Plan: | Willem Tomassen fietstunnel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00162-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om een fietstunnel aan te leggen als onderdeel van de snelfietsroute tussen Amersfoort-Centrum en Nijkerk. Deze tunnel heeft de naam 'Willem Tomassentunnel' gekregen omdat de tunnel in het verlengde van de Willem Tomassenlaan1 ligt.
Omdat de tunnel niet in het geldende bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' past wordt een bestemmingsplan in procedure gebracht om de aanleg van deze tunnel planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.
Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
1. Willebrordus Johannes Tomassen, geboren op 29-11-1925, overleden op 22-02-2001, heeft in de naoorlogse gemeenschap van Hooglanderveen een centrale rol gespeeld: als één van de oprichters van de voetbalvereniging Hooglanderveen, als eigenaar van dorpscafé 't Houteveen en als lid van het koor van de parochie Sint Joseph (www.hooglanderveenhub.net).
Het plangebied ligt in het verlengde van de Willem Tomassenlaan in Hooglanderveen, gaat onder het spoor door en komt uit op de Brenninkmeijerlaan.
Plaatje 1: globale ligging van de tunnel
Plaatje 2: animatie van de Willem Tomassentunnel
De nieuwe fietstunnel valt in het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' vastgesteld op 25 juni 2013. De tunnel gaat onder de bestemming Verkeer-Spoorverkeer door en komt voor een beperkt gedeelte te liggen in de huidige bestemming Groen en Water waar het ter plaatse de bestemming Verkeer en Verblijfsdoeleinden krijgt.
Plaatje 3: Verbeelding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'
Plaatje 4: verbeelding voorliggend bestemmingsplan Willem Tomassen fietstunnel
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting staan in hoofdstuk 2 de relevante beleidskaders van het bestemmingsplan beschreven en in hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving. De omgevingsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Inleiding
Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijks- en provinciale beleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met het rijks- en provinciale beleid.
VERDER-project snelfietsroute tussen Amersfoort-Centrum en Nijkerk.
Wij hebben de ambitie om het fietsgebruik te stimuleren. Dit is terug te vinden in het Verkeer- en Vervoerplan 2030 en het Fietsplan ‘Amersfoort Fietst’, dat door de gemeenteraad is vastgesteld. In ‘VERDER’ werken gemeenten, provincie en rijk samen om de bereikbaarheid van Midden-Nederland te verbeteren. Dit is vastgelegd in het zogenaamde VERDER-pakket. In dit pakket zijn onder andere maatregelen opgenomen voor de aanleg van snelle en comfortabele fietsverbindingen.
Tussen Amersfoort-Centrum en met name de westzijde van Nijkerk (Corlaer) ontbreekt nog een hoogwaardige fietsverbinding. Op 10 mei 2016 heeft de gemeenteraad ingestemd met de maatregelen uit het bereikbaarheidsonderzoek 'Vathorst & Hooglanderveen' en het realiseren van een snelfietsroute tussen Amersfoort- Centrum en Nijkerk, waarbij nog onderzocht moest worden wat de meest effectieve en gewenste variant is.
Met raadsinformatiebrief 2017-147 is de raad in kennis gesteld van de uitkomst van dit onderzoek, waarbij als voorkeursvariant de route via de nieuw aan te leggen Willem Tomassen fietstunnel naar voren is gekomen. Met de te realiseren fietstunnel ontstaat een nieuwe route die leidt tot aanzienlijke tijdwinst, wat aansluit op de doelstelling vanuit 'VERDER'.
Met de reeds bestaande route via de Hanzeboulevard - Nijkerkerstraat zijn er dan twee goede fietsroutes naar Nijkerk. De route via Hanzeboulevard-Nijkerkerstraat bedient met name de oostzijde van Nijkerk. De nieuwe route via de Willem Tomassentunnel biedt de beste fietsverbinding van en naar de westzijde van Nijkerk. Bovendien ontstaat een extra verbinding tussen de woongebieden ten oosten en ten westen van het spoor. Dit draagt bij aan een fijnmaziger fietsnetwerk in Hooglanderveen-Vathorst en verkort de fietsroutes binnen de wijk en vanuit Vathorst-Noord richting centrum. De fietstunnel biedt tegelijkertijd een nieuwe voetgangersverbinding onder het spoor.
Als naamgeving spreken wij nu van de Willem Tomassentunnel door de ligging van de tunnel in het verlengde van de Willem Tomassenlaan.
