direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Schimmelpenninckstraat 36 - 22 t/m 25
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.OV00097-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 13 maart 2022 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend betreffende het realiseren van twee bedrijfsruimten.

Het realiseren van deze bedrijfsruimten is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Amersfoort-oost'. Het plangebied heeft een woonbestemming met de functieaanduiding 'garage'. Een kantoorfunctie is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Om deze ontwikkeling te realiseren dient een uitgebreide planologische procedure in de vorm van een Wabo projectbesluit (artikel 2.12 lid a onder 3º) doorlopen te worden. Hiermee kan worden afgeweken van het geldende het bestemmingsplan.

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk 'Stadskern' in het centrum van Amersfoort. Het plangebied met de twee beoogde kantoorruimten heeft het adres 'Schimmelpenninckstraat 36 - 22 t/m 25 gekregen. Het plangebied is gelegen op een binnenplaats tussen de Schimmelpenninckstraat en de Hooglandseweg-Zuid. De binnenplaats staat via een smalle weg in verbinding met de Hooglandseweg-Zuid. De binnenplaats wordt aan de noordzijde begrenst door de intercity spoorlijn richting Enschede / Zwolle. Aan de overige zijden wordt de binnenplaats omringt door de garageboxen, waarvan er met dit initiatief vier van worden gesloopt. Het pleintje is in een vervallen staat.

Het plangebied is kadastraal bekend op de volgende percelen:

Gemeente Amersfoort, Sectie G, Nummer 3058;

Gemeente Amersfoort, Sectie G, Nummer 3288;

Gemeente Amersfoort, Sectie G, Nummer 3289;

Gemeente Amersfoort, Sectie G, Nummer 3290;

Gemeente Amersfoort, Sectie G, Nummer 3349.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0001.jpg"

Afbeelding planlocatie. Binnen de rode cirkel is het plangebied. Bron: Google maps.

1.2.1 Planologische situatie

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Amersfoort-oost' (vastgesteld op 2012-10-02). Het plangebied kent een 'wonen' en 'wonen-2' bestemming met de functieaanduiding 'garage'. Ook heeft het gebied een dubbelbestemming 'Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0002.png"

Plangebied uit bestemmingsplan 'Amersfoort-oost'. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Doelstelling

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt de aanvraag omgevingsvergunning gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Dit is vereist op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Naast een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan betreft de aanvraag omgevingsvergunning ook de activiteit bouwen. Na het doorlopen van de procedure kan de bouw van de twee kantoorruimten worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige en de beoogde nieuwe situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet, waarin vanwege de relatief geringe omvang van het project met name wordt ingegaan op de gemeentelijke beleidsuitgangspunten. Rijks- en provinciaal beleid is voor dit project minder relevant. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkeling, door het verantwoorden van milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De garages worden momenteel gebruikt als opslag behorende bij de woning op de Hooglandseweg-zuid 28. Op de afbeelding hieronder is een foto van de huidige situatie zichtbaar (zie rode cirkel). Binnen de rode cirkel is de loods met het witte dak zichtbaar, als ook de vier garageboxen. Het pleintje wordt momenteel gebruikt als parkeerplaat en staat via een smalle zijstraat in verbinding met de Hooglandseweg-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0003.jpg"

Zijaanzicht plangebied. Bron: Google maps

 

De luchtfoto hieronder weergeeft het bovenaanzicht van de huidige situatie. De vier garageboxen worden samen met de loods en een gedeelte van de schuur gesloopt om ruimte te maken voor de twee kantoorruimten.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0004.png" Foto van de huidige situatie van het plangebied. Bron: ingediende documenten

2.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie is na het slopen van de eerder genoemde objecten ruimte vrijgemaakt voor de bouw van de twee kantoorruimten. De eerste kantoorruimte heeft een bruto grondoppervlakte van ongeveer 91 m2. De tweede kantoorruimte heeft een brutogrondoppervlakte van ongeveer 59 m2. Er wordt voor ca. 245 m2 aan bebouwde grond verwijderd, waardoor er vergroening plaatsvindt. De twee kantoorruimten hebben samen een bruto vloeroppverlakte van ca. 230m2 , verdeeld over twee bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0005.jpg"

Bovenaanzicht toekomstige situatie. Bron: ingediend door initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0006.jpg"

Zijaanzicht toekomstige situatie. Bron: ingediend door initiatiefnemer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor het projectbesluit (behalve de relevante milieuwetgeving, deze wordt behandeld in hoofdstuk 4). Het beleid vormt het kader voor toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen.

Vanwege de geringe omvang van het project wordt alleen het gemeentelijk beleid opgenomen in deze ruimtelijke onderbouwing. Rijks- en provinciaalbeleid spelen niet bij ontwikkelingen op deze schaal.

3.2 Ontwerp omgevingsvisie Amersfoort

In deze omgevingsvisie bundelt de gemeente de hoofdlijnen van al het beleid voor het fysieke domein en de voorgenomen ontwikkelingen tot 2030. Omdat veel ontwikkelingen langer zullen duren en veranderingen langer doorwerken wordt ook gekeken naar de mogelijke situatie in 2040 en grote consequenties op langere termijn, twee generaties vooruit.

De omgevingsvisie geeft richting aan alle keuzes over het gebruik en de inrichting van de ruimte in de stad. Zo vormt de omgevingsvisie de basis voor beleid en regels die meer gericht zijn op de uitvoering: de omgevingsprogramma's, -plannen en –vergunningen. En zo is de omgevingsvisie het afwegingskader als een ruimtelijk initiatief niet in een bestemmingsplan of - na het inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 - in het omgevingsplan past.

De omgevingsvisie heeft zes ontwikkelopgaven vastgesteld.

