Plan: | Chw bestemmingsplan Bosweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00233-0201 |
In de driehoek Bosweg-Kelvinstraat-Réaumurstraat (Leusderkwartier) bezit de Alliantie 85 woningen. De Alliantie heeft in 2020 de drielaagse portiekwoningen verduurzaamd en verbeterd. Nu is het voornemen om de naastgelegen 24 meergezinswoningen te slopen, omdat ze het einde van hun levensduur hebben bereikt.
Door de sloop is het mogelijk om het gebied te herontwikkelen tot een prettige omgeving met ongeveer 100 nieuwe woningen (sociale huur en middenhuur), gericht op duurzaamheid, doorstroming en diversiteit in de wijk. Dat betekent een belangrijke toevoeging aan de binnenstedelijke woningvoorraad én een aanzienlijke verbetering van de openbare ruimte.
Deze ontwikkeling is onderdeel van Amersfoort Vernieuwt. Met het programma Amersfoort vernieuwt, een gezamenlijk initiatief van de gemeente en de woningbouwcorporatie de Alliantie Eemvallei en Portaal, wordt ingezet op een duurzame verbetering van de kwaliteit van de wijken en van de stad. Amersfoort Vernieuwt kent zes thema's: samenleven, wonen, werken, onderwijs, leefbaarheid en voorzieningen. Dit zijn de ingrediënten voor een vitale wijk, waar bewoners prettig leven. Een van de doelstellingen van Amersfoort Vernieuwt is dat de toegankelijkheid van de woningmarkt van Amersfoort verbetert. Hiertoe wordt ingezet op bouwen gericht op doorstroming en diversiteit. De afgelopen en komende jaren zijn en worden woningen gesloopt en komen daar huur- en koopwoningen voor terug. Zo krijgen de wijken een gevarieerder uiterlijk met bewoners die er graag willen (blijven) wonen.
Voor de driehoek Bosweg-Kelvinstraat-Réaumurstraat zijn kaders kaders vastgesteld, waarna de Alliantie, in nauwe samenwerking met de gemeente en betrokkenheid van omwonenden, is begonnen met de uitwerking. Bijzonder aan dit plan is dat van meet af aan integraal is gekeken naar de opgave ten aanzien van woningbouw, kwaliteitsverbetering groen, duurzaamheid en de herinrichting van de straten. Met als resultaat het stedenbouwkundig ontwerp, inclusief het ontwerp van de openbare ruimte dat de basis vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.
Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.
Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Bosweg' ligt in de wijk Leusderkwartier in het zuiden van Amersfoort, tegen het landgoed Nimmerdor. Aan de noordzijde van het plangebied grenst de Cartesiusstraat en aan de zuidzijde de Bosweg. De Réaumurstraat en de Kelvinstraat lopen diagonaal van noord naar zuid door het plangebied. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 3,3 ha. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied aangegeven.
Ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Voor het gebied geldt het Chw bestemmingsplan 'Amersfoort zuid en Kattenbroek'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 september 2018 door de gemeenteraad van Amersfoort. Daarnaast geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017', waarmee ter plaatse onder meer wijzigingen in de archeologische dubbelbestemming zijn doorgevoerd.
In het Chw bestemmingsplan 'Amersfoort zuid en Kattenbroek' heeft de bebouwing aan in het plangebied de bestemming 'Wonen-4'. De openbare ruimte heeft de bestemmingen 'Groen - stadsgroen' en 'Verkeer - verblijfsgebied'. Omdat de verkaveling wijzigt, komt nieuwbouw ook voor een groot deel op gronden met de bestemming 'Groen - stadsgroen'. Hier zijn woningen niet toegestaan. Bovendien mag de hoogte nier meer dan 2 bouwlagen met een kap zijn. Het nieuwbouwplan is dus in strijd met zowel de gebruiks- als de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan.
Uitsnede uit geldend Chw bestemmingsplan 'Amersfoort zuid en Kattenbroek'
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande en de nieuwe situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven en een planbeschrijving wordt gegeven van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het project/bestemmingsplan. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. De visie bestaat uit verschillende elementen die vertegenwoordigd dienen te worden in het plangebied, zoals wonen, verkeer en groen.
Kenmerken gebied
Het plangebied is gelegen in het Leusderkwartier, dat hier de overgang vormt van een vooroorlogse woonwijk met (geschakelde) eengezinswoningen naar een naoorlogse stempelverkaveling met appartementen rondom een gemeenschappelijke groene ruimte (het veldje tussen Réaumurstraat, Kelvinstraat en Bosweg). Rond de locatie bevinden zich verschillende soorten woningtypen: vrijstaande villa's (Zandbergenlaan oost), appartementencomplex De Bosrand, de 3-5 laagse appartementen aan de Bosweg en woonstraten met eengezinswoningen.
Historische structuur
Het Leusderkwartier is een vooroorlogse woonwijk, met arbeidersbuurten, middenstandswoningen en vrijstaande woningen. Het vroeg naoorlogse uitbreidingsplan uit 1950-1953 vult de open ruimten in de wijk op met complexen arbeiderswoningen, die worden gekenmerkt door een sterke groene ondergrond. De vroeg naoorlogse complexen van het Leusderkwartier onderscheiden zich vooral door de overheersende strokenverkaveling, die zowel op laag- als middelhoogbouw is toegepast. De voorzieningen en de infrastructuur stammen grotendeels uit de vooroorlogse ontwikkelingsgeschiedenis.
Ruimtelijke beeld
Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur, zijn de open plekken tussen de seriematige bebouwing. Hierdoor is er een scherp contrast tussen bebouwd en onbebouwd met een natuurlijke ordening en een open bebouwingsbeeld. Het wegprofiel (geasfalteerde straten met brede stoepen) gecombineerd met de groene plantsoenen en ruime groenstroken tussen de etagewoningen zorgen voor een rustig en overzichtelijk beeld. In het overallbeeld overheerst het openbaar groen, dit vult de ruimte tussen de woningen en de wegen. De kleine privétuinen vormen de overgang van de woonpaden naar de woningen. Hierdoor is de ruimte in basis onderdeel van het collectief en publiek domein. Het straatbeeld is in de huidige situatie verstoord en versnipperd door het toegenomen autobezit en de toegevoegde containers. Het gebied wordt aan de zuidkant (Bosweg) afgesloten met een hoge groenstructuur met forse bomen, hierdoor is sprake van sterke verbinding met het zuidelijk bosgebied van Nimmerdor.
Het beeld van de architectuur van de portiekflats en laagbouw in deze buurt is traditioneel van aard met flauw hellende zadeldaken. Sobere blokken met ambachtelijke materialisering die veelal worden versterkt door eenvoudige ornamentiek: in het metselverband, het smeedwerk, de vensterindeling en/of de architectonisch verbijzonderde gevelopeningen en ingangspartijen. De architectuur is op zichzelf niet bijzonder. Door de jaren heen is het beeld door inferieur materiaalgebruik zoals de bekleding van de borstwering en de balkons met golfplaat en diverse bouwkundige aanpassingen sleets geworden.
De samenhang in de bebouwingsopzet tussen de flats aan de Kelvinstraat en de gaafheid van de groene ruimte eromheen maakt dit complex waardevol voor Amersfoort en heeft een beeldbepalende status. De waarde zit in de kenmerkende stedenbouwkundige karakteristiek, met name in de relatie tussen de appartementen en het direct omliggende openbare groen. De bebouwingstypologie versterkt hier de verkavelingsvorm en vice versa. De aaneengesloten bebouwing aan de westzijde van de Fahrenheitstraat met grondgebonden woningen gekoppeld door rijtjes met garageboxen tast de eenheid van de stedenbouwkundige structuur enigszins aan.
Opvallend is dat ondanks de gedateerde uitstraling het woongebied enorm gewaardeerd wordt. Maar de gebruikswaarde kan versterkt worden.
Ondanks de parkeerdruk in het gebied en ondanks dat er veel ‘wild’ geparkeerd wordt, biedt de ruimte tussen de woningen en de weidsheid van het openbaar groen voldoende lucht in de buurt. Dit wordt versterkt door de afschermende groenzone aan de Bosweg, die ruimtelijk de schakeling met het zuidelijk bosrijke Nimmerdor vormt.
Op hoofdlijnen kan gesteld worden dat de architectonische kwaliteit van het plangebied niet heel hoog is, maar de ruimtelijke kwaliteit wel.
De klimaatadaptieve ecologische openbare ruimte speelt in op de gevolgen van klimaatverandering en vergroot de leefbaarheid voor de gebruikers. Daarnaast sluit het aan bij de ambitie van de gemeente Amersfoort om 100% klimaatbestendig te zijn in 2050. Diverse klimaatadaptieve oplossingen zullen worden toegepast in de openbare ruimte.
De kwalitatief hoogwaardige bomen in het plangebied worden zoveel mogelijk ingepast in de nieuwe situatie. Daarnaast worden meer klimaatadaptieve bomen geplant welke beter bestand zijn tegen overtollig water en/of droogte.
Ecologische routes worden versterkt om meer en diversere biodiversiteit te creëren.
Piekberging om water vast te houden op de locatie door middel van wadi’s vergroot de natuurlijke infiltratie van water en verminderd te druk op de bestaande riolering. Een waterkringloop waarbij water terugstroomt in de openbare ruimte of opgevangen voor hergebruik verminderd watergebruik. De wadi’s worden daarnaast ingericht als natuurlijke speelplek voor kinderen van verschillende leeftijden.
Bomen spelen een belangrijke rol in het koel houden van openbare ruimte op warme zomerse dagen. Koelspots door middel van (bestaande) bomen verlagen de temperatuur siginficant enfungeren als aangename verblijfsplekken. Ontmoetingsplekken en speelplekken in het groen combineren we daarom met bestaande en nieuwe bomen.
Het toepassen van een bloeiboog waarbij planten in de openbare ruimte het hele jaar door in bloei staan bevorderd de biodiversiteit en verhoogd de visuele kwaliteit van de openbare ruimte, in combinatie met extensief onderhoud voor meer ecologische waarde. De toepassing van verschillende bloemenweides, afgewisseld met inheemse bomen, gazongras, heesters en natte gebieden creëren verschillende habitats voor een scala aan zoogdieren, insecten en vogels.
Deze natuurinclusiviteit willem we nog meer versterken door in de openbare ruimte en op het gebouw insectenhotels, bijenstenen of vogelkasten toe te passen.
De openbare ruimte wordt ingericht om ontmoeting te stimuleren tussen bewoners, kinderen en verschillende leeftijdsgroepen.
Compact gebouw in het groen
De ambitie voor de projectlocatie is een compact gebouw in het groen te creëren, waarbij een symbiose ontstaat met de openbare ruimte. Daarbij is het streven naar een kleine voetprint van het gebouw, om zo ruimtelijke kwaliteiten vanuit de cultuurhistorische waarde te behouden, gevormd door de kenmerkende stedenbouwkundige karakteristieken zoals zichtlijnen.
Om dit te bewerkstelligen speelt de plint een belangrijke rol in hoe de openbare ruimte ervaren wordt. Een gesloten plint zal een negatieve impact hebben, ook op de sociale veiligheid. Daarom worden woningen op de begane grond toegepast, waarbij interactie met de openbare ruimte ontstaat. Dit gebeurt door een bouwbrief oplossing, waarbij geen bergingen in de plint worden toegepast, maar in woning.
Passend bij de hoogte van de gebouwen rondom het plangebied en als object in het groen wordt het gebouw niet hoger dan de boomkroon van de naastgelegen bosstrook.
Entrees aan alle kanten
Door meerdere entrees toe te passen, aan verschillende kanten van het gebouw, wordt het gebouw goed bereikbaar vanuit het park, vanaf de Réaumurstraat en de Kelvinstraat. De entrees krijgen binnen uitstraling van een lobby wat uitnodigt uit voor praatje met de buren. Daarnaast zal er ruimte zijn voorzieningen zoals bijvoorbeeld pakketdiensten (bring me box) of een tafel. Dit neemt de Alliantie mee als onderzoeksvraag in de uitwerking.
Door de lobbies en buitenruimte met elkaar verbinden kunnen we het gebouw extra kwaliteit bieden. Dit kan bijvoorbeeld door een entreeplein, waar ook zitjes fietsenrekjes voor bezoekers kunnen komen.
Corridor
De Alliantie de individuele woningen bereikbaar maken via een corridor, welke een hotelsfeer zal gaan uitstralen. Lucht en ruimte zijn belangrijke ontwerpaspecten hiervan, om zo ook sociale veiligheid te vergroten.
Fietsenstallingen
Binnen het gebouw wordt een collectieve fietsenstallingen toegepast, welke naast de entrees gepositioneerd kunnen worden. Daarmee wordt het makkelijk om de fiets te pakken, wat het autogebruik kan verminderen. Door ze dicht bij de ingang te plaatsen zullen ze ook zichtbaar zijn vanaf de straat.
In de fietsenstalling moeten naast gewone fietsen ook voldoende plekken gereserveerd worden voor speciale fietsen zoals bakfietsen of scooters. Met oplaadplekken voor elektrische fietsen.
Gezamenlijke plek
Een gezamenlijk plek in het groen grenzend aan het gebouw zoals een terras kan een onmoetingsplek worden voor de bewoners.
Hoogbouweffect analyse
Omdat het gebouw 5 bouwlagen hoog wordt, is een hoogbouw effect rapportage (HER) opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt dat een gebouw van 5 bouwlagen goed op deze locatie inpasbaar is en past binnen de uitgangspunten van de Amersfoortse hoogbouwvisie.
De Alliantie komt op basis van een analyse van het autobezit van haar huidige huurders op een parkeernorm van 0,8 (inclusief bezoekersparkeren). Dat betekent dat het aantal benodigde parkeerplaatsen bij 100 woningen goed gemotiveerd zou kunnen worden verlaagd van 157 (het aantal parkeerplaatsen conform de gemeentelijke parkeernorm, zie de onderstaande tabel) naar 145. De betreffende 12 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd als dat toch nodig mocht blijken, maar krijgen in eerste instantie een groene invulling.
aantal | norm bewoners | parkeren bewoners | norm bezoekers | parkeren bezoekers | totaal | |
nieuwbouw | ||||||
sociale huur | 60 | 0,7 | 42 | 0,3 | 18 | 60 |
middenhuur | 40 | 0,8 | 32 | 0,3 | 12 | 44 |
totaal | 100 | 74 | 30 | 104 | ||
bestaand | ||||||
Réaumurstraat | 45 | 25 | ||||
Kelvinstraat | 54 | 28 | ||||
totaal | 99 | 53 | ||||
TOTAAL | 157 |
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het Chw bestemmingsplan "Bosweg" op provinciaal en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 4). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met het beleid.
Sinds 1 april 2021 werkt de provincie Utrecht met de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie zijn de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. In de Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijke gebied in onderlinge samenhang bezien. De omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie Utrecht. Dit betekent dat de Omgevingsvisie alleen voor de provincie Utrecht verplichtingen schept. De uitgangspunten van de Omgevingsvisie zijn vertaald in de regels van de (interim) Omgevingsverordening. De normen en regels uit de Omgevingsverordening zijn wel bindend voor inwoners en de gemeente.
De Omgevingsverordening bevat op provinciaal niveau regels voor de fysieke leefomgeving. Hiermee zorgt de Omgevingsverordening ervoor dat de doelen en het beleid uit de provinciale Omgevingsvisie doorwerken naar derden.
Voor dit bestemmingsplan is de onderstaande instructieregel uit de Omgevingsverordening van belang:
Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en Werken;
b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan
Uitsnede Omgevingsverordening
Programma Wonen en Werken
Het programma Wonen en Werken zoals dat op 5 oktober 2021 is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, bevat een aantal kwalitatieve afspraken welke van toepassing zijn op nieuwe woningbouwlocaties. Deze afspraken zien op: integrale stedelijke kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid, evenwichtige ontwikkeling van rood en groen en energieneutrale nieuwbouw, klimaatadaptatie en circulariteit. Daarnaast wordt in het programma voorzien in een grote kwantitatieve opgave. Met dit bestemmingsplan, waarin de bouw van 100 woningen wordt mogelijk gemaakt, wordt bijgedragen aan de opgave zoals omschreven in het programma Wonen en Werken.
Voor de Bosweg geldt dat deze plannen al geruime tijd in de plancapaciteit zijn opgenomen. Daarin is Bosweg opgenomen als zacht plan in binnenstedelijk gebied. Cijfermatig past het plan binnen het regionaal programmeren.
Voor Bosweg zijn dat 100 woningen, waarvan is ingeschat dat oplevering in 2025/2026 kan plaatsvinden, 60% sociaal, 40% middenhuur. De provincie geeft in haar regionale programmering wonen en werken aan voldoende planvoorraad na te streven om rekening houdend met planuitval toch voldoende plannen ten uitvoer te laten komen. In het kader van regionaal programmeren wonen en werken wordt gewerkt aan een nieuwe manier van samenwerken.
Voor wat betreft de integrale stedelijke kwaliteit geldt dat conform de geformuleerde uitgangspunten, zo efficiënt mogelijk omgegaan wordt met de beschikbare ruimte. Door intensivering op deze binnenstedelijke locatie te realiseren wordt invulling gegeven aan dit uitgangspunt. Het plan sluit aan bij het reeds bestaande woonkarakter van het gebied.
In het kader van betaalbaarheid en beschikbaarheid is in het programma Wonen en Werken opgenomen dat 50% van de toe te voegen woningen behoort tot het goedkope of middeldure segment. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan doordat 60% van de woningen wordt bestemd als sociale huurwoning en 40% als middenhuurwoning.
Ook voor wat betreft de bereikbaarheid en duurzaamheid past onderhavige ontwikkeling in het beleid zoals vastgelegd in het programma Wonen en Werken.
Gelet op bovenstaande past de ontwikkeling aan de Bosweg binnen het programma 'Wonen en Werken' van de provincie Utrecht.
Bodemdaling
Voor de gemeente Amersfoort geldt dat de bodem met name bestaat uit zand. Zand is minder gevoelig voor bodemdaling dan bijvoorbeeld klei/veenpakketten in het westelijk deel van de provincie Utrecht. De bodem is hierdoor niet dalinggevoelig en kan voor wat betreft de zettingsgevoeligheid worden aangemerkt als 'minst zettingsgevoelig' (zie bodemkaarten op webkaart.provincie-utrecht.nl). Op basis hiervan kan worden aangenomen dat de ontwikkeling aan de Bosweg niet leidt tot extra bodemdaling.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 26 januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor het Chw bestemmingsplan 'Bosweg' is de procedure zoals omschreven in model 2 gevolgd. Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad het uitwerkingsvoorstel voor de Bosweg vastgesteld. Daarbij heeft de raad besloten, dat dit uitwerkingsvoorstel in het licht van de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' kan worden gezien als de 'Startnotitie'. Hierin zijn de uitgangspunten geformuleerd voor de planontwikkeling aan de Bosweg. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan deze uitgangspunten.
De procedure van model 2 houdt in dat er een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd (en geen voorontwerp waarop inspraak mogelijk is). Belanghebbenden krijgen de gelegenheid om hun zienswijze in te dienen over het ontwerpbestemmingsplan.
Algemene uitgangspunten
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Momenteel is de omgevingsvisie Amersfoort in procedure. Deze visie vervangt de structuurvisie.
Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de uitwerkingsstrategie sociale woningbouw vastgesteld. Onderdeel van dit besluit is om bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 % sociale huurwoningen te verplichten.
Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad het Deltaplan Wonen vastgesteld. Dit plan bevat een uitbreiding en aanscherping van de strategie sociale woningbouw. Het woonbeleid is erop gericht dat er voldoende, betaalbare en passende woningen worden gebouwd.
De vraag naar woningen in Amersfoort en in de regio is groot. Om in de vraag naar woningen te voorzien, is de ambitie dat er tot 2030 1.000 woningen per jaar worden gerealiseerd. Het bouwen van 100 appartementen aan de Bosweg draagt daaraan bij.
Het is van belang dat wonen voor iedereen betaalbaar blijft, ook voor mensen met een lager of midden inkomen. Om een inclusieve stad te blijven, gelden er regels voor de realisatie van sociale huurwoningen en woningen in het middensegment (voor deze laatste categorie geldt ook het actieplan Huisvesting Middeninkomens, door de gemeenteraad vastgesteld 16 juli 2019). Op basis van het Deltaplan Wonen geldt een verplichting dat er minimaal 35 % sociale woningbouw wordt gerealiseerd. De ontwikkeling aan de Bosweg voldoet hieraan.
De te realiseren woningen en het te realiseren woonmilieu moeten aansluiten bij de behoefte van woningzoekenden en passen binnen de omgeving. Om in de behoefte van vele verschillende doelgroepen te voorzien (van jong tot oud, voor alleenstaanden, samenwonenden en gezinnen etc.) is het belangrijk dat er diversiteit is binnen plannen en tussen plannen. De ontwikkeling aan de Bosweg voorziet in een gevarieerd woningaanbod, bestaande uit sociale huurwoningen en huurwoningen in het middensegment. Daarmee is er ruimte voor diversiteit binnen de beoogde ontwikkeling.
De druk op het middensegment in de Amersfoortse woningmarkt is hoog, waardoor middeninkomens moeilijk aan een woning komen. Dit blijkt uit de Notitie Middeninkomens die Stec Groep (in december 2018) opstelde voor de gemeente Amersfoort. Door een terugtrekkende beweging van corporaties uit het middensegment, als gevolg van het beleid van voormalig minister Blok enerzijds en stijgende prijzen voor koopwoningen anderzijds, wordt het aanbod in het middensegment steeds beperkter. Een groeiende groep middeninkomens - leraren, verplegers en politieagenten - valt daardoor tussen wal en schip. De krappe markt leidt bovendien tot excessen, zoals incourante woningen met (ver) boven marktconforme (huur)prijzen. Onderliggende maatschappelijke en demografische trends, zoals flexibilisering van de arbeidsmarkt, vergrijzing, toename van éénpersoonshuishoudens en de gebruikseconomie, verhogen de vraag in de toekomst verder.
De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het actieplan door een deel van de appartementen te reserveren voor huurwoningen in het middensegment. Het gaat om 40% van de te realiseren woningen, dus 40 woningen. Daarmee voldoet het voorliggende plan ruimschoots aan de minimaal voorgeschreven 20%.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota of in aanvullende beeldkwaliteitsplannen. Het doel van het welstandsbeleid is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
In hoofdstuk 5 van de Hoogbouw Effectrapportage, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting is omschreven op welke manier invulling wordt gegeven aan de eisen met betrekking tot beeldkwaliteit.
Een toets aan redelijke eisen van welstand vindt plaats bij het beoordelen van een definitief ontwerp bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Over het voorontwerp / principeplan is met de stadsbouwmeester afstemming geweest. De criteria die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan bieden een voldoende beoordelingskader om te komen tot de gewenste kwaliteit voor de toetsing aan redelijke eisen van welstand. Op grond van de ingediende gegevens is de stadsbouwmeester van oordeel dat het in het kader van een vooroverleg behandelde plan, getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde welstandscriteria, voldoende uitzicht biedt op een positieve welstandsadvisering.
Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro). Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied én voorziet de stedelijke ontwikkeling in een aantoonbare actuele marktbehoefte dan wordt voldaan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Bosweg ligt in bestaand stedelijk gebied. Het perceel heeft op dit moment de bestemmingen 'Wonen - 4' en 'Groen - stadsgroen'.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 100 appartementen, waarvan 60% sociale huur.
Woningbehoefte
Voor wat betreft de te bouwen woningen geldt dat op 28 mei 2019 de gemeenteraad het Deltaplan Wonen heeft vastgesteld. Daaruit komt naar voren dat er in de stad een grote vraag is naar woningen. Om in die vraag naar voldoende woningen te voorzien, moeten er in de periode 2018 - 2030 10.000 tot 12.000 extra woningen bij komen. Dat zijn gemiddeld ongeveer 1.000 woningen per jaar. Dit betekent meer groei dan voorheen: van gemiddeld ongeveer 600 woningen per jaar in de afgelopen 10 jaar naar ongeveer 1.000 woningen per jaar richting 2030. Dit plan draagt bij aan de in het Deltaplan wonen omschreven woningbehoefte. In het Deltplan wonen is tevens omschreven dat bij nieuwbouwprojecten minimaal 35% als sociale huurwoning moet worden gerealiseerd, omdat hier een groot tekort aan is.
Ten behoeve van het deltaplan zijn de behoeftecijfers geactualiseerd. Daartoe is gebruik gemaakt van provinciale cijfers uit 2018 op basis van Primos 2017. Ook het Rijk werkt met deze cijfers. Zie hieronde de behoeftecijfers zoals deze ook gehanteerd zijn in het Deltaplan wonen.
De provinciale behoeftecijfers waren tot 2040 berekend; hierin is een knip tot 2030 gemaakt:
Uit bovenstaande blijkt dat met de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt voorzien in een grote regionale behoefte aan woningen en daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de herbestemming van Bosweg een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan woningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
(hier conclusie van zowel rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid, of conclusie per onderdeel?)
Voorliggend bestemmingsplan maakt ….. mogelijk. Dit is in overeenstemming met …...
Met dit bestemmingsplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten van het gemeentelijk beleid daadwerkelijk geïmplementeerd.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Zo komen onder meer de aspecten bodem, flora en fauna, bedrijven- en milieuzonering, geluid, water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid en archeologie aan de orde.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod.
In 2021 is conform het Besluit Bodemkwaliteit de Nota bodembeheer gemeente Amersfoort 2021 – 2031 vastgesteld. Dit bodembeheerplan bevat onder meer een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente. Op basis van deze bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied Bosweg in een zone met bodemfunctieklasse 'wonen'. De ontgravingsklasse voor zowel de bovengrond als de ondergrond is 'Oude uitbreidingen en oude kernen'. Gelet op bovenstaande dient de toepassing te voldoen aan klasse 'wonen'.
Voor de ontwikkelingslocatie aan de Bosweg is in 2023 door BOOT een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.
De resultaten laboratoriumonderzoek en veldonderzoek luiden:
Maaiveld: Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Verdachte bodemlaag: In de verdachte bodemlagen is zowel visueel als analytisch geen asbestverdacht materiaal aangetoond.
Ondergrond: De ondergrond is ongeroerd en vrij van asbestverdachte bijmengingen, derhalve zijn geen grondmengmonsters ter analyse aangeboden.
Conclusie
Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
In 2013 heeft Opsporingsbedrijf REASeuro in opdracht van de gemeente Amersfoort een Historisch Vooronderzoek conventionele explosieven (CE) en de daarbij behorende CE Bodembelastingkaart afgerond. Hieruit blijkt dat de grond waar de driehoek Bosweg-Kelvinstraat-Réaumurstraat deel van uit maakt niet verdacht is op conventionele explosieven. Het is daarom op voorhand niet nodig om hier onderzoek naar te verrichten. Wel is de procedure 'spontaan aantreffen NGE' van toepassing:
- Leg het werk op de vindplaats stil
- Zorg dat er geen mensen in de buurt komen (werknemers, toeschouwers etc.)
- Neem contact op met de politie (0900-8844) en meld de vondst van het niet-gesprongen explosief
- Bel bij een noodsituatie 112
Uitsnede uit Risicokaart niet gesprongen explosieven
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Indien door middel van een plan nieuwe milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen bedrijven in de directe omgeving van de ontwikkelingslocatie niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan, met in geel de woningen en in bruin de maatschappelijke voorzieningen
Rondom het plangebied zijn vooral woningen. Aan de Cartesiusstraat zit een gezondheidscentrum en aan de overkant van de Bosweg zit een zorginstelling. Van deze functies is geen hinder te verwachten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets' .
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen. Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 brengt het Nationaal Water Plan en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren in het kader van de Omgevingswet samen in één programma. De Rijksoverheid beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Aspecten als klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging en ruimtedruk zorgen ervoor dat Nederland momenteel te maken heeft met grote wateropgaven, die in de toekomst steeds groter en complexer worden.
In het Nationaal Waterprogramma 2022 – 2027 staan de volgende drie ambities centraal:
1 Een veilige en klimaatbestendige delta;
2 Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;
3 Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
Deze drie hoofdambities worden uitgewerkt per thema:
In deel A van het NWP zijn de belangrijkste beleidsdoelen en -keuzes per thema geformuleerd. Vervolgens is in deel B het beheer en uitvoering door Rijkswaterstaat per thema beschreven. Tot slot komen in deel C het beleid en beheer en uitvoering samen in specifieke gebiedsgerichte uitwerkingen voor verschillende onderdelen van het hoofdwatersysteem.
Het Regionaal Bodem- en waterprogramma (RWBP) 2022 – 2027 Provincie Utrecht is op 14 december 2021 vastgesteld. In het Provinciaal Bodem- en waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Utrecht.
Ten eerste zijn er een aantal overkoepelende thema's voor bodem en water uitgelegd:
- Een duurzaam ondergrondgebruik: Het is belangrijk voor mens en dier in een geschikte leefomgeving te kunnen leven. De ondergrond wordt steeds meer gebruikt (drinkwater, bodemenergie, enz.). Daarom vraag deze ontwikkeling om samen met betrokkenen te gaan werken. Elk project is maatwerk;
- Een circulaire economie maakt deel uit van de beleidskeuzes. De ambitie is onder andere om te gaan innoveren met verkenning naar een circulair watersysteem in de provincie, met zo weinig mogelijk afval.
Verder is het plan onderverdeeld in zes deelprogramma's:
1 Schoon oppervlaktewater: Dit programma draait om de bescherming van biodiversiteit. De provincie wijst 'waterparels' aan om wateren met specifieke soorten te beschermen. Daarnaast is een goede kwaliteit van oppervlaktewater van belang voor vele gebruiksfuncties;
2 Schone bodem en grondwater: Het programma draait om het beperken van verontreinigende stoffen en het voorkomen van achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen. Schoon water is ook belangrijk voor menselijke consumptie;
3 Bodem: kwaliteit, vruchtbaarheid, aardkundige waarden en ontgrondingen: Dit programma betreft vooral een administratief punt over taken en rollen in de transitie naar (en na) de Omgevingswet. Kennisontwikkeling en kennisdeling zijn onder andere belangrijke opgaven. Verder focust het beleid zich op het faciliteren van kringlooplandbouw en de borging van de aardkundige waarden in de ruimtelijke ontwikkelingen. Tot slotte worden er randvoorwaarden opgesteld aan delfstoffenwinning;
4 Voldoende water en voorkomen wateroverlast: Het programma draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let de provincie op de hoeveelheid goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte;
5 Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem;
6 Energie uit bodem en water: De provincie wil inzetten op ondergrond en energie (aquathermie en ondiepe bodemenergie) mits de netwerken optimaal benut zullen worden en mits het verantwoord is voor mens, bodem, water en milieu.
In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. De provincie is ook onderverdeeld in deelgebieden. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Utrecht.
In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.
Op 22 november 2021 is het blauw omgevingsprogramma (BOP) van waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het BOP is uitgewerkt in de volgende vier programma's:
- Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem;
- Watersysteem: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap onder andere op de kwaliteit van het water en de verbinding met andere instellingen;
- Wonen en zuiveren: In het programma 'Wonen en zuiveren' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol. Verder vormt een waterinclusieve bebouwde omgeving een speerpunt;
- Circulaire economie: Afvalvermindering, slim hergebruik en optimalisatie van de verschillende installaties zijn voorbeelden van opgaven;
- Energietransitie: Het waterschap wil een proactieve rol innemen in de energietransitie. Dat vraagt om een duurzame opwekking van de energie en het tegengaan van verspilling in de processen.
Deze thema's worden in het vervolg van het document verfijnd uitgewerkt per deelgebied, waarmee de doelstellingen inzichtelijker worden weergegeven.
Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het BOP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.
Op het gebied van water heeft de gemeente Amersfoort twee beleidsstukken, namelijk de Watervisie (voorheen het Waterplan) en het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort. De watervisie richt zich daarbij vooral op het systeem van oppervlaktewater en grondwater, waar het gemeentelijk rioleringsplan vooral inzoomt op de gemeentelijke watertaken, die zijn uitgewerkt in een programma (de Watervisie bevat geen programma). Beide hebben dezelfde centrale doelstelling: een toekomst- en klimaatbestendig watersysteem, met een nadruk op behoud en waar nodig herstel. Hierbij wordt in het bijzonder de nut en noodzaak genoemd van groenblauwe structuren in de stad, alsmede het feit dat riolering, oppervlaktewater en grondwater in zowel watervisie als gemeentelijk rioleringsbeleid worden besproken.
Watervisie (2021-2040)
Amersfoort wil in 2040 het aspect water optimaal aan laten sluiten bij de maatschappelijke behoeften van de stad, en het zodoende optimaal afstemmen op de (natuurlijke) mogelijkheden van de stad en haar omgeving, waarbij recht wordt gedaan aan de behoefte van de gebruikers.
Hierbij hanteert Amersfoort de ambitie van een gezonde, groene stad met mogelijkheden om te groeien. Een goede waterhuishouding is elementair voor een afgewogen inrichting en beheer voor (recreatief) gebruik, economie, cultuurhistorie, groenblauwe structuren, biodiversiteit en toekomstbestendige oplossingen.
Hevige buien, drogere perioden en hittestress kunnen beter worden doorstaan door herstel van natuurlijke systemen en er wordt gekeken naar oplossingen van groene tuinen, daken, parken, groenstructuren in de wijken, alsmede de riolering. Daarnaast wordt er zuinig omgegaan met water door de 'druppel vast te houden waar die valt'.
Dit resulteert in 5 thema's
Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort sluit aan op de gemeentelijke Watervisie. Het doel is het behoud en het versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Hiervoor zijn er 4 algemene sporen:
1.Het optimaal benutten van het natuurlijk systeem en bijdragen aan herstel daarvan.
Uitvoering door bij voorkeur met natuurlijke 'groene maatregelen' te werken, en waar dit niet kan met technische 'grijze maatregelen'. De voorkeursvolgorde uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort wordt in de afbeelding hieronder weergegeven.
2. Het verbinden met andere maatschappelijke opgaven voor Amersfoort en koppeling met andere uitvoeringsprogramma’s.
Door in de regel klimaatbestendig te bouwen en ontwikkelen, dienstverlening zoveel mogelijk buiten hinder van (regen)water te houden en autoverkeer te ontmoedigen, en verharding te beperken en waar mogelijk te vervangen door meer groen. Daarnaast is er ook aandacht voor integrale afspraken, bijvoorbeeld door goede afspraken omtrent ondergrondse ‘ruimteclaims’ om voldoende ruimte te waarborgen voor zowel kabels en leidingen als bomen.
3. Het toepassen van innovatieve werkwijzen en technieken
Implementatie van technische innovatie, bijvoorbeeld met betrekking tot hergebruik van water, benutten van hemelwater, en energiezuinigere systemen.
4. Het uitwerken van bovenstaande sporen in een gebiedsgerichte aanpak
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Voor de onderhavige ontwikkeling is een watertoets opgesteld, deze is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Uit deze watertoets volgt dat het verhard oppervlak met 2.270 m² (10.420 m² - 8.150 m²) toeneemt. Het is zonder vergunning van het waterschap verboden om water, afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak, te lozen op watergangen. Hiervoor geldt voor het brengen van water via nieuw verhard oppervlak buiten de bebouwde kom een vrijstelling van 0,4 ha. Binnen de bebouwde kom geldt een vrijstelling van 0,15 ha. Een T=100 mag geen extra belasting veroorzaken dan in een onverharde situatie het geval is. Dit betekent dat 60 mm berging gerealiseerd dient te worden. De maximale afvoernorm die binnen het plangebied geldt bedraagt 3 l/s.ha.
Binnen het plangebied wordt waterberging gerealiseerd in verlaagde groenstroken verspreid over het gebied. Deze groenstroken kunnen ook voor spelen gebruikt worden. De verharde oppervlakken wateren middels een ITstelsel af richting de voorzieningen. Tevens staan de voorzieningen middels een IT-streng met elkaar in verbinding. Gezien de zandige ondergrond en de relatief lage grondwaterstand (> 2m-mv) is infiltreren hier kansrijk. Om ervoor te zorgen dat het hemelwater in het IT-stelsel geborgen kan worden en kan infiltreren, dienen in verband met het hoogteverschil binnen het plangebied putten met overstortdrempels toegepast te worden.
Klimaatadaptatie
Naast het thema wateroverlast, welke tot op heden voornamelijk in de watertoets geborgd werd, worden er aan de andere klimaatthema’s hitte, droogte, waterveiligheid en biodiversiteit ook steeds vaker eisen, wensen en uitgangspunten gesteld hoe deze binnen ruimtelijke ontwikkelingen meegenomen moeten worden.
Vanuit de gemeente Amersfoort is dit de ‘Richtlijn Klimaatbestendige bouw’. Ook is sinds dit jaar de Maatlat Klimaatadaptatie opgesteld welke als basis dient voor het realiseren van klimaatrobuuste ontwikkelingen. Deze maatlat is een samenvoeging van meerdere klimaatconvenanten, handboeken etc.
Bij de herinrichting van het plangebied dienen naast het realiseren van groen ook bomen aangebracht te worden die zorgen voor schaduwwerking. Deze bomen dienen op tactische locaties geplaatst te worden, zodat deze vooral op het heetst van de dag verkoeling realiseren op de locaties waar dat nodig is.
Daarnaast wordt geadviseerd vegetatietypen toe te passen welke klimaatrobuust zijn en hierdoor bestand zijn tegen momenten van extreme hitte en neerslag. Daarnaast kan eventueel in voorzieningen binnen het plangebied, bijvoorbeeld een hemelwaterbuffer, hemelwater vastgehouden worden en benut worden voor het bevloeien van het groen.
Naast maatregelen in de openbare ruimte kan ook bebouwing aangepast worden op hoge temperaturen. Dit kan door op de zonnige zijden van de bebouwing hittebeperkende of verkoelende oppervlakken aan te brengen.
Hemelwater mag niet voor overlast zorgen, maar mag ook niet te snel afgevoerd worden, zodat zeker in droge zomers, het water zoveel mogelijk door het groen binnen het plangebied kan worden benut. Binnen het plangebied wordt dit gerealiseerd door het aanbrengen van infiltratievelden, waar het hemelwater vertraagd de bodem in kan zakken. Daarnaast wordt een Infiltratieriool toegepast, met daarin drempels, om ook zoveel mogelijk water binnen het plangebied te houden. Ook bij kleine neerslaghoeveelheden, blijft met deze maatregel het gevallen hemelwater binnen het plangebied.
PM
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming bevat alle regels rondom de bescherming van natuurgebieden en soorten. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming bevat de beschermingsregimes voor de Natura 2000-gebieden, soortenbescherming en houtopstanden.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland, waarvoor de provincies beleid maken.
Om inzichtelijk te maken of aan de wet- en regelgeving wordt voldaan, is voor het plan Bosweg een quickscan Flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 4.
In het kader van soortenbescherming kan worden verwezen naar het soortenmanagementplan (SMP) gebouwbewonende soorten Amersfoort (bijlage 5). Hiermee is voor reguliere gebouwbewonende soorten in het gebied, waaronder onderhavig plangebied, ontheffing verkregen. Door te werken binnen de kaders van dit SMP en de ontheffing, is gegarandeerd dat de populaties van beschermde gebouwbewonende soorten nooit onder druk komen te staan en dat deze effectief en duurzaam worden beschermd op gebiedsniveau.
Omdat het SMP niet geldt voor bomen wordt hiervoor apart nog een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting. uit dit onderzoek blijkt dat het aspect soortenbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten of activiteiten in en/of in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden.
Het projectgebied ligt op grote afstand (minimaal 9 km) van in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde gebieden. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is Arkenheem (Arkenheem is geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied). Vanwege de afstand zijn hierdoor in potentie alleen effecten mogelijk als gevolg van externe werking. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Over de afstand tot een Natura 2000-gebied kan in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit kan veroorzaakt worden door de bouwwerkzaamheden in de aanlegfase danwel als gevolg van de het gebruik in de gebruiksfase. Daarom moet een AERIUS-berekening worden gemaakt waaruit zal blijken of tijdens de aanlegfase, danwel de gebruiksfase, sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn. De dichtsbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden zijn de Veluwe en de Oostelijke Vechtplassen.
Ten behoeve van dit project is door Equipe adviseurs een onderzoek gedaan naar de mogelijk stikstofdepositie als gevolg van dit project, zie bijlage 6 van deze toelichting. In het kader van dit onderzoek is een AERIUS-berekening gemaakt. Uit deze berekening is gebleken dat de NOX uitstoot in de toekomstige gebruiksfase 34,6 kg per jaar, en de sloop- en aanlegfase 132,6 kg per jaar bedraagt. De berekening met de AERIUS calculator laat zien dat in gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Ook voor de aanlegfase is er geen depositie berekend. Er zijn namelijk geen rekenresultaten, hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie
Gelet op bovenstaande, vormt de Wet natuurbescherming geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'-toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voor onderhavig project is het uitvoeren van een 'Nee, Tenzij'-toets niet nodig omdat het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde: (1) het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidsgevoelige objecten nabij (spoor-)wegen en industrieterreinen; (2) het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen en (3) industrieterreinen. De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidsgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidsoort.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hieronder).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | ||
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 | |
3 of meer | 350 | ||
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 | |
3 of 4 | 400 | ||
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Het plangebied ligt niet in de zone van gezoneerde industrieterreinen.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
In het kader van dit bestemmingsplan is het wegverkeerslawaai van belang.
Het plangebied ligt in de geluidzone van de Bosweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Cartesiusstraat, Celsiusstraat, Fahrenheitstraat, Kelvinstraat, Lorentzstraat, Réaumurstraat, Stephensonstraat, Stevinstraat, Woestijgerweg, Zandbergenlaan) in het onderzoek betrokken. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom en wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde van geluid afkomstig van wegverkeer voor de woningen bedraagt 48 dB. De maximale ontheffingswaarde voor de woningen bedraagt 63 dB.
In september 2023 is het rapport onderzoek wegverkeerslawaai opgesteld door Econsultancy, zie bijlage 7. De conclusie uit dit onderzoek luidt:
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Bosweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
Voor de woningen verleent het college van B&W een hogere waarde vanwege de Bosweg. Hierbij zijn de volgende kenmerken van het plan in overweging genomen:
Een relevante voorwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid is dat er bij woningcomplexen waar een overschrijding plaatsvindt er ook minimaal één geveldeel moet zijn waar de voorkeursgrenswaarde van de betreffende woning met niet meer dan 5 dB wordt overschreden. Aangezien de geluidsbelasting maximaal 52 dB bedraagt wordt nergens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 5 dB overschreden. Er wordt dus voldaan aan de voorwaarde.
Conclusie
Gelet op bovenstaande, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in onderstaande tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Tabel: Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens, zoals bedoeld in voorwaarde 3. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
Binnen het plangebied worden 100 woningen mogelijk gemaakt. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden niet overschreden rondom het plangebied. In de monitoringstool van het NSL is te zien dat ruimschoots aan de normen wordt voldaan (zie nsl-monitoring.nl).
Conclusie
Rondom de planlocatie wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit. Het plan omvat de realisatie van 100 woningen. Gelet hierop draagt het project Niet In Betekenende Mate bij aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.
Met de ontwikkeling wordt geen Bevi-inrichting gerealiseerd. Zware ongevallen of rampen zijn door de ontwikkeling niet te verwachten. Wel betreffen de woningen een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid.
In de directe nabijheid (binnen 200 meter) van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Voorts ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Conclusie
Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amersfoort is neergelegd in de Groenvisie uit 2016. In de Groenvisie geeft de gemeente aan wat haar prioriteiten zijn op het gebied van duurzaamheid. In deze visie geeft de gemeente aan in te willen zetten op:
De Groenvisie vormt het overkoepelende beleid voor duurzaamheid in de gemeente Amersfoort. Het dient als basis voor andere beleidsstukken zoals de leidraad Duurzame nieuwbouw en het Groencompensatiebeleid. Daarnaast moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen de ambities die in de Groenvisie zijn geformuleerd.
Amersfoort is een groeiende gemeente en om te kunnen voldoen aan de vraag, zijn circa 1.000 nieuwe woningen per jaar nodig. De gemeente wil op een duurzame en waar mogelijk op een circulaire wijze aan de woningbouwopgave voldoen. Hiertoe heeft de gemeente Amersfoort in 2020 de Leidraad duurzame nieuwbouw Amersfoort opgesteld. In de leidraad wordt aangegeven welke landelijke, provinciale en gemeentelijke eisen aan nieuwbouwontwikkelingen worden gesteld op het gebied van duurzaamheid. Vervolgens worden er een aantal maatregelen en voorzieningen genoemd die kunnen worden ingezet om nieuwbouw op een duurzame wijze te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling aan de Bosweg sluit hierbij aan. Zo wordt er bij de bouw rekening gehouden met biodiversiteit, duurzame energie en duurzame mobiliteit. In de regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat zoveel mogelijk moet worden voldaan aan de uitgangspunten van de Leidraad duurzame nieuwbouw.
De gemeente Amersfoort werkt momenteel aan de vaststelling van het Groencompensatiebeleid. Het uitgangspunt van dit beleid is dat er bij alle ontwikkelingen waar groen verloren gaat, groen gecompenseerd moet worden en dat er groen ontwikkeld moet worden. Alleen stenen bouwen kan straks niet meer, het beleid wordt ingestoken aan de hand van een puntensysteem. Er zal bij een ontwikkeling een aantal punten gehaald moeten worden. Het aantal punten hangt af van de grootte van het project en de locatie in de stad. Punten kunnen gehaald worden door het treffen van groene maatregelen. De gemeente Amersfoort verwacht dat de vaststelling van het groencompensatiebeleid ongeveer gelijktijdig plaatsvindt met de voorliggende ontwikkeling. Daarom is er voor gekozen aan te sluiten bij de uitgangspunten van het groencompensatiebeleid door bij de ontwikkeling ruimschoots rekening te houden met natuur, klimaat en duurzaamheid.
Ten behoeve van het uitwerkingsvoorstel is een duurzaamheidsvisie opgesteld voor het plangebied. Deze visie is opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting.
Uit deze duurzaamheidsvisie blijkt dat uitvoering wordt gegeven aan de ambities op het gebied van duurzaamheid conform het beleid van gemeente Amersfoort.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van de locatie Utrechtseweg 1 van kantoor naar wonen met commerciële functies op de begane grond, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Voorliggend plan betreft de sloop van 24 bestaande woningen en de nieuwbouw van een appartementencomplex (circa 100 woningen). Hiermee valt de ontwikkeling ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
![]() |
Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Conclusie
Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.
De milieugevolgen zijn, gelet op de beschreven concrete impact in paragaraaf 4.3 t/m 4.10, niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld, zie bijlage 9 bij deze toelichting. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.
Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.
Benaming op Archeologische beleidskaart | Benaming in bestemmingsplan |
Archeologisch waardevol gebied 1 | Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan. |
Archeologisch waardevol gebied 2 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4" |
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
In het plangebied is een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Het plangebied ligt binnen een gebied met een waarde categorie 3. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Bij gebieden met de hoogste archeologische verwachtingswaarde is altijd onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 30 cm. Bij categorie 3, zoals dat binnen dit plangebied geldt, is pas archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 30 cm én met een oppervlakte groter dan 500 m2. Dit onderzoek dient, in overleg met de gemeentelijke archeologische dienst, te worden uitgevoerd in het kader van de nog aan te vragen omgevingsvergunning.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
In het Chw bestemmingsplan is ook een aantal regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen. Deze zijn te vinden in de aanduidingsregels onder overig APV. Dit zelfde geldt voor het kappen van bomen en de geluidsnota van Amersfoort.
Het voorgaande chw bestemmingsplan 'Amersfoort zuid en Kattenbroek' kent 2 verschillende groenbestemmingen met verschillende gebruiksmogelijkheden;
Groen - Stadsgroen: is stedelijk groen en van belang voor de stad. Moet groen blijven.
Groen - Buurtgroen: is wijk en buurt groen en van belang voor de wijk en buurt. Hier zijn wat meer mogelijkheden voor gebruik ten behoeve van buurtinitiatieven.
Het groen binnen het plangebied Bosweg heeft in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming Groen - Stadsgroen. Hoewel het groen wordt her ingericht, behoudt het ook in het nieuwe betemmingsplan deze bestemming.
Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gerealiseerd, uitsluitend andere bouwwerken zoals muurtjes en hekwerken.
Alle erftoegangswegen in Amersfoort hebben of krijgen de bestemming Verkeer - verblijfsgebied. Daar wordt in het bestemmingsplan Bosweg bij aangesloten.
Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.
In Amersfoort werken we zo veel mogelijk met 4 woonbestemmingen, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Binnen het
Het voorliggende plangebied is een gebied met een lage/middelhoge/hoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen.
Bouwen en/of het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), is uitsluitend toegestaan - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - nadat overleg heeft plaatsgevonden met een gemeentelijk archeoloog.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de Alliantie is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
Wel heeft er conform de participatiegids vooruitlopend op de bestemmingsplanprocedure participatie plaatsgevonden. Bij de uitwerking van de kaders zijn omwonenden actief betrokken, in de vorm van ontwerpbijeenkomsten en het raadplegen van een ontwerpgroep. Naar aanleiding van hun input is het oorspronkelijke ontwerp gewijzigd.
Omwonenden hebben moeite met het maaiveldparkeren (blik op straat) en pleiten daarom voor (half)verdiept parkeren. De Alliantie heeft naar aanleiding van deze bezwaren opnieuw gekeken naar de daadwerkelijke vraag naar parkeerplaatsen bij haar gebruikers en komt op basis daarvan tot de conclusie dat kan worden volstaan met 145 parkeerplaatsen in plaats van de oorspronkelijk geplande 157 parkeerplaatsen, conform de gemeentelijke parkeernorm. De betreffende 12 parkeerplaatsen zijn nu in het ontwerp opgenomen als reservering met een groenbestemming.
Het plan is ook aangepast, waarbij parkeerplaatsen meer opgaan in het groen, op de plekken waar het voor bewoners het meest knelt.
Deze aanpassingen zijn doorgevoerd in het uitwerkingsvoortel. Dit uitwerkingsvoorstel is de basis voor het onderhavige bestemmingsplan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat het een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling betreft, wat ook in de huidige situatie al een woningbouwlocatie betreft, is op voorhand te zeggen dat de belangen van andere overheden niet in het geding zijn. Het vooroverleg kon daarom in dit geval worden overgeslagen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van .... tot en met ..... ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door ... reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # .......). Enkele zienswijzen geven aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op ...... heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer ........ het bestemmingsplan “............” gewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.