In de huidige situatie ligt het fietspad op de Willem Tomassenlaan aan de westzijde van de rijbaan. In de nieuwe situatie met de te realiseren tunnel, wordt de ligging van de rijbaan en het fietspad vanwege de verkeersveiligheid omgewisseld. Met het fietspad aan de oostzijde wordt het aantal kruisende verkeersbewegingen tussen fietsers en autoverkeer namelijk geminimaliseerd.
In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad. In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.
Aanleg fietstunnel in relatie tot het Groen
Wij werken aan het verbeteren van fietsroutes in de stad en naar onze buurgemeenten, waardoor fietsen vlotter, veiliger en comfortabeler wordt. Zo maken wij fietsen aantrekkelijker. Dat is goed voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van onze stad. Een belangrijke fietsroute ligt tussen het centrum van Amersfoort en Nijkerk en loopt onder meer via de Brenninkmeijerlaan, de Heideweg, de Veenweg en de Domstraat naar de Fliersteeg in Nijkerk vice versa. Deze route kan aanzienlijk worden ingekort door de aanleg van een tunnel onder het spoor tussen de Brenninkmeijerlaan en de W. Tomassenlaan. Dit is de zogenaamde Willem Tomassen fietstunnel. Verkeersveiligheid en sociale veiligheid zijn belangrijke aandachtspunten bij het uiteindelijke ontwerp. Het belang van de aanleg van de fietstunnel rechtvaardigd het feit dat een stukje Groen ter plaatse wordt verkleind.
Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2, lid 1 onder g van de Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV).
Bij de besluiten over het al dan niet verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden in het gedrang komen, kan de vergunning worden geweigerd.
Voorliggend bestemmingsplan maakt het aanleggen van een fietstunnel mogelijk tussen de Willem Tomassenlaan en de Brenninkmeijerlaan als onderdeel van de snelfietsroute tussen Amersfoort-Centrum en Nijkerk. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Stedenbouwkundige aspecten
Om omrijdbewegingen voor fietsen zoveel mogelijk te beperken en daarmee een zo goed mogelijk gebruik van de tunnel te verkrijgen is gekozen voor een tunnel die uitmond in een bocht. Verkeersveiligheid is zeer belangrijk en is een aspect dat integraal is meegenomen in het ontwerp. De tunnel is daarbij zo ontworpen dat er tijdig voldoende zicht is in de tunnel en de positie van het fietspad ten opzichte van de rijbaan is zo gekozen dat het aantal kruisende bewegingen tussen fietsers en auto's zo veel mogelijk wordt voorkomen. Het ontwerp van de tunnel is daarnaast getoetst door bureau WoldendorpWildervank, gespecialiseerd in sociale veiligheid bij het ontwerpen van ruimtelijke plannen en infrastructuur. Dit ontwerp is inpasbaar en voldoet aan de criteria voor verkeersveiligheid en sociale veiligheid. Zo zorgen de naar achteren wijkende wanden, de profielbreedte van de tunnel, de lichte vormgeving, voldoende verlichting en het achterwege laten van dichte begroeiing voor sociale veiligheid.
Voorliggend postzegelbestemmingsplan 'Willem Tomassen fietstunnel', betreft een aanpassing van het geldende bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst en maakt het aanleggen van een fietstunnel mogelijk tussen de Willem Tomassenlaan en de Brenninkmeijerlaan als onderdeel van de snelfietsroute tussen Amersfoort-Centrum en Nijkerk.
Beleidskader
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2016 - 2021)
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en
recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstroming robuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet.
Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Metingen van de peilbuizen en een dwarsprofiel ten behoeve van de fietstunnel geven de situatie voor de Waterhuishouding weer, deze zijn opgenomen als bijlagen 7 en 8 van voorliggende toelichting en maken onderdeel uit van deze toelichting.
Huidige situatie
Oppervlaktewater
Ten westen van de geplande fietstunnel ligt de Malewetering met een streefpeil van 1,20 m +NAP. Ten zuiden van de fietstunnel ligt een retentievijver met een streefpeil van 1,20 m +NAP. De Malewetering en de retentievijver zijn middels een duiker met elkaar verbonden. De retentievijver maakt onderdeel uit van het watersysteem van de wijk Vathorst en staat in open verbinding met de watergang langs Het Veld.
Hemelwater
Hemelwater dat binnen het plangebied valt wordt in de huidige situatie ter plekke geïnfiltreerd in de bodem. Bij hevige neerslag kan een deel van de neerslag oppervlakkig afstromen richting het oppervlaktewater.
