Plan: | Partiële herziening Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen Lübeckweg - bouwmarkt en tuincentrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00176-0301 |
Dit bestemmingsplan maakt de nieuwbouw mogelijk van een bouwmarkt met drive-in en een tuincentrum op een perceel gelegen aan Hanzeboulevard/Lübeckweg op het Bedrijventerrein Vathorst.
De nieuwbouw is een initiatief van Bauhaus, één van de grootste bouw- en tuinmarktketens in Europa.
Stadsplattegrond
Bedrijventerrein Vathorst is gelegen aan de kruising van de snelwegen A1 en A28 en heeft daardoor een gunstige ligging voor een bouwmarkt. Op het bedrijventerrein zijn, naast de IKEA, al enkele grootschalige winkels in de branches keukens/badkamers, tuinmeubelen, doe-het-zelf en een babywoonwinkel aanwezig.
Zicht op de bouwlocatie
Om de realisatie van de bouwmarkt en het tuincentrum mogelijk te maken wordt een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Deze partiële herziening bestaat uit regels en een verbeelding en is voorzien van deze toelichting. Omdat het hier om een herziening gaat, moet dit plan in samenhang met het moederplan worden gelezen. Dat moederplan is het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen, zoals vastgesteld door de raad van Amersfoort op 9 december 2014.
1.2 Planlocatie
Het nu nog onbebouwde perceel ligt op het bedrijventerrein Vathorst. Dat bedrijventerrein is gelegen ten noorden van de A1. Het wordt ontsloten vanaf de boulevard, de hoofdontsluiting van Vathorst. Aan de noordzijde sluit de boulevard aan op de afslag Amersfoort Noord van de A1. In het zuidoosten verbindt een afslag van de boulevard het Bedrijventerrein Vathorst met De Wieken via een doorgang onder de A28. Het gehele bedrijventerrein omvat 58 hectare. Hiervan is 33 hectare bestemd voor bedrijven (uitgeefbaar). Het restant is voor groen, geluidswal en water.
Het gebied van het bedrijventerrein is verdeeld in vier plandelen met elk een eigen identiteit. De inrichting van de openbare ruimte en de overgang tussen privé en openbaar zorgen voor de samenhang. Elk plandeel heeft een andere ruimtelijke opbouw, kavelinrichting en bebouwingstypologie. Hierdoor is het bedrijventerrein in staat om bedrijven met een zeer uiteenlopend karakter en uiteenlopende opbouw en grootte in de structuur op te nemen. De vier plandelen zijn: (1) langs de Boulevard, (2) de Eilanden, (3) de Geluidswal en (4) de Accenten. De onder 4 genoemde Accenten zijn het Verzonken plein, de Knoop en de Heuvel.
Het gebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van de Knoop.
De vier plandelen
Specifieke ligging
Het gebied van de toekomstige bouwmarkt en het tuincentrum wordt begrensd door de Hanzeboulevard (die de tunnel inzakt), de geluidswal aan de verhoogd gelegen rijksweg A1, het spoor met daarlangs een auto-ontsluiting in één richting en een fietsverbinding naar het bedrijventerrein en de Lübeckweg. Aan de andere kant van het spoor is een IKEA gevestigd.
De gronden van het plangebied vallen binnen het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen". Dat plan is vastgesteld op 9 december 2014. Daarin heeft de planlocatie voor het grootste deel de bestemming "Bedrijventerrein" en voor een kleiner deel de bestemming "Groen".
De gronden van het plangebied vallen eveneens in het gebied van het bestemmingsplan "Veegplan B", vastgesteld door de raad op 26 september 2017. Volgens dat plan geldt op de planlocatie de (dubbel)bestemming "Waarde-archeologie 2". De als zodanig aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
De vestiging van een bouwmarkt en een tuincentrum wijkt af van de regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen". In de bestemming 'Groen' zijn bedrijfsgebouwen niet toegestaan. Verder kent de bestemming 'Bedrijventerrein' ook geen rechtstreekse mogelijkheden voor de vestiging van perifere detailhandel. Het verlenen van medewerking aan de voorgenomen ontwikkeling van een bouwmarkt en een tuincentrum kan daarom alleen door middel van een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan. Met die herziening wordt de bestemming "Groen"gewijzigd naar "Bedrijventerrein" en wordt de vestiging van perifere detailhandel in de vorm van een bouwmarkt en een tuincentrum bij recht mogelijk gemaakt.
De voorgenomen nieuwbouw voorziet in een bouw-/tuinmarkt bestaande uit: (1) een winkelgedeelte van maximaal 9.200 m2 wvo; (2) een tuincentrumgedeelte van maximaal 1.000 m2 wvo (exclusief buitenruimte van maximaal 730 m2) en (3) een drive-in van maximaal 3.240 m2.
Het winkelgedeelte is gesitueerd in het gebouwdeel aan de zijde van de A1 en de spoorzijde aan de kant van IKEA. Ook de bevoorrading bevindt zich aan de spoorzijde. Het deel van het tuincentrum (Stadstuin) ligt aan de zijde van de Hanzeboulevard.
De bouwmarkt en het tuincentrum worden voor autoverkeer ontsloten via de Lübeckweg.
Aan de binnenzijde van de bebouwing is de toegang tot de drive-in.
Het parkeren is opgelost op maaiveld en in een parkeergarage (met een rode dakrand tot ruim 15 meter hoog) op de hoek van de Lübeckweg en de Hanzeboulevard. In totaal zijn 336 parkeerplaatsen gepland voor auto's en komen er 73 stallingsplaatsen voor fietsers.
De hoogste delen van de bebouwing grenzen aan de rijksweg A1 en aan de Lübeckweg. De lagere delen bevinden zich langs het spoor. De hoogte bedraagt ruim 10 meter met aan de buitenranden plaatselijk dakranden tot een hoogte van 15 meter.
Nieuwe situatie snelwegzijde A1
Nieuwe situatie zijde Hanzeboulevard
De gevels langs de Brenninkmeijerlaan, de Hanzeboulevard en de drive-in zijn ingetogen en grijs van kleur. Opvallend is de rode kleur in de hoogte van de dakrand in de omkadering van het gebouw. Die zorgt voor samenhang en verbinding van de verschillende volumes van de bouwmarkt, het tuincentrum en de parkeergarage.
In artikel 4.4, lid 2 onder c van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is vastgelegd, dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als “Detailhandel buiten bestaand winkelgebied” geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in de nieuwvestiging of uitbreiding van detailhandel, tenzij het gaat om nieuwvestiging of uitbreiding van volumineuze detailhandel indien daarvoor aantoonbare behoefte bestaat en in vigerende ruimtelijke besluiten geen planologische ruimte voor volumineuze detailhandel aanwezig is.
In de eerste plaats is het zo, dat er in de voorliggende situatie (althans voor een overgroot deel) geen sprake is van nieuwe bestemmingen of regels als bedoeld in de PRV. Nieuwe bestemmingen en regels zien op ruimtelijke mogelijkheden, waarvoor geen bestaande planologische ruimte beschikbaar is. In het geldende bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. & snelwegen is voor de bij het voorliggende bestemmingsplan en de omgevingsvergunning betrokken gronden echter een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het vestigen van perifere detailhandel. Die vestigingsmogelijkheid is volgens de regels van het geldende bestemmingsplan (artikel 10.4) uitsluitend afhankelijk gesteld van de vraag of daarmee sprake is van een acceptabele afwikkeling van het met de betrokken vestiging samenhangende verkeer. Andere criteria voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheid zijn er niet. Daarmee kan de perifere of volumineuze detailhandel in het voorliggende bestemmingsplan worden beschouwd als een functie waarvoor in een vigerend ruimtelijk besluit al planologische ruimte is geboden. Op dergelijke situaties ziet artikel 4.4, lid 2 uit de PRV niet. Het provinciaal beleid ziet juist op nieuwe detailhandelsbestemmingen en wil die voorkomen zolang er nog planologische ruimte is. De potentieel aanwezige ruimtelijke mogelijkheden op het bedrijventerrein Vathorst (waaronder de locatie Bauhaus) maken deel uit van de aanwezige planologische ruimte en worden daarmee tot de beschikbare ‘planvoorraad’ gerekend. Ze zijn daarmee niet te beschouwen als nieuwe volumineuze detailhandelsmeters als bedoeld in het provinciale beleid. Om die reden wordt ook in paragraaf 4.2.3 van Provinciale Retailvisie gesteld, dat er ‘voldoende capaciteit beschikbaar is’. De ruimtelijke mogelijkheden voor perifere detailhandel op de locatie van Bauhaus behoren tot de bestaande capaciteit c.q. de aanwezige planologische ruimte als bedoeld in het provinciaal beleid. Dat betekent ook dat in feite de ‘laddertoets’ niet doorlopen hoeft te worden. In de toelichting op artikel 4.4, lid 2, onder c van de PRV is die toets alleen voorgeschreven voor nieuwe detailhandelsmeters. Het in dit geval niet doorlopen van de laddertoets correspondeert ook met de vaste jurisprudentie daarover, waarin is vastgelegd dat het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro geen rol speelt bij de toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Dat neemt niet weg dat wel moet worden voldaan aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toets of het plan en/of de vergunning in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de voorziene ontwikkeling passend is en of die voorziet in een behoefte. Uit de gehouden onderzoeken blijkt dat er wel degelijk sprake is van een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte aan extra m2 volumineuze detailhandel in het verzorgingsgebied van Bauhaus. Hoewel de bovenstaande overwegingen voldoende zijn, is (ondanks dat die regel in het voorliggende geval niet van toepassing is) ten overvloede ook getoetst aan artikel 4.4, lid 2 uit de PRV. Het provinciaal beleid maakt duidelijk onderscheid tussen nieuwe detailhandel binnen en buiten bestaande winkelgebieden. Dit onderscheid is relevant, omdat de provincie nieuwe detailhandel primair voorziet binnen bestaande winkelgebieden ten gunste van de vitaliteit van deze gebieden, het combinatiebezoek en de concentratie van voorzieningen. Uit de toelichting bij de verordening blijkt dit ook uit de volgende zin: “Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet het dan ook noodzakelijk worden geacht om het beleid te richten op behoud en versterking van de vitaliteit van deze bestaande winkelgebieden.”. De beoogde locatie van Bauhaus Amersfoort ligt direct tegen IKEA en nabij een aantal andere winkels (zoals Prenatal en Karwei). Bauhaus wordt daardoor gesitueerd tegen een bestaand (feitelijk) concentratiegebied met grootschalige winkels (Euroweg). De ontwikkeling past daardoor binnen de concentratiegedachte van de provincie en levert per saldo een positief effect op voor het winkelgebied (via combinatiebezoek) en de consument (meer keuzemogelijkheden op één centrale locatie). Hoewel primair kan worden betoogd dat Bauhaus bijdraagt aan de feitelijke concentratie van winkels (aan Euroweg), ligt de locatie momenteel wel buiten een winkelgebied. Er is immers nu geen bebouwing aanwezig op de beoogde locatie. Indien artikel 4.4., tweede lid, onder c van toepassing zou zijn is het volgende relevant. Artikel 4.4., tweede lid, onder c geeft aan dat nieuwe detailhandel buiten winkelgebieden mogelijk is onder de volgende voorwaarden: “het gaat om nieuwvestiging of uitbreiding van volumineuze detailhandel indien daarvoor aantoonbare behoefte bestaat en in vigerende ruimtelijke besluiten geen planologische ruimte voor volumineuze detailhandel aanwezig is”. Het initiatief voldoet aan deze voorwaarden. Ten eerste moet vastgesteld worden dat het initiatief ten behoeve van een grootschalige bouw-/tuinmarkt valt onder de categorie ‘volumineuze detailhandel’. Het gevoerde assortiment is qua aard en omvang immers niet inpasbaar in reguliere winkelgebieden. Hetzelfde geldt voor de omvang van het winkelconcept en de bijbehorende ruimtebehoefte (parkeren, ontsluiting, buitenruimte etc.). Ten tweede kan worden gesteld dat het planinitiatief aantoonbaar voorziet in zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte (zie paragraaf 1.3 van de Ruimtelijk-functionele effectenanalyse vestiging Bauhaus 8 juni 2021, die als bijlage is toegevoegd aan deze toelichting). In dit rapport is de behoefte aan het initiatief aangetoond en is bovendien uiteengezet dat eventuele (leegstands)effecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar zijn. Ten derde stelt de provincie de eis dat geen planologische ruimte voor volumineuze detailhandel aanwezig mag zijn. Zoals aangegeven, is er conform provinciaal beleid op de locatie van Bauhaus in Vathorst planologische ruimte voor volumineuze detailhandel. In de context van dit beleid wordt daardoor bestaande planologische ruimte ingevuld. Aanvullend moet benadrukt worden dat er binnen het verzorgingsgebied van Bauhaus geen andere harde plancapaciteit aanwezig is voor een grootschalige bouw-/tuinmarkt zoals Bauhaus met bijbehorende ruimtebehoefte en locatievoorwaarden (goede regionale bereikbaarheid, parkeren etc.).
