Plan: | Chw bestemmingsplan Zorgpark Zon en Schild |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00227-0301 |
Aan de Utrechtseweg aan de rand van Amersfoort bevindt zich de GGz Centraal-locatie Zon & Schild. Het voornemen bestaat om op de locatie zorg te concentreren aan de westelijke zijde van het terrein. Het streven is om een nieuw, toekomstbestendig Zorgpark te realiseren met een combinatie van bestaand en nieuw vastgoed. De andere delen van Zon & Schild zullen daarbij worden vrijgemaakt voor de realisatie van woningbouw. In het Zorgpark wordt daarbij een overgangszone aangehouden tussen de zorg en het nieuwe woongebied.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Berg - Utrechtseweg' hebben de gronden een maatschappelijke bestemming. Hierbinnen zijn onder andere voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg, opvang- en onderwijsvoorzieningen, bedrijfswoningen en voorzieningen ten behoeve van bewoners, patiënten en werknemers, zoals een restaurant en een winkel toegestaan. De realisatie van gebouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de opgenomen bouwvlakken. Aangezien er nieuwe bebouwing beoogd is buiten de bestaande bouwvlakken is de ontwikkeling in het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan mogelijk te maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied betreft een locatie aan de Utrechtseweg 266 aan de rand van de kern Amersfoort in de gelijknamige gemeente. Verder uitgezoomd ligt het plangebied tussen Amersfoort en Soesterberg in, waarbij ten noorden van het plangebied Militair Oefenterrein De Vlasakkers ligt en ten zuiden Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied maakt onderdeel uit van de GGz Centraal-locatie Zon & Schild en is circa 20 hectare groot. Direct ten noorden grenzen diverse woonpercelen langs de Utrechtseweg aan het plangebied, terwijl de west- en zuidzijde van het plangebied grens aan bosgronden en het plangebied aan de oostzijde grenst aan de resterende gronden van Zon & Schild. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Globale ligging plangebied in relatie tot de kern Amersfoort (rood omlijnd) (bron: pdokviewer.pdok.nl).
Globale begrenzing plangebied (rood omlijnd) bij benadering (bron: pdokviewer.pdok.nl).
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg', zoals vastgesteld op 10 februari 2015 door de gemeenteraad van Amersfoort, van kracht. Daarnaast geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017', waarmee ter plaatse onder meer wijzigingen in de archeologische dubbelbestemming zijn doorgevoerd.
Op grond van het bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg' hebben de gronden grotendeels de enkelbestemming 'Maatschappelijk - 3' met de functieaanduiding 'zorginstelling'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg, opvang- en onderwijsvoorzieningen, bedrijfswoningen en voorziening ten behoeve van bewoners, patiënten en werknemers, zoals een restaurant en een winkel. Door de functieaanduiding 'zorginstelling' is ook een zorginstelling toegestaan. Verder is nog een kleine nutsvoorziening met een bedrijfsbestemming aanwezig. Voor alle gronden binnen het plangebied geldt dat gebouwen enkel zijn toegestaan binnen de bouwvlakken.
Uitsnede huidig planologisch regime met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (Bron: pdokviewer.pdok.nl).
Het plangebied kent verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', waarin regels zijn opgesteld ten behoeve van de bescherming en het behoud van de archeologische waarden. Binnen deze dubbelbestemming dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,3 meter.
Een zuidwestelijke strook van het plangebied kent tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden zodanig dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan.
Ten slotte kent ook een zuidwestelijk deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding mogen in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geen gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies of gebouwen met zeer grote glasoppervlakten worden gebouwd.
De beoogde herontwikkeling is volgens het vigerende bestemmingsplan juridisch-planologisch niet mogelijk, omdat op de gronden van de beoogde bebouwing geen bouwvlak is opgenomen. Dit maakt dat het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend document voorziet hierin.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en komt de planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt de toets aan het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten. De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Het laatste hoofdstuk behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn. De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in Hoofdstuk 4.
Ontstaansgeschiedenis Zon en Schild
In de historische ontwikkeling van het gebied zijn meerdere fases aan te duiden. Sinds de steentijd is het landschap bepaald door heide en zandverstuivingen. In de gouden eeuw is een poging gedaan om deze woeste gronden te cultiveren met de aanleg van de Wegh der Weegen (nu: Utrechtseweg). Het ontwerp van de architect Jacob van Campen bestond uit een monumentale rechte en brede weg begeleid door een driedubbele bomenlaan. Aan weerskanten van deze rechte verbindingsweg werd een raster van ruime vakken uitgezet, bedoeld voor de aanleg van buitenplaatsen. Het statige hoofdgebouw was daarbij gedacht in het hart van het vak. Tussen de vakken werden sorties aangelegd, die zorgden voor de verbinding met de achtergelegen heide. De vakken waren omwald en beplant met eikenhakhout dat met name geoogst werd voor de productie van looizuur. Met de aanleg van de weg werd gepoogd het economisch vrijwel waardeloze landschap te veranderen in een landgoederenlandschap, waar de particuliere eigenaren voor een verbetering van de omgeving zouden zorgen.
Ligging Zon & Schild in de omgeving met het reliëf (donkergroen) de oude binnenstad van Amersfoort en de originele vakkenstructuur van de Wegh der Weegen (bron: Vollmer & partners).
Ter hoogte van Zon & Schild zijn geen buitenplaatsen tot ontwikkeling gekomen, maar de vakkenstructuur is wel aangelegd. Deze structuur is ook in de opzet van Zon & Schild terug te vinden. Het zorgterrein bestrijkt globaal drie vakken. Opvallend genoeg zijn ook twee hoofdgebouwen in de middenas van zo'n vak geplaatst (De Brink en Hebron). Tevens zijn sporen terug te vinden van de sorties. Op sommige plekken zijn grenswallen herkenbaar en enkele eiken zijn behouden gebleven en inmiddels uitgegroeid tot grote bomen.
Ter hoogte van Zon & Schild zijn geen buitenplaatsen tot ontwikkeling gekomen, maar de vakkenstructuur is wel aangelegd. Deze structuur is ook in de opzet van Zon & Schild terug te vinden. Het zorgterrein bestrijkt globaal drie vakken. Opvallend genoeg zijn ook twee hoofdgebouwen in de middenas van zo'n vak geplaatst (De Brink en Hebron). Tevens zijn sporen terug te vinden van de sorties. Op sommige plekken zijn grenswallen herkenbaar en enkele eiken zijn behouden gebleven en inmiddels uitgegroeid tot grote bomen.
Het “gesticht” Zon & Schild is in 1931 geopend. Zoals toen gebruikelijk werd gekozen voor de afgelegen ligging, ver weg van het “normale” leven. Het complex is ontworpen door de Amersfoortse architect Van Hoogevest in samenwerking (tot 1933) met de gebroeders Mensink. Het is ontworpen in een symmetrische opzet rond een centrale middenas met paviljoen aan weerszijden van de as. Daarbij werd een strikte scheiding gemaakt met links de mannen en rechts de vrouwen, voor de rustige patiënten en achter de onrustige. Aan de westzijde zijn facilitaire gebouwen gerealiseerd zoals De Veste, Gildenhof en Boslust. Op het voorterrein kregen de kapel en de directeurswoning De Wingerd een prominente plek. In 1932 is Hebron gebouwd naar ontwerp van dezelfde architecten. Deze was bedoeld als “klasse-paviljoen”. Vanwege de welgestelde doelgroep, werd gekozen voor een separate ligging ten opzichte van de paviljoens. Het sanatorium had een luxueuzere opzet en een meer open karakter. Het pand kreeg ook een eigen oprit aan de Utrechtseweg.
De derde bepalende fase van het terrein betreft de naoorlogse bloeiperiode die globaal duurde van 1960 tot 2000. In deze periode heeft de geestelijke gezondheidszorg grote ontwikkelingen doorgemaakt. Er kwamen nieuwe inzichten op gebied van zorg en samenleving. Er worden paviljoens en complexen gerealiseerd, waarvan sommige zeer omvangrijk. Een deel van de oude gebouwen is gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Andere zijn intensief verbouwd of staan al enige tijd leeg als gevolg van de ontwikkelingen in de gezondheidssector.
Huidige situatie Zon en Schild
Het huidige Zorgpark kent veelal een rommelige inrichting. Sommige delen zijn fraai door het samenspel van mooie panden en grote bomen in een parksetting. Andere delen doen echter verrommeld en verlaten aan. Om die reden wordt gewerkt naar een meer toekomstbestendige invulling van het gebied, waarbij de wens is om de zorgfunctie in het westelijk deel van het gebied te clusteren. Het middelste en oostelijk gelegen gebied worden grotendeels op termijn herontwikkeld ten behoeve van wonen.
Deelgebieden van GGz-instelling Zon en Schild met daarop het beoogde Zorgpark globaal rood omlijnd (bron: Vollmer & partners, Uitwerkingsvoorstel Zorgpark Zon & Schild).
Plangebied
Voorliggend plangebied betreft het westelijke deel van het Zorgpark en heeft een oppervlakte van circa 20 hectare. Het westelijk deel van het Zorgpark is weer in twee gebieden op te delen. Het noordelijk deel ligt in de vakkenstructuur van de Wegh der Weegen (Utrechtseweg) en kent een fraai parklandschap met enkele monumentale panden. De zuidzijde (omgeving Kastanjehof) is minder samenhangend en kent veelal grote zorgcomplexen in een omgeving van bos en heide. Daarachter bevinden zich bosvakken die vanouds onderdeel van het zorgterrein zijn en vroeger ook gebruikt werden voor arbeidstherapie. Deze bossen sluiten aan op de grotere boscomplexen die de heuvelrug rijk is.