Grondwater
Uit metingen van de grondwaterstand blijkt dat grondwaterstanden tot circa 1 meter onder maaiveld voor kunnen komen, zie bijlage 8 (tekening 358929-W304-11-02-01-A) . De minimale grondwaterstand ligt ongeveer op het streefpeil van het omliggende oppervlaktewater.
Riolering
Binnen het plangebied is geen riolering aanwezig.
Toekomstige situatie
Oppervlaktewater
Ten behoeve van de bouw van de fietstunnel wordt een deel van de retentievijver tijdelijk gedempt, zie bijlage 7 (tekening 358929-W304-11-01-01-A). Hierdoor is tijdelijk minder waterberging voor de wijk Vathorst beschikbaar. Na realisatie van de fietstunnel en de aansluiting op het bestaande fietspad langs de spoorlijn Amersfoort – Zwolle moet de retentievijver weer in oorspronkelijke staat worden hersteld.
Voor het tijdelijk dempen van de retentievijver dient een vergunning bij het waterschap te worden aangevraagd.
Hemelwater
Hemelwater dat op de toeritten naar de fietstunnel valt moet middels pompen worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Hierbij dient er voor te worden gezorgd dat zo min mogelijk hemelwater via de toeritten naar de fietstunnel kan afstromen.
Grondwater
Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten de fietstunnel en de toeritten tot aan maaiveld waterdicht zijn.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 0,2 tot 0,3 meter kan stijgen. Voor het plangebied is berekend dat in de toekomst de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) hoger dan 0,7 meter onder maaiveld kan komen. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Het aanleggen van een fietsverbinding met een onderdoorgang onder het spoor ter hoogte van de weg Sterrebos is beoordeeld of dit gevolgen kan hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van gevoelige bestemmingen (met name woningen) in de omgeving.
Het onderdeel luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
- De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Uit het monitoringsprogramma luchtkwaliteit blijkt dat de wettelijke grenswaarden nergens worden overschreden. Er wordt ruimschoots aan de grenswaarden voldaan. Het is hierdoor ook niet de verwachting dat er een significant verschil in de luchtkwaliteit als gevolg van de aanleg van het fietspad met onderdoorgang zal optreden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het realiseren van een de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (met de bij de besluiten behorende regelingen) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke
plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen en vervoer met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Volgens de Wet Basisnet en artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes
(Bevt) is een verplichting tot volledige verantwoording van het groepsrisico alleen nodig indien sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen op een afstand van minder dan 200 meter van het besluitgebied. Binnen deze afstand geldt voor elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of verandering van het groepsrisico dat kwantitatief onderzoek opgesteld dient te worden en dat volledige verantwoording moet
worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht).
Conclusie
De plannen zijn wel gelegen binnen de basisnetafstand van de nabijgelegen spoorwegen (Amersfoort - Zwolle), maar het betreft geen aanpassing van het spoor of het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object. Verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect externe veiligheid is dan ook geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen bestemming.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is met de “Nota Bodembeheer gemeente Amersfoort” een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Willem Tomassen fietstunnel” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als “Wonen-gebiedsspecifiek”. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.
B&L Grondmanagement BV (BLGM) heeft een keuring uitgevoerd op een partij bodemmateriaal met als doel vast te stellen welke kwalificatie hieraan kan worden toegekend. Er is een keuring uitgevoerd voor een partij aan de noordzijde van het spoor en aan het zuidzijde. Beide rapporten zijn als bijlage 5 en 6 opgenomen en maken onderdeel uit van voorliggende toelichting.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik, (her) ontwikkeling ten behoeve van de aanleg van een fietstunnel
Het aanleggen van een fietsverbinding met een onderdoorgang onder het spoor ter hoogte van de weg Sterrebos is beoordeeld of dit gevolgen kan hebben op de geluidsbelasting ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen (met name woningen) in de omgeving.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Amersfoort Wet geluidhinder, zie www.amersfoort.nl/geluid). Hierin zijn voorwaarden opgenomen die aan een ontheffing volgens de Wgh worden verbonden.
Naast een formele wettelijke toets is, in het kader van goed ruimtelijk ordenen, ook algemeen inzicht in de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van belang.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit omdat er geen weg of spoorweg wordt gewijzigd in de zin van de Wgh. Er wordt enkel een fietspad en een onderdoorgang aangelegd. Dit heeft geen gevolgen voor de geluidsbelasting op de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen.
Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum.
De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord' is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijse aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.
De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities.
Beleid hierover is verankerd in het Milieubeleidsplan gemeente Amersfoort 2008-2011 (geldigheid met twee jaar verlengd).
