direct naar inhoud van Regels
Plan: Lorentzstraat 17a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00183-0302

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

het bestemmingsplan "Lorentzstraat 17a" met identificatienummer NL.IMRO.0307.BP00183-0201 van de gemeente Amersfoort

1.2 achtererfgebied

het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.3 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtergevel

(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;

1.7 bebouwing

één of meer bouwwerken;

1.8 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.9 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:

  • a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  • b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
  • c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bevi-inrichtingen:

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.13 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlening

het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  • a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening;
  • b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden;
1.24 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouden voert, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.28 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;

1.29 kelder:

een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld.

1.30 koekoek

een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn.

1.31 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.32 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.33 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.34 ondergeschikte bouwdelen aan de gevel

bouwkundige elementen aan de gevels van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen, rookkanalen, afvoerpijpen, overstekende daken, afdaken, balkons, luifels, zonneschermen, antennes en andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

1.35 ondergeschikte bouwdelen in het dakvlak of op de kap

bouwkundige elementen op het dakvlak of de kap van een hoofdgebouw, die geen deel uitmaken van het volume en de massa van het hoofdgebouw en daaraan in omvang ondergeschikt zijn, zoals ventilatiekanalen, rookkanalen, lichtkoepels en -kappen, antennes en antenne-installaties, luchtbehandelingskasten, afvoerpijpen, schoorstenen, zonnepanelen en -collectoren andere daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

1.36 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.37 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.38 overkapping

een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.39 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.40 parkeereis:

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.41 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  • d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.42 publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis:

beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis bestaande uit hoofdzakelijk baliewerkzaamheden of andere diensten die publiek aantrekken, zoals kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, kinderopvang, ateliers; in tegenstelling tot niet-publieksgerichte beroep- en bedrijfsactiviteit aan huis;

1.43 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.44 sociale huurwoning:

huurwoning, waarbij de aanvangshuurprijs ligt onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is;

1.45 speeltoestel

ander bouwwerk ten behoeve van het spelen, zoals wipkippen en schommels;

1.46 verbeelding:

de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);

1.47 Vlaamse gevel

een dakerker waarbij de voorgevel van de dakerker in hetzelfde vlak ligt als de gevel van het gebouw; de voor- of achtergevel van het gebouw loopt dus door in die van de dakerker / Vlaamse gevel.

1.48 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;

1.49 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.50 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en eventuele dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.7 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.

3.2.1 Andere bouwwerken
a Speeltoestellen

Voor het bouwen van speeltoestellen geldt het volgende:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • b. het speeltoestel mag uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.

b Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken, waaronder ook nutsvoorzieningen, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de aanwezige houtopstanden en/of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen. Ter plekke van de functieaanduiding 'parkeerterrein' zijn de gronden bestemd voor parkeren.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend erfafscheidingen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming Wonen-1, waarbij geldt dat:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag ten hoogste 1 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Parkeren

Ter plaatse van de functieanduiding 'parkeerterrein' mogen de gronden uitsluitend ingericht en gebruikt worden als parkeerplaatsen. Een ander gebruik dan parkeren is in strijd met de bestemming.

4.3.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden voor het parkeren van auto's, met uitzondering van de gronden met de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'parkeerterrein'.

4.4 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en 4.3 en 9.2 onder e. en 10.2 onder e. ten behoeve een ander gebruik dan voor het parkeren, met dien verstande dat binnen het plangebied per woning voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen, met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonerven, ontsluitingswegen, woonstraten en pleinen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. in- en uitritten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

  • a. overige andere bouwwerken en erf- en perceelsafscheidingen: een maximale bouwhoogte van 1 meter.
  • b. ter hoogte van de entree van het hofje zijn penanten/poeren toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1,80 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteiten van het gebied;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Parkeren

Ter plaatse van de functieanduiding 'parkeerterrein' mogen de gronden uitsluitend ingericht en gebruikt worden als parkeerplaatsen en ten behoeve van twee toegangspaden naar achtertuinen.

5.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van de gronden met de functieaanduiding 'parkeren' voor een andere functie dan parkeren en ten behoeve van twee toegangspaden naar achtertuinen.

5.5 Afwijken van gebruiksregels

 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 en 5.4.2 en 9.2 onder e en 10.2 onder e ten behoeve een ander gebruik dan voor het parkeren, met dien verstande dat binnen het plangebied per woning voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen, met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. eengezinswoningen, aaneengebouwd, met de bijbehorende bouwwerken;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen, met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning.

6.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

6.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • c. de maximale goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • d. de maximale goothoogte mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen en door een Vlaamse gevels als bedoeld in artikel 1.47, met dien verstande dat:
  • de breedte en hoogte van de Vlaamse gevels niet meer mag bedragen dan de bestaande danwel vergunde breedte en hoogte;
  • bestaande Vlaamse gevels niet mogen worden verbreed of verhoogd;
  • nieuwe Vlaamse gevels niet mogen worden toegevoegd.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak in de bestemming 'Wonen - 1' worden gebouwd;
  • b. wanneer de bijbehorende bouwwerken en/of overkappingen binnen het bouwvlak worden gebouwd, mag dit op een afstand van niet minder dan 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan;
  • c. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 meter;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat indien op de kaart een maximale hoogte staat aangegeven, de hoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • e. bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt en/of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de bijbehorende bouwwerken een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt niet meer dan:

a: in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: maximaal 50% van dat bebouwingsgebied;

b: in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m² , vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m² ;

c: in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m² en kleiner dan of gelijk aan 900 m² : 90 m² , vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m² , met een maximum van 150 m².

  • g. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder f wordt de oppervlakte van bijbehorende aangebouwde bouwwerken binnen het bouwvlak niet meegerekend;
  • h. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt:

  • a. de hoogte vlaggenmasten mag maximaal 6 m zijn;
  • b. de hoogte van erf- of perceelsafscheidingen gelegen binnen de bestemming 'wonen' mag mag maximaal 2 m zijn;
  • c. in uitzondering op artikel 6.2.3 onder b mag de hoogte van erf- of perceelsafscheidingen op de perceelsgrens met de woningen gelegen aan de Arnhemseweg-Zuid 135 t/m 145 maximaal 3 m zijn. Deze hoogte wordt gemeten vanaf het aansluitend maaiveld in de achtertuinen aan de kant van de Lorentzhof;
  • d. in uitzondering op artikel 6.2.3 onder b mag de hoogte van erf- of perceelsafscheidingen op de perceelsgrens met de bedrijfspercelen gelegen aan de westzijde van het plangebied (Woestijgerweg 150a t/m e en 152c/Lorentzstraat 19a) en met de bedrijfspercelen gelegen aan de noordzijde (Everard Meysterweg 12a) maximaal 2,5 m hoog zijn;
  • e. de hoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 2 m zijn.

6.2.4 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken die zijn gelegen geheel onder maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. wanneer ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, dan moet voldaan worden aan het maximale percentage voor bijbehorende bouwwerken;
  • c. de gevels van ondergrondse bouwwerken mogen niet zichtbaar zijn, met uitzondering van een koekoek;
  • d. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

6.4 Specifieke bouwregels
6.4.1 Voorwaardelijke verplichting geluidschem

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm':

a. dient een geluidsscherm in de vorm van een stenen tuinmuur te worden gerealiseerd;

c. dient de hoogte van deze tuinmuur 2,5 m te bedragen;

d. dient het de tuinmuur naadloos en direct aan te sluiten op de gevel van de bebouwing op de belendende percelen.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Voorwaardelijke verplichting geluid

Het gebruiken van de gronden voor het wonen, als bedoeld in artikel 6.1, is uitsluitend toegestaan indien een geluidscherm in de vorm van een stenen tuinmuur, als bedoeld in artikel 6.4.1 is gerealiseerd en in stand wordt gelaten.

6.5.2 Installaties

Installaties voor de warmtevoorziening in of aan de woning moeten voldoen aan maximaal 30 dB per installatie, gemeten op de perceelgrens of gemeten op 5 meter afstand van de installatie indien de installatie verder dan 5 meter van de perceelgrens is gelegen. Indien een regeling voor het geluidsniveau van installaties voor warmtevoorzieningen in de Algemeen plaatselijke verordening en/of het Bouwbesluit is opgenomen, dan gelden de regels uit het de verordening en/of het Bouwbesluit.

6.5.3 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
  • b. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
    • 1. het woonkarakter van de woning;
    • 2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 4. het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 5. het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk.
  • c. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
  • f. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
  • g. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein;


met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

6.5.4 Parkeren

ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'parkeren' mogen de gronden uitsluitend ingericht en gebruikt worden als parkeerplaats.

6.5.5 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woonruimte;
  • b. het gebruik van gronden met de functieaanduiding 'parkeren', als bedoeld in artikel 6.5.4, voor een andere functie dan parkeren.
  • c. het overschrijden van de in artikel 6.5.2 opgenomen maximale geluidsbelasting door installaties ten behoeve van de warmtevoorziening in de woning.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.3 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  • b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  • c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 6.5.3 genoemde voorwaarden.

6.6.2 Parkeren

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.4 en 6.5.5, 9.2 onder e en 10.2 onder e, ten behoeve een ander gebruik dan voor het parkeren, met dien verstande dat binnen het plangebied per woning voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen, met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven en mits het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Milieuzone gemengd gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - gemengd gebied' is sprake van een matige tot sterke functiemenging en/of van een ligging direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Bij de beoordeling van functies in deze zone mogen de richtafstanden in de VNG-brochure 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' met één afstandsstap worden verlaagd.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mogen de bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen, koekoeken en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
  • b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden.
9.2 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen van gronden of bouwwerken geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
  • b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota Parkeernormen, met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de inwerkingtreding van voorliggend plan;
  • d. indien de Nota Parkeernormen met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, als genoemd onder c., tijdens de planperiode wordt gewijzigd, geldt die betreffende wijziging bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' mogen de gronden uitsluitend ingericht en gebruikt worden als parkeerplaatsen en ten behoeve van twee toegangspaden naar achtertuinen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat:

  • a. een omgevingsvergunning slechts wordt verleend nadat is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid;
  • b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, slechts toegestaan is wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de gemeentelijke Nota Parkeernormen, met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de inwerkingtreding van voorliggend plan;
  • d. indien de Nota Parkeernormen met de bijbehorende vastgestelde beleidsregel toepassing parkeernormen, als genoemd onder c., tijdens de planperiode wordt gewijzigd, geldt die betreffende wijziging bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' mogen de gronden uitsluitend ingericht en gebruikt worden als parkeerplaatsen en ten behoeve van twee toegangspaden naar achtertuinen..

10.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
    • 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
  • b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

  • a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  • b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
  • c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.

11.2 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 11.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:

  • a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
  • b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
  • c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Lorentzstraat 17a”.