingen in de verkeerssituatie. De wijzigingen voortkomend uit de ontwikkelingen (zie § 2.2) zijn tijdens de procedure van de vergunningverlening reeds onderzocht.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.5.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Voor de EHS in de provincie Utrecht is op 9 juni 2011 een aanvullend besluit genomen De provincie heeft samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler in het provinciaal natuurbeleid en voor de uitvoering ervan. De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in de structuurvisie van de provincie. In overeenstemming met het akkoord zet de provincie zich in om 1.506 ha natuur te realiseren. Het akkoord voorziet ook in een groene contour (3.000 ha): de EHS kan hier door andere partijen op vrijwillige basis worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Zolang de EHS hier nog niet is gerealiseerd biedt de provincie de ruimte om het bestaande gebruik voort te zetten, maar wordt grootschalige ontwikkelingen voorkomen die het realiseren van de EHS onmogelijk maken. Voor onderhavig plangebied heeft dit geen directe gevolgen.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000 gebied. De meest nabijgelegen beschermingsgebieden Arkemheen en Eemmeer liggen beide op ruime afstand ten noorden en ten oosten van het plangebied. Conform het gestelde in paragraaf 3.2.2. is het plangebied tevens buiten de EHS gelegen. Gezien het overwegend conserverende karakter van het bestemmingsplan worden er geen significante effecten verwacht op deze gebieden. De Natuurbeschermingswet legt geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan.
4.5.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. Hierdoor hoeft in het kader van het op te stellen bestemmingsplan geen nader onderzoek te worden gedaan naar mogelijk beschermde soorten. Indien er wordt gebouwd of indien er een andere activiteit plaats gaat vinden, zal er dan wel rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten. Voor dit bestemmingsplan heeft de Flora- en faunawet geen gevolgen.
4.6 Archeologie
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om archeologische potentie in te schatten.
 
De Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHS) geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in de provincie Utrecht. De Atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap.
 
Uitsnede Cultuurhistorische Atlas
 
Volgens de cultuurhistorische kaart ligt de planlocatie gedeeltelijk binnen een gebied met een hoge archeologische trefkans. Archeologisch onderzoek is hierdoor noodzakelijk. 
 
Planspecifiek
Daar het voorliggend bestemmingsplan een conserverend plan is worden geen nieuwe mogelijkheden geboden aan bodemingrepen. Middels een dubbelbestemming zullen de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd worden.
4.7 Cultuurhistorie
 
4.7.1 Beschermde dorpsgezichten
Binnen het plangebied zijn twee Rijksbeschermde dorpsgezichten gelegen. Het betreft hier het 'Rode Dorp' en een klein gedeelte van 'Prins Hendrikpark e.o.'.
 
Beschermde dorpsgezichten plangebied
 
Rode Dorp
De begrenzing van het Rode Dorp wordt gevormd door een rechthoek van wegen, waarbinnen twee pleinen liggen met elk een eigen karakter. De structuur van het gebied is vrijwel symmetrisch. Het aantal en de grootte van de bouwblokken wijken enigszins van deze symmetrie af. De twee pleinen zijn met elkaar verbonden door de Veldheimweg.
 
Het Mesdagplein heeft een langgerekte, zeshoekige opzet waarbij de woonblokken het plein een besloten karakter geven. Aan de zuidzijde is de Veldheimweg de centrale toegangsweg, terwijl aan de noordzijde twee wegen schuin naar het plein voeren. Dit zijn de Blommerstraat en de Apolstraat.

De Neuhuysstraat vormt vanaf de oostzijde een overbouwde entree tot het plein. De in baksteen met decoratief metselwerk opgetrokken bouwblokken vormen een architectonische eenheid en worden gekenmerkt door forse, met pannen gedekte mansardekappen met brede, lage dakkapellen in de onderste dakschilden. De langgerekte dakschilden, evenwijdig aan de straat, worden regelmatig doorbroken door topgevels. De voorgevels van de woningen zijn voorzien van gevelstenen met verschillende voorstellingen, zoals een pelikaan, otter, slak, eik, zonnebloem, fazant en wingerd, maar ook thema’s als ‘rust’ en ‘wel thuis’.
 