In relatie tot het voorgaande is ook de volgende tekst uit de toelichting van de PRV relevant: “Het is denkbaar dat een gemeentelijk Wro-besluit over detailhandel weliswaar niet in overeenstemming is met de uitzonderingsbepalingen uit artikel 4.4 lid 2, maar dat een provinciale interventie niet proportioneel is in verhouding tot het hiermee beoogde doel, gelet op de onevenredige gevolgen van die interventie voor de initiatiefnemer. Dat vraagt om een nauwkeurige analyse van de concrete situatie.”. Het gaat hier om de zogenoemde richtlijnconforme uitleg van het beleid. Hoewel vanwege de planologische ruimte op de Bauhaus-locatie de PRV niet van toepassing is maar niettemin toch wordt voldaan aan artikel 4.4, tweede lid, onderdeel c, zijn de feiten en omstandigheden met betrekking tot het plan van Bauhaus zodanig zijn, dat een provinciale interventie niet proportioneel zou zijn en zou leiden tot onevenredige gevolgen. Hierdoor dienen meerdere overwegingen in ogenschouw te worden genomen, zoals de beschikbaarheid van planologische ruimte (door middel van een bestaande binnenplanse afwijkingsmogelijkheid), de beoogde locatie ten opzichte van het bestaande winkelgebied (IKEA e.o.), de algehele ruimtebehoefte voor een plan met een omvang als Bauhaus en de verantwoorde verkeersafwikkeling.
Tot slot dient te worden opgemerkt dat in regionaal verband Amersfoort Vathorst en specifiek de beoogde locatie conform het gedachtegoed van het provinciaal beleid de meest geschikte en logische locatie is voor Bauhaus, aangezien de locatie en de stad een regionale aantrekkingskracht/verzorgingsfunctie hebben. Er zijn geen logische alternatieven in de regio aan te wijzen. Het initiatief past tevens binnen de Provinciale Retailvisie (2018). Het provinciale beleid is gericht op een toekomstbestendige detailhandelsstructuur met voldoende ruimte voor ondernemerschap en een adequaat niveau van voorzieningen voor de Utrechtse bevolking. Er zijn enkel mogelijkheden voor nieuwvestiging van detailhandel toegestaan wanneer er behoefte aan detailhandel is als gevolg van stedelijke ontwikkelingen en nieuwvestiging van volumineuze detailhandel als daar aantoonbare behoefte aan en geen planologische ruimte voor is. Daar is in dit geval sprake van, zoals hiervoor is uiteengezet. Vestiging van perifere grootschalige detailhandel is uitsluitend toegestaan van winkels die vanwege aard en omvang en het gevoerde assortiment moeilijk inpasbaar zijn in centrumgebieden zoals bouwmarkten en tuincentra. In dit geval betreft het een grootschalige bouw-/tuinmarkt die niet inpasbaar is in de bestaande (reguliere) centrumgebieden.
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning in overeenstemming zijn met het provinciale beleid.
Op 10 februari 2015 is de nota detailhandel vastgesteld door de gemeenteraad. Doelstelling is om een optimaal voorzieningenniveau voor de inwoners van (de regio) Amersfoort te creëren. Daarom is in deze nota de consument en zijn koopgedrag centraal gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen dagelijkse boodschappen (vooral in de wijkwinkelcentra), het recreatief winkelen (met name in de binnenstad) en het doelgerichte en laagfrequente winkelen (ook mogelijk op bedrijventerrein Vathorst en de Isselt). Op deze wijze wordt gestreefd naar complementaire winkelgebieden.
De vestiging van Bauhaus past in het gemeentelijke economische beleid. Dat is gericht op een doelgericht en laagfrequent winkelaanbod. Door dat te concentreren op bedrijventerrein Vathorst worden combinatiebezoeken gestimuleerd en verkeersbewegingen beperkt. Volgens het gemeentelijke beleid is een uitbreiding van doelgericht en laagfrequent winkelaanbod in In Vathorst mogelijk. Het voorliggende plan is daarom in overeenstemming met gemeentelijk economisch beleid.
De effecten op de winkelstructuur en de leegstand van deze ontwikkeling zijn vanuit een onderzoek in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking bekeken. De resultaten van dat onderzoek zijn in paragraaf 3.2 van deze toelichting verwerkt.
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet, of zo min mogelijk, zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. I
Relatie met voorliggend plan
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeren heeft ten grondslag gelegen aan de uitwerking van het voorliggende plan. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke Nota parkeernormen, zowel ten aanzien van de plaatsen op eigen terrein voor auto's als voor fietsparkeerplekken. In paragraaf 3.4 van deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.
De nieuwbouw van een bouwmarkt en een tuincentrum met de bijbehorende parkeervoorzieningen op het bedrijventerrein Vathorst passen binnen de beleidskaders op provinciaal- en gemeentelijk niveau.
Bedrijventerrein Vathorst is beleidsmatig aangewezen als een plek voor grootschalige en perifere detailhandel met een regionale aantrekkingskracht. De reeds aanwezige Loods 5 en IKEA zijn hier goede voorbeelden van. Bauhaus past binnen deze kaders, waardoor de beoogde locatie een logische vestigingsplaatskeuze is voor de beoogde detailhandelsfunctie met een ruim verzorgingsgebied.
De detailhandelsstructuur van bedrijventerrein Vathorst wordt verder versterkt met een regionale trekker in doe-het-zelf en tuin. Hier kan de locatie als geheel van profiteren door de toenemende aantrekkingskracht en combinatiebezoek tussen winkels op deze locatie.
In het beeldkwaliteitsplan voor het bedrijventerrein Vathorst is het gebied van de Knoop, waarin de toekomstige vestiging van Bauhaus wordt gerealiseerd, als volgt getypeerd. De Knoop is een verbijzondering van de geluidswal, ontstaan door de kruising van de A1 en het bedrijventerrein met de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. De spoorlijn kruist de snelweg op maaiveld, waardoor de snelweg hier over het spoor wordt getild. Een geluidswal ter plaatse van deze kruising zou een aanzienlijke verbreding van het talud aan de Vathorstzijde inhouden. Daarom is gekozen voor een vervanging van de geluidswal ter plekke van de "Knoop" door bedrijfsbebouwing aan weerszijden van de spoorlijn. De bedrijfsbebouwing neemt de geluidswerende functie over van en zorgt voor verbijzondering op deze plaats langs de snelweg. De bedrijfsbebouwingen aan beide zijden van het spoor dienen op elkaar in te spelen, zodat de Knoop herkenbaar wordt als één ruimtelijk geheel vanaf met name de A1.
Belangrijk uitgangspunt hierbij is de ruimtelijke afstemming in de situering, massa en vorm van de bedrijfsbebouwing. Tevens zal het bedrijf zich eenduidig moeten presenteren naar de A1.
Voor wat betreft het programma en de randvoorwaarden gaat de wens volgens het beeldkwaliteitsplan uit naar een grootschalige en volumineuze invulling aan weerszijden van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle, waarbij functioneel en ruimtelijk de letterlijke link wordt gelegd tussen beide gebieden. Deze bebouwing moet zorgen voor de geluidswering ter hoogte van de Knoop.
Het voorliggende plan is door de gemeentelijke supervisor getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en akkoord bevonden (15 mei 2018). Daarbij is overwogen dat er sprake is van een goede ruimtelijke samenhang met IKEA, de trendsetter voor de knoop. Het gebouw en het terrein zijn zorgvuldig ingepast in de omgeving. Daarbij is gekozen voor een ontwerp van een specifiek eigen Amersfoortse vestiging die binnen de opbouw van het bedrijventerrein past en de Knoop verbijzondert. Er is sprake van een ingetogen uitstraling en heldere volumes en met zijden die reageren op de omgeving. De meest representatieve zijde met de entree en showroom onderscheiden zich goed van het meer ingetogen bedrijfsmatige deel.
