Plan: | Schietfaciliteiten - Kamp Soesterberg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.OV00066-0301 |
Bij burgemeester en wethouders van Amersfoort is op 24 juni 2020 een aanvraag omgevingsvergunning ingekomen voor het bouwen van schietfaciliteiten op het kazerneterrein van Kamp Soesterberg. De aanvraag is afkomstig van het Rijksvastgoedbedrijf namens het Ministerie van Defensie.
Locatie projectgebied
Foto van het gebied in zuidelijke richting
Het totale project bestaat uit verschillende deelprojecten. Van een aantal daarvan wordt nu een vergunning aangevraagd. Het gaat daarbij om de inrichting van het terrein met verkeer-, parkeer- en oefenvoorzieningen, groen en ondergrondse infra alsmede om de bouw van een aantal gebouwen. De aanvraag ziet ook op de bouw van een hekwerk rondom het projectgebied.
De aanvraag omgevingsvergunning valt binnen het gebied van het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg. De bestemming van het perceel is “Maatschappelijk 6” met de functieaanduiding kazerne. Hier zijn op grond van artikel 22 van de planregels militaire doeleinden toegestaan in de vorm van het huisvesten van militairen, oefenterreinen voor militairen, het onderbrengen van manschappen en het opslaan van materialen. Gebouwen dienen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd (artikel 22.2.1).
Daarnaast zijn voor het projectgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 3' en 'Waarde Ecologie' van toepassing. De dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3' ziet op grond van artikel 26 van de planregels van het bestemmingsplan 'Veegplan B' op het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde Ecologie' ziet op grond van artikel 40 van de planregels van het bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg' op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden, zodanig dat voor flora en fauna verbindingen ontstaan tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden.
Ten slotte valt het perceel binnen de gebiedsaanduidingen 'Geluidzone weg' en 'Veiligheidszone munitie'. Op grond van artikel 42.3 van de planregels mogen binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone weg' geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd en op grond van artikel 42.7 van de planregels mogen binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone munitie' geen gebouwen met vliesgevels, gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten worden gebouwd. De laatstgenoemde regeling ziet op ontwikkelingen buiten de erfgrens van het militaire terrein en heeft een externe werking (externe veiligheid).
Op grond van artikel 22.2.1.a van de planregels dienen gebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. Ter hoogte van het projectgebied ontbreekt een bouwvlak op de verbeelding. Het bouwplan is daarom in strijd met het bestemmingsplan. Het plan voor de schietfaciliteiten is eveneens in strijd met artikel 40.3 van de planregels. Op grond daarvan is het gebruik van de gronden uitsluitend toegestaan indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er is vastgesteld dat door de realisering van het bouwplan en het gebruik van het terrein een significante aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur zal plaatsvinden. Daarmee is ook dit onderdeel de aanvraag omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan.
Omdat de aanvraag omgevingsomgeving niet voorziet in de oprichting van geluidgevoelige gebouwen is dit onderdeel van de aanvraag niet in strijd met de desbetreffende regels van het bestemmingsplan. Verder bestaat de beoogde schietfaciliteit uit onder meer een facilitair gebouw met een glazen pui binnen de munitiezone-c. Daarover is geadviseerd door de Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen (MCGS) op grond van de ministeriële regeling MP-40-21. Dit betreft een intern en vertrouwelijk advies, dat niet met de gemeente is gedeeld. Volgens opgave van het Rijksvastgoedbedrijf blijkt uit het advies dat er geen bezwaren zijn op grond waarvan de betreffende glazen pui niet toegepast zou kunnen worden. Deze conclusie is mede gebaseerd op het gegeven dat vanaf de mogelijke bronlocatie gezien, de glazen pui geen rechtstreekse zicht-/blastlijn heeft (er staat namelijk een ander bouwwerk tussen). Het betreffende gebouw heeft een militaire functie en zal niet gebruikt worden door andere partijen. Daarmee is de ontwikkeling van de schietfaciliteit binnen de 'veiligheidszone munitie' c.q. de c-zonering mogelijk, waarbij wordt aangetekend dat de verantwoordelijkheid en het risico voor het toepassen van een glazen gevel in het gebouw liggen bij het Rijksvastgoedbedrijf c.q. het Ministerie van Defensie.
Met betrekking tot het thema archeologie (zie hoofdstuk 4.9 van deze ruimtelijke onderbouwing) zijn separate afspraken gemaakt tussen de aanvrager van de vergunning en de gemeente. Afgesproken is dat alle bodemverstorende werkzaamheden in het projectgebied dieper dan 30 cm onder maaiveld vooraf zullen worden gegaan door een archeologisch onderzoek conform door de gemeente goedgekeurde Programma's van Eisen. Daarmee is het thema archeologie geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Aan de omgevingsvergunning zal de voorwaarde worden verbonden, dat eerst met de grondroerende (bouw)werkzaamheden mag worden gestart nadat de gemeente goedkeuring heeft gegeven aan de rapportage, waarin de resultaten van de archeologische begeleiding zijn vastgelegd en die voldoet aan de gestelde eisen in de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Richtlijnen van de Gemeente Amersfoort.
Vanwege de strijdigheid van de aanvraag omgevingsvergunning met het bestemmingsplan moet voor het verlenen van een omgevingsvergunning een procedure voor een Wabo-projectbesluit (artikel 2.12, lid 1, sub a., onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) worden doorlopen. Daarmee kan voor de aanvraag worden afgeweken van de regels van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg
In dit document wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Dit is vereist op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Legerplaats Soesterberg
Het project is gelegen binnen het militair complex Legerplaats Soesterberg. De legerplaats Soesterberg is een conglomeraat van de Soldaat Ketting Olivierkazerne, de Sergeant-Majoor Scheickkazerne, de Du Moulinkazerne en logistiek complex Kamp Soesterberg en wordt doorsneden door het Zeisterspoor. Legerplaats Soesterberg is voor een deel gelegen binnen de gemeente Soest en voor een deel binnen de gemeente Amersfoort. Het plangebied voor de nieuwe schietfaciliteit is gelegen binnen de gemeente Amersfoort.
De legerplaats Soesterberg is grofweg gelegen tussen de A28 en de Amersfoortseweg (N237). De Du Moulinkazerne grenst direct aan de Amersfoortseweg, verder zijn tussen de Amersfoortseweg en de legerplaats Soesterberg diverse bedrijven en woningen gelegen. Ten westen van de legerplaats is Soesterberg gelegen en aan de overzijde van de A28 ligt het militair oefenterrein De Leusderheide. Legerplaats Soesterberg en het militair oefenterrein De Leusderheide zijn verbonden middels een viaduct voor bestemmingsverkeer (niet openbaar toegankelijk). Ten oosten van de legerplaats is een ecologische corridor aangelegd.
De afstand tussen het project en de dichtstbij gelegen woning is ongeveer 1 km. Het plangebied is niet zichtbaar vanaf de openbare weg. Het oostelijk deel van de legerplaats bestaat uit een bosrijk gebied, afgewisseld met heideterreinen. Het overige deel van de legerplaats heeft het karakter van een bedrijventerrein met veel bebouwing en verhardingen.
Legerplaats Soesterberg biedt momenteel diverse militaire functies, zoals logistieke functies, het hebben van en oefenen met munitie, kantoorfuncties en lesfuncties. Ook vindt er medegebruik plaats door Domeinen Roerende Zaken, onderdeel van het ministerie van Financiën. Het gebied is gedeeltelijk ingericht als wasplaats waar militaire voertuigen schoongespoten kunnen worden als deze terug komen van een oefening. De rest van het plangebied bestaat uit heide en bebossing. Ook is een loods/overkapping met bijbehorende verharding aanwezig
Impressies huidige inrichting projectgebied
Aanvraag schietfaciliteiten
De bij de aanvraag betrokken gronden omvat een circa 3 hectare groot gebied en bestaat voornamelijk uit bos met grove den en berk met hier en daar open plaatsen. De ondergroei in het bos bestaat uit pijpenstrootje en braam. In het midden, zuiden en westen heeft zich op open plaatsen een heideachtige vegetatie ontwikkeld. Op het terrein, dat wordt gebruikt als een oefenterrein door Defensie, staat nog een opslagloods (gebouw V46). Dat gebouw zal worden gesloopt.
De locatie waarop de schietfaciliteiten worden gerealiseerd maakt deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN), wat voorheen de Ecologische Hoofdstructuur heette.
In de nieuwe situatie maakt circa 3 hectare bos en heide plaats voor een project dat bestaat uit vijf deelprojecten, waarvan er vier deel uitmaken van de voorliggende aanvraag omgevingsvergunning. Het project omvat:
1. de inrichting van het terrein met verkeer-, parkeer- en oefenvoorzieningen, groen en ondergrondse infra (A);
2. de bouw van een facilitair gebouw (B) met kantoorruimten en ruimten voor instructie, ontspanning en opslag;
3. het bouwen van een gebouw met een open structuur, dat dient als oefenobject voor de training van diverse scenario's (C1) en een oefentoren met platformen op een aantal hoogten (C2);
4. de bouw van een energiegebouw (E).
Gebouw D is een binnenschietbaan. Deze baan is niet opgenomen in de voorliggende aanvraag. De aanvraag daarvoor volgt later.
De hoogten van de gebouwen variëren van circa 5 tot 13 meter (oefentoren).
Verder wordt er rondom het terrein een hekwerk geplaatst. Er wordt een ingreep gedaan in de terreinhoogte. Het nieuwe maaiveld zal aan de zuiden iets lager komen te liggen en aan de noordzijde wordt grond aangevoerd. Er worden parkeervoorzieningen gemaakt voor 45 personenauto's en 4 vrachtwagens. De toegang is aan de noord- en zuidzijde via een speedgate respectievelijk schuifpoort. De verharding van de entree en de rijbaan naar de parkeerplaatsen wordt uitgevoerd in elementverharding (betonstraatstenen). De parkeervakken worden uitgevoerd in graskeien. Het centrale gebied omvat het oefenveld. Dit vlak bestaat uit stelconplaten.
De strook rondom het projectgebied wordt (/blijft) groen ingericht met bomen en heide. Rondom het terrein komt een hekwerk met doorzichtbeperking.
Deelprojecten nieuwe schietfaciliteiten
Overzicht toekomstige inrichting
Bij het gebruik van de schiet faciliteiten worden op Kamp Soesterberg drie gebruiksfuncties onderscheiden: (1) het algemene gebruik van het projectgebied; (2) het gebruik dat gelieerd is aan de CQB-faciliteit (Close Quarter Battle) en (3) het gebruik dat samenhangt met de schietbaan. In algemene zin geldt dat de gebruiksintensiteit van het projectgebied op 225 dagen per jaar ligt. Voor deze 225 dagen geldt als gemiddelde 30 voertuigen (personenauto's) per dag, met een maximum van 45 voertuigen (personenauto's en busjes) op de drukste dagen. Verder geldt dat 88% van de vervoersbewegingen overdag plaatsvindt en 11% in de avond en in de nacht. De CQB-faciliteit inclusief de CQB-toren worden overdag ongeveer 225 dagen per jaar gebruikt.
Oriëntatieverlichting wordt langs de paden van en naar de schietfaciliteiten toe aangelegd. De verlichting wordt alleen ingeschakeld wanneer schietfaciliteiten daadwerkelijk wordt gebruikt. Er worden vier lichtmasten rondom het oefenveld geplaatst. Deze worden alleen gebruikt tijdens opruimwerkzaamheden na een oefening en bij eventuele calamiteiten.
Keuze voor de locatie Kamp Soesterberg
Om te komen tot het besluit om de schietfaciliteit op Legerplaats Soesterberg te ontwikkelen heeft het Rijk een locatieonderzoek gedaan. Uitgangspunt was een zoekgebied binnen een afstand van maximaal 10 minuten vanaf de ingang van Camp New Amsterdam (CNA) te Zeist. De hoofdgebruiker van de schietfaciliteit is gehuisvest op CNA en dient in geval van calamiteit of dreiging binnen 10 minuten ter plaatse te kunnen zijn om operationele inzet voor te bereiden. Zeven bestaande militaire terreinen zijn in dit kader nader beschouwd op de mogelijkheden om een schietfaciliteit te ontwikkelen.
De voorziene locatie op legerplaats Soesterberg is gelegen op zo'n 9 minuten rijden van CNA en is gelegen op grote afstand van woningen. Daarbij kan, ondanks dat het is gesitueerd op een bestaand militair terrein, een eigen ingang worden gecreëerd en zijn nagenoeg alle infrastructurele voorzieningen aanwezig. Daarbij is er genoeg ruimte voor de schietfaciliteiten en is dit inpasbaar in de toekomstige ontwikkelingen van legerplaats Soesterberg. Een potentiële locatie op het militair oefenterrein Leusderheide is afgevallen, omdat deze in het verlengde ligt van het ecoduct en daarmee een negatief effect zou hebben op het functioneren van dit ecoduct. Daarbij zouden de kosten voor de aanleg van ondergrondse infra op deze plek hoog zijn, omdat dit vrijwel niet aanwezig is
Voor het afwijken van het bestemmingsplan is een verklaring van geen bedenkingen (artikel 2.12, lid 1 onder a.3 Wabo) van de gemeenteraad nodig. De raad heeft die verklaring op 15 december 2020 verleend. Dat neemt niet weg, dat het plan ook moet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van de voor de onderbouwing relevante aspecten.
Stuctuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk -en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt onder meer de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De SVIR onderscheidt in het verlengde van de drie hoofddoelen 13 nationale belangen die gezamenlijk het nationale ruimtelijke beleid vormgeven. Als nationaal belang 12 wordt ‘Ruimte voor militaire activiteiten’ onderscheiden. Als eerste regel wordt onderkend ‘de locaties voor militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen bij uitstek een nationale verantwoordelijkheid. Het doel van het ruimtelijk beleid is voor deze activiteiten voldoende ruimte te bieden voor locaties voor gereedstelling en instandhouding’. Kazernes en schiet- en oefenfaciliteiten vallen onder dit nationale belang. Het oprichten van een schietfaciliteit vindt plaats op een bestaande militaire locatie en vormt daarmee een nationale verantwoordelijkheid.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) naar de Tweede Kamer gestuurd. Ook daarin is een aantal nationale belangen benoemd. Daaronder valt (nationaal belang 9) de zorg voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten. Veiligheid is een basisvoorwaarde voor een welvarend Nederland. Onze krijgsmacht is er om Nederland te beschermen. Nederland is een knooppunt van mensen, goederen en data. Voor de nationale veiligheid is de weerbaarheid van de samenleving van belang en moeten de vitale infrastructuur en de digitale veiligheid van ons land beschermd zijn. Defensie levert onmisbare bijdragen aan de veiligheid van onze vliegvelden, havens en andere vitale infrastructuur. Om zijn operationele taken te kunnen uitvoeren, heeft Defensie voldoende gebruiksruimte nodig om te oefenen en op te leiden. De krijgsmacht wordt uitgebreid en gemoderniseerd. Deze ontwikkeling leidt potentieel tot een grotere aanspraak op de omgeving. De voorziene groei van defensieactiviteiten moet worden opgevangen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over Rijksbelangen zoals Rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten. Voor het oprichten van de schietfaciliteit op Kamp Soesterberg zijn de regels over Defensie (Titel 2.6) en Natuurnetwerk Nederland (Titel 2.10) van toepassing.