Het zuidelijk deel van de buurt met de Breitnerstraat en Marisstraat is gesitueerd rond een met kastanjebomen omzoomd plein, dat een rechthoekige plattegrond heeft met afgeronde zijden aan de zuidkant. Het plein wordt doorsneden door de Veldheimweg, waarlangs eveneens kastanjebomen zijn geplant. De bebouwing bestaat aan de noordzijde uit twee forse U-vormige bouwblokken met zeer hoge mansardekappen met brede schoorstenen. Aan de overige zijden van het plein is de bebouwing kleinschaliger en meer divers. Hierdoor heeft het plein een minder besloten karakter dan het Mesdagplein.
 
Een derde pleintje wordt gevormd door de splitsing van de Apolstraat en de Israëlstraat aan de noordwestzijde van de buurt. De bebouwing van deze en de andere wegen rond het plein wordt gekenmerkt door kleinschalige woonblokken. Deze zijn, net als de bouwblokken ten noorden van het Mesdagplein, overwegend gedekt met zadeldaken. Binnen het gebied bestaat de bestrating uit klinkers, terwijl beide pleinen een aanleg met gras hebben. Aan het Mesdagplein zijn beukenhagen en bomen ter omsluiting van het grasveld geplant. De woonhuizen hebben kleine voortuintjes, soms met hagen.
 
 
Architectuur Rode Dorp
 
Taxushagen omzomen eveneens het plein aan de Marisstraat. Hier zijn kastanjebomen geplant die de Veldheimweg en de Marisstraat flankeren. De woningen in de U-vormige blokken worden ontsloten door een stervormig padenpatroon, geflankeerd door hagen. Het driehoekige pleintje aan de Apolstraat is beplant met taxushagen en bloesembomen. De over het algemeen ruime achtertuinen hebben een overwegend groen karakter.
 
Prins Hendrikpark e.o.
Het tweede beschermd dorpsgezicht in het bestemmingsplan betreft het Prins Hendrikpark e.o. Dit beschermd dorpsgezicht ligt voor een klein deel in onderhavig bestemmingsplan. Het overgrote deel ligt in andere  bestemmingsplannen waaronder Wilhelminapark.
 
Het betrekkelijk kleine maar ruim opgezette villapark is naar het ontwerp uit 1883 van tuinarchitect H. Copijn overeenkomstig aangelegd op een driehoekig terrein van het Baarnse Bos en vormt een overgangszone tussen de bosrijke voormalige domeinen van Soestdijk en de verdichte kern van het dorp Baarn. De ligging van het gebied op een stuwwal zorgt voor aanzienlijke hoogteverschillen. Het verschil tussen het oostelijk en het westelijk deel bedraagt zo’n 6 meter, wat goed afleesbaar is aan de lager gelegen spoorlijn.
De groenstructuur omvat de laanbeplanting in het openbare gebied en de (bos)beplanting op de particuliere terreinen. Het profiel van de gebogen lanen bestaat uit een rijbaan van circa 4 meter in asfalt met hier en daar een brede klinkerstrook en een royale onverharde bermstrook, waarin hoogopgaande laanbeplanting (beuken, linden, eiken) is opgenomen. In profiel afwijkend is de Prinses Irenelaan met trottoirs en een incidentele beplanting met berken. De laanbeplanting aan de Van Heutszlaan met twee dubbele rijen beuken aan de zijde van het Baarnse Bos is nog grotendeels intact, terwijl de oorspronkelijke beplanting van de Amsterdamsestraatweg ter hoogte van het plangebied grotendeels is verwijderd door herinrichtingen. Daarnaast is de grote variëteit aan groen op de particuliere terreinen van belang en karakteristiek voor de landschappelijke aanleg. Deze bestaat overwegend uit sierbomen als beuk, eik en linde en uit groenblijvende soorten als taxus, thuja, hulst en rododendron. Deze laatste beplanting is bij de aanleg van het villapark aangebracht als aanvulling van de (bestaande) bosbeplanting. Op de relatief grote binnenterreinen zijn boom(groepen), die uit grove den en eik bestaan, als overblijfselen van het Baarnse Bos bewaard gebleven. Deze vinden we vooral in de strook evenwijdig aan de Van Heutszlaan, die nagenoeg vrij van bebouwing is.
De afzonderlijke villaterreinen zijn te beschouwen als kleine afzonderlijke landschapsparken met een afwisseling tussen open gazons met een enkele grote solitaire boom aan de openbare weg en gesloten coulissen, die bestaan uit volwassen bomen en een vaak dichte onderbegroeiing aan weerszijden en achter de villa’s. De afstand van de midden op de percelen verhoogd geplaatste villa’s tot de weg bedraagt ongeveer 15 meter (20 meter aan de Van Heutszlaan) en biedt ruimte aan een gazon, dat doorgaans wordt omsloten door een met grind verharde, gebogen dubbele oprijlaan voorlangs de vaak wat hoger geplaatste villa. Op diverse plaatsen in het park zijn de oorspronkelijke (smeed)ijzeren hekwerken en entreepalen nog aanwezig.
De bebouwingsstructuur wordt gekenmerkt door overwegend eind 19e-eeuwse grote solitaire villa’s op een vierkante of rechthoekige plattegrond en bestaat veelal uit vier bouwlagen (basement, bel-etage, verdieping en zolder). Het basement is als een plint uitgevoerd, terwijl met een omlopende profiellijst de horizontale scheiding tussen bel-etage en verdieping is aangegeven. De gevels zijn verticaal geleed, waarbij de aangebouwde, vaak in hout uitgevoerde serres en veranda’s de relatie met de tuin aangeven. De samengestelde dakpartijen krijgen door middel van uitkragend houtsnijwerk in topgevels een extra accent. Concentraties van oude villa’s in oorspronkelijke setting vinden we langs de Van Heutszlaan en langs de Julianalaan/Prins Bernardlaan, nabij residentie Prins Hendrikpark. De na 1945 door herverkaveling, afsplitsing of vervanging toegevoegde woonhuizen hebben veelal een horizontale geleding en zijn introvert van karakter door wegplanting achter struiken en bomen.