Het gebouw voldoet weliswaar niet geheel aan de in het bestemmingsplan voorgeschreven minimale bouwhoogte van 15 meter. Dat is stedenbouwkundig te verantwoorden door een aantal maatregelen in massa en opbouw, zoals het verhogen van enkele volumes en dakranden. De opbouw van de massa en de compositie van de gebouwen zijn ingetogen en verwijzen naar de entree. Hierdoor gaat het gebouw aansluiten op de omgeving en draagt het bij aan de oriëntatie van het bedrijvenpark.
Het gebouw grenst met de hoogste gedeelten aan de A1 en aan de Lübeckweg. De lagere delen zijn langs het spoor gesitueerd. De rode kleur van het Bauhaus -gebouw is medebepalend voor de herkenbaarheid van het totale Accent De Knoop en compenseert daarmee de lagere massa.
Aan de zijde van de snelweg ontstaat samenhang door de positie van beide gebouwen in de geluidswal. Aan de snelwegzijde is het beeld krachtiger door meer gebouwmassa dan het scherm van IKEA aan de andere zijde van het spoor. Aan de A1 zijde wordt het groene beeld van het talud doorgezet door middel van begroeide houtvezelbeton- panelen.
Verder is aan het stedenbouwkundig hoofdvolume het volume van de drive-in toegevoegd. Dit volume sluit direct aan bij de vormentaal van de geplande hoofdmassa en is goed ingepast. De drive-in zal vanaf de parkeerplaats worden ontsloten. De projecten in de geluidswal schuiven op en de beëindiging van de geluidswal wordt helder opgelost. Om te bereiken dat de hoek van de Lübeckweg-Boulevard voldoende expressie en massa heeft, is de hoogte van de rode dakrand van de parkeergarage ruim 14 meter. Daarmee wordt er stedenbouwkundig voldoende vorm gegeven aan de hoek Boulevard-entreeweg. Het parkeren is deels in het parkeergebouw en deels op maaiveld gesitueerd, waardoor een goede verhouding tussen bouwvolume en voorplein ontstaat.
In 2021 heeft BRO te Boxtel in opdracht van Bauhaus onderzoek gedaan naar de distributieve mogelijkheden voor een uitbreiding van het bouwmarkt- en tuincentrumaanbod in Amersfoort en omringende gemeenten en de effecten van het plan in relatie tot de systematiek van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarbij gaat het om de effecten op de consumentenverzorging, de detailhandelsstructuur, de leegstand en in het verlengde daarvan het woon-, leef- en ondernemersklimaat. De rapportage van BRO (Ruimtelijk-functionele effectenanalyse vestiging Bauhaus, 8 juni
2021) is integraal opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Vastgesteld kan worden kan dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De voorgenomen bouw van een bouwmarkt en een tuincentrum op de locatie aan de Lübeckweg voorziet in een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte en de eventuele effecten ervan zijn aanvaardbaar.
Kwalitatieve behoefte
De beoogde ontwikkeling voorziet om de navolgende redenen in de kwalitatieve behoefte van de consument:
- Er is sprake van een sterke opleving van de woningmarkt in Nederland (bronnen Rabobank, ABN AMRO Bank, NVM, CBS etc.) en dat is positief voor de bestedingen aan doe-het-zelf- en tuinproducten. Een gunstige bijkomstigheid is dat negatieve omzeteffecten van e-commerce relatief beperkt blijven in de doe-het-zelfbranche. Dit betekent dat er behoefte is om meer te klussen en dus om aankopen te doen voor ‘in en om het huis’ waar Bauhaus in voorziet.
- Toch heeft het veranderende consumentengedrag wel degelijk invloed op de doe-het-zelf- en tuinbranche. De klant vraagt om een breder en dieper assortiment, meer service in de winkel en meer winkelcomfort (ruime gangpaden, lage schappen, fraaie productpresentatie). Dit is tevens een reactie op de groei van e-commerce. Een deel van de doe-het-zelf- en tuinmarkt voorziet in deze behoeften van de consument door middel van schaalvergroting.
- In Nederland is de Bauhaus-formule in opkomst. Deze winkels beschikken naast het bouwmarktgedeelte over een tuincentrumdeel en een drive-in. De grootschalige oppervlakte is nodig om een breed en diep assortiment te voeren en de artikelen optimaal te kunnen presenteren. De grootschalige bouw-/tuinmarkten onderscheiden zich ten opzichte van andere bouwmarkten verder in het aanbieden van productdemonstraties en extra service aan de consument.
- De beoogde komst van Bauhaus heeft een positief effect op de kwaliteit van de lokale consumentenverzorging, door een nog ontbrekend en grootschalig winkelconcept aan het huidige aanbod toe te voegen, want het huidige aanbod in het relevante verzorgingsgebied bestaat momenteel uitsluitend uit reguliere en/of kleinschalige bouwmarkten en doe-het-zelfspeciaalzaken, met uitzondering van Praxis & Tuin in Amersfoort.
- De verwachting is dat komst van een nieuwe grootschalige bouw-/tuinmarkt – met een zeer ruim assortiment en een aantrekkelijke prijsstelling – zal zorgen voor een opleving van het doe-het-zelven in de regio. Hierbij kopen consumenten de ‘bulk’ bij de bouwmarkt en voor specialistisch productaanbod en specialistische service (waaronder installatie) zal een deel van de consumenten de speciaalzaak (vaak om-de-hoek) bezoeken, waardoor de gehele sector profiteert van de vernieuwing in de markt door de komst van de nieuwe aanbieder.
- Van belang is ook dat het totaal aantal inwoners van het relevante verzorgingsgebied nog zal groeien en dan vooral in de gemeente Amersfoort. Deze groei van het inwonertal levert als vanzelf een behoefte aan meer doe-het-zelf- en tuinproducten op, omdat de huizen en tuinen van deze nieuwe inwoners verfraaid moeten worden.
Kwantitatieve behoefte
De beoogde ontwikkeling voorziet om de navolgende redenen deels in de kwantitatieve behoefte:
- In de huidige marktomstandigheden bedraagt de vloerproductiviteit van het doe-het-zelfaanbod circa € 1.725,- per m² wvo. Deze vloerproductiviteit ligt 6% boven het landelijke vijfjaarsgemiddelde van € 1.621,- per m² wvo. In het relevante verzorgingsgebied is daardoor in de huidige situatie sprake van gezonde marktomstandigheden. In de huidige situatie bestaat circa 2.700 m² wvo distributieve uitbreidingsruimte in de doe-het-zelfbranche.
- Door de toename van het aantal inwoners en de aantrekkingskracht van Bauhaus Amersfoort kunnen meer bestedingen binnen het verzorgingsgebied worden gebonden en kan meer koopkracht van buiten worden aangetrokken. Dit levert nog meer distributieve uitbreidingsruimte op. In 2030 ontstaat circa 8.300 m² wvo distributieve uitbreidingsruimte voor doe-het-zelfaanbod.
- In de huidige marktomstandigheden bedraagt de gemiddelde vloerproductiviteit van het tuincentrumaanbod circa € 616,- per m² wvo. Deze vloerproductiviteit ligt ruim 9% boven het landelijke gemiddelde van € 563,- per m² wvo. In de regio Amersfoort is sprake van gezonde marktomstandigheden. In de huidige situatie bestaat ruim 5.700 m² wvo distributieve uitbreidingsruimte in de tuincentrum-branche.
- Door de toename van het aantal inwoners in het verzorgingsgebied kunnen meer bestedingen worden gebonden en kan meer koopkracht van buiten de regio worden aangetrokken. Hier profiteren alle aanbieders van. In 2030 ontstaat circa 10.800 m² wvo distributieve uitbreidingsruimte.
- In het geval harde plancapaciteit wordt meegewogen in de distributieve berekening is het afhankelijk van de uiteindelijke feitelijke invulling in hoeverre kwantitatieve behoefte (blijft) bestaan voor een grootschalige bouw-/tuinmarkt in Amersfoort.
- Indien in het onrealistische scenario de invulling van plancapaciteit de berekende distributieve uitbreidingsruimte volledig zou overschrijden, betekent dit dat geen kwantitatieve behoefte meer bestaat voor Bauhaus (of andere initiatieven). De situatie dat de harde plancapaciteit niet volledig wordt ingevuld met doe-het-zelfaanbod is realistischer, aangezien er momenteel zowel in de doehet-zelf- en tuincentrumbranche relatief veel distributieve ruimte bestaat en dit een resultaat is van gezonde vraag- en aanbodverhoudingen. Dit betekent echter niet dat geen sprake is van een kwalitatieve behoefte. Bauhaus voegt ten opzichte van het bestaande aanbod immers een uniek en onderscheidend concept toe met een grootschalige bouwmarkt, tuincentrum en drive-in op een vanuit de regio goed bereikbare locatie.
Aanvaardbaarheid van de effecten
Hoewel de komst van Bauhaus tot enige omzeteffecten zal leiden, wordt de kans klein geacht dat als gevolg hiervan bestaand aanbod verdrongen wordt en leegstand zal ontstaan. Zelfs in het onwaarschijnlijke scenario dat toch leegstand ontstaat is, deze leegstand bezien vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Geconcludeerd wordt dat de vestiging van Bauhaus op bedrijventerrein Vathorst positief is voor de positie en het perspectief van dit winkelgebied en de regionaalverzorgende functie van de gemeente Amersfoort. Per saldo zal de consumentenverzorging op het gebied van doe-het-zelf- en tuinartikelen er ook op vooruit gaan. In kwalitatieve zin is er daarmee sprake van een toegevoegde waarde. In kwantitatief opzicht voorziet het initiatief voor een groot deel in de kwantitatieve behoefte. De effecten zullen zich spreiden over een groot gebied met veel aanbieders, waardoor de gevolgen hiervan voor de consumentenverzorging en de leefomgeving gering zijn. Bovendien is het aanbod hoofdzakelijk op verspreide locaties aanwezig. Dit betekent, dat als er onverhoopt een aanbieder verdwijnt de effecten op leegstand niet onaanvaardbaar zijn. Ten aanzien van het nautisch aanbod zijn specifiek ook geen negatieve effecten te verwachten. De meeste winkels die eveneens een nautisch assortiment voeren, hebben een andere functie in de structuur dan Bauhaus. Het aanbod in de nautische branches is in de Regio Amersfoort bovendien beperkt. Per saldo nemen de keuzemogelijkheden toe, wat een positief effect heeft op de consumentenverzorging. Van onaanvaardbare effecten op de detailhandelsstructuur, dan wel de leegstand, is geen sprake. In de regels van dit bestemmingsaplan wordt overigens het wvo aan te voeren nautisch assortiment beperkt tot 175 m2.