1. Een groene stad in een groene omgeving die water omarmt

Gezond samenleven betekent een stad met voldoende ruimte voor water en groen en een robuust en goed functionerend natuurlijk systeem. Een groene stad in een groene omgeving biedt ruimte voor ontspanning, recreëren, ontmoeten en gezond bewegen. Een gezonde leefomgeving levert een positieve bijdrage aan een gezonde leefstijl, aan sociale cohesie in wijken en een gezonde leefomgeving met ruimte voor rust, stilte en schone lucht. In deze omgeving is er ook ruimte voor de intrinsieke waarde van natuur. De biodiversiteit wordt versterkt met voldoende en goed verbonden water en groen voor mensen en dieren. Om te komen tot een duurzame, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving zijn water en bodem zoveel mogelijk leidend bij de inrichting van de (openbare) ruimte.

De omgevingsvisie beschrijft een aantal deelopgaven die deze ontwikkelopgave kunnen versterken:

  • Een groene stad met water. Amersfoort dient klimaatbestendig te zijn, met een vergrote en robuuste biodiversiteit. Ook dient er ruimte te zijn voor water.
  • Bereikbaar en voldoende groen voor mensen en dieren.
  • Een gezonde leefomgeving die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten.
  • Een gezonde en gevarieerde leefomgeving in het landelijke gebied.

2. Een duurzame CO2-neutrale stad

Er wordt gekozen voor hernieuwbare energie en materialen. Gezond samenleven betekent minder broeikasgassen uitstoten en werken aan schone lucht. Dit draagt bij aan de gezondheid en het welzijn van mensen en dieren. Om de opwarming van de aarde te willen beperken, is een verandering in gedrag nodig. In de toekomst is het streven om een circulaire stad te zijn die niet meer bijdraagt aan de CO2-uitstoot. Het doel is om in 2030 minimaal 55% CO2 te reduceren en in 2050 100 % CO2-neutraal te zijn. Om deze doelstelling te realiseren, zal er voldoende hernieuwbare elektriciteit en duurzame warmte gerealiseerd en gebruikt moeten worden. Daarnaast is een betrouwbare, robuuste infrastructuur van groot belang om de stijgende en veranderde vraag naar energie te kunnen faciliteren. Er vindt in de komende jaren een steeds grotere verschuiving van centraal gestuurde energieoplossingen naar decentrale en lokale initiatieven plaats. Ook is het nodig om grondstoffen in kringloop te houden en afval zo hoogwaardig in de kringloop terug te brengen. Hiervoor is het goed scheiden en inzamelen van stoffen cruciaal. Er wordt gestreefd naar een inclusieve en zo snel mogelijke transitie van het energiesysteem en de omgang met grondstoffen.

Om een duurzame, CO2 neutrale stad te realiseren zijn een aantal deelopgaven opgesteld.

  • Bouw aan het energiesysteem van de toekomst met duurzame hernieuwbare elektriciteit en duurzame warmte voor de bebouwde omgeving.
  • Realiseer duurzame, CO2-neutrale bouw.
  • Sluit de kringlopen, creëer een circulaire economie in 2050.

3. Een stad met een duurzame mobiliteit

De focus is op actieve en duurzame mobiliteit met meer ruimte voor fietsers en voetgangers.

Amersfoort is in de toekomst een bereikbare en leefbare stad die actieve mobiliteit (lopen en fietsen) en openbaar vervoer omarmt. Nabijheid is het sleutelwoord. Door verschillende functies compact en gemengd te bouwen langs levensaders en op centraal gelegen, goed toegankelijke ontmoetingsplekken, in de directe nabijheid van voorzieningen en openbaar vervoersknooppunten, wordt actieve mobiliteit en het gebruik van openbaar vervoer gestimuleerd en wordt autogebruik beperkt. Ook wordt parkeerregulering ingezet. Dit leidt samen tot een beter leefklimaat en een lagere parkeerbehoefte, waardoor meer ruimte ontstaat voor groen en klimaatadaptatie en meer ruimte om te verblijven en gezond te bewegen. Door de fietsers meer ruimte te bieden en het doorgaande autoverkeer door het centrum en door de wijken zoveel mogelijk te beperken, wordt ingezet op de verandering in de keuze van vervoerswijze. Het verstedelijkingsconcept van levensaders en ontmoetingsplekken draagt hieraan bij. Een aantal deelopgaven zijn opgesteld:

  • Creëer een bereikbare stad die actieve mobiliteit omarmt;
  • Transitie naar emissieloze mobiliteit;
  • Versterk landelijke en regionale bereikbaarheid.

4. Een inclusieve en aantrekkelijke stad om in te wonen

Amersfoort biedt een thuis voor iedereen en de stad dient gezond te groeien met voldoende diversiteit. Gezond samenleven betekent dat alle mensen een thuis hebben en zich thuis voelen. Dat geldt voor bestaande inwoners en het grote aantal woningzoekenden. De stad groeit zodat iedereen een thuis kan hebben. Prettig wonen – je thuis voelen – gaat naast het hebben van een betaalbare en passende woning ook over een gezonde leefomgeving en hoe mensen samenleven. Veel verschillende mensen kunnen hier naast en met elkaar leven, waarbij iedereen zichzelf kan zijn en zich verbonden kan voelen. De deelopgaven zijn als volgt opgesteld:

  • Gezond groeien en leefbare wijken. Denk aan de nieuwbouw van voldoende woningen, het bouwen aan een compacte stad, inbreiden boven uitbreiden, het aantrekkelijker maken van de bestaande wijken en kansen benutten bij bestaande woningen.
  • Passende ouderenhuisvesting en wonen met zorg. Er wordt gelet op beter passend woonaanbod voor ouderen en zorg en voorzieningen dichter bij huis.
  • Een thuis voor iedereen. Betaalbaar wonen voor lage en middeninkomens. Voldoende variatie van soorten woningen en ruimte voor vernieuwende woonvormen.