Planspecifiek
De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht betekent niet dat er niets in het plangebied mag veranderen. Het historische karakter kan prima intact blijven, wanneer de veranderingen zorgvuldig worden begeleid en nieuwe gebouwen zorgvuldig worden ingepast. Met instandhouding van het historische karakter kan een beschermd dorpsgezicht zich ontwikkelen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling voor deze dorpsgezichten.

4.7.2 Monumenten
Baarn Noord kent, weliswaar in mindere mate dan enkele andere gebieden in Baarn, een groot aantal monumenten binnen het plangebied. In de onderstaande opsomming is er onderscheid gemaakt tussen Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. 
 
Rijksmonumenten
J.F. Kennedylaan 100, aanwijzingsnummer 511674 (complex), Buitenplaats Rusthoek
Dalweg 7,  aanwijzingsnummer 511721, De Berkjes
  
Gemeentelijke monumenten
Acacialaan 6
Berkenweg - Acacialaan (begraafplaats),
Dalweg 1c
Eemnesserweg 94
Eemnesserweg 98
Eemnesserweg 102
Gaslaan 2 -2a
Kerkstraat 1
Kerkstraat 19
Kerkstraat 43
Marisstraat 2 – 20 en 22 – 40 (het Rode Dorp)
Mesdagplein 1 - 39, 2 - 38 (het Rode Dorp)
Veldheimweg 48 (het Rode Dorp)
Veldheimweg 51 (het Rode Dorp)
Weteringstraat 17
Weteringstraat 19
 