Er wordt voldaan aan de Ladder van duurzame verstedelijking omdat de ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en omdat de eventuele effecten ervan aanvaardbaar zijn.
Voor het overige wordt verwezen naar de inhoud bovengenoemde rapportage van BRO (Ruimtelijk-functionele effectenanalyse vestiging Bauhaus, 8 juni 2021) die is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
De nieuwe bouwmarkt en het tuincentrum worden voor autoverkeer direct ontsloten via de Lübeckweg, die via een rotonde aansluit op de Hanzeboulevard. Het merendeel van de bezoekers zal Bauhaus via de rotonde Hanzeboulevard-Lübeckweg benaderen en weer verlaten. Ook het bevoorradingsverkeer zal van deze rotonde gebruik maken als toegang tot de nieuwe vestiging. De bevoorrading vindt aan de achterzijde van het gebouw (zijde van de Brenninkmeijerlaan) op eigen terrein plaats. Het vrachtverkeer verlaat het terrein via de Brenninkmeijerlaan. Via de bestaande aansluiting Brenninkmeijerlaan-Hanzeboulevard kan het vrachtverkeer via de rotonde haar weg vervolgen.
Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling is een onderzoek gedaan naar diverse verkeersaspecten. Daarbij gaat het om de verkeersaantrekkende werking, de verkeersafwikkeling, het aanbod parkeerplaatsen en de verkeersveiligheid. Dat onderzoek (Accent adviseurs te Eindhoven d.d. 27 augustus 2020 "Toets verkeersaspecten - bijlage 6 uit het Bijlagenboek milieu- en omgevingsonderzoeken 23 oktober 2020) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Uit het gehouden onderzoek blijkt dat maandag de maatgevende weekdag is met 4.749 autobewegingen. Voor een zaterdag gelden 5.420 bewegingen. Op een gemiddelde dag (bij een week van 7 openingsdagen) is sprake van 4.479 verkeersbewegingen. Met betrekking tot de verkeersafwikkeling wordt geconcludeerd, dat de voor 2030 geplande infrastructuur robuust genoeg is voor de nieuwbouw van een bouwmarkt en een tuincentrum.
De avondspits is maatgevend is voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling. Op twee locaties in de omgeving van het plangebied komt de verkeersafwikkeling in het gedrang wanneer de Danzigtunnel, een doortrekking van de Danzigweg naar het bedrijventerrein de Hoef, wordt gerealiseerd in het kader van het project knooppunt Hoevelaken. Dit is niet het gevolg van de ontwikkeling van het voorliggende plan van Bauhaus. Het gaat daarbij om de rotonde Hanzeboulevard – Danzigweg en om de aansluiting Danzigweg – Stettinweg. Naar aanleiding van de realisatie van de Danzigtunnel wordt op deze twee locaties in maatregelen voorzien die de verkeersafwikkeling borgen.
Uit het gehouden onderzoek komt naar voren dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de verkeersveiligheid. Zo zijn de aansluitingen op de Lübeckweg en Hamburgweg voorzien van uitritconstructies. Het bevoorradend verkeer naar de kavel gebeurt via de ingang met uitritconstructie vanaf de Hamburgweg. Het vrachtverkeer kan de route op verkeersveilige wijze vervolgen via een eenrichtingsweg om de bouwmarkt en het tuincentrum heen, om vervolgens via de éénrichtingsweg Brenninkmeijerlaan en parallelweg Hanzeboulevard aan te sluiten op rotonde 12. Op de Brenninkmeijerlaan, Lubeckweg, parallelweg Hanzeboulevard en ook op de rotonde zijn de fietsen en het (vracht)autoverkeer van elkaar gescheiden, wat hier gunstig is voor de verkeersveiligheid.
Op basis van de gemeente Nota parkeernormen is de behoefte aan het aantal parkeerplaatsen berekend. De behoefte bedraagt 289 tot 356 parkeerplaatsen. In de plannen wordt op eigen terrein voorzien in de aanleg van 336 plekken. Daarmee wordt in voldoende mate voorzien in de behoefte aan parkeerplaatsen. In het plan zijn verder in totaal 73 fietsstallingen opgenomen terwijl er op basis van kencijfers behoefte bestaat aan 44 stallingen waarmee het plan ook voldoet aan de behoefte aan stallingsplekken voor fietsen.
Het plan maakt geen geluidgevoelige functies mogelijk, zodat op basis hiervan geen belemmering bestaat voor de uitvoering. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is wel een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd naar de toekomstige geluiduitstraling van de milieubelastende activiteiten van de bouwmarkt en het tuincentrum. Dat onderzoek is uitgevoerd door Agel adviseurs te Oosterhout (Akoestisch onderzoek industrielawaai - Bouwlocatie Bauhaus Lübeckweg te
Amersfoort - Agel adviseurs 3 juni 2021). Het onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 1 uit het Bijlagenboek milieu- en omgevingsonderzoeken
30 juni 2021).
De milieubelastende activiteiten van het bedrijf bestaan met name uit de verkeersbewegingen van bezoekende motorvoertuigen, loshandelingen van goederen en technische installatie opgesteld op het dak van het bedrijfspand. Het akoestisch onderzoek vindt plaats in het kader van een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en een aanvraag omgevingsvergunning. In het onderzoek wordt de geluiduitstraling als gevolg van de activiteiten van de gehele inrichting inzichtelijk gemaakt in relatie tot de standaard geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het toetsingskader geldend voor een goede ruimtelijke ordening. Voor dat laatste is gebruik gemaakt van VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
Aan de hand van deze onderzoeksresultaten is beoordeeld of voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit en of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van de meest nabij de bouwlocatie gelegen woningen.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde niet wordt overschreden. Het hoogst optredende geluidsniveau bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde op de 3e verdieping van de hoekwoning Hanzeboulevard 1-11. Ter plaatse van alle overige woningen is sprake van een etmaalwaarde lager dan 50 dB(A). De verkeersbewegingen van de parkerende motorvoertuigen zijn de maatgevende geluidsbron.
Maximaal geluidsniveau
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de grenswaarden van 70 dB(A) voor de dagperiode en 65 dB(A) voor de avondperiode niet worden overschreden. Het hoogst optredende maximaal geluidsniveau bedraagt 54 dB(A) en treedt op ter plaatse van de 3e verdieping van de hoekwoning Hanzeboulevard 1-11. Het maximaal geluidsniveau in de nachtperiode is 30 dB(A) en lager.
Indirecte hinder
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde met maximaal 7 dB wordt overschreden ter plaatse van de eerstelijns bebouwing van De Hoevens en de Hanzeboulevard. De maximaal toelaatbaar geachte grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde wordt niet overschreden. De verkeersgeneratie van de nieuwe vestiging van Bauhaus geeft een toename van maximaal 0,7 dB op de heersende geluidbelasting vanwege het wegverkeer van de Hanzeboulevard. Deze toename kan als niet significant aangemerkt worden op het heersende akoestisch klimaat. Het akoestisch klimaat ter plaatse van de woningen wordt met name bepaald door het wegverkeer van de Hanze-boulevard en de spoorweg Amersfoort – Nijkerk.
Uit het gehouden onderzoek blijkt dat de representatieve bedrijfssituatie van de toekomstige bouwmarkt en het tuincentrum voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer en ook aan de richtwaarden van het toetsingskader geluid van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geldend voor het omgevingstype gemengd gebied.
In het akoestische onderzoek (Akoestisch onderzoek industrielawaai, Agel adviseurs 3 juni 2021) is beschreven welke akoestische voorzieningen in het bouwplan worden getroffen. Langs de A1 bevindt zich een afscherming die bedoeld is ter reductie van het geluid in de richting van de woningen in Vathorst (o.a. aan De Hoevens en de Hanzeboulevard). Ter hoogte van de gebouwen van Bauhaus betreft dit een geluidscherm met een hoogte van 10,2 meter. Het scherm sluit aan op de combinatie van een geluidwal met daarop een scherm, zoals deze ter plaatse is gepland. Ter plaatse van de zuidoosthoek van de parkeergarage is een gesloten afscheiding voorzien over een lengte van 16,5 meter en een hoogte van 10,2 meter. De genoemde afschermende maatregelen (afscherming langs de A1 en dichte gevel parkeergarage) maken onderdeel uit van het bouwplan, waarvoor vergunning is gevraagd. In het akoestische onderzoek wordt geconcludeerd dat, met inachtneming van deze maatregelen en de uitgangspunten voor de representatieve bedrijfssituatie (waaronder een verkeersgeneratie op de maatgevende zaterdag van 5420 mvt per etmaal), wordt voldaan aan de grenswaarde van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarden van het toetsingskader geluid van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering, zoals die gelden voor het omgevingstype gemengd gebied.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Voor het voorliggende plan zijn met name de transportroutes relevant. Daar is onderzoek naar gedaan. Dat onderzoek is uitgevoerd door Agel adviseurs te Oosterhout (Groepsrisicoberekening Transportroute A1/spoorweg Amersfoort-Putten - Agel adviseurs 14 augustus 2020). Het onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 2 uit het Bijlagenboek milieu- en omgevingsonderzoeken 30 juni 2021).
De transportroute spoorweg Amersfoort-Putten ligt op een afstand van circa 30 meter van het plangebied en de rijksweg A1 op een afstand van circa 50 meter. Het doel van het onderzoek naar de externe veiligheidssituatie is het in beeld brengen van de hoogte van het groepsrisico van de spoorweg en snelweg A1. Het veiligheidsbeleid voor beide transportroutes is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
De bouwlocatie is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van de A1. Op basis hiervan geeft het plaatsgebonden risico geen beperkingen aan de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Langs de snelweg A1 ligt een plasbrandaandachtsgebied. De toekomstige nieuwbouw is gesitueerd op meer dan 30 meter uit de buitenrand van de snelweg, waardoor het niet in het feitelijke plasbrandaandachtsgebied ligt. Een verantwoording van een plasbrand is daarom niet van toepassing.