Ook in de toekomstagenda milieu zijn de duurzaamheidsambities van de gemeente Amersfoort vastgelegd. Hierin is aangegeven dat Amersfoort in 2030 wil zijn:
Ten aanzien van het beleid met betrekking tot de ambitie CO2-neutraal is het beleidsplan met uitvoeringsprogramma Amersfoort CO2-neutraal d.d. 17 januari 2018 van toepassing en met betrekking tot afvalloos het beleidsplan met uitvoeringsagenda Versnelling Circulaire Economie Amersfoort d.d. 5 januari 2018.
Ten aanzien van duurzame buitenruimte en infrastructuur, heeft de gemeente Amersfoort op 17 januari 2017 samen met vrijwel de gehele Grond- Weg- en Waterbouw (GWW) sector de Green Deal Duurzaam GWW 2.0 ondertekent. Doel van deze Green Deal is om de GWW-sector zodanig te verduurzamen, dat duurzaam denken en doen business as usual wordt in de sector om zo vanuit de sector invulling te geven aan de landelijke doelstellingen op het gebied van energie/CO2-reductie, circulaire economie en klimaatrobuustheid. De gemeente heeft zich aan de Green Deal gebonden om invulling te geven aan de in de Green Deal genoemde transitielijnen, het toepassen van de procesmethodiek van de Aanpak Duurzaam GWW en het daarbij gebruik maken van de standaard hulpmiddelen van de Aanpak Duurzaam GWW. Vanuit de Duurzaam GWW-systematiek wordt niet voorgeschreven wat bijvoorbeeld een duurzame tunnel is of hoe duurzaam deze moet zijn, maar zorgt voor een optimaal proces om projectspecifiek tot een optimale duurzame uitwerking te komen, waarbij alle 12 onderscheiden duurzaamheidsthema's integraal en dus in samenhang moeten worden bezien. Voor meer informatie zie bijvoorbeeld de Handreiking duurzaam GWW gemeenten, link: https://www.duurzaamgww.nl/wp-content/uploads/2018/07/Handreiking-Aanpak-DGWW
-voor-gemeenten.pdf.
Op 10 juli 2018 heeft de gemeente Amersfoort het betonakkoord mede ondertekend. Hiermee verbindt de gemeente zich aan de eis om voor alle nieuwe beton minimaal 5% gerecyclede grondstof voor te schrijven. Deze minimumeis zal de komende jaren verder worden verhoogd. De afspraak is, dat voor 2030 alle beton dat vrijkomt bij renovatie en sloop opnieuw hoogwaardig in nieuw beton wordt toegepast. Verder is ook in het kader van het Klimaatakkoord een CO2-reductie met de betonsector afgesproken van minimaal 30% in 2030 ten opzichte van 1990.
Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod. Daarnaast dient uitsluitend FSC of PEFC gecertificeerde hout toegepast te worden.
Bij infrastructurele bouwprojecten dient de Aanpak Duurzaam GWW te worden toegepast. Hierbij dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Conform de Aanpak Duurzaam GWW dienen de volgende stappen navolgbaar te worden doorlopen:
1. Analyse van de vraag en ambities. Wat speelt er in de breedte ten aanzien van alle thema's met betrekking tot de opgave, locatie, context, stakeholders etc.?
2. Onderzoek kansen. Welke kansen kunnen worden gezien?
3. Bepalen van de duurzaamheidsambities. Wat is de ambitie op elke van de thema's, maar vooral ook in samenhang? Waar ligt de focus in het project?
4. Vertaalslag naar concreet programma van eisen, concrete acties, maatregelen, oplossingen etc.
5. Aangeven hoe de uitwerking van stap 4 getoetst kan worden, waaronder hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).
6. Vastleggen van bovenstaande, zodanig dat afwegingen en keuzes navolgbaar zijn en alles te monitoren en te toetsen is.
De nieuwe tunnel zorgt voor een aanzienlijke tijdswinst voor fietsers en een fijnmaziger fietsnetwerk. Hierdoor ontstaat een logische en aantrekkelijke route. Dit bevordert het gebruik van de fiets en draagt bij aan een vermindering van het autogebruik.
Het thema duurzaamheid geldt ook voor het ontwerp, de realisatie en het gebruik van de tunnel zelf. Bij het ontwerp van de tunnel is hierbij bovendien specifiek aandacht besteed aan de inpassing van de tunnel in zijn omgeving. Naast de al gebruikelijke maatregelen, zoals hergebruik van grond- en bouwstoffen, zet de gemeente Amersfoort in op de volgende kansen ten aanzien van duurzaamheid:
Deze maatregelen worden apart uitgevoerd en worden waar mogelijk meegenomen in het aanbestedingscontract van de tunnel. Bij de aanbesteding is het thema duurzaamheid een belangrijk gunningcriterium.
Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en – beleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.
De Wet natuurbescherming (Wnb) heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.
Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op een afstand van ca. 4,5 km van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand, waardoor geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in de omliggende Natura 2000-gebieden.
De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
§ 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)
Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
§ 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)
Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
§ 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)
Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Gedeputeerde Staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
- er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
- er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
Conclusie plangebied
In het plangebied is een ecologische Quickscan uitgevoerd door Boomadviesbureau Duifhuizen (Duifhuizen, 2018). De Quickscan is als bijlage 2 toegevoegd en maakt onderdeel uit van voorliggende toelichting.
Uit de Quickscan blijkt dat het plangebied mogelijk wordt gebruikt door vleermuizen en vogels waarvan het nest niet jaarrond is beschermd. Zonder nader onderzoek is niet uit te sluiten dat de aanwezige bomenrij in het gebied wordt gebruikt als vliegroute voor diverse vleermuissoorten en dat essentieel foerageergebied aanwezig is in het plangebied dat als gevolg van de ingreep wordt verstoord. Daarnaast is de aanwezigheid van broedvogels aannemelijk.
Effecten op vleermuizen en vogels worden voorkomen, door:
- de te plaatsen verlichting wordt zo afgesteld dat houtige gewassen, gebouwen en open water niet worden beschenen ter voorkoming van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen;
- de aanwezige bomenrij niet over een langere lengte dan 25 meter te onderbreken;
- de te plaatsen verlichting zo af te stellen dat houtige gewassen, gebouwen en open water niet wordt beschenen ter voorkoming van verstoring van foeragerende en langs vliegende vleermuizen;
- de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen of na een broedvogelinspectie en vrijgave van het werkgebied door een deskundig ecoloog.
Daarnaast wordt vanuit de zorgplicht rekening gehouden met vissen en amfibieën bij het dempen van de waterpartij. De waterpartij wordt voor het dempen afgedamd en leeggepompt. Aanwezige waterfauna wordt door een ecoloog weggevangen en in een vergelijkbaar biotoop in de omgeving uitgezet.
De ingreep leidt, mits rekening gehouden wordt met bovenstaande, niet tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb.
Naast wat er moet vanuit de wet zijn er aan en in gebouwen allerlei mogelijkheden om wat voor natuur te doen. Dit heeft waarde voor planten en dieren en draagt daarnaast bij aan een gezonde leefomgeving. Wij noemen dit natuurinclusief bouwen. Denk daarbij aan het inbouwen van vleermuisverblijven, het inmetselen van gierzwaluwstenen en/of het vergroenen van de omgeving van een gebouw. Zie hiervoor de website www.checklistgroenbouwen.nl. Kansen voor dit project mbt. flora en fauna zijn weergegeven in paragraaf 4.7.
De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij GS en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones, ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
De nieuwe tunnel doorsnijdt de groenstructuur langs de westzijde van het spoor. Hier staan verschillende bomen. Een extern deskundige heeft hiervoor een boomeffectrapportage (BER) opgesteld. Voor de aanleg van de tunnel kunnen 14 bomen niet behouden worden. Daarvan hebben 8 bomen een stamdiameter van 10-20 cm en 6 bomen een stamdiameter groter dan 20 cm. De meeste bomen hebben een lage tot matige kwaliteit. Vier bomen hebben een hoge kwaliteit. De bomen worden na de aanleg van de tunnel zoveel mogelijk in de directe omgeving vervangen en gebruikt om de bestaande groenstructuur te versterken. De groenstroken aan beide zijden van de tunnel blijven vrij van bomen en dichte begroeiing met het oog op de sociale veiligheid.
De Bomen Effect Rapportage (BER) is in opdracht van de gemeente Amersfoort gemaakt door Boomadviesbureau Duifhuizen 4 juni 2018. De BER en de Nulmeting zijn als bijlagen toegevoegd en maken als bijlage 3 en 4 onderdeel uit van voorliggende toelichting.
Inleiding
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische Beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in het bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologie in relatie tot het plangebied
Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden (Archeologische waarde 1). Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waarde 3 (middelhoog). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.
Archeologische verwachtingen
Het plangebied ligt in een dekzandvlakte tegen (de flank van) een dekzandrug aan. De verwachting resten aan te treffen van boeren en jagers-verzamelaars is daarmee middelmatig tot laag. Op de kadastrale minuutplan van 1832 is het gebied in gebruik als bos. Uit onderzoek in de omgeving blijkt dat de bodem op veel plaatsen is afgetopt, waardoor eventuele archeologische resten zijn verdwenen. Bovenstaande in combinatie met de locatie van het plangebied tussen een spoorlijn en een recent afgegraven waterpartij maakt dat de verwachting op het aantreffen van archeologische resten zeer laag is. Daarom is besloten dat in het plangebied Sterrebosfietstunnel geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek.
Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
De in de Nederlandse bodem aanwezige Niet Gesprongen Explosieven (NGE / ook wel OCE genoemd) uit de Tweede Wereldoorlog vormen sinds jaar en dag een wezenlijk probleem voor de samenleving. Om risico's en stagnaties bij grondroerende werkzaamheden te voorkomen, dienen opdrachtgevers voorafgaand aan bodemroerende werkzaamheden te onderzoeken of er sprake is van op NGE verdacht gebied.
Is dit het geval, dan is een detectieonderzoek naar de aanwezigheid van NGE noodzakelijk met als doel het opsporen en verwijderen van NGE zodat, binnen het kader van zowel de Arboveiligheid als de Openbare Orde en Veiligheid, grondroerende activiteiten door derden veilig kunnen worden uitgevoerd.
In gemeente Amersfoort wordt gestart met de civieltechnische werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de fietstunnel. Gemeente Amersfoort heeft KWS Infra BV OCE de opdracht gegeven voor het onderzoek naar de fysieke aanwezigheid van NGE binnen het werkgebied. Indien NGE worden aangetroffen dienen deze te worden veiliggesteld om vervolgens te worden overgedragen aan de EODD op een dusdanige wijze dat de reguliere vervolgwerkzaamheden op een veilige wijze en volgens planning uitgevoerd kunnen worden. De uit te voeren werkzaamheden (nieuwbouw gemaal incl. kabels- en leidingen) blijken binnen het NGE verdacht gebied te vallen. Door de gemeente Amersfoort is er een bodembelastingkaart opgesteld, die voldoet aan de gestelde criteria uit het WSCS-OCE.
Naar aanleiding van de detectiewerkzaamheden door KWS Infra BV OCE op 21 juni 2018 ter plaatse van het opsporingsgebied zijn er geen afzonderlijke objecten gemeten die voldoen aan de criteria van de zoekdoelen. In totaal is daarbij een gebied met een oppervlakte van 7.000 m² ingemeten. Er zijn 488 objecten aangetroffen die voldoen aan het zoekdoel. Tevens is er een gebied ter grootte van 3.877 m² niet te interpreteren vanwege de aanwezige verstoringen binnen dit gebied.
Advies
Op basis van bovenstaande conclusie adviseert KWS OCE om de geselecteerde verstoringen (mogelijk objecten gelijk aan het zoekdoel) en de niet te interpreteren gebieden, onder OCE condities vrij te graven, te identificeren en bij het aantreffen van een explosief deze te laten verwijderen.
Nadat de objecten zijn benaderd en geïdentificeerd en eventueel aangetroffen explosieven zijn verwijderd kan het onderzoeksgebied worden vrijgegeven voor de geplande werkzaamheden. Hiervoor dient een eindrapportage (Proces verbaal van Oplevering) opgesteld te worden met de volgende gegevens:
- Opsporingsgebied geprojecteerd op een tekening in RD;
- Omschrijving van de opdracht;
- Omschrijving van de gebruikte opsporingsmethode;
- De onderzoeksresultaten;
- Maximale diepte van het detectieonderzoek;
- Gegevens met betrekking op de overdracht van eventueel aangetroffen explosieven.
Het onderzoeksrapport van KWS Infra BV OCE 'Detectie- en benaderwerkzaamheden aanleg fietstunnel Sterrebos' d.d. 21 juni 2018 is als bijlage 1 toegevoegd en maakt onderdeel uit van voorliggende toelichting.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije
m.e.r.-beoordeling.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dezelfde procedure moet doorlopen als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al of niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is, dan neemt ze de beslissing of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld in een zo vroeg mogelijk stadium. Bevoegd gezag hoeft hiervoor géén aanmeldnotitie op te stellen. Bij complexe projecten doet de gemeente er wellicht wel verstandig aan om wél een aanmeldnotitie op te stellen. Zij moet de beslissing nemen over de vraag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Om deze beslissing te nemen moet ze dezelfde informatie vergaren als een initiatiefnemer. Daarnaast moet deze informatie ook aan dezelfde beoordelingscriteria worden getoetst.
Beoordelingscriteria
Het bevoegd gezag beoordeelt of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit gebeurt aan de hand van wettelijke beoordelingscriteria:
1. De kenmerken van de activiteit
2. De plaats van de activiteit
3. De kenmerken van mogelijke effecten.
In Bijlage III van de Europese M.e.r.-richtlijn staan bij deze drie criteria verschillende sub criteria, zoals 'cumulatie met andere projecten'. Bij de beoordeling van de milieugevolgen moet de bestaande vergunde situatie meegenomen te worden.
Stedelijk ontwikkelingsproject
Onderzocht dient te worden of de aanleg van voorliggende fietstunnel gekwalificeerd moet worden als 'een stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r. De vraag in hoeverre een bepaalde ontwikkeling als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D.11.2 gekwalificeerd dient te worden, kan echter niet in algemene zin worden beantwoord.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit-mer staat dat voor het begrip stedelijk ontwikkelingsproject van categorie D.11.2 aansluiting is gezocht bij de MER-richtlijn (Richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985).
Aan “stedelijk ontwikkelingsprojecten” komt volgens de Europese Commissie in lijn met de strekking van de MER-richtlijn een ruime betekenis toe. In de nota van toelichting bij het Besluit-mer wordt het begrip stedelijk ontwikkelingsproject in lijn met de MER-richtlijn ruim uitgelegd, namelijk als bouwprojecten zoals woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen of een combinatie daarvan, waaronder ook (ontwikkelingen in) dorpen kunnen vallen. Gevolg van deze brede uitleg is dat het van regio tot regio kan verschillen wat een stedelijk ontwikkelingsproject is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zoekt aansluiting bij een rapport van de Europese Commissie uit 2008 voor de uitleg van begrippen uit het Besluit-mer. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van de Afdeling van 31 januari 201820 over winkelcentrum Villa ArenA in Amsterdam) overweegt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij is van belang dat niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, moet worden aangemerkt als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een casuïstische beoordeling is dus vereist.
Conclusie
Aard, omvang, plaats en kenmerken van de activiteit
Tussen Amersfoort-Centrum en met name de westzijde van Nijkerk (Corlaer) ontbreekt nog een hoogwaardige fietsverbinding. Met onderhavig te realiseren fietstunnel ontstaat een nieuwe route die leidt tot aanzienlijke tijdwinst bovendien zijn er dan twee goede fietsroutes naar Nijkerk, één via de oostzijde en één via de westzijde. Daarnaast ontstaat een extra verbinding tussen de woongebieden ten oosten en ten westen van het spoor. Dit draagt bij aan een fijnmaziger fietsnetwerk in Hooglanderveen-Vathorst en verkort de fietsroutes binnen de wijk en vanuit Vathorst-Noord richting centrum. De aanleg van de fietstunnel is gelet op beschreven aard en omvang van het project niet zodanig ingrijpend dat van een stedelijke ontwikkeling gesproken kan worden. Immers de aanleg van de fietstunnel zelf leidt niet tot een verdere stedelijke ontwikkeling.
Kenmerken van mogelijke milieueffecten
De milieugevolgen zijn zoals beschreven in het hoofdstuk van de Omgevingsaspecten niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere beoordeling is vereist. Immers de aspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en geluid vormen geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling.
De nieuwe tunnel zorgt voor een aanzienlijke tijdswinst voor fietsers en een fijnmaziger fietsnetwerk hetgeen het gebruik van de fiets bevordert en bijdraagt aan een vermindering van het autogebruik hetgeen duurzaam is. Daarnaast zijn de voorgenomen werkzaamheden niet in strijd met de flora en fauna en ecologie. De ingreep leidt, met inachtneming van de beschreven maatregelen, niet tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb. Voor de aanleg van de tunnel kunnen 14 bomen niet behouden worden. De bomen worden na de aanleg van de tunnel zoveel mogelijk in de directe omgeving vervangen en gebruikt om de bestaande groenstructuur te versterken. Voor het plangebied geldt een ontheffing van archeologisch onderzoek. Tot slot wordt een eindrapportage (Proces verbaal van Oplevering) opgesteld voor de N.G.O.
Gelet op de beschreven aard, omvang, plaats en kenmerken van de activiteit en de kenmerken van mogelijke milieueffecten is de conclusie gerechtvaardigd dat de aanleg van de fietstunnel niet geschaard kan worden onder een stedelijk ontwikkelingsproject van categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r zodat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Er zijn 2 typen Verkeersbestemmingen; de gebiedsontsluitingswegen en de erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen hebben de bestemming "Verkeer", de erftoegangswegen hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".
De gebiedsontsluitingswegen zijn van belang voor de bereikbaarheid van de stad.
Alle overige wegen - dus ook onderhavige voet- en fietspad - zijn erftoegangswegen.
Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.
Het voorliggende plangebied is een gebied met een lage/middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" opgenomen.
Bouwen en/of het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), is uitsluitend toegestaan - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - nadat overleg heeft plaatsgevonden met een gemeentelijk archeoloog.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Exploitatieverplichting
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangegeven wat onder een aangewezen bouwplan moet worden verstaan. Het bestemmingsplan 'Willem Tomassen fietstunnel' voorziet niet in een aangewezen bouwplan. Er is op basis van het Bro voor de gemeenteraad van Amersfoort dan ook geen aanleiding om een exploitatieplan vast te stellen.
Financiële uitvoerbaarheid
Voor de totale werkzaamheden aan de fietsroute inclusief tunnel is een bedrag nodig van € 5,39 mln.
De financiële dekking is als volgt opgebouwd.
De totale investeringssom van € 5,39 is als volgt onderverdeeld:
Conclusie
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 1 te volgen omdat het om een bestemmingsplanherziening gaat die voor het realiseren van een ontwikkeling met een beperkt karakter die zich afspeelt op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen. Diverse uitgevoerde onderzoeken (externe veiligheid, milieu, archeologie, conventionele explosieven, flora en fauna) laten zien dat er zich vanuit die aspecten geen belemmeringen voor doen.
Het nieuwste ontwerp van de Willem Tomassentunnel is voorgelegd aan de belangenvereniging en de voetbalvereniging Hooglanderveen. De belangenvereniging is positief over de tunnel. De voetbalvereniging Hooglanderveen kan zich vinden in de aanleg van de tunnel, als de veiligheid van de tunnel in alle opzichten wordt gewaarborgd. Over de aanleg van de tunnel zijn er twee informatiebijeenkomsten plaats gevonden. Er zijn veel positieve reacties over de aanleg van de tunnel, waaronder vanuit de fietsersbond. Wel zijn er op een aantal punten opmerkingen gemaakt, waaronder over de verkeersveiligheid. Deze opmerkingen zijn verzameld en bekeken wordt of in het ontwerp nog optimalisaties kunnen worden gedaan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 26 oktober 2018 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Bro te reageren op het plan:
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan “Willem Tomassen fietstunnel” in het kader van het vooroverleg zijn er binnen de gegeven reactietermijn 3 reacties ontvangen:
De provincie Utrceht heeft geen opmerkingen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
Reactie geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen
De gemeente Nijkerk heeft geen opmerkingen
RWS geeft aan dat de taken en belangen als wegbeheerder - door dit plan - niet direct worden beïnvloed. Wel is er een aandachtspunt vanuit het omgevingsmanagement van project A28/A1 Knooppunt Hoevelaken. Het is belangrijk dat er wordt zorggedragen voor realistische verwachtingen van omwonenden en (toekomstige) gebruikers van de fietsroute. Omstreeks de geplande oplevering van de Willem Tomassentunnel ontstaat er vanuit project A28/A1 Knooppunt Hoevelaken hinder op kruisende verbindingen, zoals de Brenninkmeijerlaan en de Van Tuyllstraat. Het is wenselijk dat in de communicatie vanuit de gemeente Amersfoort wordt duidelijk gemaakt dat er na oplevering van de fietstunnel enige hinder kan optreden, zodat goed verwachtingsmanagement geborgd is.
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Na de reactietermijn constateerde de VRU dat zij inhoudelijke akkoord is onder de voorwaarde dat de aanwezige bassins aan beide zijden van het spoor als zodanig worden gehandhaafd want dan is er geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen ten behoeve van de bereikbaarheid en/ of bluswatervoorzieningen.
Reactie: De constatering geeft geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen
omdat de waterpartijen aan beide zijde van het spoor worden gehandhaafd en tevens
bereikaar blijven.
De reactie van het Waterschap Vallei en Veluwe was te laat om in de besluitvormingsstukken van het ontwerp mee te nemen. De (ambtelijke) reactie van de gemeente is hieronder echter wel in cursief opgenomen.
Conclusie 3.1.1. Bro reacties
Het artikel 3.1.1 Bro overleg geeft geen aanleiding tot aanpassing van het concept-ontwerpbestemmingsplan “Willem Tomassen fietstunnel”.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 28 december 2018 t/m donderdag 7 februari 2019 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad.
Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 26 maart 2019 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 5950600 het bestemmingsplan “Willem Tomassen fietstunnel” vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.