5. Een stad met een veelzijdige en veerkrachtige economie

Het aantal arbeidsplaatsen dient mee te groeien met het aantal inwoners en de economie dient een bijdrage te leveren aan een duurzame, circulaire, inclusieve, gezonde en leefbare stad.Amersfoort is in de toekomst een stad met een veelzijdige economie met werkgelegenheid die goed aansluit bij de kwaliteiten en behoefte van onze eigen inwoners. Met economische activiteiten die bijdragen aan de levendigheid en aantrekkelijkheid van de stad, een hoog voorzieningenniveau én ondernemers die met innovatieve oplossingen bijdragen aan het eerlijk, duurzaam en toekomstbestendig maken van de stad. De uitdaging is om in de verdichtende stad de groeiende ruimtebehoefte voor bedrijven en voorzieningen te faciliteren. De ruimtebehoefte van bedrijven dient zoveel mogelijk in de bestaande stad te worden opgevangen. Dit vraagt om zorgvuldig ruimtegebruik. Daarom dienen duidelijke kaders helderheid te scheppen voor wat het economisch perspectief is voor bedrijvigheid in de stad. Bedrijventerreinen en kantorenlocaties spelen een belangrijke rol bij het huisvesten van Amersfoortse bedrijven. Maar ook het 'werken in de wijk', de binnenstad en de verschillende winkel/recreatiegebieden zijn belangrijk voor bedrijvigheid en werkgelegenheid.

Er zijn deelopgaven opgesteld die het bovenstaande kunnen versterken.

  • Een gezonde woonwerkbalans en passend werk voor iedereen;
  • Inzet op hoogstedelijke, gemengde interactiemilieus rond de OV-knooppunten;
  • Toekomstbestendige bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
  • voldoende betaalbare ruimte voor bedrijven in de wijken;
  • een vitale detailhandel in kansrijke winkelgebieden.

6. Een stad waarin voorzieningen meegroeien

De voorzieningen dienen mee te groeien met de groei van het aantal inwoners. Maatschappelijke voorzieningen hebben een belangrijke rol als ontmoetingsplekken in de stad. In een stad met een groeiend aantal inwoners, groeit ook de vraag naar voorzieningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in stedelijke voorzieningen en voorzieningen op buurt- of wijkniveau. De groeiende groep senioren en inwoners met een beperking zorgt voor een extra vraag naar cultuur, recreatie, dienstverlening en zorg. Door de groeiende groep kinderen en jongeren stijgt de behoefte aan onderwijs, opvang en ruimte voor sport en spel. De veranderende vraag naar voorzieningen zal niet overal in de stad gelijk zijn. De deelopgaven zijn als volgt geformuleerd:

  • Passende maatschappelijke en sportvoorzieningen dienen voor iedereen toegankelijk, multifunctioneel en goed bereikbaar te zijn.
  • Versterken culturele voorzieningen in en rondom het stadshart.

3.2.1 Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling past bij de vierde ontwikkelopgave van de ontwerp omgevingsvisie Amersfoort. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande bebouwde locatie, waar ruimte vrij wordt gemaakt voor extra kantoorruimten. Het ontwerp omgevingsvisie heeft voor het zomerreces 2023 ter inzage gelegen, de verwachting is dat de gemeenteraad in het najaar de omgevingsvisie gaat vaststellen. Nu er nog geen sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde omgevingsisie wordt in de volgende paragraaf ook getoetst aan de geldende structuurvisie Amersfoort 2030.

3.3 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.

De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.

Uitgangspunten

Een uitnodigingsplanologie vraagt om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woningaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0007.png"

Uitsnede visiekaart Amersfoort 2030.

3.3.1 Planspecifiek

Met het ontwikkelen van deze locatie wordt een deel van het vervallen pleintje opgeknapt en wordt een aantrekkelijker leefklimaat bevorderd. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.

3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro). Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied én voorziet de stedelijke ontwikkeling in een aantoonbare actuele marktbehoefte dan wordt voldaan aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.

3.4.1 Planspecifiek

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het plan voorziet in het toevoegen van twee kantoorruimten. Aangezien het brutovloeroppervlakte van het te bouwen kantoorgebouw niet meer dan 500 m2 betreft, is in beginsel geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

3.5 Nota parkeernormen

In de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2009, gewijzigd januari 2020, zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's waar bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling geen extra parkeerdruk in het openbaar gebied geeft.

In het gemeentelijke parkeerbeleid en de te hanteren parkeernormen is een onderscheid gemaakt naar locaties. Dit is gebeurd vanuit de doelstelling om bij te dragen aan een bewuster mobiliteitsgedrag en vervoerwijzekeuze. Daarbij zijn de parkeernormen afhankelijk gesteld van de plaats waar de ontwikkeling plaatsvindt in relatie tot onder andere de loopafstand tot een OV-punt. Dichtbij een OV-knooppunt mogen minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan elders, om zo het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Bij woningen geldt als locatie-indeling: binnenstad, schil en rest bebouwde kom. De schil bestaat uit de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad. De planlocatie ligt in het gebied dat is aangewezen als 'rest bebouwde kom'.

3.5.1 Planspecifiek

Op grond van artikel 4 van de beleidsregel toepassing parkeernormen 2021 kan er afgeweken worden van de parkeereis buiten de binnenstad, maar binnen het parkeerreguleringsgebied, voor kleine ontwikkelingen, niet zijnde woonfuncties, met een totale parkeereis (vaste gebruikers en bezoekers) van 3 of minder parkeerplaatsen, door een ontheffing te verlenen van de geldende parkeereis. Voor de beoogde ontwikkeling wordt een parkeereis van 2 extra parkeerplaatsen gesteld. Daarmee wordt voldaan aan de randvoorwaarden om mee te werken aan een ontheffing. Door het gebruiken van de ontheffing worden geen extra parkeermogelijkheden in het plan gerealiseerd.

3.6 Conclusie beleid

Het beleidskader vormt geen belemmering voor de haalbaarheid voor het voorliggend plan en maakt daarmee het realiseren van de twee kantoorruimten op de planlocatie mogelijk.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten behandeld. Onderwerpen die niet worden behandeld kunnen als niet relevant voor deze ontwikkeling worden aanschouwd.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

Inleiding 

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 12 maart 2019 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet is ook in het ter plaatse geldende bestemmingsplan Amersfoort-Oost een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen opgenomen, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

4.2.2 Archeologie in relatie tot het projectgebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het projectgebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het projectgebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500 m2 en met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0008.jpg"

Planlocatie binnen de zwarte cirkel op de archeologie beleidskaart. Bron: Gemeente Amersfoort

4.2.3 Planspecifiek

Met dit initiatief worden de kantoorruimten bij elkaar niet groter dan 500m2. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering en geluid

Voor de beoordeling van de vraag hoe de nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot eisen van goede ruimtelijke ordening, is aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). De bestemmingen op omliggende percelen zijn hierbij van belang. De ontwikkeling dient geen negatieve gevolgen voor de omliggende percelen te veroorzaken en vice versa dient de omgeving geen belemmering te veroorzaken voor de realisatie van twee kantoorruimtes. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden voor milieubelastende activiteiten tot gevoelige bestemmingen.