Uit de resultaten van de groepsrisicoberekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de hoogte van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico neemt marginaal af van 1,017 x OW naar 1,010 x OW. Ondanks dat geen sprake is van een toename van het groepsrisico ten opzichte van de plancapaciteit van het vigerend bestemmingsplan is er een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico noodzakelijk, dit omdat de waarde van het groepsrisico boven de oriëntatie waarde reikt. Daarbij geldt dat voor de groepsrisicoberekening voor de bouwlocatie is uitgegaan van een populatie geldend voor een winkelfunctie. Deze populatie is ruim hoger dan het door de toekomstige gebruiker aangegeven populatiebestand bij gebruik voor bouwmarkt en een tuincentrum.
De bouwlocatie is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour. Op basis hiervan geeft het plaatsgebonden risico geen beperkingen aan de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
Voor de spoorweg is eveneens een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vastgesteld. Een klein deel van het bouwplan is over een breedte van circa 1 meter gelegen binnen het plasbrandaandachtsgebied. In verband hiermee is een verantwoording noodzakelijk. Deze is opgenomen in paragraaf 7.3 van het rapport van Agel adviseurs te Oosterhout (Groepsrisicoberekening Transportroute A1/spoorweg Amersfoort-Putten - Agel adviseurs 24 april 2020).
Uit de resultaten van de groepsrisicoberekeningen blijkt dat sprake is van een toename van de hoogte van het groepsrisico van 0,028 x OW naar 0,029 x OW. Omdat de hoogte van het groepsrisico lager is dan 0,1 x OW is op grond van artikel 8 lid 2a van het Bevt geen verantwoording van deze toename noodzakelijk.
Plasbrandaandachtsgebied
Een plasbrand is het effect dat optreedt bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, zoals dieselolie (LF1) of benzine (LF2). Door een incident op een transportroute met een tankwagen scheurt de tankwand. Een groot deel van de brandbare vloeistof stroom in korte tijd uit. De brandbare vloeistof vormt een plas en ontsteekt direct. De brand is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.
Langs de snelweg A1 en langs de spoorweg Amersfoort-Zwolle is een PAG van 30 meter aanwezig.
Plasbrandaandachtsgebied langs snelweg en spoor
Het bouwplan wordt buiten het PAG langs zowel de snelweg A1 als de spoorweg gesitueerd. Daarmee levert de PAG geen belemmeringen op voor het bouwplan. Eén deel van het project, bestaande uit een afrastering en schuifpoorten ligt wel in het gebied van het PAG.
Situatie bouwplan t.o.v. PAG
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, transportroutes over weg en spoor en door leidingen.
Voor de buisleidingen geldt dat de geplande ontwikkeling buiten de contour voor het plaatsgebonden risico liggen. Inrichtingen die relevant zijn voor externe veiligheid staan weergegeven op de risicokaart. De meest dichtbijgelegen inrichting betreft het tankstation (met LPG) aan de Rondweg Oost op een kleine 500 meter. Dit is dusdanig ver weg gelegen dat er vanwege het tankstation geen risico is.
Voor het doorgaande spoor en de snelweg A1 door Amersfoort geldt volgens de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor en de weg. Dit betekent dat niet kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Deze toelichting is gedaan via het hieronder opgenomen deel in deze paragraaf.
Personendichtheid en omvang risico
De personendichtheid voor en na de planrealisatie kan slechts beperkt verschillen. De beoogde aantallen personen die potentieel aanwezig kunnen zijn in dag en nachtperiode zijn gebaseerd op de basisregistraties adressen en gebouwen (BAG) en de vergelijking tussen de huidige en de toekomstige bestemmingen. Zoals aangegeven is de verwachting dat het groepsrisico beperkt daalt, maar wel iets boven de oriëntatiewaarde blijft.
Maatregelen aan de bron
Bij de bron zijn niet direct maatregelen te treffen door de ontwikkelaar van het plan.
Ruimtelijke maatregelen
Binnen het plangebied moet met de invulling rekening gehouden worden met de vluchtroutes, constructie en te gebruiken materialen. Voor bovengenoemd plan is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk de vluchtroute niet aan de spoorzijde en de snelwegzijde te creëren. Echter ten behoeve van een veilige ontvluchting bij een brand dient deze vluchtroute wel gebruikt te kunnen worden. Voor de nieuwe ontwikkeling in het plangebied wordt geadviseerd om het ventilatiesysteem (centraal) uit schakelbaar te maken, om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.
Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang
De locatie is goed bereikbaar voor de hulpdiensten.
De veiligheidsregio Utrecht heeft voor rampenbestrijding het Regionaal Crisisplan Utrecht opgesteld. Het Regionaal Crisisplan beschrijft op welke wijze de crisisorganisatie bij een incident of crisis functioneert. Daarnaast bevat het crisisplan de verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden met betrekking tot maatregelen en voorzieningen die de gemeenten in de regio Utrecht treffen bij de bestrijding van rampen en crises. Vanwege het voornemen behoeft het crisisplan naar verwachting geen of beperkte bijstelling.
Ten aanzien van het spoor doen ProRail en de gebruikers van de hoofdweginfrastructuur van Nederland er alles aan om treinincidenten te voorkomen. Treinincidenten zijn echter niet uit te sluiten. Voor het uitvoeren van acties en inzetten van middelen bij een treinincident is het Handboek Incidentenmanagement Rail opgesteld. Deze zijn eveneens van toepassing op de situatie die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Zelfredzaamheid
De verwachting is dat toekomstige gebruikers zelfredzaam zijn of, bij kinderen, er voldoende begeleiding van volwassenen aanwezig is.
Alternatieven
Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand perceel binnen het plangebied. Alternatieve wijzen van inrichting van het plangebied liggen daarmee niet voor de hand en leiden niet tot een verandering van het groepsrisico ten opzichte van het nu beoogde plan.
Mogelijkheden en maatregelen
Die bestaan uit goede voorlichting en bouwen conform het Bouwbesluit en de bouwtechnische maatregelen zoals deze hiervoor beschreven zijn.
Voorschriften
Niet van toepassing.
Voor snelwegen geldt conform tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 355 meter. De Rijksweg A28 ligt op een afstand van ongeveer 2,5 km vanaf het plangebied. Hiermee is er geen belemmering vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28.
De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) heeft op 17 januari 2020 advies uitgebracht. Dat advies is toegevoegd aan de bijlagen bij dit bestemmingplan. De VRU adviseert om in de toelichting van dit bestemmingsplan een volledige verantwoording van het groepsrisico op te nemen omdat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde reikt. Bovendien wordt aangegeven om bij de verantwoording van de hulpverlening gebruik te maken van de informatie uit de notitie "Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp" en uit de notitie "Zelfredzaamheid". Die notities zijn toegevoegd aan het advies van de VRU. In de toelichting van dit bestemmingsplan is het advies van de VRU verwerkt.
Verder zal overeenkomstig het advies van de VRU in de omgevingsvergunning een aantal voorschriften worden opgenomen ten aanzien van de brandveiligheid in relatie tot de omgeving. Het gaat daarbij om de volgende punten:
- er moet met de inrichting van de vluchtroutes in en vanaf het gebouw rekening moet te houden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG);
- mocht het gebouw buiten de PAG komen te liggen, dat is het aan te bevelen om het interne vluchtroute naar uitgangen in een van de incidentbron af gerichte gevel aan te brengen;
- het is de indeling en ontsluiting van het bouwwerk bij het (dreigende) scenario van een BLEVE van belang, dat van het gebouw van de rijksweg A1 of van het spoor af weggevlucht kan worden;
- het gebouw moet voorzien worden van een afsluitbaar ventilatiesysteem. Door deze maatregel kunnen personen die verblijven in dit object zich tijdelijk onttrekken aan een toxische wolk en veilig schuilen.
Het advies van de VRU beperkt zich enkel tot de beoordeling van het externe veiligheidsaspect. De brandveiligheidsaspecten op basis van het bouwbesluit worden vanuit de Veiligheidsregio Utrecht getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Er is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de bodem van de bouwlocatie. Dat onderzoek (Actualiserend bodemonderzoek, Arnicon Capelle a.d. IJssel 6 september
2017) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Uit het gehouden onderzoek is gebleken dat de bodem tot een diepte van ca. 3,0 m-mv bijna geheel bestaat uit zandgrond. Plaatselijk worden in de toplaag resten puin waargenomen. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat in de grond van de toplaag geen verhoogde gehalten worden aangetroffen. In het grondwater zijn plaatselijk matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen aangetoond. In de toplaag van de bodem wordt analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Dit naar aanleiding van de aangetroffen matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen in het grondwater.
De plaatselijk aangetoonde matig tot sterk verhoogde concentraties met barium, kobalt, koper, lood en nikkel in het grondwater geven op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) in principe aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. Omdat gehalten voor zware metalen van dezelfde orde van grootte op de locatie Vathorst worden aangetroffen, wordt nader onderzoek op de locatie niet noodzakelijk geacht.
Op basis van de resultaten van het verkennend asbestonderzoek dient de locatie te worden beschouwd als niet-asbestverdacht.
Hiermee zijn er bodemhygiënisch gezien geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan en het verlenen van omgevingsvergunningen voor de bouw van de bouwmarkt en het tuincentrum.
In het onderzoeksrapport wordt de aanbeveling gedaan om de eventuele afvoer van grond plaats te laten vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Verder wordt aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie her te gebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.
Eind 2014 zijn door opsporingsbedrijf BODAC detectiewerkzaamheden verricht naar mogelijke conventionele explosieven op bedrijventerrein Vathorst. Dit onderzoek heeft een vervolg gekregen in de vorm van het benaderen van de aangetroffen significante objecten (mogelijke CE), het identificeren daarvan en indien mogelijk het verwijderen. De resultaten van deze werkzaamheden zijn opgenomen in de Eindrapportage Explosievenonderzoek OCE Amersfoort Vathorst d.d. 6 juli 2015. Dat onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze partiële herziening.