Planspecifiek
De monumenten en de buitenplaats worden vanuit sectorale wet- en regelgeving beschermd, het verankeren van de monumenten in het bestemmingsplan kan daarbij als enkel een signaleringsfunctie dienen.
4.8 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het plan voorziet niet in ontwikkelingen. De ontwikkelingen in paragraaf 2.2 zijn reeds gerealiseerd, dan wel in uitvoering. Middels de legesverordening en diverse anterieure overeenkomsten heeft de gemeente de planbegeleidingskosten verhaald op de initiatiefnemers. Derhalve is het plan economisch uitvoerbaar.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).     
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:  
5.4.1 Bedrijf
De bestemming bedrijf is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige (legale) bedrijven, met daarbij horende terreinen, bouwwerken, gebouwen en andere voorzieningen. De bestemmingsregeling maakt het mogelijk om op de gronden met deze bestemming bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit te voeren. In afwijking hiervan zijn uitsluitend bedrijven in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan wanneer dit als dusdanig is aangegeven op de verbeelding. Geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.
Per bestemmingsvlak is maximaal één woning per bedrijf toegestaan.
5.4.2 Bedrijf - Gasontvangstation
De gronden met de bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' zijn bestemd voor nutsvoorzieningen ten behoeve van de distributie van gas met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en er mogen enkel gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
5.4.3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn bestemd voor nutsvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en er mogen enkel gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
5.4.4 Detailhandel
In het plangebied is een supermarkt gesitueerd. De bestemming detailhandel maakt het mogelijk enkel op de 1e bouwlaag (begane grond) detailhandelsactiviteiten uit te voeren. Wonen is enkel in de bovenliggende bouwlagen mogelijk. Goot- en bouwhoogte zijn via de verbeelding conserverend vastgelegd.  
5.4.5 Gemengd
De bestemming gemengd is een combinatiebestemming van twee of meer reguliere bestemmingen volgens de SVBP. Wanneer op gronden twee of meer functies naast elkaar mogelijk zijn en niet ondergeschikt zijn aan de andere functies kan gekozen worden voor deze gemengde bestemming. In onderhavig plan zijn binnen de bestemming gemengd de volgende combinaties van functies mogelijk: wonen, kantoor, detailhandel, medische voorzieningen en een sportschool. Voorts zijn ondergeschikte functies en bouwwerken mogelijk als: entreeportalen, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en er mogen enkel gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
Bij deze bestemming is de mogelijkheid opgenomen om het aantal woningen per hoofdgebouw met ten hoogste 1 woning te vergroten. Deze mogelijkheid is opgenomen in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid.
5.4.6 Groen
De gronden met de bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, parkeerstroken en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het is niet mogelijk op deze gronden gebouwen op te richten. Bouwen van andere bouwwerken is mogelijk, mits per perceel niet meer wordt gerealiseerd dan 10 m2, de hoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter en het bouwwerk ten dienste van de bestemming groen is.
5.4.7 Horeca
Binnen het plangebied zijn twee horecaondernemingen gesitueerd. Het aan de Amsterdamsestraatweg 42 gevestigde restaurant is onder de bestemming horeca opgenomen in het bestemmingsplan. Dezelfde bestemming is ook opgenomen voor het café-restaurant aan de Zandvoortweg 132. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding en er mogen enkel gebouwen in de bouwvlakken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
5.4.8 Kantoor
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen. Buiten het bouwvlak is het mogelijk aan- uit en bijgebouwen op te richten met een maximale grootte van 50 m2. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn.
5.4.9 Maatschappelijk
Binnen het plangebied zijn een aantal maatschappelijke functies aanwezig. Deze functies, variërend van kerk tot verpleeghuis krijgen allen een uniforme bestemming met een specifieke aanduiding. De goot- en bouwhoogte is evenals de regeling van aan-, uit- en bijgebouwen conform overige bestemmingen zoals kantoor, bedrijf en wonen.
5.4.10 Tuin
De gronden die zijn gesitueerd tussen de woningen en de openbare ruimte zijn bestemd voor tuin. Binnen deze bestemming is het enkel mogelijk erfafscheidingen, speeltoestellen, pergola's en andere bouwwerken te plaatsen. Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk erkers, entree- of tochtportalen op te richten binnen de bestemming. Tevens worden, onder voorwaarden en middels een afwijkingsbevoegdheid, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogelijk gemaakt tot een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevel van de aangrenzende woningen.
5.4.11 Verkeer
De voor verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor ontsluitingswegen en straten waarbij de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van verkeer. Groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, carpoolplaatsen en andere bouwwerken zijn mogelijk. De bouwhoogte voor deze andere bouwwerken mag niet meer dan 9 meter bedragen.  
5.4.12 Water
De waterpartijen, kaden en oevers zijn bestemd met de bestemming water. Bouwen van andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming is mogelijk mits de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
5.4.13 Wonen
De meeste woningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming wonen. Een klein gedeelte valt onder de bestemming detailhandel (zie eerder). De gronden voor de bestemming wonen zijn aangewezen voor wonen en voor een aan huis verbonden beroep.
 
Het maximaal aantal woningen is vastgesteld op het aantal woningen dat ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van onderhavig plan. Bij de aanduiding gestapeld zijn gestapelde woningen toegestaan. Deze regeling is opgenomen omdat bij meergezinswoningen de bebouwingstypologie mogelijk aanzienlijk kan wijzigen zonder dat het totaal aantal woningen wijzigt. Dit wordt als een ongewenste ontwikkeling beschouwd en zodoende niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Het toevoegen van woningen is middels een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
In het plan is een maximaal aantal vierkante meters aangegeven voor bebouwing buiten het bouwvlak. Het gaat hier om aanbouwen, bijgebouwen, schuren en overkappingen.
Het aan huis verbonden beroep is gelimiteerd op 25% van het bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 50m2 per woning. Middels een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk dit maximum te vergroten tot 100m2.
5.4.14 Wonen - Buitenplaatsen
De voor Wonen - Buitenplaatsen aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een buitenplaats. Op deze gronden is het mogelijk te wonen en de gebouwen ten behoeve van een kantoor te gebruikten. Tevens zijn maatschappelijke of sociaal-culturele functies toegestaan. Middels een omgevingsvergunningstelsel wordt behoud en ontwikkeling van de aanwezige waarden nagestreefd.
5.4.15 Leiding Gas - Hoogspanning
In het plangebied komen twee dubbelbestemmingen voor met als enkel doel om de aanwezige nutsleidingen te beschermen. Het gaat om een elektriciteitsleiding en een gasleiding. Voor beide typen leidingen zijn respectievelijk de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning en Leiding - Gas opgenomen. In de regels is opgenomen dat wanneer werkzaamheden uitgevoerd gaan worden op de betreffende gronden, die nadelig kunnen zijn voor deze leidingen, eerst toestemming van de leidingbeheerder  gegeven moet worden.
5.4.16 Waarde - Archeologie
Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Wanneer de ondergrond geroerd wordt boven in de regels aangegeven diepte of oppervlak dan is archeologisch onderzoek vereist om te bepalen of geen archeologische waarden in het geding zijn. Op basis van het verkennend onderzoek kan nader onderzoek vereist worden dan wel kan bepaald worden dat de voorgenomen grondwerkzaamheden uitgevoerd kunnen worden.
5.4.17 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Zoals in paragraaf 2.2.10 en 4.7.1 vermeld zijn in het plangebied twee beschermde dorpsgezichten gelegen. Deze gebieden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische, ruimtelijke en stedenbouwkundige waarden en voor het behoud en herstel van de infrastructuur, groenstructuur en bebouwingsstructuur van het beschermde dorpsgezicht. Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is deze bescherming in het bestemmingsplan verankerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag inspraak en artikel 3.1.1 Bro overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 26 oktober 2012 t/m donderdag 6 december 2012 voor inspraak ter inzage gelegen. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan in deze periode naar de verschillende overlegpartners verstuurd. Gedurende de periode zijn 8 inspraakreacties en 3 vooroverlegreacties ontvangen. De ingekomen reacties zijn in de 'Reactienota Overleg en inspraak' (zie bijlage 6) samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
6.3 Verslag zienswijzen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft het ontwerp van het bestemmingsplan “Baarn Noord” van vrijdag 3 mei 2013 tot en met donderdag 13 juni 2013 voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in het Baarns Weekblad van 2 mei 2013 en in de Staatscourant van 2 mei 2013. Daarnaast heeft publicatie plaatsgevonden in de Baarnsche Courant van 3 mei 2013 en het Elektronisch Gemeenteblad (1 mei 2013) van de gemeente Baarn.
Tijdens deze periode zijn 20 zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen, zie bijlage 7, is aangegeven of en op welke wijze de zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
  • 1. LPG Groepsrisico berekeningsmodule, project Eemweg 25
  • 2. Kwantitatieve risicoanalyse gasontvangststation Baarn, Kema, Kenmerk: 74100064 GCS 11.R.51758, 29 juli 2011
  • 3. Advisering veiligheidsniveau GOS nabij zorgcentrum "De Wiekslag" te Baarn, Kiwa Gas Technologie B.V., Projectnummer: 110801457, 24 januari 2012
  • 4. Repressieve maatregelen t.b.v. seniorencomplex De Wiekslag i.v.m. scenario's gasontvangstation, Veiligheidsregio Utrecht, 09-08-2011
  • 5. Kwantitatieve Risicoanalyse externe veiligheidsberekening buisleiding Baarn, Servicebureau|Gemeenten, november 2012
  • 6. Reactienota Overleg en inspraak
  • 7. Nota van Zienswijzen