Als aan de richtafstanden voldaan wordt is het aannemelijk dat er geen hinder zal ontstaan voor de omgeving. Als niet aan de richtafstanden kan worden voldaan is een nadere onderbouwing nodig om te bepalen of aan een goede ruimtelijke ordening kan worden voldaan.

4.3.1 Planspecifiek

Bedrijfsruimten zijn geen geluidgevoelige functies. Een akoestisch onderzoek rondom weg- of railverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk. De betreffende ontwikkeling kan wel een bron van geluid zijn naar de omgeving. Rondom de planlocatie zijn percelen met een woonbestemming met daarop woningen aanwezig. De woningen mogen geen hinder ondervinden van de activiteiten in de kantoorruimtes. De richtafstand is 10 meter. De afstand tot de nabijgelegen woningen is minimaal 30 meter. Volgens de Handreiking Bedrijven en milieuzonering zijn bedrijven in categorie A mogelijk. Categorie B is ook mogelijk als de kantoorruimten bouwkundig afgescheiden zijn van woningen.

4.4 Bodem

4.4.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek (laten) verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe functies dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.4.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.4.3 Planspecifiek

Op de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is in de bijlage opgenomen. Zowel in de boven als ondergrond is lichte verontreiniging van zware metalen PCB, PAK en minerale olie aangetroffen. In het grondwater is geen vervuiling aangetroffen. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Het resultaat uit het verkennend bodemonderzoek staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Trillingen

Het plangebied ligt op een afstand van ca. 35 meter ten zuidoosten van de spoorbaan Amersfoort – Apeldoorn/Amersfoort – Harderwijk. Gegeven de relatief korte afstand van de toekomstige gevellijn die het dichtst bij de spoorbaan is gesitueerd, zijn voelbare trillingen in de bedrijfsruimten op voorhand niet uit te sluiten waardoor onderzoek noodzakelijk is als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. Op het gebied van trillingen bestaan geen wettelijke grenswaarden voor optredende trillingniveaus in kantoren en ateliers vanwege railverkeer. Om een goed werk- en leefklimaat te garanderen wordt getoetst aan de streefwaarden uit Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” uit augustus 2002 van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B). De streefwaarden hebben betrekking op voelbare trillingen tot 100 Hz. Boven de 100 Hz zijn trillingen door de mens over het algemeen niet meer voelbaar. Conform SBR Richtlijn B worden voor kantoren in nieuwe situaties, waarbij sprake is van herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd (waarvan bij trillingen veroorzaakt door spoorwegen sprake is), de in tabel 2.1 gegeven streefwaarden gehanteerd. Er is van uitgegaan dat voor dit initiatief eenzelfde beschermingsniveau wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0009.jpg"

Overzicht streefwaarden conform SBR Richtlijn B voor gebouwfunctie kantoor in een nieuwe situatie bij herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd

De gegeven streefwaarden betreffen dimensieloze eenheden, waarin de frequentieafhankelijke waardering van trillingen door mensen is verwerkt (vergelijkbaar met de A-weging voor geluid). Trillingniveaus van 0,1 of lager zijn in het algemeen niet voelbaar.

Voor de functie kantoor wordt in de te hanteren streefwaarden, in tegenstelling tot de functie wonen, geen onderscheid gemaakt tussen de dag-, avond- en nachtperiode. De streefwaarden in tabel 2.1 betreffen de zogenoemde Vmax waarden. Conform de richtlijn is dit één van de twee volgende waarden:

  • de hoogst gemeten trillingsnelheid per interval van 30 seconden (veff,max,30,i);
  • de statistische verwerking (veff,max,stat) van de vijftien meest maatgevende gemeten waarden van veff,max,30,i.

De optredende trillingniveaus voldoen aan de streefwaarden indien voldaan wordt aan één van onderstaande twee voorwaarden:

  • de waarde van de maximale trillingsterkte in een ruimte (Vmax) is kleiner dan A1;
  • de waarde van de maximale trillingsterkte in een ruimte (Vmax) is kleiner dan A2 waarbij de kwadratisch gemiddelde trillingsterkte over de beoordelingsperiode in deze ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

4.5.1 Planspecifiek

Er is een onderzoek uitgevoerd naar de optredende trillingniveaus ten gevolge van railverkeer op de beoogde ontwikkeling. Bij dit onderzoek is gekeken naar het trillingonderzoek van het bestemmingplan 'Keerkring 5', vastgesteld op 13 september 2016. Het plangebied ligt van de Keerkring 5 ligt op ca 30 meter afstand van de spoorlijn en is daarmee een vergelijkbaar scenario voor dit project. Op de afbeelding hieronder is de locatie van de Keerkring en Hooglandseweg-Zuid / Schimmelpenninckstraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0010.jpg"

Afbeelding locatie Keerkring en plangebied. Bron: Ingediend door initiatiefnemer.

Uit het trillingenonderzoek van de Keerkring is gebleken dat op het maaiveld in de maatgevende verticale richting trillingniveaus gemeten zijn van maximaal 0,21. De trillingniveaus op het maaiveld zijn iets hoger dan de streefwaarde A1 van 0,15, maar veel lager dan de streefwaarde A2 van 0,6. In dat geval dient te worden voldaan aan de streefwaarde A3 voor Vper van 0,07. Vper is het kwadratisch gemiddelde trillingniveau over de betreffende etmaalperiode en wordt bepaald door de hoogte van de gemeten trillingniveaus en het aantal passerende treinen. Uit de resultaten van de metingen en het aantal treinpassages blijkt dat op het maaiveld waar de woningen aan de Keerkring zijn gerealiseerd, de berekende waarde van Vper in de maatgevende dagperiode 0,05 bedraagt. Daarmee wordt op maaiveld voldaan aan de streefwaarde A3. De trillingoverdracht van spoor naar locaties op enige afstand van het spoort wordt vooral bepaald door de bodemopbouw.

Trillingoverdracht naar posities op relatief korte afstand van het spoor vindt vooral plaats aan het oppervlak via zogeheten Rayleigh golven. Als de bodemopbouw ter plaatse van de Hooglandseweg Zuid min of meer vergelijkbaar is met die bij de woningen Keerkring, dan zullen op de locatie van de te realiseren bedrijfsruimten dezelfde trillingniveaus optreden als gemeten op de Keerkring. Bodemgegevens kunnen worden ontleend aan sonderingen uitgevoerd voor het bouwplan Keerkring en aan het Dinoloket. Uit sonderingen op de locatie Keerkring volgt dat de bodem vanaf maaiveld tot 7 à 8 meter diep bestaat uit vast tot plaatselijk zeer vast zand. In de nabijheid van de Hooglandseweg Zuid, te weten Schimmelpenninckstraat, kan uit het Dinoloket een bodemprofiel worden ontleend. Uit het boormonsterprofiel volgt dat ook op deze locatie sprake is van een bodem vanaf maaiveld die uit zand bestaat en dus vergelijkbaar is met de bodem op de Keerkring.

Omdat de locatie van de te realiseren kantoorruimten qua afstand tot de spoorlijn en de bodemopbouw aldaar vergelijkbaar is met die van de Keerkring, zullen de trillingniveaus op de locatie Hooglandseweg Zuid vergelijkbaar zijn met de gemeten trillingniveaus op de locatie Keerkring. Op het maaiveld is daardoor al sprake van het voldoen aan de streefwaarden uit SBR Richtlijn B. Omdat op maaiveld al (ruimschoots) voldaan wordt aan de streefwaarden die gelden op vloeren van de kantoorruimten, zal ook in de bedrijfsruimten voldaan worden aan de streefwaarden. Er is geen sprake van een kritische situatie voor wat betreft voelbare trillingen.

4.6 Conventionele Explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een historisch vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden. Hieronder is een uitsnede van de explosievenkaart zichtbaar. De X weergeeft de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0011.jpg"

Uitsnede explosievenkaart. Bron: Gemeente Amersfoort.

4.6.1 Planspecifiek

Uit de explosievenkaart blijkt dat het projectgebied niet binnen een gebied ligt dat wordt aangemerkt als hoog of verlaagd profiel. Als gevolg hiervan kan zonder onderzoek voor niet gesprongen explosieven gebouwd worden binnen het plangebied.

4.7 Ecologie

Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ. De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

4.7.1 Groencompensatiebeleid

Op 31 mei 2022 is het Groencompensatiebeleid door de raad vastgesteld. Het Groencompensatiebeleid is verplicht voor ruimtelijke plannen die niet passen in het bestemmingsplan. Het is bedoeld voor nieuwbouw en herinrichtingen en is niet inzetbaar voor groen met een groene bestemming. Het formuleren van nieuw groencompensatiebeleid volgt uit de Groenvisie en de Toekomst Agenda Milieu.

Samen met o.a. de Groenkaart en de Bomenleidraad zorgt het compensatiebeleid voor behoud en versterking van de groene waarden van Amersfoort. Als doelen voor de compensatie zijn genoemd:

  • Behoud en versterking van groene waarden;
  • Vergroten biodiversiteit (kenmerkende plant- en diersoorten);
  • Transparante regels voor initiatiefnemers.

Het Groencompensatiebeleid gaat uit van een aantal uitgangspunten. Zo moet de compensatie passen bij Amersfoort. De grootte van het project en de ingreep bepaalt hoeveel compensatie nodig is. De maatregelen richten zich op planten en dieren die in Amersfoort voorkomen. Dit verschilt per stadsdeel want de Berg is anders dan Nieuwland en anders dan Randenbroek. Later is daar aan toegevoegd dat het groen dat verdwijnt binnen het plangebied wordt gecompenseerd.

4.7.1.1 Planspecifiek

Voor dit plan is een uitvoeringsplan opgesteld. Deze is terug te vinden in de bijlage. Het uitvoeringsplan geeft aan dat het enige groen wat verloren gaat de beplanting tegen de loods is. Het uitvoeringsplan geeft aan dat de beoogde kantoorgebouwen een groen dak krijgen. Daarnaast wordt gevelbeplanting toegepast en worden verschillende nestkastvoorzieningen geplaatst. Bovendien komt er minder bebouwing dan in de huidige situatie. Het verwijderen van eventueel groen wordt gezien het voorgaande ruimschoots gecompenseerd.

4.7.2 De Wet natuurbescherming: Soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden: 18 § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4) Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen. § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9) Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11) Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan: er bestaat geen andere bevredigende oplossing, er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang, er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

4.7.2.1 Planspecifiek

Op circa 150 meter aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) danwel de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er zijn geen Natura 2000 gebieden gelegen binnen een straal van 3,0 kilometer van het plangebied. De flora en fauna quickscan concludeert dat er geen beschermende florasoorten te verwachten zijn, aangezien het huidige plangebied gebruikt wordt als tuin. Tijdens een veldbezoek zijn ook geen beschermde florasoorten aangetroffen.

Voor wat betreft de fauna kunnen diverse vleermuissoorten worden verwacht. In eerdere onderzoeken uit de nabije omgeving zijn de gewone dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de watervleermuis, de ruige dwerfvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis waargenomen. De te slopen opstallen zijn niet geschikt als verblijfplaatsen voor vleermuizen vanwege het ontbreken van open stootvoegen danwel spouwmuren. De vleermuizen zullen het plangebied / tuin met name als foerageergebied gebruiken. Gezien de ligging in een woonwijk zijn geen essentiële vliegroutes aanwezig. Er zijn op het plangebied ook diverse vogelsoorten waargenomen, zoals de gierzwaluw, houtduif en zwarte kraai. Er zijn geen met een jaar rond beschermde nestplaatsen aangetroffen. Overige dieren (vissen, reptielen, zoogdieren) zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen.

Na beoordeling van de quickscan flora en fauna en het uitvoeringsplan is gebleken dat er gebruik gemaakt kan worden van de ontheffing Wet natuurbescherming van de gemeente Amersfoort met betrekking tot flora en fauna.

Aan deze omgevingsvergunning worden voorwaarden verbonden; het betreffen maatregelen die getroffen dienen te worden in het kader van de eerder genoemde ontheffing. Dit geldt alleen voor de activiteiten die middels deze aanvraag zijn vergund en waar nest- en rustgelegenheid van mussen, gierzwaluwen en de gewone dwergvleermuis verstoord worden. De onderstaande voorwaarden zijn in de omgevingsvergunning voorgeschreven:

  • Er dienen vijf nestkasten voor huismussen en 2 opbouwkasten voor gierzwaluwen geïntegreerd en/of opgehangen te worden aan de oostgevel van het gebouw, conform de bijlage bij het uitvoeringsplan.
  • Het metselwerk voorzien van open stootvoegen zodat delen van de spouwmuur toegankelijk zijn voor vleermuizen conform het advies uit de quickscan flora en fauna.
  • De gemeente Amersfoort schrijft de aan haar verleende ontheffing Wet natuurbescherming met kenmerk Z-WNB-RI-REG-2022-0229, 82453FA7 door voor de vergunde activiteiten die door of in opdracht van de aanvrager worden uitgevoerd en waar nest- en rustgelegenheid van mussen, gierzwaluwen en de gewone dwergvleermuis verstoord kunnen worden. Doordat in de aanvraag de te treffen maatregelen worden vermeld, wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming;
  • De werkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd tussen 1 mei en half augustus. Als er mussen of gierzwaluwen binnen 50 meter nestelen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden tussen 1 maart en half augustus. Als er, voor 1 maart, maatregelen zijn getroffen waardoor mussen en gierzwaluwen niet kunnen nestelen en vleermuizen de ruimte niet als verblijf in gebruik kunnen nemen of als er bij aanvang en tijdens de werkzaamheden geen nesten of verblijfplaatsen in gebruik zijn in het gebouw waar de werkzaamheden plaatsvinden, mogen tijdens deze periode wel werkzaamheden worden uitgevoerd.
4.7.3 Stikstof

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Op grond van de Wet natuurbescherming is er door middel van het afgeven van een vergunning toestemming nodig voor het realiseren van een project, als het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden kan aantasten of als het tot verslechtering van de kwaliteit van habitattypen of leefgebieden van soorten kan leiden. Dat kan het geval zijn als een project tot een toename van stikstofdepositie leidt op habitattypen of in leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof. Voor de Veluwe geldt dat er sprake is van stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten en overschrijding van Kritische Depositie Waarden.

De afgelopen jaren was het Programma Aanpak Stof (PAS) het kader waarbinnen op grond van de Wet natuurbescherming toestemming werd verleend voor uitvoering van projecten met toename van stikstofdepositie. Omdat de Raad van State het PAS in mei 2019 vernietigd heeft als toestemmingsbasis voor projecten, is dat niet meer mogelijk.

De toetsingskaders voor de nieuwe situatie waarin het PAS niet meer gebruikt kan worden zijn in ontwikkeling. Op dit moment is het zo dat geen enkele toename van stikstofdepositie in Natura 2000- gebieden is toegestaan. Op grond van het stappenplan Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten is er geen vergunning in het kader van Wet natuurbescherming nodig als het projecteffect 0,00 mol N/ha/jaar is.

De gemeente Amersfoort heeft een generieke voortoets stikstof laten uitvoeren voor de gehele gemeente. Het college van B&W van Amersfoort heeft op 13 december 2022 vastgesteld dat voor de bouw tot 40 laagbouwwoningen of tot 50 appartementen geen stikstofonderzoek nodig is, aangezien is aangetoond dat dergelijke ontwikkelingen geen significante negatieve effecten veroorzaken in Natura 2000 gebieden.

4.7.4 Planspecifiek

De voorliggende activiteit is dermate klein en vergelijkbaar met de bouw van minder dan 40 laagbouwwoningen of 50 appartementen, dat geen negatieve effecten zijn te verwachten. Een stikstofonderzoek is niet noodzakelijk.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. De grens- en richtwaarden voor de risico's van bedrijven met gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi). Voor transportroutes en buisleidingen zijn dit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Inventarisatie risicobronnen

De risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied zijn geïnventariseerd. Het plangebied bevindt zich op 30 meter van het spoor en circa 500 meter van het goederenemplacement Amersfoort. Over het spoor vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het transport van gevaarlijke stoffen het spoor valt onder de werkingssfeer van het Bevt en het emplacement onder de werkingssfeer van het Bevi. Een risicobron is vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant voor een ontwikkeling als deze binnen het invloedsgebied ligt. Het plan ligt binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen.

 

Veiligheidsrisico's

Voor de ontwikkeling is getoetst aan het plaatsgebonden risico, plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het spoor ter hoogte van de ontwikkeling maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Voor sporen die hier onderdeel van uit maken kan een berekening van het plaatsgebonden risico achterweg blijven en kan worden getoetst aan de veiligheidsafstanden uit de regeling Basisnet. De veiligheidsafstand van het spoor ter hoogte van het plangebied bedraagt 7 meter. Deze afstand ligt niet tot over het plangebied. Verder valt het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontour van het emplacement Amersfoort. Het plaatsgebonden risico legt hiermee geen beperkingen op voor de ontwikkeling.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor het spoor ter hoogte van het plangebied geldt er een plasbrandaandachtsgebied tot 30 meter vanaf de buitenste spoorstaven. Het plangebied ligt hier net buiten. Dit betekent dat aanvullend er geen bouwkundige maatregelen hoeven te worden genomen om te beschermen tegen de effecten van een (plas)brand.

(Verantwoording) groepsrisico

De realisatie van de bedrijfsruimtes leidt tot een beperkte toename van het aantal personen. Gemiddeld zullen er maximaal 10 personen aanwezig zijn. De bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico is nihil. Een aanvullende risicoberekening is daarom niet zinvol. Uit de risicoberekeningen van het vigerend bestemmingsplan volgt dat het groepsrisico van het spoor onder de oriëntatiewaarde ligt en van het emplacement net de oriëntatiewaarde overschrijdt.

De maatgevende scenario's voor het plangebied zijn:

  • Een brand: Mensen in de omgeving kunnen slachtoffer worden door de hoge hittestraling van de brand. Ook kunnen gebouwen gaan branden.
  • Een explosie: Mensen in de omgeving kunnen slachtoffer worden door de overdruk en de bijkomende hittestraling. Gebouwen in de omgeving storten in, hebben schade of vatten vlam.
  • Een giftige wolk: Mensen in de omgeving kunnen slachtoffer worden door de toxische concentraties die vrijkomen.

De mogelijkheden voor zelfredzaamheid verschillen per scenario. Aangezien de ontwikkeling een bedrijfsgebouw betreft, worden de aanwezigen voldoende zelfredzaamheid geacht en wordt aangenomen dat de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid voldoende zijn. Het ontwerp voorziet in meerdere uitgangen zodat in geval van een (dreigende) ramp in meerdere richtingen kan worden gevlucht.

Planspecifiek

Gezien het gaat om een beperkte ontwikkeling en de toename van het aantal personen beperkt is, worden aanvullende maatregelen vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet noodzakelijk geacht.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bij deze grote projecten gaat het hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

NIBM

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan drie procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken.

Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.


Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

In dit planvoornemen worden geen “gevoelige” bestemmingen gerealiseerd, tevens is de afstand tot Rijkswegen en Provinciale wegen op grote afstand gelegen. Toetsing op het Besluit gevoelige bestemmingen is dan ook niet noodzakelijk.

Toetsing op het aspect luchtkwaliteit

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden.
1. Bekeken moet worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
2. Laat de huidige luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toe?


Ad 1. Conform het ’Besluit niet in betekenende mate bijdragen’ draagt een besluit met betrekking tot een project niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van het besluit, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. De aanwijzing kan onder meer betrekking hebben op een besluit met betrekking tot één of meer daarbij genoemde categorieën van:

  • inrichtingen;
  • infrastructuur;
  • kantoorlocaties;
  • woningbouwlocaties.


In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' zijn categoriale gevallen opgenomen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze categorieën hebben betrekking op inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties, infrastructuur en bepaalde activiteiten of handelingen.

4.9.1 Planspecifiek

Gezien het feit dat het gaat om een kleinschalig project draagt het plan Niet In Betekende Maten Bij en wordt er voldaan aan de relevante grenswaarden. Het onderdeel luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 M.e.r.-beoordeling

De beoogde ontwikkeling ligt ruim beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van de wettelijke plicht een uitgebreide mer-procedure te doorlopen. Hoewel geen sprake is van een wettelijke verplichting voor het doorlopen van een uitgebreide mer-procedure en een mer-beoordeling, op grond van de Wet milieubeheer zou een vormvrije mer-beoordelingsplicht van toepassing kunnen zijn. In het Besluit m.e.r. is geen ondergrens opgenomen, maar er moet wel sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dat is afhankelijk van de ruimtelijke impact die het plan heeft ten opzichte van de omgeving.

In het voorliggende geval is die met de bouw twee kantoorruimten zo beperkt, dat kan worden gesteld dat er geen sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. De bebouwingsdichtheid neemt zelfs af waardoor het ruimtebeslag relatief klein is. Hieruit volgt dat het project niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en behoeft er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Voor voorliggend plan geven hoofdstuk 2 en 4 voldoende inzicht over de potentiële milieugevolgen van het plan.

4.11 Water

4.11.1 Beleid

Als uitvloeisel van Europees en landelijk waterbeleid (waaronder: 'Europese Kaderrichtlijn Water', 'Nota Anders omgaan met water', 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw', 'Nationaal Bestuursakkoord Water' en het 'Nationaal waterplan') is voor ruimtelijke plannen een Watertoets verplicht gesteld. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Deze paragraaf gaat hierop in. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Water Programma 2022-2027

In het Nationaal Water Programma (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het programma is vastgesteld in 2021 en anticipeert op de Omgevingswet. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. Voor de periode 2022-2027, maar ook verder vooruit. Doel is werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het Nationaal Waterprogramma is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021.

Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027 (hierna BWP) is vastgesteld in 2021. Hierin zijn de ambities voor bodem en water uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Onderdeel van het programma is het wettelijke verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het plan voldoet aan de eisen van een Regionaal Waterprogramma volgens de Omgevingswet. In het BWP wordt uitvoering gegeven aan vier verplichte Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Ook actuele thema's, zoals omgaan met toenemende periodes van droogte en wateroverlast, en toenemende drukte in de ondergrond, zijn onderdeel van het BWP. Verder wordt beschreven wat de relatie is met andere provinciale beleidsthema's of programma's. Het programma is een vervolg op het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 geeft Waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van zes jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) is eind 2021 vastgesteld en is de opvolger van het waterbeheerprogramma. Het BOP is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050. Het BOP is het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend. Voor het Eemland zijn gebiedsdoelen/-programma's vastgesteld. Deze laten zien waar het waterschap voor staat t.a.v. waterveiligheid en schoon en voldoende oppervlaktewater.

Watervisie gemeente Amersfoort 2021-2040

De watervisie is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. De ambitie is dat Amersfoort een gezonde, groene stad is met mogelijkheden om te groeien. Een goede waterhuishouding is elementair voor een afgewogen inrichting en beheer. Ook speelt een goede waterhuishouding een belangrijke rol in (recreatief) gebruik, economie, cultuurhistorie, groenblauwe structuren, biodiversiteit en toekomstbestendige (klimaat)oplossingen. Het klimaat verandert, er ligt een grote binnenstedelijke woningbouwopgave en het gebruik van de openbare ruimte zal intensiveren. Daarom zijn extra inspanningen nodig op het gebied van het waterbeheer om de stad leefbaar te houden. Met name bij nieuwe ontwikkelingen liggen hiervoor kansen. Daarbij wil de gemeente Amersfoort om kunnen gaan met de gevolgen van klimaatverandering en de natuur meer kansen geven. In de watervisie hebben we aandacht voor biodiversiteit, maar voor beleving, beweging en vermindering van hittestress. Specifiek voor nieuwe ontwikkelingen heeft de gemeente richtlijnen opgesteld (Richtlijn klimaatbestendige bouw, feb. 2020). Deze richtlijn, met betrekking tot de thema's hemel- en grondwater, zijn hier van toepassing

Gemeentelijk rioleringsplan 2021-2031

In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is beschreven hoe de gemeente de komende jaren invulling geeft aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Centraal doel is het behouden en versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Het inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt is een taak van de gemeente. Daarnaast treft de gemeente op doelmatige wijze maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater. De uitvoering van deze taken doen we zoveel mogelijk aansluitend bij de natuurlijke situatie en in verbinding met ander maatschappelijke opgaven. In het landelijke Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig is. O.b.v. het basisrioleringsplan zijn maatregelen benoemd om regenwateroverlast tot een acceptabel niveau te beperken. De uitvoering van deze maatregelen koppelen we zoveel mogelijke mee met andere ontwikkelingen in de stad.

Programma Klimaatbestendige en Groene Stad

In het Programma Klimaatbestendige en Groene Stad (2019) van de gemeente Amersfoort wordt bestaand beleid gebundeld en een stap gemaakt naar een uitvoeringsagenda. De ambitie is om in 2050 een waterrobuuste en klimaatbestendige stad te zijn, waarin economie, veiligheid en gezondheid niet of nauwelijks hinder ondervinden van klimaatveranderingen. Amersfoort doet dit door te werken aan het voorkomen van de negatieve effecten van wateroverlast en hittestress, en het zo veel mogelijk tegengaan van verdroging.

Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het “Waterbeleid voor de 21eeuw”, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

Voor dit initiatief is een watertoets afgenomen. Deze is opgenomen in de bijlage.

4.11.2 Omschrijving situatie

Oppervlaktewater

Er is geen oppervlaktewater in of rondom het plangebied aanwezig. Er is geen sprake van lozing op oppervlaktewater of anderszins beïnvloeding van omliggend oppervlaktewater.

Grondwater

Gemiddeld ligt de grondwaterstand in het plangebied zo'n 1,5 tot 2 meter onder maaiveld. Bebouwing dient tot en met maaiveld waterdicht te worden aangelegd, om wateroverlast door grondwater te voorkomen. De te ontwikkelen locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingszone.

Afvalwater en hemelwater

In de omgeving van het plangebied ligt grotendeels een gemengd rioolstelsel. Hiermee wordt vooral afvalwater ingezameld en afgevoerd, maar bij neerslag ook hemelwater van bestaande bebouwing. Afvalwater uit het plangebied wordt geloosd op het gemeentelijk riool.

Hemelwater uit het plangebied wordt gebruikt, vastgehouden en/of oppervlakkig geïnfiltreerd in de bodem, uitgangspunt hierbij is de gemeentelijke Richtlijn Klimaatbestendige Bouw (gem. Amersfoort, februari 2020).

Er moet worden voorkomen dat (afstromend) hemelwater vanuit het plangebied in de omgeving tot overlast leidt. Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:

  • 1. vasthouden - bergen - afvoeren: een belangrijk principe is dat hemelwater binnen het eigen perceel wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen;
  • 2. schoon houden - scheiden - schoon maken: het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.

In het plan dient dus voldoende ruimte voor water (ondergronds en/of bovengronds) te worden gereserveerd. Door het volgen van de Richtlijn Klimaatbestendige Bouw kan hier invulling aan worden gegeven.

Aanvullend wordt op deze locatie bij de bebouwing een grijswatercircuit aangelegd. Het water wordt vastgehouden (5m3) en gebruikt voor het doorspoelen van toiletten.

Het plangebied ligt in vlak gebied. Het hemelwater dat op maaiveld valt zal hier grotendeels blijven liggen of de grond intrekken. De binnenplaats tussen de garageboxen is grotendeels verhard oppervlak. Bij hevige neerslag is hierdoor nabij het plangebied sprake van kleine hoeveelheden water op maaiveld.

Waterveiligheid

Het gebied ligt achter een waterkering, de Grebbedijk. Bij falen van die waterkering kan het gebied overstromen (zie Klimaateffectatlas). Het gebied heeft een middelhoge kans op overstroming vanuit rivieren (ongeveer 1/100e per jaar), met een waterhoogte tot maximaal 1 meter (ondiep) (zie figuur). De tijd tot overstroming is lang, omdat het gebied ver van de waterkering af is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00097-0301_0012.jpg"

Figuur: overstromingsdiepte middelgrote kans bij de locatie

Reactie waterschap op Watertoets
www.dewatertoets.nl is op 14 juni 2023 ingevuld. Op basis van de digitale watertoets zijn geen extra acties vereist.

Conclusie

Vanuit water zijn geen belemmeringen ten aanzien van het planvoornemen

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst en een planschaderisicoovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. Het plan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1. Bro wordt over een project overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij voorliggend plan zijn geen belangen van andere gemeenten, waterschappen, provincies of het Rijk in het geding. Het overleg met hen is hierom achterwege gelaten.

5.2.2 Betrokkenheid omwonenden

De initiatiefnemer heeft de belanghebbenden benaderd. De belanghebbenden zijn de eigenaren van de garages en bedrijfsruimten op het binnenterrein, diverse eigenaren aan de Hooglandseweg-zuid en de Schimmelpenninckstraat die op het plan uitkijken en eigenaren, bewoners langs de toegangswegen van het binnenterrein. Een verslag is terug te vinden in de bijlage.

5.2.3 Terinzagelegging

Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning Schimmelpenninckstraat 36 - 22 t/m 25 heeft met alle bijbehorende stukken voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen (18 januari tot en met 28 februari 2024). Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.