Tijdens de opsporingswerkzaamheden zijn geen restanten of complete conventionele explosieven in de opsporingsgebieden aangetroffen. Uit de onderstaande revisietekening blijkt welke gebieden zijn gedetecteerd en vrijgegeven (aangegeven met een groene kleur) en welke delen van het onderzochte terrein niet zijn vrijgegeven (aangegeven met een rode kleur).
De bouwlocatie voor de bouwmarkt en het tuincentrum is grotendeels vrijgegeven. Plaatselijk zijn nog 'rode' delen aanwezig.
Niet vrijgegeven gedeelten
Voor de niet vrijgegeven gedeelten is alsnog onderzoek gedaan om te voorkomen dat tijdens bouwwerkzaamheden een CE wordt aangetroffen. De resultaten daarvan zijn verwerkt in een Procesverbaal van Oplevering d.d. 20 juli 2020. In het Procesverbaal, dat is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting, wordt aangegeven dat tijdens het onderzoek geen enkele CE of CE gerelateerde zaken aangetroffen. De rood gearceerde gebieden op de onderstaande revisietekening zijn niet onderzocht omdat deze behoren tot een bestaande geluidswal. Deze geluidswal is na-oorlogs aangelegd en daarom dan ook niet CE-verdacht. Deze grondwal kan dan ook op reguliere wijze worden verwijderd. Op de revisietekening d.d. 20-07-2020 (hieronder) is aangegeven welke gebieden vrij zijn gegeven voor alle aankomende grondroerende werkzaamheden.
Door opsporingsbedrijf BODAC wordt geadviseerd om de bodem onder de geluidswal, na verwijdering van deze wal, alsnog te onderzoeken door middel van passieve real time oppervlaktedetectie. Aan de omgevingsvergunning voor de bouw van de bouwmarkt en het tuincentrum zal de voorwaarde worden verbonden dat pas met de bouw mag worden gestart nadat door middel van rapportage na onderzoek door een gecertificeerd opsporingsbedrijf is aangetoond dat de te ontgraven gronden vrij zijn van explosieven en de bouwwerkzaamheden daarmee zonder gevaar op niet gesprongen explosieven kunnen worden uitgevoerd.
Revisietekening
Klimaatneutraal
In 2030 wil Amersfoort een stad zonder CO2 uitstoot zijn. Om een klimaatneutrale stad te realiseren kiest de gemeente voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte en restwarmte. Er wordt veel aandacht besteed aan optimaal gebruik van passieve- en actieve zonne-energie door een goede, zongerichte verkaveling en een optimale dakoriëntatie voor het plaatsen van zonnepanelen. Bij alle nieuwbouwplannen worden per locatie keuzes gemaakt voor geschikte, duurzame warmtevoorziening.
Om het beoogde duurzaamheidsdoel te bereiken heeft de gemeente de Warmtevisie en routekaart ontwikkeld (2019) om richting te geven aan de energietransitie naar een duurzaam verwarmde gebouwde omgeving. Amersfoort wordt stapsgewijs getransformeerd naar een CO2 neutrale stad . De overstap naar de toekomstige warmtevoorziening zal volgens de drie pijlers van de Warmtevisie gebeuren: (1) zo veel mogelijk de vraag naar warmte (en koude) beperken door goede isolatie en door energiezuinige installaties; (2) maximaal gebruik maken van duurzame energiebronnen, zoals warmte uit de bodem, warmte uit het water, of wind- en zonne-energie. Voor nieuwbouw wordt gestreefd naar aardgasloze, energieneutrale of energieleverende gebouwen. Dit om te voorkomen dat de transitieopgave voor de bestaande stad verder vergroot wordt.Van januari 2021 wordt EPC methodiek vervangen door de BENG methodiek (Bijna Energie Neutraal Gebouwen). Het gebouw gebonden energieverbruik wordt drastisch beperkt (bijna 0) en het aandeel duurzame, gebouwgebonden energie moet per gebouw aan een minimum percentage voldoen. Energieambitie van Amersfoort gaat verder dan de BENG-norm. In de Raadsinformatiebrief van juli 2019 stelt de gemeente de norm voor nieuwbouw op energieneutraal. Bij nieuwbouw worden laagtemperatuur-oplossingen en slimme inzet, opslag en uitruil van energie gestimuleerd; (3) alles in het werk stellen om in het eindbeeld geen fossiele brandstoffen te gebruiken in de gebouwde omgeving. Dit geldt zowel voor elektriciteit als voor de bronnen voor warmtenetten. Warmtenetten met gascentrales en biomassa zijn op termijn geen onderdeel van een CO2 neutrale warmtevoorziening in Amersfoort. Ook op die plekken waar nog gas ingezet moet worden, wordt gezocht naar duurzame gassen, zoals groen gas of duurzaam geproduceerde waterstof.
Circulair bouwen
De inzet bij de nieuwe planontwikkelingen richt zich enerzijds op het beperken van het gebruik van grondstoffen en anderzijds op het ontwikkelen en toepassen van principes van circulaire bouw. In 2050 moet de Nederlandse economie immers 100% circulair zijn. De grootste afvalstromen (tussen 30% a 40%) zijn voornamelijk van de bouwindustrie afkomstig. Dit betekent zorgvuldige, weloverwogen materiaaltoepassing bij de realisatie van gebouwen (beton, zand, hardhout) als het gebruik van energie en water.
Er wordt gebouwd met milieuvriendelijke bouwmaterialen. De gemeente zet actief in op een circulaire economie. Bij de bouwsector stuurt de gemeente op circulair (demontabel) bouwen en hoogwaardig circulair materiaal hergebruik. De bruikbare, secundaire materialen die vrij komen bij sloop worden zo hoogwaardig mogelijk ingezet bij de bouw, transformatie van gebouwen en de voorzieningen op gebiedsniveau. Ketensamenwerking tussen architect, bouwer en sloper wordt gestimuleerd. Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod gebaseerd op het gemeentelijk bodembeleid (Nota bodembeheer 2013). Daarnaast dient uitsluitend FSC of PEFC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout (Plato, of geacetyleerd hout Accoya) te worden toegepast.
Klimaatbestendigheid
Amersfoort wil een klimaat- en toekomstbestendige stad zijn om de gevolgen van de klimaatverandering te kunnen opvangen. Klimaatadaptatie gaat over wateroverlast door extreme regenval, waterveiligheid, droogte, biodiversiteit en hittestress. De gemeente heeft hiervoor beleid opgenomen in de Structuurvisie Amersfoort, de Groenvisie en de Toekomstagenda Milieu. Nieuwbouw biedt kansen voor een klimaatrobuuste inrichting. Nieuwe bouwprojecten moeten zoveel mogelijk rekening houden met de klimaatverandering verschijnselen zoals : zware buien, hitte en perioden van droogte. De stad moet meer 'veerkracht' kunnen bieden en bestand zijn tegen de klimaatverandering. Voor het inrichten van de nieuwe ontwikkelgebieden hanteert de gemeente de volgende klimaatadaptieve richtlijnen https://www.amersfoort.nl/bouwen-en-verbouwen/to/richtlijn-klimaatbestendige-bouw.ht m.
Om aan de landelijke en gemeentelijke ambities op het gebied van energie te voldoen heeft Bauhaus gekozen voor een vergaande energiebesparing (Led verlichting en energiebesparende daglichtzones) en een fossielvrij, all- electric verwarmingssysteem met toepassing van (lucht) warmtepompen. Er wordt geen aardgasaansluiting gerealiseerd. Verder wordt het gehele dak van het gebouw ter grootte van 16.000 m2 belegd met zon PV- panelen (ruim 2700 stuks van 415 wattpiek).
Op het eigen terrein wordt minimaal 20mm neerslag per m2 verhard oppervlak vastgehouden. Dit past bij het uitgangspunt dat hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. Het vasthouden van water kan bovengronds met bijvoorbeeld een wadi, maar kan ook ondergronds met bv. infiltratiekratten.
In het plangebied worden ook (deels) groene gevels toegepast. De groene gevels vormen integraal onderdeel van de groene structuur in het plangebied. De beplanting bevordert biodiversiteit in het plangebied. Er wordt natuurinclusief gebouwd door het plaatsen van de verschillende nestelvoorzieningen voor vogels binnen het plangebied (vleermuizen, gierzwaluwen en mussen).
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd. In het kader van dit bestemmingsplan en de voorgenomen bouw van de bouwmarkt en het tuincentrum, is door BRO door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Dit onderzoek (Quickscan flora en fauna Bauhaus te Amersfoort, BRO 9 juni 2020) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 3 uit het Bijlagenboek milieu- en omgevingsonderzoeken 30 juni 2021). Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en/of gebieden, en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde soorten/gebieden en te nemen
vervolgstappen
Uit het gehouden onderzoek blijkt, dat gelet op de potentiële ecologische waarden het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid kan worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht wordt genomen
a. ten aanzien van broedvogels dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
b. met betrekking tot vliegroutes van vleermuizen dient licht gericht en uitschijnend op de bomenrij langs het zuidwesten te worden vermeden;
c. ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
Op basis van de uitgevoerde flora en fauna-quickscan wordt vervolgonderzoek naar effecten op beschermde gebieden/houtopstanden niet noodzakelijk geacht en is er geen sprake van een compensatieverplichting. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming en/of houtopstanden.
Ten behoeve van het plan is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd (BRO 30 april 2021 - Aeriusberekening). Dit onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 5 uit het Bijlagenboek milieu- en omgevingsonderzoeken 30 juni 2021). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden geacht.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit onder andere inpasbaar is als geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden overschreden.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)
Stof | Te toetsen grootheid | Grenswaarde (mg/m3) | |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 | |
Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 200 | ||
PM10 | Jaargemiddelde concentratie | 40 | |
24-uurgemiddelde concentratie, die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 50 |
Ten behoeve van het voorliggende plan is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (Luchtkwaliteitsonderzoek Bauhaus Amersfoort, Windmill - Cadier en Keer d.d. 1 augustus 2018). Dit onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 4 uit het Bijlagenboek milieu- en omgevingsonderzoeken 30 juni 2021).
Doel van het onderzoek is de toetsing van de NO2-immissie en de fijnstofimmissie als gevolg van de activiteiten binnen het plan aan de Wet milieubeheer. Van de in de Wet milieubeheer genoemde stoffen zijn alleen stikstofdioxide en zwevende deeltjes onderzocht. De ervaring leert dat de concentraties van de andere stoffen zich ruim onder de grenswaarden, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, bevinden.