Huidige situatie plangebied met daarop de te behouden gebouwen in wit en de te slopen gebouwen doorzichtig (bron: Vollmer & partners).
Het voornemen bestaat om de GGz-locatie Zon & Schild te Amersfoort te herontwikkelen. GGz Centraal wil in de toekomst haar zorg graag concentreren in het westelijk gedeelte van Zon en Schild. Hierbij zal ongeveer tweederde van de huidige gronden worden afgestoten ten behoeve van woningbouw. In het westelijk deel zal het huidige Zorgpark worden herontwikkeling tot een nieuw toekomstbestendig zorgpark. Hiervoor is een stedenbouwkundig plan opgesteld.
Het Zorgpark van Zon en Schild is verweven met haar historie. Dit is zichtbaar door de kenmerken van de vakkenstructuur en de oude gebouwen. De vakkenstructuur, met haar sorties en achterwal, wordt op de open plekken hersteld. Zo worden er walletjes aangebracht en nieuwe eikenbomen geplant.
Midden in het vak staat het gebouw Hebron dat een centrale functie krijgt met zorgvoorzieningen en kantoren. De zichtlijn op dit indrukwekkende gebouw blijft behouden en rond het gebouw wordt een gepaste afstand aangehouden. De zichtlijn tussen Hebron en de Kapel wordt hersteld door de sloop van het zorgpand Amergaard/ Medisch centrum. De as wordt ingericht als centrale parkzone waar de zorgfuncties zich omheen groeperen. Hierin zal het meest beeldbepalende pand, Hebron, opnieuw een centrale rol innemen in het geheel. Aan de zuidzijde van dit gebied heeft in een recent verleden nieuwbouw plaatsgevonden, onder meer met Kastanjehof en De Voorde. Deze panden krijgen ook een plek in het Zorgpark. Enkele andere zorgpanden zoals Amergaard, Medisch Centrum en het Raakpunt zijn echter sterk gedateerd. Deze panden stammen uit de periode '60-'80 en zijn ontoereikend op zorginhoudelijk, bouwtechnisch en energetisch vlak om te kunnen voldoen aan de huidige wensen en eisen. Zij maken daarom plaats voor nieuwbouw.
Gebouwen en programma nieuw Zorgpark Zon en Schild (bron: Vollmer & partners).
De bouwvelden zijn ingetekend op reeds bebouwde dan wel open plekken binnen de bebossing. De bouwhoogte binnen deze velden staat ongeveer gelijk met de boomtoppen (circa 6 lagen). In het stedenbouwkundig plan is tevens een suggestie gedaan voor de bebouwing binnen deze velden. Voor de Nieuwbouw Langdurige Zorg en Ouderen geldt dat sprake is van een concreet programma waarover afstemming heeft plaatsgevonden met de zorg. Deze zijn in de hiervoor opgenomen afbeelding groen omlijnd. Voor de overige bebouwing is nog geen programma bekend, maar is wel een globale/indicatieve vorm gekozen die, op basis van ervaringen elders, toepasbaar lijkt voor zorgnieuwbouw.
Duurzaam en natuurinclusief
Het noordelijk deel van het plangebied is van oorsprong onderdeel van de vakkenstructuur van de Wegh der Weegen en heeft een natuurlijke open parksfeer met fraaie bomen, bosclusters en hier en daar bloemrijk grasland. Dit karakter zal worden versterkt. Het zuidelijk deel kent zijn oorsprong als woeste gronden. Daar komt een inrichting in bos- en heidesfeer. De bosstrook langs de westzijde is onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Dit netwerk zal versterkt worden, onder andere door de herinrichting van een deel van de oude tennisbaan tot een bosstrook en bosaanplant op verschillende open plekken. Het wordt daardoor een eenheid met meer samenhang. Voor het hele gebied geldt inrichtingselementen duurzaam en robuust zullen zijn. De herontwikkeling van het Zorgpark is tevens natuurinclusief. Elementen worden opgenomen die bijdragen aan de nestelmogelijkheden van bijvoorbeeld vogels en vleermuizen.
Indeling verschillende sferen van de toekomstige situatie Zorgpark Zon & Schild (bron: Vollmer & partners).
Het Zorgpark heeft een sterk groen karakter. Dit groene karakter komt onder andere door de vele bomen en bosschages die op het terrein staan en door de ruime bossen aan de randen. De nieuwbouw is in samenhangende architectonische clusters ingepast in het landschap met bijzondere aandacht voor de aanwezige bomen, bosschages en de aansluiting op de parkomgeving. De gebouwen staan in het groen: het landschap loopt tot aan de gevels. De oriëntatie van de bebouwing is alzijdig en gericht op de belangrijkste publieke paden in de parkomgeving, zoals met name de parkloper, de routes die daarop uitkomen, het Hebronhof en de sortie.
Beoogde situatie van de bomen binnen het plangebied (bron: Vollmer & partners).
Ontsluiting, parkeren en openbare ruimte
Zon en Schild heeft momenteel twee aansluitingen op de Utrechtseweg. De hoofdontsluiting bevindt zich op de middenas van het terrein. Deze centrale toegangsweg is bereikbaar middels een stoplicht. De wegaansluiting is relatief veilig en overzichtelijk en heeft een behoorlijke restcapaciteit. De tweede aansluiting bevindt zich aan de westzijde van het gebied, tegenover Hebron. Deze aansluiting is in de toekomstige situatie niet meer wenselijk en zal daarom worden afgesloten voor autoverkeer. Om het verkeer van het Zorgpark goed af te kunnen blijven wikkelen, wordt een doorsteek gerealiseerd naar de centrale toegangsweg. Dankzij deze toevoeging is een ontsluitingsring ontstaan die een heldere en overzichtelijke ontsluiting van het zorgpark vormt. Vanaf de ontsluitingsring zijn de diverse voorzieningen bereikbaar evenals de parkeerplaatsen en insteken voor het laden en lossen.
Voor het Zorgpark is ook een samenhangend padenstelsel ontwikkeld waardoor een veilige en verkeersluwe omgeving voor de cliënten ontstaat. De fraaie parkruimte wordt bereikbaar gemaakt door een centrale parkloper, die is gelegen op de zichtas naar de toren van de kapel. De parkloper wordt aan de ene zijde beëindigd door het Hebronhof en aan de andere zijde door het Kapelplein. Aan deze parkloper zijn de zorggebouwen en plekken voor beweging en ontmoeting gesitueerd. De zorggebouwen hebben hun hoofdentree aan deze zijde. De routes voor langzaam verkeer sluiten rondom aan op de parkeerplaatsen langs de rondweg. Bezoek en personeel kan zo doorsteken naar de centrale parkruimte en naar de (hoofd)entree van de gebouwen. Tevens zijn er diverse punten waar de voetpaden kunnen oversteken naar het toekomstige woongebied. Aan de zuidzijde van het Zorgpark wordt aangesloten op de bospaden.
Beoogde langzaamverkeersstructuren binnen het plangebied (bron: Vollmer & partners).
De parkeerdruk wordt gelijkmatig verdeeld over het Zorgpark. Om het groene parkachtige karakter niet aan te tasten worden de parkeerplaatsen geclusterd aan de randen en groen ingepast. De zorgvoorzieningen bevinden zich op loopafstand van de parkeerplaatsen. Een bijzonderheid daarbij is de inpassing van het parkeren bij de Kapel. Daar wordt parkeren mogelijk gemaakt voor bijzondere bijeenkomsten in de vorm van een verstevigd grasveld.
Beeldkwaliteitplan
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het doel van het beeldkwaliteitplan is het bieden van een overzichtelijk en overkoepelend kwaliteitskader voor de ontwikkeling van zorgnieuwbouw binnen het plangebied. Het stedenbouwkundig plan vormt daarvoor het vertrekpunt en wordt verder uitgewerkt in concrete richtlijnen voor bebouwing, erfinrichting en openbare ruimte. Het beeldkwaliteitplan is een inspiratiedocument en leidraad voor de beoordeling van plannen door de gemeente Amersfoort. Zo is de beoogde sfeer en ruimtelijke kwaliteit vastgelegd.
Het beeldkwaliteitplan maakt onderscheid in de twee landschappelijke gebieden die in het plangebied zijn terug te vinden, namelijk de parkomgeving in het noordelijk deel en de omgeving van bos en heide in het zuidelijk deel.
Beeldkwaliteitskaart plangebied (bron: Vollmer & partners).
Het gebied rondom Hebron valt binnen de vakkenstructuur van de Wegh der Weegen. Het monumentale Hebron vormt het hart van het vak en heeft rondom een open groeninrichting. De parkachtige sfeer is karakteristiek voor dit deel en wordt versterkt. Hebron krijgt een nieuwe invulling met zorggerelateerde functies op de begane grond (restaurant, behandelruimtes, etc.) en kantoorfuncties van GGz Centraal op de bovenverdieping. Rondom Hebron is ruimte voor de toevoeging van nieuwe zorggebouwen. Beoogd is een reeks van zorggebouwen en parkvilla's, die geen afbreuk doen aan de ensemble-kwaliteit. De hoofdstructuur wordt verstevigd door parkbomen en bosschages. De sortie en achterwal van het vak worden ruimtelijk onderscheidend uitgewerkt en verduidelijkt met walletjes.
Het zuidelijk deel bestaat uit de voormalige woeste gronden met bos en heide. Een deel van de bestaande bebouwing blijft in dit deelgebied behouden: het gemeentelijk monument De Gildenhof en de recentere toevoegingen De Voorde en Kastanjehof. Deze bebouwing is verschillend in schaal en typologie, maar past toch bij elkaar door de toegepaste kleuren en materialen. Het zijn bakstenen objecten die direct in het landschap staan, omgeven door groen. De nieuwe bebouwing neemt deze kenmerken over. Het bindend element in deze zone wordt gevormd door de openbare ruimte. Die krijgt een inrichting in bos- en heidesfeer, zoals nu rond Kastanjehof al voorkomt. Hiermee wordt een aansluiting gevormd met de bosvakken aan de zuid- en westzijde van deze zone.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Zorgpark Zon en Schild" op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 4. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Toetsing
De wens bestaat om de bestaande GGz-locatie Zon & Schild te gaan herontwikkelen, waarbij de westelijke zijde van de locatie wordt herontwikkeld tot een toekomstbestendig zorgpark waarbinnen de bestaande waarden en kwaliteiten van het gebied behouden blijven. Met voorliggend plan worden de wensen en ambities die er voor deze herontwikkelingsopgave zijn juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De toekomstbestendige, duurzame en vitale inrichting van de locatie is in lijn met het gedachtegoed van de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Een deel van het plangebied ligt binnen de C-zone van de munitieopslagplaats van de sergeant majoor Scheikkazerne. In zone C gelden beperkingen voor gebouwen zonder dragende gevel en gebouwen met zeer grote glasvlakken. Deze zijn extra gevoelig voor een explosie. Ook mogen geen activiteiten plaatsvinden die een gevaar vormen voor de opslag van munitie, zoals het opslaan van brandbare stoffen. Daarnaast mogen er geen bestemmingen worden opgenomen, die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt. In voorliggende situatie is geen sprake van de hiervoor genoemde beperkingen. Daarom is het plan niet in strijd met het bepaalde in het Barro.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. Uit jurisprudentie blijkt dat bij de realisatie van nieuwe stedelijke functies of de uitbreiding van bestaande stedelijk functies met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervan is bij voorliggende ontwikkeling formeel sprake, wat betekent dat de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Echter betreft deze ontwikkeling de herontwikkeling van een zorgpark en is er functioneel gezien geen sprake van een noemenswaardige functiewijziging. Het gebied is immers reeds bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Daarbij komt dat de beoogde nieuwbouw bedoeld is ter vervanging van bestaande woonzorgvoorzieningen elders in het gebied van Zon & Schild. Op termijn worden deze gronden herontwikkeld naar wonen, waarmee per saldo in de toekomst niet wordt voorzien in een toevoeging van nieuw areaal aan maatschappelijke voorzieningen. Daarom wordt geacht dat de nut en noodzaak en behoefte van voorliggend plan is aangetoond en de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen.
Conclusie
Het voorgenomen plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
Op 10 maart 2021 heeft Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2050 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als hoofdvraag: 'Hoe willen wij dat onze provincie er in 2050 er uitziet?'. In de omgevingsvisie komen de volgende aspecten aan de orde:
In de Omgevingsvisie ligt de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening. In de omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang bezien. Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en wordt zorg gedragen voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving.
In het omgevingsbeleid staan twee centrale uitgangspunten centraal:
Toetsing
Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsvisie wijst uit dat in het plangebied een aantal relevante provinciale belangen spelen. Navolgend wordt hier op ingegaan.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
De provincie Utrecht tracht de cultuurhistorische waarden van de leefomgeving te beschermen en benutten, door ze beter zichtbaar en beleefbaar te maken en door ze te gebruiken als dragers en aanjagers van ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij wordt ook de inzet van kunst en creatief ontwerp gestimuleerd. Mede in het kader van de Erfgoed Deal wordt geïnvesteerd in het zichtbaar en beleefbaar maken van erfgoed in relatie tot de grote transities van de leefomgeving. In de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt de nadruk gelegd op gebieden die gemeentegrenzen overstijgen, zoals historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarische cultuurlandschappen, archeologisch waardevolle zones en historische infrastructuur.
Voorliggend plangebied maakt onderdeel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie en is daarbinnen aangewezen als een archeologisch waardevolle zone, militair erfgoed en als een historische buitenplaatszone. Om die reden is voor de ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd welke in paragraaf 4.12 wordt toegelicht. Daaruit volgt dat er een middelhoge verwachting geldt voor het plangebied. Deze middelhoge verwachting wordt in voorliggend plan juridisch-planologisch middels een dubbelbestemming vastgelegd, waardoor eventuele archeologische waarden in het gebied worden beschermd. Verder is in paragraaf 4.13 toegelicht op welke manier de cultuurhistorische waarden van de historische buitenplaats en het militair erfgoed worden gewaarborgd. Hieruit volgt dat de cultuurhistorische waarden van de historische buitenplaats en het militair erfgoed niet onevenredig worden aangetast.
Gezonde en veilige leefomgeving
De provincie Utrecht streeft in haar omgevingsbeleid naar een gezonde en veilige leefomgeving. Denk aan woonmilieus (dichtheid en type bebouwing), de aanwezigheid van voorzieningen (winkels, openbaar vervoer, scholen, ziekenhuizen, etc.), de mate van functiemenging voor aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en de kwaliteit van groen en water in de leefomgeving. Maar zeker zo belangrijk is de sociale omgeving en de veiligheid van de leefomgeving. Om prettig te kunnen wonen, moeten mensen zich thuis kunnen voelen. En mensen moeten zich veilig voelen, zowel sociaal als in het verkeer. Ook een gezonde leefomgeving is belangrijk. Het gaat dan zowel om zaken die te maken hebben met het milieu, als om de mate waarin de openbare ruimte de bewoners uitnodigt om gezonde keuzes te maken in wonen, werken, recreatie en vervoer.
Voorliggend initiatief voldoet aan de principes voor het creëren van een gezonde en veilige leefomgeving. Met de herontwikkeling van het Zorgpark wordt bijgedragen aan het realiseren van toekomstbestendige woonzorgeenheden in een sociale en veilige omgeving voor cliënten, medewerkers en bezoekers van de GGz-locatie.
Aantrekkelijke landschappen
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom wil de provincie op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen. Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Voorliggend plan houdt rekening met het bestaande landschap en de cultuurhistorische waarden. De bebouwing is beoogd binnen compacte bouwvelden, veelal op reeds bebouwde dan wel open plekken in het bos. De bebouwing zal ingepast worden in de park- en bosachtige setting. Ook zal de bebouwing worden uitgevoerd met natuurlijke elementen, waardoor deze passend zijn op het Zorgpark.
Natuurnetwerk Nederland
De (zuid)westelijke rand van het plangebied ligt in het Natuurnetwerk Nederland. In de Omgevingsvisie is de ambitie uitgesproken om een robuust klimaatbestendig natuurnetwerk van hoge kwaliteit en met een hoge biodiversiteit te ontwikkelen. Bestaande natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland) worden beschermd, verder ontwikkeld en onderling beter verbonden tot één samenhangend groot natuursysteem. Voor de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (zie paragraaf 4.10), waarbij ook gekeken is naar de effecten van de ontwikkeling op het Natuurnetwerk Nederland. Daaruit volgt dat de ontwikkeling niet zal zorgen voor negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland.
Vitale dorpen en steden
Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. Om de toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties in samenhang met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten in goede banen te leiden worden bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes gehanteerd:
In aanvulling hierop kan onder voorwaarden ruimte worden geboden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).
Voorliggend plan maakt onderdeel uit van de herontwikkelingsopgave van een bestaande woonzorglocatie aan de rand van Amersfoort. Met deze ontwikkeling wordt op een passende manier bijgedragen aan het vergroten van de lokale vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee is het conform de basisprincipes gesteld voor het behoud van vitale dorpen en steden.
De omgevingsverordening is op 30 maart 2022 vastgesteld. In de verordening zijn instructieregels opgenomen die in acht genomen moeten worden bij het maken van nieuwe ruimtelijke plannen. Op deze manier kan het provinciale ruimtelijke beleid ook daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Toetsing
Navolgend wordt ingegaan op de voor deze ontwikkeling relevante regels uit de omgevingsverordening.
Artikelen 6.1 t/m 6.6: Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied bevindt zich deels in gebied dat is aangewezen als Natuurwerk Nederland (NNN). Artikelen 6.1 t/m 6.6 zijn opgesteld met het oog op de natuurbescherming, het in stand houden en versterken van een robuust netwerk van natuurgebieden en het behouden en versterken van de biodiversiteit. Daartoe is het uitgangspunt van deze regels en bij de toepassing daarvan, dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk Nederland wordt behouden. Voor de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (zie paragraaf 4.10), waarbij ook gekeken is naar de effecten van de ontwikkeling op het Natuurnetwerk Nederland. Daaruit volgt dat de ontwikkeling niet zal zorgen voor negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland.
Artikelen 7.5 t/m 7.8 Cultuurhistorische hoofdstructuur
De gronden in het plangebied zijn aangewezen als 'archeologisch waardevolle zone (CHS)'. Om die reden is voor de ontwikkeling een archeologische quick scan uitgevoerd die in paragraaf 4.12 wordt toegelicht. Het plangebied kenmerkt zich in een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Deze waarde wordt in de vorm van een archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd. De gronden in het plangebied zijn tevens aangewezen als 'historische buitenplaatszone en militair erfgoed (CHS)'. In paragraaf 4.13 is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden van de historische buitenplaatszone en militair erfgoed niet onevenredig worden geschaad met voorliggende ontwikkeling. Bovendien worden de aanwezige monumenten voorzien van een cultuurhistorische dubbelbestemming, waarmee de aanwezige waarden ook juridisch-planologisch worden beschermd.
Artikel 7.9 Landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap Utrechtse Heuvelrug. In de omgevingsverordening is vastgelegd dat de kernkwaliteiten van het landschap niet onevenredig mogen worden aangetast. In het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan is rekening gehouden met de bestaande bos- en groenstructuren en kernkwaliteiten van de locatie. Er is bepaald dat de nieuwbouw naar aard en schaal afgestemd moet worden op de omliggende bebouwing. Zo blijft de rustige overgang naar de heide in het zuiden en westen behouden en wordt de parksfeer in het noorden van het plangebied versterkt. Dit maakt dat de kernkwaliteiten van het landschap worden verbeterd.
Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod Landelijk gebied
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke bestemmingen hier voorkomen worden. Daarom zijn nieuwe vormen van verstedelijking in het landelijk gebied verboden. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk. Eén van deze uitzonderingen is verstedelijking in bebouwingsenclaves en -linten. Hier wordt in artikel 9.5 verder ingegaan.
Artikel 9.5 Bebouwingsenclaves en -linten
In artikel 9.5 staat vermeld dat binnen bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking mogelijk is. Een bebouwingslint is 'aaneengesloten bebouwing in een langgerekte vorm, waarvoor geen locatie Stedelijk gebied is opgenomen'. Het huidige terrein van Zon & Schild bevindt zich aan de Utrechtseweg. De Utrechtseweg kan worden getypeerd als een bebouwingslint. De verstedelijking kan worden toegestaan mits de verstedelijking binnen het bestaande bebouwingsplint plaatsvindt, de belangen van omliggende functies niet onevenredig wordt aangepast en de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. Voorliggend plan kan aan de gestelde voorwaarden voldoen.
De ontwikkeling is in lijn met de regels uit de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort. De openbare ruimte biedt mensen de mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken zijn optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad van groot belang. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel.
De gemeente Amersfoort zet in op het intensiveren van de bestaande stad. Dit wordt beoogd middels het verder verdichten rondom het stadshart, de voorzieningencentra en de goed bereikbare knooppunten met stedelijke woonmilieus. Met het bouwen in hogere dichtheden wordt tevens een bijdrage geleverd aan het behouden en vergroten van het draagvlak voor hoogwaardige voorzieningen in Amersfoort.
Toetsing
In de structuurvisie wordt het plangebied niet specifiek genoemd. Het plangebied maakt volgens de structuurvisie onderdeel uit van de 'Stichtse Rotonde', een gebied waar diverse bedrijven en instellingen liggen die van grote waarde zijn van de kenniseconomie van Amersfoort. In dit gebied is, rekening houdend met de groene en landschappelijke kwaliteiten, ruimte voor rode ontwikkelingen. Het idee daarbij is dat het gebied daarmee meer allure krijgt en zich ontwikkelt tot een groen werklandschap. Met voorliggende ontwikkeling wordt het bestaande verouderde zorglandschap toekomstbestendig gemaakt, waarbij de groene en landschappelijke kwaliteiten belangrijke pijlers vormen. Op deze manier wordt het plangebied ontwikkelt tot een toekomstbestendig zorg(werk)landschap, aansluitend op de ambities uit de structuurvisie.
De omgevingsvisie geeft een beeld van hoe de stad er straks uitziet, in 2030 en verder. In de visie staan ook de belangrijkste doelen voor wonen, werken, groen, mobiliteit, duurzaamheid en ruimte voor cultuur, sport en onderwijs. Hiervoor zijn de zes belangrijkste ontwikkelopgaven bepaald. Deze zijn als volgt:
Daarnaast is duidelijk een aantal verschillende landschappen te bepalen. De stad ligt centraal in het land en vervult een centrumfunctie voor de Regio Amersfoort (met Soest, Baarn, Eemnes, Bunschoten, Spakenburg, Leusden, Woudenberg, Nijkerk en Barneveld). Amersfoort is de schakel tussen de Randstad en de meer landelijke regio's in het noorden en oosten van Nederland. Het Amersfoorts grondgebied omvat twee mooie dorpen, diverse woonwijken en werkgebieden en een goed voorzieningenaanbod voor onderwijs, zorg, sport en cultuur. Via het landelijke gebied bestaat een verbinding met de regio en de prachtige landschappen van de Heuvelrug, Gelderse Vallei en Arkemheen-Eemland, met ieder hun eigen kansen en verbeterpunten.
Toetsing
De ontwikkeling van Zon en Schild wordt specifiek genoemd in de omgevingsvisie. Hierbij wordt de ambitie uitgesproken om naast de ouderen ook andere kwetsbare doelgroepen zoveel mogelijk een thuis te bieden in de stad. Door in te zetten op voldoende goedkope (zelfstandige en onzelfstandige) huurwoningen wordt voldoende woonruimte voor deze doelgroep gerealiseerd. Daarnaast blijven speciale woonvormen nodig voor de meest kwetsbare doelgroepen. Tevens wordt Zon en Schild genoemd in combinatie met de ambitie om binnen de gemeente Amersfoort voldoende passende zorg voor haar inwoners beschikbaar te hebben. Voorliggend plan maakt de herontwikkeling van het Zorgpark mogelijk en draagt bij aan de ambitie om binnen de gemeente Amersfoort iedereen een thuis te kunnen bieden. Daarom wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gemeentelijk beleid.
Veel gebouwen op het terrein Zon & Schild zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Daarom wordt het terrein herontwikkeld. Voor de herontwikkeling van het terrein is in 2019 een ruimtelijk kader vastgesteld. Daarin staan de uitgangspunten voor het hele terrein van Zon & Schild beschreven. Voor het westelijke deel van het terrein geldt dat GGz Centraal hier een toekomstbestendig Zorpark wil realiseren. Om die reden is voor dit deel van het terrein een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld die gezamenlijk het 'Uitwerkingsvoorstel Zorgpark Zon & Schild' vormen. Het uitwerkingsvoorstel is eind 2022 door de gemeenteraad van Amersfoort vastgesteld (zie Bijlage 1).
Toetsing
Het uitwerkingsvoorstel vormt de grondslag en het fundament voor voorliggend bestemmingsplan. Dat betekent dat de verschillende ambities uit het uitwerkingsvoorstel, zoals beschreven in paragraaf 2.3, daar waar mogelijk juridisch-planologisch worden vertaald in voorliggend bestemmingsplan.
In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd. In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema's doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.
Toetsing
Het Zorgpark heeft een sterk groen karakter. Dit groene karakter komt onder andere door de vele bomen en bosschages die op het terrein staan en door de ruime bossen aan de randen. De nieuwbouw staat in het groen: het landschap loopt tot aan de gevels. In de ontwikkeling wordt ingezet op het zo veel mogelijk behouden van het aanwezige groene karakter. Dat neemt niet weg dat het nodig zal zijn om groen te verwijderen om de ambities van de ontwikkeling te kunnen realiseren. Het te verwijderen groen zal conform de gemeentelijke compensatieregels in het plangebied worden gecompenseerd. Hiervoor zal een zorgvuldige afweging worden gemaakt. In het Uitwerkingsvoorstel Zorgpark Zon en Schild voor het plangebied is hiervoor reeds een eerste beeld gegeven. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt dit verder verfijnd om zo een compleet beeld te krijgen welke bomen gekapt worden en waar nieuwe bomen aangeplant worden.
De stad Amersfoort wil in de toekomst gezond, groen en slim groeien. Het doel is om de groene waarden te versterken en te behouden. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om de biodiversiteit (kenmerkende inheemse plant- en diersoorten) te vergroten. Naast de compensatie taakstelling dient elk project een bepaald aantal punten te behalen voor natuurinclusief bouwen. Op deze manier wordt bijgedragen aan de ambitie van de gemeente Amersfoort om te verdichten en te vergroenen. Hierdoor wordt er gebouwd zodanig dat de natuur er (ook) baat bij heeft.
Toetsing
Zoals in voorgaande paragraaf reeds toegelicht zet de ontwikkeling in het op het zo veel mogelijk behouden van het aanwezige groen. Desondanks zal het nodig zijn om bomen te kappen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te kunnen maken. Hiervoor zal nieuwe aanplant in het plangebied worden aangebracht ter compensatie. De compensatie zal conform de regels van het groencompensatiebeleid worden vormgegeven.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota of in aanvullende beeldkwaliteitsplannen. Het doel van het welstandsbeleid is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
Toetsing
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Voor een nadere toelichting op het beeldkwaliteitplan wordt verwezen naar paragraaf 2.3. Een toets aan redelijke eisen van welstand vindt plaats bij het beoordelen van een definitief ontwerp bij de aanvraag om omgevingsvergunning. De criteria die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan bieden een voldoende beoordelingskader om te komen tot de gewenste kwaliteit voor de toetsing aan redelijke eisen van welstand.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.
Toetsing
In paragraaf 4.14 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer, waaruit volgt dat de ontwikkeling voorziet in een deugdelijke verkeersafwikkeling. Daarbij bevindt de hoofdontsluiting zich op de middenas van het terrein. Deze centrale toegangsweg is bereikbaar middels een stoplicht. De wegaansluiting is relatief veilig en overzichtelijk en heeft een behoorlijke restcapaciteit. De tweede aansluiting bevindt zich aan de westzijde van het gebied, tegenover Hebron. Deze aansluiting is in de toekomstige situatie niet meer wenselijk en zal daarom worden afgesloten voor autoverkeer. Om het verkeer van het Zorgpark goed af te kunnen blijven wikkelen, wordt een doorsteek gerealiseerd naar de centrale toegangsweg. Dankzij deze toevoeging is een ontsluitingsring ontstaan die een heldere en overzichtelijke ontsluiting van het zorgpark vormt. Vanaf de ontsluitingsring zijn de diverse voorzieningen bereikbaar evenals de parkeerplaatsen en insteken voor het laden en lossen.
Voor het Zorgpark is ook een samenhangend padenstelsel ontwikkeld waardoor een veilige en verkeersluwe omgeving voor de cliënten ontstaat. De fraaie parkruimte wordt bereikbaar gemaakt door een centrale parkloper, die is gelegen op de zichtas naar de toren van de kapel. De parkloper wordt aan de ene zijde beëindigd door het Hebronhof en aan de andere zijde door het Kapelplein. Aan deze parkloper zijn de zorggebouwen en plekken voor beweging en ontmoeting gesitueerd. De zorggebouwen hebben hun hoofdentree aan deze zijde. De routes voor langzaam verkeer sluiten rondom aan op de parkeerplaatsen langs de rondweg. Bezoek en personeel kan zo doorsteken naar de centrale parkruimte en naar de (hoofd)entree van de gebouwen. Tevens zijn er diverse punten waar de voetpaden kunnen oversteken naar het toekomstige woongebied. Aan de zuidzijde van het Zorgpark wordt aangesloten op de bospaden. Tot slot wordt ingezet om fietsgebruik te stimuleren, onder meer door het realiseren van prettige en groen ingepaste fietsstructuren en voldoende fietsenstallingen bij de beoogde nieuwbouw. Ook is aandacht voor voldoende laadpalen voor elektrisch rijden.
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen.
Toetsing
In paragraaf paragraaf 4.14 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren en de Nota parkeernormen. In algemene zin geldt dat de parkeerdruk gelijkmatig wordt verdeeld over het Zorgpark. Om het groene parkachtige karakter niet aan te tasten worden de parkeerplaatsen geclusterd aan de randen en groen ingepast. De zorgvoorzieningen bevinden zich op loopafstand van de parkeerplaatsen. Een bijzonderheid daarbij is de inpassing van het parkeren bij de Kapel. Daar wordt parkeren mogelijk gemaakt voor bijzondere bijeenkomsten in de vorm van een verstevigd grasveld.
Conclusie
Voorliggend plan is in lijn met het gemeentelijk beleid.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.
Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad) moet voorafgaande aan het besluit inzake het plan formeel de beslissing nemen of, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit mogelijk voor het milieu kan hebben, een m.e.r. moet worden doorlopen. Het bevoegd gezag kan dit besluit nemen aan de hand van een 'aanmeldingsnotitie'. Het uiteindelijke besluit dient als bijlage bij de stukken van het ruimtelijke plan worden gevoegd.
Toetsing
Voor de beoogde herontwikkeling van het Zorgpark Zon en Schild aan de Utrechtseweg in de gemeente Amersfoort is gekeken naar mogelijke milieueffecten. De ontwikkeling wordt gekwalificeerd als de uitwerking van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
De voorgenomen ontwikkelingen voorziet in de herontwikkeling van het Zorgpark Zon en Schild. Het totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 20 hectare. Hiermee blijft het plan ver onder de indicatieve drempelwaarden en kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Conclusie
Er is een Vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er hoogstens een beperkt negatief effect kan optreden (soortenbescherming). De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
In het kader van het bestemmingsplan moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.
Toetsing
In het plangebied is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek volgt dat de bodem afwisselend uit zeer fijn tot matig grof zand bestaat en de bovengrond plaatselijk sporen baksteen en kooldeeltjes bevat. Het grondwater bevindt zich op grote diepte (> 20 m-mv), waardoor er geen grondwateronderzoek is uitgevoerd. In algemene zin geldt dat de ondergrond in het plangebied plaatselijk licht is verontreinigd met nikkel, kwik en PAK (10 van VROM). In de bovengrond zijn plaatselijk matig verhoogde concentraties PAK (10 van VROM) en lood aangetroffen. Tevens zijn zink, minerale olie, kwik en PCB plaatselijk licht verhoogd aangetroffen. De matig verhoogde concentratie lood is na de uitsplitsing van het in de individuele deelmonsters niet meer aangetroffen. Verder is in het plangebied een aantal verdachte deellocaties in de vorm van twee vetvangputten, een schilderswerkplaats en een onderhoudswerkplaats. In de bodem ter plaatse van de vetvangputten zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. Ter plaatse van de onderhoudswerkplaats is in de bovengrond een licht verhoogd gehalte PAK (10 van VROM) aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. De bodem ter plaatse van de schilderswerkplaats is matig verontreinigd met nikkel en zink en licht verontreinigd met kobalt, koper, lood, molybdeen en PAK (10 van VROM).
De verhoogde concentraties PAK ter plaatse van boringen 5 (ten zuiden van De Voorde) en 10 (ten westen van De Stoof) en nikkel en zink ter plaatse van de schilderswerkplaats in de grond behoeven een nader onderzoek. Uit dit Nader bodemonderzoek volgt dat er geen sterk verhoogde gehalten zijn aangetroffen, waardoor er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er zijn geen saneringsverplichtingen. Omdat de grond niet geheel vrij is van verontreiniging, dient bij eventuele afvoer van grond van de locatie rekening te houden met mogelijk hogere afvoerkosten van de grond. Bij het huidige gebruik en zolang er geen grond wordt afgevoerd van de locatie gelden er geen belemmeringen.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies in de vorm van nieuwbouw voor (woon)zorgfuncties binnen de akoestische onderzoekszone van de Utrechtseweg. Om die reden is een Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn in het onderzoek ook de omliggende 30 km/uur-wegen meegenomen. Uit het onderzoek volgt dat uitsluitend ter plaatse van de twee meest noordelijk gelegen ontwikkellocaties geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Utrechtseweg. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelenonderzoek wijst uit dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig dan wel wenselijk/mogelijk zijn. Om die reden zijn maatregelen bij de ontvanger nodig om te kunnen voldoen aan de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek aangetoond worden dat de binnenwaarde kan worden gewaarborgd. Gelet op de onderzoeksresultaten is het noodzakelijk om hogere grenswaarden te verlenen, hetgeen mogelijk is omdat voldaan kan worden aan de voorwaarden hiervoor uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Conclusie
Het college heeft in het kader van voorliggend bestemmingsplan een besluit hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder genomen (op grond van artikel 110a) waarmee de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies in de vorm van nieuwbouw voor (woon)zorgfuncties binnen de akoestische onderzoekszone van de Utrechtseweg mogelijk is conform de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid.
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaand zorgpark. Uit verricht verkeersonderzoek (zie paragraaf 4.14) volgt dat de herontwikkeling niet zorgt voor noemenswaardige veranderingen in de verkeersstromen en -generatie. Om die reden kan worden aangenomen dat het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de huidige achtergrondconcentraties rondom het plangebied heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen (zie navolgende tabel). De blootstelling aan luchtverontreiniging is dus beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Gegevens van de kaart Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit van het dichtstbijzijnde meetpunt ten opzichte van het plangebied (bron: rijksoverheid).
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
In voorliggende situatie is sprake van de realisatie van zowel een hindergevoelige als een hinderveroorzakende functie in de vorm van (woon)zorgvoorzieningen in een omgeving waarin zowel hindergevoelige als hinderveroorzakende functies zijn terug te vinden. Om die reden is een Quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Als gevolg van de ontwikkeling (hinder naar de omgeving toe) blijkt dat er aan de planologische situatie niet overal kan worden voldaan aan de richtafstanden, maar dat een nadere beschouwing van de feitelijke situatie geen aanleiding geeft om aan te nemen dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gewaarborgd. Uit een inventarisatie van omliggende percelen met hinderveroorzakende functies (hinder vanuit de omgeving) volgt dat er aan de planologische situatie wordt voldaan met betrekking tot de defensie-inrichting en dat er feitelijk gezien geen aanleiding is om aan te nemen dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (ge-projecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen die mogelijk van invloed kunnen zijn op het goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Ook zorgt de ontwikkeling niet tot een eventuele beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen. Er is geen aanleiding om nader onderzoek naar dit aspect uit te voeren.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers is weergegeven en op de verticale as de kans per jaar daarop ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
Toetsing
Onderhavig plan voorziet in de toevoeging van kwetsbare objecten (zorgwoningen). Middels een Quick scan externe veiligheid is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden. Dit is in navolgende afbeelding weergegeven.
Uitsnede digitale risicokaart met aanduiding plangebied (rood omlijnd) (bron: www.atlasleefomgeving.nl).
[1] Transportroute weg, A28
[2] Risicovolle inrichting, Degolfballenman
[3] Risicovolle inrichting, Sauna Soesterberg
[4] Transportroute spoor, 140O
[5] Sergeant-Majoor Scheickkazerne
[5a] Defensiezone A
[5b] Defensiezone B
[5c] Defensiezone C
[6] LPG-tankstation
Risicobronnen [5a], [5b] en [5c] betreffen Defensiezones A, B en C, respectievelijk. Deze zones liggen om militaire terreinen heen. Er gelden hier extra regels vanwege de veiligheid. Zone A ligt meteen rondom de munitieopslag. In zone A mogen geen gebouwen staan en mogen geen parkeerterreinen en openbare wegen aanwezig zijn. In zone B zijn alleen gebouwen toegestaan waar bijna geen mensen komen (bijvoorbeeld opslagloodsen en transformatorhuisjes). Wegen met weinig verkeer en beperkte dagrecreatie zijn ook toegestaan. Voorzieningen zoals zwembaden, sportvelden en kampeerterreinen zijn in deze zone verboden. In zone C gelden beperkingen voor gebouwen zonder dragende gevel en gebouwen met zeer grote glasvlakken. Deze zijn extra gevoelig voor een explosie. In alle drie de zones mogen geen activiteiten plaatsvinden die een gevaar vormen voor de opslag van munitie. Denk bijvoorbeeld aan het opslaan van brandbare stoffen. Het plangebied ligt binnen zone C van defensie-inrichting Sergeant-Majoor Scheickkazerne. Dit betekent dat gebouwen zonder dragende gevel en gebouwen met zeer grote glasvlakken vermeden moeten worden. Tevens moet de opslag van gevaarlijke stoffen worden vermeden. Met voorliggend plan wordt hier aan voldaan. De veiligheidszone wordt juridisch-planologisch in het bestemmingsplan vastgelegd.
Verder blijkt dat het plangebied niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron ligt. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied voor groepsrisico. Het gaat om de volgende risicobronnen:
Het plangebied bevindt zich ten aanzien van de A28 buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone). Wel ligt het besluitgebied ten aanzien van de N237 binnen de 200 meter zone. Echter is aan de hand van de HaRT aangetoond dat er geen PR 10-6-contour aanwezig is en dat (10% van) de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt. Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) betekent dit dat het groepsrisico voor de risicobronnen beperkt dient te worden verantwoord. Dit is in de quick scan behandeld. Er is onder andere ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Utrecht heeft advies uitgebracht over voorliggende ontwikkeling. In het advies is onder meer opgenomen dat voor de risicobronnen de aspecten bluswatervoorziening en bereikbaarheid volgens het regionale dekkingsplan en inzetprocedures reeds zijn gerealiseerd. Het plangebied is vanuit meerdere richtingen bereikbaar. Daarmee is de bereikbaarheid in orde. Daarnaast dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden. De aanwezige (particuliere) bluswatervoorzieningen worden als voldoende geacht.
Daarnaast is het handelingsperspectief bij een gifwolkscenario schuilen in het gebouw tot de lekkage is verholpen en/of de concentratie in de lucht laag genoeg is om het gebied te ontvluchten. Dit laatste zal niet gewenst zijn met de aanwezige doelgroep. Om veilig te kunnen schuilen in het gebouw is het noodzakelijk dat de gifwolk het gebouw niet binnendringt. Ramen, deuren en ventilatieroosters dienen gesloten te worden. ook dient het mechanische ventilatiesysteem direct met een eenvoudige handeling afgesloten te worden. Personen die zich buiten bevinden moeten naar binnen vluchten of van de risicobron afvluchten. Het handelingsperspectief voor personen die zich in gebouwen bevinden, welke binnen de C-zone van de militaire instelling liggen, is van de risicobron afvluchten. Hiervoor dienen er vluchtroutes in deze gebouwen aanwezig te zijn die hierin voorzien. Ook dient er een verzamelplaats / schuilplaats op een veilige afstand aangewezen te worden.
Aan de hand van bovenstaande conclusies zijn verschillende adviespunten meegegeven voor de verdere uitwerking van de plannen. Deze adviespunten zijn met de initiatiefnemer gedeeld en worden meegenomen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Om aan te kunnen tonen of er voor een beoogd plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om mogelijke trillingshinder inzichtelijk te maken. Er is een aantal richtlijnen en beleidsregels die hiervoor worden gebruikt, namelijk:
De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillingsonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0.1 komen. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Dat binnen een zone van 100 meter tot het spoor rekening gehouden moet worden met trillingen betekent niet dat er binnen deze zone altijd maatregelen nodig zijn.
Toetsing
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen spoorlijnen of andere bronnen die mogelijk tot trillinghinder kunnen leiden. Om die reden is er geen aanleiding om nader onderzoek naar dit aspect uit te voeren.
Conclusie
Het aspect trillinghinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling afgewogen. De watertoets, behorende bij onderliggend plan is te vinden in Bijlage 8.
Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 worden allereerst de nationale belangen opgesomd:
Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.
Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:
Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de Rijn-Maasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
Het Regionaal Bodem- en waterprogramma (RWBP) 2022 - 2027 Provincie Utrecht is op 14 december 2021 vastgesteld. In het Provinciaal Bodem- en waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Be-stuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Utrecht. Ten eerste zijn er een aantal overkoepelende thema's voor bodem en water uitgelegd:
Verder is het plan onderverdeeld in zes deelprogramma's:
In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. De provincie is ook onder-verdeeld in deelgebieden. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Utrecht.
Op 22 november 2021 is het blauw omgevingsprogramma (BOP) van waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen.
Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende programma's:
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort sluit aan op de gemeentelijke Watervisie. Het doel is het behoud en het versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Hiervoor zijn er 4 algemene sporen:
Toetsing
In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Hiertoe is voor deze ontwikkeling een Watertoets opgesteld die navolgend samenvattend uiteen wordt gezet.
Ondergrond
Het nieuwe Zorgpark Zon & Schild heeft een hellend karakter heeft door de ligging aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Het noordelijk deel, bij de Utrechtseweg ligt op een hoogte van 32 tot 35 m boven NAP en het zuidelijk deel ligt slechts 23 m boven NAP. Doordat de bodem voornamelijk uit zandgrond bestaat, zijn de mogelijkheden om hemelwater te infiltreren goed. Binnen deze context wordt het watersysteem met hemelwaterafvoer uitgewerkt ten behoeve van de gehele herontwikkeling van het Zorgpark.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt niet in een gebied dat aangemerkt wordt als een kwetsbaar gebied. Raadpleging van de risicokaart geeft aan dat het plangebied op de Utrechtse Heuvelrug is gelegen en droog zal blijven ten tijde van een overstroming vanuit de rivieren. Daarmee wordt geacht dat de waterveiligheid voldoende is gewaarborgd.
Waterberging
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onverhard. Dit zal in de toekomstige situatie enigszins veranderen door de toevoeging van verharding. In de huidige situatie zijn er geen situaties bekend en kan het water op een juiste manier worden geborgen. Om dit in de toekomstige situatie ook te kunnen garanderen zal voldoende waterberging gerealiseerd dienen te worden.
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe geldt dat over de toename van verhard oppervlak 60 mm berging gerealiseerd dient te worden. Op basis hiervan dient vanuit het waterschap een berging van 1.520 m3 gerealiseerd te worden.
Vanuit de gemeente Amersfoort dient over het totaal toekomstig verhard oppervlak binnen het plangebied een T=10, T=100 (met maximaal 0,1 m water op straat) en een T=250 (zonder overlast in gebouwen) verwerkt worden. In de bepaling van de benodigde berging is uitgegaan van een statische berging, hoe langer de neerslagsituatie duurt, hoe groter het aandeel van infiltratie wordt.
Overzicht benodigde statische berging bij verschillende herhalingstijden (Bron: BOOT).
Op basis van de verharde oppervlakken dient binnen het plangebied waterberging gerealiseerd te worden. Het overgrote deel van de verharding is ook in de huidige situatie al aanwezig en watert af in de omliggende groenvoorzieningen waar het infiltreert in de bodem. Daarnaast is een aandachtspunt dat binnen het plangebied sprake is van een flink hoogteverloop. Hiermee dient bij het realiseren van voorzieningen en het verwerken van hemelwater rekening gehouden te worden. Hemelwater kan alleen geborgen worden op de locatie waar het valt en ter hoogte van een terrein met een lager maaiveld. Ook de bestaande bomen dienen zoveel mogelijk behouden te blijven, waardoor bovengrondse voorzieningen (in verband met de ontgravingsdiepte) beperkt mogelijk zijn en ondergrondse voorzieningen ter plekke ook niet mogelijk zijn. Ook onder de rijbanen is geen ruimte voor een IT-riool, omdat hier een relatief breed nutstracé aangelegd dient te worden en ook een vuilwaterriool aanwezig is.
Ten behoeve van de verwerking van hemelwater wordt onderscheid gemaakt in het openbaar terrein en het terrein van GGz-Centraal. De verharding op openbaar terrein watert voornamelijk af in het groen rondom de verhardingen. Het hemelwater afkomstig van de bouwplots mag in principe niet tot afstroming komen naar openbaar terrein.
Ten behoeve van de verwerking van hemelwater in het openbaar terrein wordt uitgegaan van de volgende waterbergende principes:
Op basis van de openbare verharde oppervlakken en de bergings- en infiltratiecapaciteit ten behoeve van het openbaar terrein is bepaald of wordt voorzien in de benodigde te realiseren waterberging voor de verschillende tijdsstappen bij een T=10 situatie. Hieruit komt naar voren dat bij alle neerslagsituaties ruim voldoende berging aanwezig is.
Per bouwvlek dient het hemelwater van een T=10 verwerkt te worden zonder dat het tot afstroming komt naar lagergelegen locaties. Bij hevigere neerslagsituaties mag het hemelwater afstromen naar lager gelegen locaties, zonder dat het tot overlast leidt. Rondom de bebouwing is groen aanwezig waar waterberging gerealiseerd kan worden. Op diverse locaties zijn reeds wadi's ontworpen. Dit is vooral het geval ter hoogte van het (hoger gelegen) noordelijk deel van het plangebied.
Ten behoeve van de verwerking van hemelwater op de bouwvelden wordt uitgegaan van de volgende waterbergende principes:
Op basis van de verharde oppervlakken en de bergings- en infiltratiecapaciteit ten behoeve van bouwvelden is bepaald of wordt voorzien in de benodigde te realiseren waterberging voor de verschillende tijdsstappen bij een T=10 situatie. Hieruit komt naar voren dat er voldoende waterbergingsmogelijkheden zijn om bij alle neerslagsituaties voldoende berging te hebben.
Vuilwater
Binnen het plangebied is een separaat vuilwaterstelsel aanwezig welke afwater richting het zuidelijk deel van het plangebied. Gezien het hoogteverloop binnen het plangebied blijft de locatie van de pompput aan de zuidzijde van het plangebied behouden. Er dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de afvoer van vuilwater in zuidelijke richting, omdat anders het hoogteverloop ten behoeve van de afvoer van vuilwater tegen het maaiveldhoogteverloop in gaat, waardoor het risico bestaat dat de riolering diep komt te liggen. Om ervoor te zorgen dat gedurende calamiteiten geen overlast ontstaat kan onder aan het talud mogelijk een voorzieningen gerealiseerd worden ten behoeve van calamiteitenberging.
Conclusie
Uit vooraanstaande is aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan de gestelde wettelijke vereisten. Er is niet gebleken van strijdigheid, waardoor het plan vanuit 'water' bezien uitvoerbaar wordt geacht.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
Verspreid over een drietal natuurtoetsen (Bijlage 9, Bijlage 10 en Bijlage 11) is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Naast beschermde natuurwaarden in het plangebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies van de natuurtoetsen uiteengezet.
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoever' ligt op circa 11,4 kilometer afstand van het plangebied. Niet uitgesloten kan worden dat negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie optreden op het Natura 2000-gebied. Daarom is een Onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Verder maakt de (zuid)westelijke rand van het plangebied onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland (gebied met natuurtype N16.03 Droog bos met productie). Uit de natuurtoetsen volgt dat deze gronden bestaan uit een te slopen kas, te verwijderen verharding (sportvelden en volledig verharde opslagplaats voor materieel) en te realiseren parkeerplaatsen op de hiervoor genoemde locaties. Het bestemmingsplan voorziet in de omvorming van bestaande verhardingen naar de bestemmingen Verkeer (parkeren), Wonen en Bos. De natuurwaarden uit natuurtype N16.03 zijn in de huidige situatie niet aanwezig in het gebied, dit vanwege de verhardingen. Het natuurtype N16.03 wordt gekenmerkt door met name aanwezigheid van broedvogels. Er worden geen bomen verwijderd en er gaan geen bosschages verloren. De doelsoorten uit het natuurtype worden hier niet gevonden vanwege het huidige gebruik en reeds aanwezige (beperkte) verstoring én omdat er geen bomen in het te ontwikkelen deel van het NNN staan die worden aangetast. Er gaan als gevolg van de ontwikkeling geen wezenlijke kenmerken en waarden verloren. In de nieuwe situatie wordt parkeerverlichting geplaatst bij de parkeerkoffers. Om verstoring van lichtuitstraling naar het omliggende (NNN) gebied te voorkomen, wordt geadviseerd om te kiezen voor lage armaturen en/of verlichting die alleen de parkeerkoffers verlichten. Uitstraling naar de omgeving dient voorkomen te worden. Op deze manier is verstoring op het NNN gebied te voorkomen.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. Uit de natuurtoetsen volgt dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkelingen buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.
Daarnaast liggen er diverse vervolgacties om beschermde soorten nader te onderzoeken als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Het gaat om het volgende:
De nadere onderzoeken ten behoeve van de te slopen gebouwen, de renovatie van Hebron en de eerste twee nieuwbouwprojecten zijn uitgevoerd (Bijlage 12 &Bijlage 13). Hieruit volgt dat:
Op basis van voorgaande resultaten is het noodzakelijk om een vergunning beschermde soorten bij de provincie aan te vragen en tijdig de benodigde mitigerende maatregelen te treffen.
Het nader onderzoek ten behoeve van de te renoveren gebouwen De Kapel en Gildenhof wordt, gelet op de bijbehorende planning en de houdbaarheid van ecologisch onderzoek, opgepakt bij de vergunningaanvraag. Via een voorwaardelijke verplichting is dit juridisch-planologisch vastgelegd. Ingeschat wordt dat eventueel aanwezige beschermde natuurwaarden in de te renoveren gebouwen niet van een dusdanige aard en omvang zullen zijn dat hiervoor geen ontheffing kan worden verkregen en dat er voldoende mogelijkheden zijn om eventueel benodigde mitigerende maatregelen tijdig te kunnen treffen.
Houtopstanden
Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom van de Wet natuurbescherming. De bomen binnen het plangebied die mogelijk gekapt kunnen worden zijn geen onderdeel van een bosschage die een oppervlakte heeft van meer dan 1.000 m2 en maken geen deel uit van een rijbeplanting van meer dan 20 bomen, gerekend over het to-taal aantal rijen. Daarmee vallen de bomen niet onder de definitie van beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming zijn daarom niet relevant voor voorliggend planvoornemen.
Dat neemt niet weg dat het Zorgpark een sterk groen karakter heeft. In de ontwikkeling wordt ingezet op het zo veel mogelijk behouden van het aanwezige groene karakter. Desondanks zal het nodig zal zijn om groen te verwijderen om de ambities van de ontwikkeling te kunnen realiseren. Het te verwijderen groen zal conform de gemeentelijke compensatieregels in het plangebied worden gecompenseerd. In het uitwerkingsvoorstel voor het plangebied is hiervoor reeds een eerste beeld gegeven. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt dit verder verfijnd om zo een compleet beeld te krijgen welke bomen gekapt worden en waar nieuwe bomen aangeplant worden.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en/of om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn. Bij de aanlegwerkzaamheden c.q. grondroerende activiteiten is er een risico dat op resten van explosieven wordt gestuit. Dit aspect verdient om die reden nadere aandacht.
Toetsing
Voor het volledige terrein van Zon & Schild is een adviesnotitie ontplofbare oorlogsresten opgesteld (Bijlage 15). Onderzocht is of op het terrein verdachte gebieden zijn wat betreft ontplofbare oorlogsresten. Op basis van de meest recente gegevens van de gemeente Amersfoort blijkt dat er binnen het onderzoeksgebied drie verdachte gebieden zijn, alle drie verdacht op afwerpmunitie. De rest van het onderzoeksgebied is een onverdacht gebied. In voorliggend plangebied is enkel rond de zuidwestelijke zijde een verdacht gebied aanwezig. Het betreft de gronden in het bos. Hier zijn geen ontwikkelingen beoogd, waardoor wordt geacht dat geen specifieke vervolgacties uitgevoerd hoeven te worden rondom niet gesprongen explosieven.
Conclusie
Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Ten behoeve van de herontwikkeling van het Zorgpark is door de gemeente Amersfoort een archeologische quick scan uitgevoerd voor het gebied. Hierin is onder andere de beleidskaart van de gemeente Amersfoort geraadpleegd. Voorliggend plan-gebied kent hierbinnen een middelhoge archeologische verwachting. Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting is bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm-mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Verder wordt opgemerkt dat zich in de omgeving, op soortgelijke terreinen, veel grafheuvelgroepen bevinden. De archeologische verwachting voor dit verschijnsel is daarom hoog. Ook kan het gebied zijn gebruikt voor bewoning in de prehistorie, zowel door jager-verzamelaars als landbouwers. De verwachting hiervoor is middelhoog. Deze middelhoge verwachtingswaarde wordt als dubbelbestemming opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan, waardoor geacht wordt dat eventuele archeologische waarden voldoende beschermd zijn.
Conclusie
Binnen het plangebied moet binnen alle locaties waar bodemingrepen plaatsvinden waarvan het gebied in totaal boven de 500 m2 groot is en de ingrepen dieper zijn dan 30 cm onder het huidige maaiveld een archeologisch proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet plaatsvinden conform de eisen zoals gesteld in het Programma van Eisen "Amersfoort, Zon en Schild Gemeente Amersfoort (UT)" (Bijlage 16). Aan de hand van de resultaten van dit proefsleuvenonderzoek wordt door de gemeente Amersfoort een besluit genomen over een eventueel vervolg onderzoek, behoud van de aangetroffen archeologische resten middels planaanpassing of vrijgave voor verder vervolgonderzoek. Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend project.
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het nemen van ruimtelijke besluiten.
Toetsing
Het beoogde Zorgpark is in twee gebieden op te delen. Het noordelijke deel (omgeving Hebron) ligt in de vakkenstructuur van de Wegh der Weegen en kent een fraai parklandschap met enkele monumentale panden. Het zuidelijk deel (omgeving Kastanjehof) is minder samenhangend en kent veelal grote zorgcomplexen in een omgeving van bos en heide. Middels het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan is gewaarborgd dat de nieuwbouw met aandacht voor de omgeving wordt ingepast. Zo wordt bebouwing zodanig vormgegeven dat het ondergeschikt blijft aan de monumentale gebouwen en blijven de meeste zichtlijnen richting de beeldbapelende gebouwen, zoals Gildenhof, De Veste en de Kapel behouden of worden deze zelfs verbeterd en geaccentueerd. Dit tezamen maakt dat wordt geacht dat de cultuurhistorische waarden van het Zorgpark behouden en waar mogelijk zelfs versterkt worden.
Cultuurhistorische (structuur)kaart met daarop de globaal de beoogde indeling van het nieuwe Zorgpark (bron: Vollmer & partners).
Verder zijn de gronden aangewezen als 'historische buitenplaatszone en militair erfgoed (CHS)'. Verstedelijking binnen deze structuur is enkel mogelijk onder de voorwaarde dat deze kleinschalig is, gericht is op het creëren van economische kostendragers ten behoeve van het behoud, herstel of de versterking, of een combinatie hiervan, van de cultuurhistorische waarde van de historische buitenplaatszone dan wel het militair erfgoed. Ten slotte dient de ontwikkeling ook zorgvuldig te worden ingepast in de omgeving. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de clustering van de woonzorgvoorzieningen van het Zorgpark. Daarom is geen sprake van nieuwe verstedelijking. Er wordt met de ontwikkeling aangesloten op de aard en schaal van de omliggende bebouwing, zodat de ontwikkelingen passend zijn binnen het landschap. Ook worden de woningen zorgvuldig ingepast, zodat zo min mogelijk bomen gekapt hoeven te worden. Hiermee wordt geacht dat de waarden in de cultuurhistorische hoofdstructuur niet negatief worden aangetast als gevolg van de ontwikkelingen.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Verkeer
Onderdeel van de beoogde herontwikkeling is het aanpassen van de ontsluitingsstructuur van het gebied. De huidige ontsluitingsmogelijkheid aan de westzijde van het plangebied ter hoogte van Hebron zal voor autoverkeer komen te vervallen. Dit betekent dat het verkeer wordt ontsloten via de hoofdontsluiting van het gebied. Voor voorliggende ontwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd waarin de wijzigingen in de verkeersstromen in kaart zijn gebracht en de toekomstige verkeersafwikkeling van de verkeersregelinstallatie op de kruising van de Utrechtseweg met de hoofdontsluiting van Zon & Schild. Uit het onderzoek (Bijlage 17) volgt dat de realisatie van het Zorgpark als gevolg van de te verplaatsen functies van elders uit het gebied niet zal leiden tot een noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen. Van de westelijke aansluiting bij Hebron maken dermate weinig auto's gebruik dat het afsluiten van dit kruispunt ook geen noemenswaardige impact zal hebben op de verkeersafwikkeling op de hoofdontsluiting. De autonome groei zorgt wel voor een kleine toename in verkeer. Al met al volgt uit het verkeersonderzoek dat de cyclustijd in alle scenario's binnen de verkeerskundige richtlijnen valt, ook is er voldoende restcapaciteit. Op één kruispunttak is sprake van een beperkte overschrijding van de beschikbare opstelruimte, maar gezien de lage cyclustijd wordt niet verwacht dat dit een negatieve impact zal hebben op de verkeersdoorstroming.
Parkeren
In het stedenbouwkundig plan is een parkeerindeling gemaakt voor het hele Zorgpark. Om het groene parkachtige karakter niet aan te tasten worden de parkeerplaatsen geclusterd aan de randen en groen ingepast. In de parkeerberekening is de toekomstige parkeervraag berekend volgens de normen die gelden volgens de Parkeernota van de gemeente Amersfoort. Daarbij wordt in de basis uitgegaan van een parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per zorgeenheid.
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw zal getoetst worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid met bijbehorende parkeernormen. Op deze manier is juridisch-planologisch gewaarborgd dat er voldoende parkeergelegenheid in het plangebied gerealiseerd gaat worden.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied wordt op een duurzame wijze en natuurinclusief ontwikkeld. Dit geldt voor de buitenruimte als ook voor de bebouwing. De groene buitenruimte is het kader waarbinnen de ontwikkelingen plaatsvinden. Dit kader wordt versterkt aan de hand van de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken en kwalitei-ten van het gebied.
Het noordelijk deel van het plangebied is van oorsprong onderdeel van de vakkenstructuur van de Wegh der Weegen en heeft een natuurlijke open parksfeer met fraaie bomen, bosclusters en hier en daar bloemrijk grasland. Dit karakter zal wor-den versterkt. Het zuidelijk deel kent zijn oorsprong als woeste gronden. Daar komt een inrichting in bos- en heidesfeer. De bosstrook langs de westzijde is onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Dit netwerk zal versterkt worden, onder andere door de herinrichting van een deel van de oude tennisbaan tot een bosstrook en bosaanplant op verschillende open plekken. Het gaat daarbij om de plekken waar geen parkeervoorzieningen zijn beoogd. Het wordt daardoor een eenheid met meer samenhang. Voor het hele gebied geldt inrichtingselementen duurzaam en robuust zullen zijn. Ook de materialen worden zo toegepast dat deze een zo lang mogelijke levensduur krijgen. Daarnaast worden voorzieningen zoals zonnepanelen en warmtepompen meeontworpen. De herontwikkeling van het Zorgpark is tevens natuurinclusief. Elementen worden opgenomen die bijdragen aan de nestelmogelijkheden van bijvoorbeeld vogels en vleermuizen.
Naast de aandacht voor duurzaamheid betreft ook het realiseren van een klimaatadaptieve inrichting van het plangebied een belangrijke ambitie. In de waterparagraaf is reeds het beoogde robuuste watersysteem toegelicht, waarbij grotendeels bovengronds en rekening houdend met de ondergrond van het plangebied wordt voorzien in voldoende waterbergingsmogelijkheden. Tegelijkertijd zorgt het behouden en versterken van de groene inrichting van het plangebied in voldoende kansen om hittestress in het plangebied tot een minimum te beperken. In de keuze voor materialisatie bij de nieuwbouw wordt daar zo veel mogelijk rekening mee gehouden.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
In het plangebied komen een aantal groengebieden voor. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken, plantsoenen en voet- en fietspaden. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
Het plangebied heeft grotendeel de bestemming "Maatschappelijk" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg, opvang- en onderwijsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van bewoners, patiënten en werknemers, zoals een restaurant en een winkel. Ook zijn overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming (waaronder groen en parkeren) en in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning andere maatschappelijke voorzieningen toelaten dan toegestaan wanneer deze geen onevenredig nadelige gevolgen voor de woonomgeving hebben in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en mits wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
In het plangebied komen zowel ontsluitingswegen als erftoegangswegen en parkeerplaatsen voor. Deze hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen.
Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gerealiseerd (bijvoorbeeld verkeerstekens, lichtmasten en geluidwerende voorzieningen. Niet voor bewoning bestemde gebouwen zoals fietsenstallingen en nutsgebouwtjes zijn ook toegestaan.
In het plangebied komt één bestemmingsvlak met de bestemming ''Wonen'' voor. Het gaat hier om de voormalige bedrijfswoning in het zuidwesten van het plangebied. Ter plaatse van deze bestemming geldt dat hier vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om één woning. Daar binnen is één woning met inpandige berging toegestaan. Deze woning is reeds aanwezig, heeft een hoge cultuurhistorische waarde en dient daarom behouden te blijven (zie Waarde - Cultuurhistorie).
Het is daarnaast binnen de bestemming Wonen onder voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis te voeren.
In het plangebied komt zowel een middelhoge als hoge archeologische verwachtingswaarde voor. In de regels en op de verbeelding zijn hiervoor de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2" en ''Waarde - Archeologie 3'' opgenomen.
Er mag op gronden met deze dubbelbestemming slechts worden gebouwd wanneer de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd. Hierin moeten archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van meer dan respectievelijk 100 m² (Waarde - Archeologie 2) of 500 m² (Waarde - Archeologie 3). Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
In het plangebied zijn verschillende monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken gelegen. Het gaat hier onder andere om de Kapel, zorggebouwen Hebron en Gildenhof en de tuinmanswoning in het zuidwesten van het plangebied. Met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie wordt ingezet op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waardevolle bebouwing in het plangebied. Zo is het alleen mogelijk te (ver)bouwen ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie wanneer hier een omgevingsvergunning voor is verkregen nadat advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie). Hier zal worden getoetst met inachtneming van de cultuurhistorische waarden.
Een klein deel van de gronden is gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het gaat hier om de tuinmanswoning en drie parkeerkoffers in het zuidwesten van het plangebied. Aan deze gronden is de dubbelbestemming ''Waarde - Natuurnetwerk Nederland' toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden van het Natuurnetwerk Nederland. Op deze gronden mag niet worden gebouwd volgens de andere bestemmingen tenzij advies is ingewonnen van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige èn mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij gebruik van de gronden overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming mag uitsluitend geschieden wanneer er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Voorgeschiedenis
Voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van een langer lopend planproces, waarbij gestart is met het vaststellen van een ruimtelijk kader voor het gehele terrein van Zon & Schild eind 2019. Vervolgens is voor het westelijk deel van het terrein – het Zorgpark – een uitwerkingsvoorstel eind 2022 door de gemeenteraad vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische vertaling van het uitwerkingsvoorstel. Navolgend wordt per planfase op hoofdlijnen inzicht geboden hoe de participatie binnen het planproces tot uitvoering is gekomen.
Ruimtelijk kader Zon & Schild (vaststelling gemeenteraad: december 2019)
Uitwerkingsvoorstel Zorgpark Zon & Schild (vaststelling gemeenteraad: december 2022)
Voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van een langer lopend planproces, waarbij gestart is met het vaststellen van een ruimtelijk kader voor het gehele terrein van Zon & Schild eind 2019. Vervolgens is voor het westelijk deel van het terrein – het Zorgpark – een uitwerkingsvoorstel eind 2022 door de gemeenteraad vastgesteld. De volgende stap ingevolge de participatiegids is het ontwerp opstellen en ter inzage leggen. Het voorliggende plan is de planologisch-juridische vertaling van het uitwerkingsplan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 18 september 2023 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan: Provincie Utrecht, Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe en de Veiligheidsregio Utrecht.
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn een drietal reacties ontvangen (RUD, VRU en provincie). Deze opmerkingen hadden te maken met teksten in de toelichting, het uitvoeren van aanvullende onderzoeken en de uiteindelijke uitvoering van het plan in de vergunningfase. Opmerkingen zijn zo goed als mogelijk verwerkt en ook afgestemd met de initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor de opmerkingen met betrekking op de vergunningfase. De gevraagde aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door twee reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de Zienswijzennota. De zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. In de zienswijzennota zijn eveneens de ambtshalve aanpassingen benoemd.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. In juli 2024 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 1872273 het bestemmingsplan “Chw bestemmingsplan Zorgpark Zon en Schild” gewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.