In artikel 2.6.3 van het Barro is opgenomen dat de gronden die behoren tot een militair terrein de bestemming "Maatschappelijk – militair terrein" krijgen. Er mogen geen bestemmingen worden opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van het dit terrein. De locatie waar de schietfaciliteit wordt opgericht is weliswaar geen militair terrein zoals bedoeld in het Barro, maar is feitelijk wel een bestaand operationeel militair terrein. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zal bij de eerstvolgende herziening dan ook worden aangepast, zodat de gehele legerplaats Soesterberg (waaronder de locatie voor de schietfaciliteit) is aangeduid als een militair terrein.
Artikel 2.10.2 van het Barro regelt de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Lid twee van dit artikel bepaalt dat bepaalde militaire terreinen geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland vormen. De bij de aanvraag omgevingsvergunning betrokken gronden vormen wel een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het gebied is ook als zodanig aangewezen in het provinciaal beleid. Het met de voorliggende ontwikkeling ontstane oppervlakteverlies aan natuur zal elders worden gecompenseerd (zie hoofdstuk 3.1.2 en hoofdstuk 4.4).
Geconcludeerd kan worden dat het oprichten van een militaire schietfaciliteit op deze locatie in lijn is met het Rijksbeleid.
Ladder van duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de Ladder van duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Deze motiveringsplicht is in artikel 3.1.6, lid 2, Bro als volgt geformuleerd: "De
toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die
behoefte kan worden voorzien."
Voordat deze voorwaarden echter een rol van betekenis spelen, moet eerst de vraag worden beantwoord of inderdaad sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is dusdanig geformuleerd dat de genoemde voorwaarden pas van belang zijn wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Hierbij geldt dat een voorziene ruimtelijke ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Er is in beginsel geen sprake van nieuwe verstedelijking wanneer een ruimtelijk besluit niet meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Vastgesteld kan worden dat met voorliggende plan geen nieuwe stedelijke voorzieningen worden toegelaten. Met de voorliggende aanvraag beoogt het Ministerie van Defensie nieuwe schietfaciliteiten te ontwikkelen, die geschikt zijn voor specifieke oefenscenario's. Voorheen werden voor deze functie buitenlandse oefenfaciliteiten gebruikt, omdat een dergelijke faciliteit nog niet bestaat in Nederland. De vereisten waar deze locatie aan moet voldoen, zijn de aanrijtijden vanaf specifieke defensie-objecten en de ruimtelijke inpasbaarheid, waarbij gedacht moet worden aan stikstof en/of geluidsaspecten.
Mede vanwege de technische vereisten die aan deze ruimten gesteld moeten worden in het kader van de veiligheid van de gebruikers, beschikt Defensie momenteel ook niet over leegstaande bebouwing, die aangewend kan worden ten behoeve van de doelstellingen. Wel zou een (nagenoeg) ongebruikt bouwwerk kunnen worden gesaneerd om op dezelfde locatie te voorzien in de benodigde faciliteiten. Een andere locatie, bijvoorbeeld in meer stedelijk gebied, is bovendien onwenselijk vanwege de aard van de voorgenomen activiteiten. Bovendien is de planlocatie de enige locatie die zowel aan de praktische vereisten kan voldoen (zoals de aanrijtijden) en waar stikstof bovendien niet in de weg staat aan vergunningverlening.
Daar de Ladder van duurzame verstedelijking is gericht op leegstand van bouwwerken (al dan niet in stedelijk gebied), de voorgenomen activiteiten niet wenselijk te achten zijn binnen een zekere afstand van gevoelige objecten en gezien de belangen van de veiligheid van de Staat die met de voorgenomen ontwikkeling worden gediend, dient op grond van het bovenstaande te worden geconcludeerd dat met voorliggend plan geen sprake is van verstedelijking en dat daarom geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de Ladder van duurzame verstedelijking.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (hierna: PRS) beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijke visie op de toekomst. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) (hierna: PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
Natuur
Voor het voorliggende project zijn met name de regels met betrekking tot natuur van belang. Het projectgebied ligt in een gebied dat in de PRS is aangewezen als 'Natuur Netwerk Nederland'. In artikel 2.4 van de PRV is daarover het navolgende opgenomen: "Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Natuur Netwerk Nederland’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij (1) er sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheden zijn, of de ruimtelijke
ontwikkelingen nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire
terreinen mogelijk maken, en (2) negatieve effecten voor de natuur worden zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders.
Voor het inrichten van nieuwe natuur elders geldt dat (1) de compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het verlies aan waarden en kenmerken, en (2) de compensatie plaatsvindt in aansluiting op het Natuur Netwerk Nederland (NNN), of binnen de groene contour, of binnen het NNN op een locatie waar nog nieuwe natuur moet worden ontwikkeld en dit leidt tot versnelling van realisatie van het NNN, en (3) de realisatie van de compensatie, het beheer en de instandhouding daarvan zijn verzekerd op het moment van vaststelling van het ruimtelijk besluit, waarin de aantastende ruimtelijke ingreep mogelijk wordt gemaakt.
Ligging projectgebied in het NNN
Ook in het geldende bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg is ook een regeling opgenomen ten aanzien van de natuur in het gebied. Er is in een dubbelbestemming Ecologie (artikel 40) vastgelegd dat het gebruik van de gronden uitsluitend mag geschieden indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Daarmee is zowel in provinciaal als in gemeentelijk beleid vastgelegd, dat met de voorgestelde ontwikkeling geen significante of onevenredige aantasting van de natuurwaarden mag plaatsvinden.
Om vast te stellen of dat wel of niet het geval is, heeft EcoGroen een NNN-toets uitgevoerd (EcoGroen, adviesrapport NNN-toetsing schietfaciliteiten Kamp Soesterberg d.d. 22 juni 2020). Dat rapport is toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing. Uit de effectbeoordeling blijkt dat het oppervlakteverlies van 3 hectare natuur een significante aantasting plaatsvindt van het NNN. Hieruit volgt dat de effecten daarvan elders moet worden gecompenseerd. In hoofdstuk 4.4 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt daar nader op ingegaan.
Aardkundige waarden
Voor het voorliggende project zijn ook de regels over aardkundige waarden relevant. Op grond van artikel 1.9 van de PRV is een gedeelte van het gebied aangewezen in het kader van aardkundige waarden. Op grond van deze bepaling bevat een ruimtelijk besluit regels ter bescherming van de in het plangebied aanwezige waarden. In de toekomstige locatie van de schietfaciliteiten ligt volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) een sneeuwsmeltwaterdal. Die is aangegeven op de onderstaande kaart. Volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland lijken zich op het terrein oost-west gerichte depressies te bevinden, maar erg duidelijk is dit niet.
Tekening: locatie sneeuwsmeltwaterdal
Tekening": Actueel Hoogtebestand van Nederland
Om de kwaliteit van deze aardkundige waarde te beoordelen is op 1 maart 2021 samen met de betrokken beleidsmedewerker van de provincie Utrecht een veldbezoek aan de locatie gebracht. De bomen op het terrein waren recent gekapt, waardoor er een goed overzicht was van het aanwezige reliëf. Tijdens het bezoek is vastgesteld, dat het perceel een sterk geroerde indruk maakt. Aan de hand van topografische kaarten blijkt dat er gedurende de perioden 1952-1961 en 1982-1994 in verschillende vormen, volumes en op verschillende plaatsen bebouwing in het gebied aanwezig is geweest.
Tijdens het bezoek was in het westelijke deel van het gebied (circa 1/3) geen structuur behorende bij een sneeuwsmeltwaterdal te onderscheiden. In het oostelijke deel van het perceel (circa 2/3) bevindt zich een dal/laagte, dat oorspronkelijk een sneeuwsmeltwaterdal kan zijn geweest. Dit dal bevindt zich iets noordelijker dan het sneeuwsmeltwaterdal dat is aangegeven op de kaart met aardkundige waarden uit de PRV. Of het hier daadwerkelijk het restant van een sneeuwsmeltwaterdal betreft, is gezien de sterk geroerde staat van het terrein niet te beoordelen.
Tekening: mogelijk oorspronkelijk dal oostelijk terreindeel
Veel sneeuwsmeltwaterdalen op de Utrechtse Heuvelrug zijn structuren die over lange afstanden te vervolgen zijn. Dat maakt ze extra waardevol. In de voorliggende situatie is dat niet het geval. Door de verstoringen in het westelijke deel van het terrein en ook verder westelijk buiten het plangebied, is het mogelijk aanwezige sneeuwsmeltwaterdal een kort en geïsoleerd restant.
Het is dus onzeker of er ter plekke nog restanten van het sneeuwsmeltwaterdal aanwezig zijn. Als dat al het geval is, dan is de kwaliteit ervan zeer gering en is het ook zeer de vraag of die structuur in het landschap natuurlijk is ontstaan of het gevolg is van menselijk ingrijpen. Gelet op onzekerheid over de aanwezigheid van aardkundige waarden en (mits aanwezig) de geringe kwaliteiten daarvan, zijn de aardkundige waarden in de afweging van de belangen van geen of ondergeschikte betekenis in verhouding tot de overige belangen die gediend met de bouw van de schietfaciliteiten op deze locatie. Het is daarom niet nodig, zoals in de PRV is aangegeven, in de onderhavige ruimtelijke onderbouwing en/of de omgevingsvergunning voorschriften ter bescherming van aardkundige waarden op te nemen.
Parkeren en verkeer
De gemeente heeft geen specifiek beleid ten aanzien van militaire terreinen, anders dan het vastleggen van eventueel aanwezige natuurwaarden en het al dan niet bieden van specifieke mogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Er bestaat wel relevant gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren. Dat is vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2009 en in de Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2020.
In deze documenten zijn geen parkeernormen opgenomen die specifiek zien op het gebruik ten behoeve van militaire doeleinden. Voor de beoordeling van de parkeerbehoefte, dient dus aansluiting gezocht te worden bij een andere functie dan de voorgenomen functie, voor zover voorliggende casus dat toelaat. De voorgenomen ontwikkeling is voorzien op afgesloten terrein, dat niet toegankelijk is voor onbevoegden. Toegang tot dit terrein wordt dan ook uitsluitend verleend aan gebruikers van de schietfaciliteit, die daar op dat specifieke moment een opdracht te vervullen hebben in uitoefening van hun functie. Daarmee is de doelgroep die gebruikt maakt van een parkeervoorziening beperkt in omvang. Gesteld kan dus worden dat de activiteit arbeidsextensief en bezoekersextensief is. Om die reden ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de normen die gelden voor een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf, als bedoeld in de Nota Parkeernormen 2009.
Op grond van de genoemde parkeernormen geldt een parkeernorm van 0,7 - 1,2 per 100 m2 b.v.o. De voorgenomen ontwikkeling heeft een oppervlakte van circa 1.695 m2. Dit betekent dat er minimaal 12 en maximaal 21 parkeervakken gerealiseerd moeten worden, waarvan minstens 5% beschikbaar moeten zijn voor bezoekers. In de plannen is uitgegaan van 45 parkeerplaatsen ten behoeve van regulier personenvervoer (auto's, motorfietsen etc.). Daarnaast is er een viertal parkeerplaatsen opgenomen voor grotere voertuigen, zoals vrachtwagens. Daarbij is er uitgegaan van een gemiddelde bezetting, vermeerderd met een zeer ruime veiligheidsmarge. Zelfs in die gevallen waarin deze voorzieningen niet toereikend zouden blijken, is er op het eigen terrein meer dan voldoende ruimte om te voorkomen dat de situatie leidt tot parkeeroverlast. In zeer extreme gevallen zou er tevens uitgeweken kunnen worden naar de naastgelegen kazerneterreinen. In de praktijk is een dergelijke situatie echter zeer onwaarschijnlijk omdat de faciliteit niet berekend is op de aanwezigheid van dergelijke aantallen personen. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoende voorziet in parkeervoorzieningen
Het verkeer ten behoeve van de schietfaciliteit zal gebruik maken van de bestaande infrastructuur van en rondom het kazerneterrein. Deze ontwikkeling levert slechts een beperkte toename van verkeersbewegingen op voor de omliggende (ontsluitingswegen). Gelet op de capaciteit van die wegen is een beperkte toename geen probleem voor de huidige infrastructuur en verkeersdoorstroming.
Het voorliggende project voldoet aan het rijks- en provinciaal beleid en eveneens aan het gemeentelijke woon-, parkeer- en verkeersbeleid.
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een aantal specifieke (milieu)omgevingsaspecten bekeken of de gewenste ontwikkeling op deze locatie mogelijk is.
Het bij de aanvraag omgevingsvergunning betrokken terrein is geen vergunningplichtige inrichting op grond van de Wet milieubeheer. In onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) staan categorieën van inrichtingen genoemd, waarvoor geen omgevingsvergunning milieu vereist is. Dat zijn onder andere kazernes die in hoofdzaak worden gebruikt door parate eenheden van de Nederlandse of een bondgenootschappe- lijke krijgsmacht (zie categorie 29.1 onder c.). Voor het voorliggende plan kan worden volstaan met een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
In de nieuw geplande activiteiten wordt geen gebruik gemaakt van explosieve stoffen die invloed hebben op de ligging van de veiligheidszones. Daarom hoeft bij de melding in het kader van het Activiteitenbesluit geen munitie-QRA (Quantitative Risk Assessment) te worden aangeleverd. De QRA (t) is een beoordeling van de veiligheidssituatie en het risico van de activiteiten in de veiligheidszones van een militaire munitieopslagplaats (zie hoofdstuk 4.8 Externe veiligheid).
Bodemkwaliteit
In het kader van goede ruimtelijke ordening dient in aandacht te worden besteed aan de bodemkwaliteit en de betekenis voor de haalbaarheid van het plan. Daarbij kan onderzoek van de bodem nodig zijn om te weten welke kosten mogelijk met een sanering zijn gemoeid. Een verplichting daartoe is er bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Dan dient een onderzoeksrapport over de bodemgesteldheid te worden overgelegd (conform artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht).
In opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf heeft BK Ingenieurs B.V. een verkennend bodemonderoek en asfaltonderzoek uitgevoerd op de bij de aanvraag omgevingsvergunning betrokken gronden op Kamp Soesterberg. Dat rapport (Verkennend bodem/verhardingsonderzoek LC Kamp Soesterberg 32C05 7 april 2020 BK Ingenieurs) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd, dat het gebied geschikt is voor de beoogde realisering van de schietfaciliteiten.
Niet gesprongen explosieven
De gemeente Amersfoort heeft een bodembelastingkaart gemaakt met informatie over waar verdachte gebieden zijn voor niet-gesprongen explosieven in de bodem. Uit die kaart blijkt dat de bij het aanvraag omgevingsvergunning betrokken gronden verdacht zijn op afwerpmunitie, geschutmunitie en diverse soorten mijnen als gevolg van mijnenvelden.
Figuur: uitsnede bodembelastingkaart
In verband met de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem heeft in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf ADC ArcheoProjecten in november 2017 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de bij de aanvraag omgevingsvergunning betrokken gronden. Dat onderzoek (ADC ArcheoProjecten
schietfaciliteiten LC Kamp Soesterberg, 1 maart 2018) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing. In het onderzoek wordt onder andere vastgesteld dat er voor het gehele gebied sprake is van een hoge verwachting op het aantreffen van resten uit de Tweede Wereldoorlog. Deze worden aan of direct onder het maaiveld verwacht. Dat het terrein is verdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven blijkt ook uit de resultaten van een onderzoek van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie, dat in 2017 in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf is uitgevoerd (Historisch vooronderzoek Zeisterspoor 12, Koninklijke Landmacht 9 juni 2017).
Uitsnede van een mijnenkaart van na de Tweede Wereldoorlog
Dat betekent dat het terrein waar de bodemverstorende activiteiten zullen plaatsvinden eerst moet worden onderzocht op de aanwezigheid van conventionele explosieven en/of restanten hiervan. Bodac b.v. heeft in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf op 4 februari 2020 een projectplan opgesteld in verband met het onder OCE condities ontgraven van een aantal proefsleuven in het gebied om zo de aanwezige kabels en leidingen digitaal vast te kunnen leggen.
Verder is door de Koninklijke Landmacht een projectplan opgesteld voor het doen van onderzoek naar mogelijke explosieven in het gedeelte van het gebied waar nog niet eerder een detectie naar OCE heeft plaatsgevonden (Projectplan opsporen
conventionele explosieven 8 september 2020). Het onderzoeksgebied is hieronder afgebeeld.
Zolang het opsporen en/of verwijderen van eventuele conventionele explosieven nog niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, zal aan de omgevingsvergunning voor het realiseren van de schietfaciliteiten de voorwaarde worden verbonden dat pas met de (bouw)werkzaamheden mag worden gestart nadat door middel van rapportage na onderzoek door een gecertificeerd opsporingsbedrijf is aangetoond dat de te ontgraven gronden vrij zijn van explosieven en de bouwwerkzaamheden daarmee zonder gevaar op niet gesprongen explosieven kunnen worden uitgevoerd.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe nieuwe ontwikkelingen zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Dit betekent, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet- en regelgeving de uitvoering van de ontwikkeling al dan niet in de weg staat. De gebiedsbescherming en de soortenbescherming zijn per 1 januari 2017 geregeld in de Wet Natuurbescherming.
Soortenbescherming
Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het projectgebied. Dat is gebeurd in de vorm van een bureauonderzoek met verkennend veldonderzoek en aanvullend een inventariserend veldonderzoek (Vooronderzoek
soorten 2017 schietfaciliteiten Kamp Soesterberg, Viridis januari 2018 en Inventarisatie
soorten 2018 schietfaciliteiten Kamp Soesterberg, Virides oktober 2018). Deze onderzoeken zijn toegevoegd aan de bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat nader onderzoek naar het voorkomen van de hazelworm en de zandhagedis noodzakelijk is. Daarnaast is vastgesteld dat een aantal (oude) spechtholten moet worden onderzocht op de geschiktheid voor verblijfplaatsen van vleermuizen. In het daarop volgende veldonderzoek is vastgesteld dat in de bomen in het projectgebied geen holten zijn die geschikt zijn voor de verblijfplaatsen van vleermuizen. Er zijn ook geen hazelwormen aangetroffen, evenmin zijn er sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van de hazelworm. Wel is vastgesteld dat in het gebied de zandhagedis aanwezig is. De totale omvang van de populatie wordt geschat op 50 dieren. In verband met de aanwezigheid van de zandhagedis (Lacerta agillis) is een ontheffing nodig is van de verbodsbepalingen ex artikel 3.5, lid 1, 2 en 4 van de Wet natuurbescherming. Deze ontheffing, die is toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing, is op 7 maart 2019 verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er is daarom een NNN-toetsing uitgevoerd om te beoordelen of er een aantasting plaatsvindt van wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN als gevolg van de aanleg en het gebruik van de schietfaciliteiten. De nieuwe schietfaciliteiten gaan gepaard met het verwijderen van het huidige bosareaal met ondergroei. Het gaat daarbij om een oppervlakte droog bos van 2,85 hectare en 0,34 hectare droge heide.
De NNN-toetsing (EcoGroen, adviesrapport NNN-toetsing schietfaciliteiten Kamp Soesterberg d.d. 22 juni 2020) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing. Er zijn zes toetsingscriteria gebruikt om de effecten van de bouw van de schietfaciliteiten op het NNN te beoordelen. De conclusies van de effectbeoordeling per toetsingscriterium zijn als volgt:
Bestaande en potentiële waarden
Er is gekeken naar het effect van de voorgenomen ontwikkelingen op de bestaande waarden, potentiële waarden en op omgevings- factoren. De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot het verdwijnen van het huidige beheertype projectgebied. In het projectgebied wordt het huidige beheertype dus aangetast. In de nabije en wijdere omgeving is echter voldoende oppervlak en onderlinge verbondenheid aanwezig zodat dit beheertype op korte en lange termijn blijvend kan functioneren. Op grotere schaal wordt het huidige beheertype dus niet onevenredig aangetast. Er bestaat na de aanleg van de schietfaciliteiten geen mogelijkheid meer om potentiële beheertypen binnen het projectgebied te realiseren. De ambitie om potentiële beheertypen te realiseren wordt onevenredig aangetast.
Robuustheid en aaneengeslotenheid
Het huidig beheertype 'Droog bos met productie' is in ruime mate in de wijdere omgeving aanwezig. Het verdwijnen van dit beheertype in het projectgebied zal daarom de robuustheid van de grotere omliggende omgeving beperkt aantasten op gebied van robuustheid. De robuustheid van het NNN blijft gewaarborgd. Omdat het projectgebied in een hoek van het NNN ligt wordt geen onevenredig effect door versnippering verwacht. De aaneengeslotenheid binnen het NNN blijft gewaarborgd.
Aanwezigheid van bijzondere soorten
Er wordt geen negatief effect op de habitat van bijzondere soorten verwacht. Er zijn voldoende uitwijkmogelijkheden in de omgeving aanwezig.
Verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen
De belangrijkste verbindingsfunctie in de nabije regio wordt gevormd door het ecoduct Leusderheide, op 600 meter van het projectgebied. Het ecoduct bevindt zich op dermate grote afstand dat negatieve effecten op de verbindingsfunctie door oppervlakteverlies, versnippering, optische verstoring of lichtverstoring bij voorbaat is uitgesloten. Er is sprake van bestaande geluidsverstoring op dit ecoduct, door bestaande geluidsbronnen als de motorcrossbaan en de A28. Ter hoogte van de verbindingsfunctie heeft de geluidsbelasting ten gevolge van het schietterrein een ondergeschikte rol ten opzichte van deze reeds bestaande geluidsbronnen. Daarom zal de geluidsbelasting veroorzaakt door de schietfaciliteiten geen onevenredige aantasting van de verbindingsfunctie. De verbindingsfuncties binnen het NNN blijven gewaarborgd.
Behoud van oppervlakte
De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een significant oppervlakteverlies (3 hectare).
Behoud van samenhang
Er geen sprake van significante versnippering binnen het NNN of onevenredige aantasting van de verbindingsfuncties, robuustheid en aaneengeslotenheid. De samenhang binnen het NNN blijft gewaarborgd.
Uit de effectbeoordeling volgens de NNN-toetsing blijkt dat de aanleg en het gebruik van de schietfaciliteiten leiden tot een significante aantasting van het NNN. Zo is er sprake van een onevenredige aantasting van potentiële waarden in het projectgebied en significante aantasting van de oppervlakte van het NNN. Omdat de NNN-toetsing betrekking heeft op een militaire terrein is conform provinciaal beleid (artikel 2.4 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening) geen onderzoek noodzakelijk naar de mate waarin de ontwikkeling een groot openbaar belang heeft en of er reële alternatieven zijn.
Er dient wel gecompenseerd te worden voor het oppervlakteverlies dat veroorzaakt wordt door de nieuwe inrichting van het projectgebied. Volgens de regels van compensatie in de NNN-wijzer van de provincie Utrecht (conform de verordening & Beleidsregels Natuur en Landschap 2017) bedraagt die compensatie inclusief toeslag een herplant van ruim 5,5 hectare, bestaande uit 4,99 hectare te compenseren oppervlakte droog bos en 0,61 hectare te compenseren droge heide (waarvan 0.31 hectare op eigen terrein van Kamp Soesterberg wordt gerecompenseerd).
De compensatie zal op een nader te bepalen locatie en wijze via de Natuurcompensatiebank van de provincie Utrecht worden gerealiseerd. Dat wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de provincie en het Rijk. Daarmee is de realisatie van de compensatie, het beheer en de instandhouding daarvan verzekerd op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het realiseren van de schietfaciliteiten op Kamp Soesterberg.
Stikstofdepositie
Om te bepalen of er als gevolg van de voorgestelde ontwikkeling geen mogelijk extern effect is vanwege stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een Aerius berekening uitgevoerd (Actualisatie AERIUS-berekening ontwikkeling schietfaciliteiten, Kamp
Soesterberg, EcoGroen 14 januari 2021). Die is toegevoegd aan de bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Voor de berekening is gebruik gemaakt van de Aerius versie 2020, releasedatum 15 oktober 2020. Uit de berekening volgt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het project niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) op Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen of andere Natura 2000-gebieden. Daardoor zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden uitgesloten.
Wet natuurbescherming kapmelding
Bos buiten de bebouwde kom wordt beschermd door de Wet natuurbescherming. Vanaf 1 januari 2017 heeft deze wet de Boswet vervangen. In de Wet natuurbescherming staat wanneer bos mag worden gekapt en wanneer er een herbeplantingsplicht is. De wet geldt voor alle 'houtopstanden', dus niet alleen voor bos maar ook voor houtwallen, heester- en struikhagen, struwelen of beplantingen van bosplantsoenen.
Voor het kappen van bos en bomen is door het Rijksvastgoedbedrijf in het tweede kwartaal van 2020 een kapmelding gedaan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De RVO voert de Wet natuurbescherming uit in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De kapmelding is geaccepteerd. Uit de kapmelding vloeit een herplantplicht voort. Deze herplantplicht is opgenomen in de met de provincie gesloten overeenkomst met betrekking tot de natuurcompensatie in verband met de aantasting van de oppervlakte van het NNN.
In het kader van de Wet milieubeheer en uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is een geluidsonderzoek nodig naar de effecten van de nieuwe bebouwing en activiteiten op de omgeving.
Geluidsbelasting omgeving
Binnen de schietfaciliteiten wordt met handvuurwapens geschoten. Het gaat om een binnenschietbaan en een zogenoemde CQB-live-fire-faciliteit. De binnenschietbaan is een volledig gesloten gebouw, waarbij ventilatie mechanisch plaatsvindt. Ten opzichte van de andere bronnen kan de geluidsbijdrage van de schietbaan verwaarloosd worden. Bij de CQB-faciliteit is sprake van natuurlijke ventilatie, waarbij de wind zorgt voor een luchtstroom die via open lamellen in de gevels het gebouw in- en uitgaat. Omdat de gevels van de CQB-faciliteit open zijn en de binnenschietbaan volledig gesloten is, wordt de geluidbelasting volledig bepaald door de CQB-faciliteit en door schoten die buiten de gebouwen, in de open lucht (oefengebied) plaatsvinden.
Indeling van het terrein
Op verzoek van het Rijksvastgoedbedrijf heeft TNO een prognose gemaakt van de geluidbelasting die de schietactiviteiten in de toekomstige oefenfaciliteiten in de omgeving zullen veroorzaken. De rapportage van TNO (Prognose geluidsbelasting
oefenfaciliteiten speciale eenheden LC Kamp Soesterberg TNO 20 december 2019) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing.
Uitgaande van de oefenbehoefte van Defensie, uitgedrukt in het aantal schoten dat jaarlijks wordt gelost, is de prognose van de geluidbelasting hieronder weergegeven als contour van 50 dB in de geluidbelastingsmaat Bs,dan (belasting schietgeluid, waarin 'dan' staat voor 'dag, avond. nacht') met de blauwe lijn. Daaruit blijkt dat binnen de geluidcontour van 50 dB geen geluidgevoelige bestemmingen liggen. Dat betekent dat voor alle geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van LC Kamp Soesterberg de geluidbelasting Bs,dan als gevolg van de schiet-activiteiten in de binnenschietbaan en CQB-faciliteit niet hoger is dan 50 dB.
Geluidscontour
Voor de uitgangspunten die zijn opgenomen voor de berekeningen van het schietgeluid door de CQB-faciliteit en door de schoten in de open lucht wordt verwezen naar de rapportage van TNO in de bijlagen bij deze onderbouwing.
Wettelijk kader
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
2. er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
3. de voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging en
4. de voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)
Stof | Te toetsen grootheid | Grenswaarde (mg/m3) |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 |
Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 200 | |
PM10 | Jaargemiddelde concentratie | 40 |
24-uurgemiddelde concentratie, die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 50 |
Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften gesteld voor binnenschietbanen. Op grond van artikel 3.143 zijn voorwaarden gesteld aan de emissieconcentratie van stofklasse S. Om hieraan te kunnen voldoen wordt de afgezogen lucht geleid door een filterende afscheider die in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek gecontroleerd wordt en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen. De binnenschietbaan zal worden voorzien van een luchtfiltering, waarbij de aanzuiglucht eenmaal wordt gefilterd door een F4 voorfilter en de verontreinigde baanlucht driemaal gefilterd wordt vanachter de kogelvanger door een F4 voorfilter, een F7 tussenfilter en een F9 eindfilter. Gezien de getroffen voorzieningen is het aannemelijk dat wordt voldaan aan de in artikel 3.143 gestelde emissie-eisen.
Grenswaarden ad 1 en 2
De schietfaciliteiten bestaan uit enkele gebouwen en een bijbehorend terrein. De bouwwerken worden daarbij niet voorzien van stookinstallaties. De binnenschietbaan wordt voorzien van de hier bovengenoemde filters. Dientengevolge vindt er een verwaarloosbare emissie plaats van verontreinigde lucht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake zal zijn van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Regeling NIBM ad 3
De regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een woningbouwlocatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, of in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen. De voorgenomen ontwikkeling heeft een betrekkelijk kleine omvang, zeker in relatie tot de drempelwaarde van 1500 woningen en ook een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. Hieruit volgt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied
De grenswaarden voor luchtkwaliteit worden in en om het plangebied niet overschreden. Uit de resultaten van de monitoringstool die hoort bij het NSL (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat langs de wegen rond het plangebied de concentraties NO2 en fijnstof ver onder de grenswaarden liggen. Dat geldt dan zeker ook verder van de wegen af. De verkeersaantrekkende werking van het plan ligt op ongeveer 30 - 45 auto's en vrachtwagens per etmaal. Dit is ruim onder de grens voor een project NIBM, aangezien 1500 woningen veel meer verkeer opleveren. Hiermee voldoet het project zowel aan de hierboven genoemde voorwaarde ad 1 als aan voorwaarde ad 3. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Munitie
Op Kamp Soesterberg vindt opslag van munitie plaats. Het externe veiligheidsbeleid voor munitiecomplexen is geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Rarro is het terrein aangewezen als munitieopslagplaats. Tevens zijn veiligheidszones vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden.
De externe veiligheidssituatie, gericht op effecten buiten het militaire terrein, hoeft niet beoordeeld te worden. De beoordeling van de externe veiligheidssituatie geldt alleen voor nieuw geplande activiteiten buiten het militaire terrein conform artikel 2.6.7.van het Barro, artikel 3.4 van het Bevi (met een verwijzing naar de circulaire Van Houwelingen 'zonering en externe veiligheid rond munitieopslagplaatsen') en de Ministeriële Publicatie (MP) 40-21. In de nieuw geplande situatie wordt geen gebruik gemaakt van explosieve stoffen die een invloed hebben op de ligging van de veiligheidszones. Er hoeft dus ook geen nieuwe Quantitative Risk Assessment (QRA) te worden gemaakt.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Nabij de beoogde locatie van de schietfaciliteit zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen.
Rijksweg
Over de rijksweg A28 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft hier echter geen 10-6 -risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico is zeer laag en zal na realisatie van de plannen lager zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig.
Klimaatbestendigheid
Amersfoort wil een klimaat- en toekomstbestendige stad zijn om de gevolgen van de klimaatverandering te kunnen opvangen. Klimaatadaptatie gaat over wateroverlast door extreme regenval, waterveiligheid, droogte, biodiversiteit en hittestress. De gemeente heeft hiervoor beleid opgenomen in de Structuurvisie Amersfoort, de Groenvisie en de Toekomstagenda Milieu. Nieuwbouw biedt kansen voor een klimaatrobuuste inrichting. Nieuwe bouwprojecten moeten zoveel mogelijk rekening houden met de klimaatverandering verschijnselen zoals : zware buien, hitte en perioden van droogte. De stad moet meer 'veerkracht' kunnen bieden en bestand zijn tegen de klimaatverandering. Voor het inrichten van de nieuwe ontwikkelgebieden hanteert de gemeente klimaatadaptieve richtlijnen. Daarbij gaat het om de volgende klimaatthema's: wateroverlast (extreme neerslag), droogte, hitte, waterveiligheid en biodiversiteit.
Wateroverlast Voor het voorliggende traject is het thema wateroverlast (extreme neerslag) niet van toepassing. Er zal geen overlast op de openbare ruimte plaatsvinden, aangezien het aangrenzende gebied ook in eigendom van Defensie is. Het hemelwater dat valt op de verharding wordt zoveel mogelijk op het aangrenzende maaiveld afgevoerd. In het grote verhardingsvlak, op het oefenterrein, zijn verholen goten opgenomen. Via deze goten wordt het hemelwater naar beide zijden van het vlak afgevoerd in de wadi's.
Verder wordt ook de afvoer van dakwater verzameld naar de wadi's geleid. De HWA van het Facilitair gebouw (940 m2) en de Schietbaan (4200 m2) worden respectievelijk aan de zuidzijde en westzijde geïnfiltreerd in infiltratieputten en komt dus niet in de wadi's. Deze infiltratieputten liggen iets lager (20 tot 25 cm) dan het omliggende maaiveld, waardoor hier extra bergingscapaciteit is.
De wadi's aan de westzijde hebben een bergingscapaciteit van 625 m3. De wadi aan de oostzijde heeft een bergingscapaciteit van 600 m3. Totaal is dit 1225 m3. De oppervlakte van de verharding is ca. 10700 m2 oefenterrein aangevuld met het CQB gebouw van 515 m2 en de overkapping van 180 m2. Totaal is dit ca. 11400 m2. Voor het project is gerekend met 60 mm neerslag. Hiervoor is (11400*0,06 =) 684 m3 berging nodig. Met een bergingscapaciteit in de wadi's van 1225 m3 kan ruim 100 mm neerslag worden geborgen.
Droogte De wadi's zijn niet aangesloten op een overstort. Hierdoor wordt al het hemelwater geïnfiltreerd in het gebied zelf.
Hitte in de woon- en werkomgeving Dit thema is niet van toepassing op het voorliggende plan. De locatie ligt niet in een woongebied.
Waterveiligheid De locatie ligt in een gebied dat niet kan overstromen vanuit de zee of de grote rivieren vanwege de hoge ligging.
Biodiversiteit Op de taluds die ontstaan is een mogelijkheid om heidevegetatie te ontwikkelen. Heide komt in het gebied al voor, maar door de huidige houtopstand (en het huidige groenbeheer) komt heide verder niet tot ontwikkeling. Heidevegetatie heeft een hoge natuurwaarde en op deze manier kan worden bijgedragen in de compensatiemaatregelen die genomen moeten worden. Om een heidevegetatie te realiseren, zal plagsel van elders op de taluds worden verspreid.
Energie
Het facilitair gebouw (met kantoorruimten en ruimten voor instructie, ontspanning en opslag) wordt volledig aardgasloos verwarmd door het bodemwarmtepompsysteem met vloerverwarming met een lage temperatuur systeem. Het gebouw wordt bovenwettelijk geïsoleerd. Verder wordt gebruik gemaakt van actieve vloerkoeling in de vorm van een bodemwarmtepomp. Op het dak van het gebouw worden PV zonnepanelen geplaatst met een oppervlakte van 117 m2 en een piekvermogen van 160 W/m2. Er worden ook zonnecollectoren op het dak opgelegd met een totale oppervlakte van 151 m2. Verder wordt een gebalanceerd ventilatiesysteem toegepast met CO2 - sturing.
De energieprestatatiecoefficient (EPC) van het gebouw is fors lager dan wettelijk is vereist (0.16 ten opzichte van de eis in het Bouwbesluit van 0,8). Vanaf 2021 wordt toepassing van de EPC vervangen door drie nieuwe eisen voor ‘bijna energieneutrale gebouwen’ (BENG). De nieuwe BENG-eisen zijn een aanscherping ten opzichte van de huidige EPC. In BENG wordt de energieprestatie van een gebouw uitgedrukt
met drie indicatoren: (1) BENG 1 = energiebehoefte: de hoeveelheid energie die een gebouw nodig heeft voor verwarming en koeling uitgedrukt in kWh per m2 gebruiksoppervlakte per jaar. Deze indicator gaat over het beperken van de energievraag van het gebouw zelf; (2) BENG 2 = primair energiegebruik: de hoeveelheid fossiele brandstof in kWh per m2 gebruiksoppervlakte per jaar die nodig is voor verwarming, koeling, warm water en installaties en (3) BENG 3 = aandeel hernieuwbare energie: het percentage (in procenten) hernieuwbare energie van het totale energiegebruik. Uit de behaalde resultaten van het bouwplan vertaald naar de BENG-eisen blijkt dat de energiebehoefte en het primair energieverbruik ruimschoots zijn dan de desbetreffende BENG-eisen. Het aandeel hernieuwbare energie is 130% hoger dan wettelijk is vereist.
Nieuwe ontwikkelingen kunnen archeologische waarden aantasten. In het kader van het bouwplan dienen dan ook de aanwezige of verwachte archeologische waarden te worden beschouwd. In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld, dit conform het Verdrag van Malta. Deze wet verplicht om bij het bouwplan rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verachten archeologische waarden.
Op basis van in 2009 uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de bodem van het projectgebied nog voor een groot deel intact is. Op basis daarvan worden archeologische resten direct aan of beneden het maaiveld verwacht. In opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf heeft ADC ArcheoProjecten in november 2017 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de bij de aanvraag omgevingsvergunning betrokken gronden. Dat onderzoek (ADC ArcheoProjecten schietfaciliteiten LC Kamp
Soesterberg, 1 maart 2018) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing.
Daarbij is vastgesteld dat nog verder archeologisch onderzoek nodig is. Waar het vondstniveau nog bewaard is gebleven geldt een hoge verwachting voor resten uit alle archeologische perioden. Waar het podzolprofiel deels verstoord is, geldt een hoge verwachting voor resten van landbouwers (vanaf het Neolithicum), met uitzondering van een kleine zone in het westen van het plangebied.
Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken is met de gemeente afgesproken dat alle werkzaamheden in het projectgebied dieper dan 30 cm onder maaiveld vooraf zullen worden gegaan door een archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een gecertificeerde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Er zal een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (waar nodig in de vorm van archeologische begeleiding in combinatie met benodigd OCE-onderzoek) worden uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek zal worden uitgevoerd conform de eisen zoals gesteld in door de gemeente Amersfoort op 10 september 2020 goedgekeurd Programma's van Eisen. Deze programma's zijn eveneens toegevoegd aan de bijlagen bij deze onderbouwing.
Aan de omgevingsvergunning zal de voorwaarde worden verbonden, dat eerst met de grondroerende (bouw)werkzaamheden mag worden gestart nadat de gemeente goedkeuring heeft gegeven aan de rapportage, waarin de resultaten van de archeologische begeleiding zijn vastgelegd en die voldoet aan de gestelde eisen in de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Richtlijnen van de Gemeente Amersfoort.
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht om ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) gevolgen hebben voor het milieu, een procedure voor een milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De activiteiten waarop dit van toepassing is, zijn genoemd in de C- en D-lijst van de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.
Indien de activiteit voorkomt op de C-lijst geldt er een m.e.r.-plicht. Wanneer de activiteit voorkomt in onderdeel D en het is niet uitgesloten dat er sprake kan zijn van nadelige milieugevolgen ten gevolge van de activiteiten, geldt er eveneens een m.e.r.-plicht. In onderdeel D van het besluit zijn drempelwaarden opgenomen. Ook voor activiteiten waarbij deze drempelwaarde niet wordt overschreden, moet het bevoegde gezag een toets uitvoeren: de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de activiteiten echter niet voorkomen op deze lijst, is er geen m.e.r.-beoordeling vereist.
Ten aanzien van de bij aanvraag omgevingsvergunning betrokken activiteiten is beoordeeld of daarvoor een m.e.r.-beoordeling plaats moet vinden. Geconcludeerd is dat de voorgenomen activiteiten niet voorkomen in de lijst van onderdeel D van de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Weliswaar zal er voor de ontwikkeling van het voorgenomen project (eerst) ontbossing plaatsvinden (zoals genoemd in onderdeel D27), maar omdat het militaire terrein al bij Defensie in gebruik is en ook blijft en daarmee de functie niet wijzigt, is deze categorie niet van toepassing.
Met het oog daarop is voor het voorliggende plan niet noodzakelijk om een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen.
De beoordeling van de verschillende omgevingsaspecten maken het realiseren van het voorliggende project mogelijk.
De realisatie van dit project is voor rekening en risico van het Rijk. Het project is vanuit gemeentelijk perspectief financieel uitvoerbaar. Aan het Rijk worden de gebruikelijke leges in rekening gebracht.
In 2020 heeft de gemeenteraad de Amersfoortse participatiegids vastgesteld. Deze participatiegids is een richtingwijzer voor het betrekken van belanghebbenden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten behoeve van het voorliggende plan is beoordeeld of en in welke mate participatie kan worden ingepast. Vastgesteld is dat het project zich niet leent voor participatie, anders dan de voorgeschreven momenten van overleg en inspraak als bedoeld in de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1 Bro (zie hoofdstuk 5.2.2) en conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (zie hoofdstuk 5.2.3).
Het ontwerp en de vereisten waaraan de schietfaciliteiten moeten voldoen geven onvoldoende ruimte voor uiteenlopende opties. Dat geldt evenzeer voor de locatiekeuze. Het gevolg hiervan is dat participatie niet of nauwelijks kan leiden tot andere uitkomsten en de invloeden daarop van derden gering zijn. Afgezien van de keuze om af te zien van de participatie, worden belanghebbenden wel op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de aanvraag en het daarop te nemen besluit.
Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1 Bro wordt over een project overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het project in het geding zijn.
Deze ruimtelijke onderbouwing is op 19 oktober 2020 voor overleg toegestuurd aan de provincie Utrecht, het Waterschap Vallei en Veluwe, Rijkswaterstaat, de besturen van de gemeenten Soest en Leusden, de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) en de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD). De ruimtelijke onderbouwing is voorts toegestuurd aan de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA) en aan Het Utrechts Landschap.
Van de SGLA is een schriftelijke reactie op de ruimtelijke onderbouwing ontvangen. De SGLA begrijpt de keuze van de locatie gezien de reeds aanwezige militaire functies. Vanuit de doelstellingen van de SGLA wordt het verlies van natuurwaarden echter betreurd. De SGLA vindt het onbegrijpelijk dat niet duidelijk is waar én hoe de compensatie van het verlies aan natuur plaatsvindt. Voorafgaande aan de publicatie van de omgevingsvergunning moet dat duidelijk zijn. Verder moet de overeenkomst met het Rijk over de compensatie bij de stukken worden gevoegd.
Antwoord gemeente
Het Rijk en de provincie hebben (via de Natuurcompensatiebank) overeenstemming
bereikt over de natuurcompensatie. In een tussen deze partijen te sluiten
overeenkomst wordt vastgelegd dat de provincie de compensatieverplichtingen van het
Rijk overneemt voor zover het betreft de realisatie van ruim 5 hectare natuur (0,3
hectare zal door het Rijk op eigen terrrein opnieuw worden ingericht als droge heide).
De provincie draagt zorg voor de uitvoering van de compensatieverplichtingen, zowel de
aanleg als het beheer en de instandhouding, binnen een periode van 2 jaar na het
vellen van de houtopstanden op de locatie op Kamp Soesterberg. De provincie Utrecht
beschikt over mogelijkheden op een drietal locaties in de provincie waar de
compensatie-opgave kan worden uitgevoerd. Deze locaties worden opgenomen in de
overeenkomst. Het gaat om locaties in Vianen en in Haarzuilens (twee plekken).
De overeenkomst tussen Rijk en provincie zal worden gesloten voordat definitief over
de omgevingsvergunning een besluit wordt genomen, zodat de realisatie, het beheer en
de instandhouding van de compensatienatuur is verzekerd. Een zakelijke beschrijving
van de inhoud van de overeenkomst tussen Rijk en provincie wordt opgenomen in de
bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing en gaat bij de ontwerp-omgevingsvergunning
ter visie.
Deze ruimtelijke onderbouwing heeft samen met de ontwerp-omgevingsvergunning en de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad (afgegeven op 15 december 2020) vanaf 24 december 2020 tot en met 3 februari 2021 voor een ieder voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.
Er zijn gedurende deze termijn zienswijzen ingediend. De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 20 april 2021 de zienswijzennota vastgesteld en een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Bij de vaststelling van de zienswijzennota is aan de omgevingsvergunning, ter verduidelijking en ter waarborging van de natuurcompensatie, een aantal voorschriften en tekeningen toegevoegd. Ook is deze ruimtelijke onderbouwing aangevuld met actuele onderzoeken en gegevens ten aanzien van de effecten van het project op de Natura 2000-gebieden en de aanwezigheid van aardkundige waarden in het projectgebied.