De emissies vanwege het plan zijn berekend aan de hand van emissiefactoren uit de literatuur en specifieke bedrijfsgegevens. Met een verspreidingsmodel is de immissie rondom de locatie berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de van toepassing zijnde regels zoals die volgen uit de Wet milieubeheer.
Hieronder zijn de hoogste berekende waarden weergegeven, zoals berekend op één van de toetspunten ter plaatse van gevoelige objecten in de omgeving van het plan (exclusief de zeezoutcorrectie en exclusief de snelwegdubbeltellingcorrectie). Hierin zijn de immissiebijdragen van alle significante bronnen bij elkaar opgeteld. Dit houdt in dat de emissies vanuit het plan, de overige relevante wegen en alle overige bronnen die in de achtergrondconcentratie zijn meegenomen bij elkaar op zijn geteld. Het betreft dus de totale immissie.
Bij de kolommen "aantal overschrijdingen" staat het aantal dagen/uren weergegeven waarop de grenswaarden overschreden worden. De grenswaarde voor het NO2- uurgemiddelde (200 µg/m3) mag maximaal 18 maal per jaar overschreden worden en het PM10 24-uursgemiddelde (50 µg/m3) maximaal 35 dagen per jaar.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling overeenkomstig het gestelde in de Wet milieubeheer. Dit betekent dat de consequenties op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering vormen voor de realisatie van dit plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen diverse beleidslijnen (provnciaal en gemeentelijk beleid) een rol.
Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze insteek is meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In het 'Bodem- Water- en Milieuplan 2016-2021' richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat gestreefd wordt naar: een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden; bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied; een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden; een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het noodzakelijk een balans te vinden tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds. Ook inspelen op de gevolgen van klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe om voorzieningen te treffen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en water vast te houden om droge periodes te overbruggen. Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag worden benut, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld omdat anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Amersfoort, waterschap Vallei en Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021
Met de vaststelling van de Waterwet (2009) zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het (1) doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater; (2) inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt en (3) treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater. De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Programma Klimaatbestendige en Groene Stad
In het Programma Klimaatbestendige en Groene Stad (2019) van de gemeente Amersfoort wordt bestaand beleid gebundeld en een stap gemaakt naar een uitvoeringsagenda. De ambitie is om in 2050 een waterrobuuste en klimaatbestendige stad te zijn, waarin economie, veiligheid en gezondheid niet of nauwelijks hinder ondervinden van klimaatveranderingen. Amersfoort doet dit door te werken aan het voorkomen van de negatieve effecten van wateroverlast en hittestress, en het zo veel mogelijk tegengaan van verdroging.
Het plangebied ligt in de wijk Vathorst, tussen de Brenninkmeijerlaan, de Hanzeboulevard, de Lübeckweg en de A1. Ook de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en de A28 zijn zeer nabij. Het terrein ligt nu nog braak. Aan de noordzijde van het plangebied is een A-watergang gelegen. Nabij het plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in de huidige situatie nabij het plangebied op ongeveer +2,1 m NAP. Dit is ongeveer 0,8 m onder maaiveld.
Watersysteem nabij het plangebied (bron: legger WVV)
Toekomstige situatie
De waterstructuur blijft onveranderd. Afvalwater dat qua samenstelling gelijk is aan huishoudelijk afvalwater wordt apart ingezameld van hemelwater. Het afvalwater kan worden aangesloten op het DWA-stelsel naast het plangebied. Uiteindelijk wordt dat afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Amersfoort gebracht. Het afvalwatersysteem heeft voldoende capaciteit. Hemelwater
Omdat er meer dan 1500m2 verharding nieuw wordt gerealiseerd, moeten afspraken met het waterschap worden gemaakt over het vasthouden van hemelwater. In een eerder stadium is dit al gebeurd voor het hele bedrijventerrein Vathorst. De uitgangspunten voor het omgaan met water in dit plangebied sluiten daar dan ook bij aan. Op het eigen terrein wordt minimaal 20mm neerslag per m2 verhard oppervlak vastgehouden. Dit past bij het uitgangspunt dat hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. In het geval van een hevigere bui kan direct op de aangrenzende watergang aan de noordzijde van het plangebied worden geloosd i.p.v. op het hemelwateriool. Het vasthouden van water gebeurt ondergronds met behulp van infiltratiekratten. Er worden 1310 infiltratiekratten (in 3 strengen van 52,8 meter) onder het parkeerterrein aangebracht. Daarmee kan 20 mm neerslag op eigen terrein worden geborgen. Het overige water wordt geborgen in het omliggende watersysteem. Voor het aanbrengen van RWA-lozingspunt op de nabij gelegen A-watergang is een watervergunning van het waterschap vereist. Het waterschap kan dan voorwaarden stellen aan de technische uitwerking van dat lozingspunt.
Speciale aandacht moet worden besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Om schade door water op straat te voorkomen ligt het bouwpeil bij voorkeur 0,30 m boven de kruin van de weg in de openbare ruimte.
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Om grondwateroverlast te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages minimaal tot aan maaiveld waterdicht zijn.
In het plangebied is in de huidige situatie geen risico op overstroming vanuit de rivieren (bron: risicokaart.nl).
Door AGEL adviseurs is een waterparagraaf (Waterparagraaf Lubeckweg te Amersfoort
d.d. 21 oktober 2020) opgesteld ten behoeve van het voorliggende plan. Deze paragraaf is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 7 uit het Bijlagenboek milieu-
en omgevingsonderzoeken 30 juni 2021). Om te voldoen aan de watertoets dient deze waterparagraaf formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. De van de toelichting van dit bestemmingsplan deel uitmakende waterparagraaf zal in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan aan het Waterschap Vallei en Veluwe worden voorgelegd.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in het bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3 (hoog). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 2 (hoog). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 100m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Amersfoort
Archeologische verwachtingen
Het plangebied ligt op de flank van een lage dekzandrug in de nieuwbouwwijk Vathorst. Door verschillende onderzoeken in de omgeving blijkt dat deze dekzandrug in een recent verleden tot diep in het natuurlijke dekzand is afgegraven onder andere voor de aanleg van Knooppunt Hoevelaken. Hierdoor zullen eventuele archeologische resten niet meer aanwezig zijn. Daarom is bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden binnen het bij dit bestemmingsplan betrokken gebied geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek.
Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan,is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De realisatie van een bouwmarkt en een tuincentrum valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is 200.000 m2 of meer. Voorliggend project valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het project of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Het bevoegd gezag (de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld.
In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project. Door BRO te Boxtel is in verband met dit bestemmingsplan een m.e.r.-aanmeldingsnotitie opgesteld (M.e.r.-aanmeldingsnotitie Bestemmingsplan
Bauhaus, bedrijventerrein Vathorst - 12 oktober 2020). Deze notitie is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
In de m.e.r.-aanmeldingsnotitie wordt gemotiveerd onderbouwd dat de (potentiële) effecten van het plan in relatie tot de kenmerken en de plaats ervan, zodanig beperkt van aard en omvang zijn dat het geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft. Hieruit volgt dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.
Burgemeester en wethouders hebben op 23 september 2020 besloten dat voor de bouw van de bouwmarkt en het tuincentrum inderdaad geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
Dit bestemmingsplan is een partiële herziening. Het karakter van een partiële herziening is dat het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken in stand blijft, maar dat ten aanzien van de regels en/of de verbeelding wijzigingen plaatsvinden. Het gaat derhalve niet om een nieuwe bestemming maar om een herziening van de bestemming op onderdelen, zoals het wijzigen van de bouwregels, het toevoegen van een functieaanduiding aan de bestemmingsomschrijving en het vergroten van een bouwvlak.
Het geldende bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen blijft ook na deze partiële herziening van kracht. Een partiële herziening is dus iets anders dan een 'postzegel' bestemmingsplan waarbij de geldende regeling, zowel verbeelding als regels, in zijn geheel verdwijnt in ruil voor het nieuwe bestemmingsplan.
Deze partiële herziening bestaat uit de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van de partiële herziening. Op de verbeelding zijn de (wijzigingen in de) bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van de herziening. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn.
Deze partiële herziening heeft betrekking op wijzigingen van de verbeelding en de planregels.
Op de verbeelding van de bij herziening betrokken locatie aan de Hanzeboulevard /Lübeckweg op het Bedrijventerrein Vathorst wordt de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijventerrein 3d-bouwmarkt en tuincentrum toegevoegd. Verder wordt het bestaande bouwvlak met de bestemming "Bedrijventerrein - 3d naar de zuidoostzijde vergroot. Die grond heeft nu nog de bestemming "Groen".
Begrippen
Met deze partiële herziening wordt een aantal begrippen toegevoegd (bouwmarkt, drive-in, winkelvloeroppervlakte en tuincentrum) aan artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen. Daarmee wijzigt ook de nummering van de subleden uit dat artikel.
Bestemming Bedrijventerrein-3d
In de bestemmingsomschrijving in artikel 10.1 wordt onder g. een wijziging aangebracht. Aan artikel 10.1 wordt onder g. toegevoegd, dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein 3d - bouwmarkt en tuincentrum (sbt-btu)' zijn toegestaan (1) een bouwmarkt met een winkelvloeroppervlak van maximaal 9.200 m2 waarvan maximaal 175 m2 aan nautische artikelen; (2) een tuincentrum met een winkelvloeroppervlak van maximaal 1.000 m2; (3) een bij het tuincentrum behorende onoverdekte buitenruimte met een brutovloeroppervlak van maximaal 730 m2: (4) een drive-in met een bvo van maximaal 3.240 m2; (5) maximaal 250 m2 ondergeschikte detailhandel in nevenassortiment; (6) aan een bouwmarkt en/of tuincentrum verwante activiteiten, zoals bijbehorende kantoorruimten, personeelsruimten, technische ruimten, parkeervoorzieningen en ondergeschikte horeca; (7) opslag en uitstalling; (8) laad- en losruimten en (9) voorzieningen voor de berging van water.
Ten opzichte van de opgenomen afmetingen in de regels van dit bestemmingsplan (artikel 4) zijn de afmetingen van de verschillende onderdelen van de met dit bestemmingsplan samenhangende bouwplan iets kleiner (een winkel, tuincentrum, buitenruimte en drive-in van respectievelijk 9133 m2, 923 m2, 642 m2 en 3200 m2). Er is uit een oogpunt van flexibiliteit echter gekozen voor een iets ruimere maatvoering in de regels. Daarmee wordt voorkomen dat bij geringe afwijkingen of verschuivingen in de uitwerking van de plannen of wijzigingen uit een oogpunt van doelmatig gebruik strijd ontstaat met de regels. De verscheidene onderdelen van het bouwplan blijven vanzelfsprekend onder de in de regels opgenomen maxima.
Met deze wijziging wordt het oorspronkelijke artikel 10.1, sub g "bedrijven,zijnde
categorieën inrichtingen die zijn aangewezen in artikel 2.1, derde lid van het Bor
(geluidzoneringsplichtige inrichtingen) zijn uitgesloten" gewijzigd in 10.1 sub h.
Bouwregels
Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn minimale en maximale bouwhoogten opgenomen. Aan de bouwregels wordt onder i. toegevoegd dat ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijventerrein 3d - bouwmarkt en tuincentrum" de bouwhoogten niet meer of niet minder mogen bedragen dan de op de verbeelding aangegeven maximale en minimale bouwhoogte.
In de voorliggende plannen wordt verder rekening gehouden met plaatselijk hogere dakranden aan de buitenzijde van de bebouwing aan de zijde van de A1 (minimaal 15 meter) en ter plaatse van de parkeergarage aan de kant van de Hanzeboulevard (minimaal 14 meter). Door middel van het opnemen van een bouwaanduiding op de verbeelding en in de regels wordt voorgeschreven dat de hoogte van de dakranden ter plaatse minimaal 15 respectievelijk 14 meter moet bedragen.
In het bouwplan voor de bouwmarkt en het tuincentrum zijn hekwerken opgenomen met een bouwhoogte van 4,25 meter. In het geldende bestemmingsplan zijn erf- en terreinafscheidingen toegestaan tot een hoogte van 2 meter. Daarom wordt in dit bestemmingsplan geregeld dat een maximale bouwhoogte in artikel 10.2.2 van de bouwregels voor 'overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken' is toegestaan van 4,25 meter. Ook kan ter plaatse van de desbetreffende aanduiding op de verbeelding bij de entree van het gebouw één reclameteken met een maximale hoogte van 16 meter worden gebouwd.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. In geval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. In geval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden.
De gemeente heeft een deel van de gronden waar de bouwmarkt en het tuincentrum worden gebouwd in eigendom. Het verhaal van de gemeentelijke kosten van grondexploitatie vindt plaats via de verkoop van de grond aan Bauhaus. Deze partiële herziening van het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 1 te volgen omdat het om een binnenstedelijke bestemmingsplanherziening gaat. Het presidium van de gemeenteraad heeft op 7 maart 2017 ingestemd met model 1. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept- ontwerpbestemmingsplan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 21 september 2020 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro daarop te reageren:
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn reacties ontvangen van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU), ProRail en de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort.
Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
Over dit bestemmingsplan heeft de VRU al op 17 januari 2020 een advies uitgebracht. (met kenmerk 67653). Er wordt vastgesteld de eerdere adviezen van de VRU over dit bestemmingsplan zijn overgenomen. Daarom is er geen aanleiding om nog een aanvullend advies te geven.
ProRail
Een eerste korte beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. ProRail behoudt zich het recht voor om in een volgende fase alsnog aanvullende c.q. nieuwe opmerkingen/zienswijzen in te dienen.
Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort
De gehele 'ring' Vathorst kent ook zonder de vestiging van de bouwmarkt al verkeerscapaciteitsproblemen. Accent adviseurs gaan uit van onjuiste verkeersgegevevens. Het aantal motorvoertuigen is 15.000 - 20.000. Ook zijn in het onderzoek de bezoekersaantallen van de bouwmarkt te laag ingeschat en is cumulatie met de realisatie van Vathorst Podium niet meegenomen.
In de reactie wordt verder verwezen naar de uit 2016 daterende procedure bij de Raad van State over het bestemmingsplan Ierse Pond in Vathorst. Dat ging onder andere over de verdere intensivering van het gebruik van het bestaande verkeersnetwerk. Naar aanleiding daarvan adviseert de SGLA de gemeente om (1) de capaciteit van de bestaande rondweg te verbeteren door knelpunten aan te pakken en door het gebruik van de onderbenutte vrijliggende busbaan te verbeteren; (2) nader onderzoek te (laten) doen naar de veronderstelde bezoekersaantallen van de bouwmarkt, kijkend naar bezoekersaantallen van bestaande bouwmarkten in Amersfoort en op basis van een realistische inschatting van de omzetgetallen in relatie tot die bezoekersaantallen en (3) de terinzagelegging van het voorliggende bestemmingsplan uit te stellen tot nadat de capaciteit van de rondweg is verbeterd.
Verder adviseert de SGLA om in contact te treden met de partijen die naar aanleiding van de plannen uit in 2015 in beroep gingen bij de Raad van State.
Antwoord gemeente
De verkeersproblematiek op korte en lange termijn in en rondom Vathorst is de
afgelopen jaren meerdere malen onderwerp van studie geweest. In 2014 heeft RHDHV
de problematiek in beeld gebracht en in 2017 heeft dit geleid tot een vervolgstudie van
Goudappel Coffeng met als resultaat een uitgebreid maatregelpakket om die
bereikbaarheid te waarborgen. De realisatie van eerst een groothandel en later perifere
detailhandel op de locatie aan de Lubeckweg zijn uitgangspunten geweest bij deze
studies.
Anders dan de SGLA stelt bedraagt het aantal motorvoertuigen op de Valutaboulevard
geen 15.000-20.000 per dag, maar minder. Bij de procedure in 2016 bij de Raad van
State over het bestemmingsplan Ierse Pond is door appellanten gesteld, dat de
maximale capaciteit van de rondweg Valutaboulevard was bereikt. De gemeente heeft
zich toen op het standpunt gesteld, dat er in de huidige situatie (2016) niet, zoals
appellanten stellen, 15.000 tot 20.000, maar ongeveer 7.000 motorvoertuigbewegingen
per etmaal op de Valutaboulevard zijn. Destijds in geconcludeerd dat dat geen
onaanvaardbare verkeersafwikkelingsproblemen met zich meebracht. De Raad van
State heeft de gemeente daarin toen gevolgd. Daarom wordt ook niet ingezien waarom
nu opnieuw in contact moet worden getreden met de partijen die destijds beroep
hebben ingesteld bij de Raad van State.
Daar komt bij dat het voor het voorliggende plan over een ander gedeelte van de
boulevard gaat dan bij de procedure over het bestemmingsplan Ierse Pond. Voor
Bauhaus is de Hanzeboulevard relevant. In 2019 werden op de Hanzeboulevard juist
ten westen van de Hanzetunnel 11.800 motorvoertuigen per etmaal geteld.
Bepalend voor de verkeersafwikkeling is een reguliere avondspits op een gemiddelde
werkdag.
De bezoekersaantallen van de nieuwe vestiging zijn correct ingeschat. Er is een
vergelijking gemaakt met een vestiging van Bauhaus in Groningen. Voor de zekerheid
zijn de bezoekersaantallen van die vestiging met 1,1 opgehoogd om een vertaling te
maken van het aantal betalende klanten naar het aantal bezoekers. Hiermee is inzicht
gekregen in het aantal autobewegingen. Vanwege de verschillen in stedelijkheidsgraad
van Groningen en Amersfoort is ook een theoretische berekening uitgevoerd met de
rekentool "verkeersgeneratie en parkeren" van het CROW. Hierin is de omvang van de
nieuwe vestiging in Amersfoort doorgerekend in de situatie van Groningen. Hieruit blijkt
dat de verkeersaantrekkende factor voor Amersfoort 1,2 hoger is. In de onderzoeken
bij het bestemmingsplan is de vertaling gemaakt van het aantal autobewegingen naar
de beoogde vestiging in Amersfoort. Per uur is het aantal autobewegingen
weergegeven over de verschillende weekdagen. Uit het onderzoek volgt dat maandag
de maatgevende werkdag is met 4.749 autobewegingen gedurende de openingstijden
van de winkel. Voor zaterdagen gelden 5.420 autobewegingen.
Omdat de bezoekersaantallen op een juiste wijze zijn geschat is een vergelijking met de bezoekersaantallen van bouwmarkten in Amersfoort niet nodig. Een vergelijking gaat ook mank omdat de Bauhaus formule echt afwijkend is van de Amersfoortse bouwmarkten. Bauhaus is (veel) groter (ruim 10.000 m² wvo bouwmarkt en overdekt deel tuincentrum) en kent een veel groter assortiment (circa 60.000 artikelen) dan de traditionele bouwmarkten (15.000 artikelen). Waarschijnlijk is de verkeersproductie van andere bouwmarkten in Amersfoort lager. Het berekende aantal van 4.749 motorvoertuigen ligt in dezelfde orde van grootte als in 2013 op een gemiddelde werkdag bij de toegang van het parkeerterrein van Ikea is geteld.
Op grond van het bovenstaande wordt niet ingezien dat de terinzagelegging van het voorliggende bestemmingsplan moet worden uitgesteld in afwachting van nader onderzoek en/of het treffen van verdere maatregelen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 december 2020 tot en met 20 januari 2021 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het bestemmingsplan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 6 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan ''Partiële herziening Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen Lübeckweg - bouwmarkt en tuincentrum" gewijzigd vastgesteld. Het college heeft op 13 juli 2021 de omgevingsvergunning verleend.
Om zo snel mogelijk tot de nieuwbouw te kunnen overgaan heeft de gemeenteraad op 20 december 2016 besloten om toepassing te geven aan de coördinatieregeling (artikel 3.30 Wro). Dit betekent dat gelijktijdig met het opstellen van deze partiële herziening van het bestemmingsplan een ontwerp van een omgevingsvergunning is gemaakt. Deze vergunningaanvraag is op 1 juli 2020 ingekomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft samen met het ontwerpbesluit omgevingsvergunning één gecombineerde procedure gevolgd. Deze besluiten zijn dus gecoördineerd behandeld, voorbereid en ter inzage gelegd.
De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan en het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de benodigde omgevingsvergunning. Tegen de gecoördineerd voor te bereiden besluiten kan te zijner tijd door een ieder een zienswijze worden ingediend. Tegen de besluiten kan vervolgens in één keer beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld.