direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied West, partiële herziening Neerzeldertseweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00156-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Planbeschrijving

1.1 Aanleiding

Door Van Westreenen, adviseurs voor het buitengebied is namens zijn cliënt, wonende en bedrijf houdend aan de Neerzeldertseweg 4, een verzoek ingediend om het bestemmingsplan Buitengebied West partieel te herzien. Deze agrariër wil zijn bedrijf uitbreiden met een stal voor het houden van 40.000 vleeskuikens. Naast het bouwen van de nieuwe stal, is het ook gewenst om een nieuwe mestopslag te mogen bouwen. De uitbreiding is nodig om het bedrijf toekomstbestendig te maken en financieel gezond te houden. Voor het perceel is tevens een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld.

Om dit plan uit te kunnen voeren is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied West opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Hoogland West is het gebied gelegen ten westen van Amersfoort Noord, begrensd door de Rijksweg A1 in het noorden, de Bunschoterstraat in het oosten, in het zuiden door de rivier de Eem en in het westen door de gemeentegrenzen van Soest en Baarn. Het perceel Neerzeldertseweg 4 ligt aan de noordoostkant van Hoogland West.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0001.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0002.jpg"

Ligging in Hoogland West Ligging Neerzeldertseweg 4

1.3 Bestaande situatie

Op het perceel Neerzeldertseweg 4 is een pluimveebedrijf gevestigd. Er zijn in de bestaande situatie twee pluimveestallen aanwezig, waarin in totaal 63.000 vleeskuikens gehouden mogen worden. Naast de stallen is er tevens een mestopslag aanwezig als mede een werktuigenloods. De houder van het pluimveebedrijf woont in de op het perceel aanwezige agrarische bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0003.jpg"


Langs de huidige kavelgrenzen zijn boomsingels aanwezig waarmee de pluimveestallen worden omsloten. Rondom de bedrijfsgebouwen is sprake van verharding, voor het overige bestaan de gronden uit weiland en is er sprake van een tuininrichting bij de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0005.png"

1.4 Nieuwe situatie

Het huidige pluimveebedrijf wordt uitgebreid met een extra pluimveestal voor het houden van 40.000 vleeskuikens. Deze nieuwe stal wordt gebouwd ten westen van de aanwezige stallen. Achter de nieuwe stal wordt tevens een nieuwe, overdekte mestopslag gebouwd.

Gelet op de maatschappelijke vraag naar meer 'welzijnsvriendelijk' kippenvlees, zullen de dieren in de nieuwe stal op een manier gehouden worden zodat aan deze vraag kan worden voldaan. Dit zou bijvoorbeeld het 'kip van morgen principe' kunnen zijn, waarbij de dieren meer ruimte hebben, er graankorrels worden verstrekt en er strobalen in de stallen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0006.jpg"

Naast het bouwen van de nieuwe pluimveestal en mestopslag is ook gedacht aan de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het geheel. De huidige bomensingels blijven gehandhaafd, wat betekent dat er tussen de bestaande stallen en de nieuwe stal een bomensingel blijft staan. Ten westen van de nieuwe stal wordt een elzenrij geplant en aan de voorzijde van de stal komt een fruitboomgaard. Met de agrariër is de afspraak vastgelegd dat de bij het bedrijf behorende weilanden vrij blijven van het telen van maïs.

1.5 Geldend bestemmingsplan

Op 20 december 2011 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan 'Buitengebied West' (NL.IMRO.0307.bpbgebwest-0301) vastgesteld. Ter plaatse van het perceel Neerzeldertseweg 4 hebben de gronden volgens dit plan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open Slagenlandschap'. Het perceel heeft de nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0007.jpg"

Uittreksel bestemmingsplan Buitengebied West

De gewenste uitbreiding van het agrarisch bedrijf is voorzien aan de westkant van het bedrijf, buiten het bestaande bouwvlak. Gelet hierop is gevraagd het geldende bestemmingsplan partieel te herzien en het bouwvlak te vergroten.

De uitbreiding van het pluimveebedrijf is nodig om het bedrijf toekomstbestendig te maken en financieel gezond te houden. Met het huidige aantal dieren ligt het bedrijf ver onder het landelijk gemiddelde. Om een volwaardig inkomen uit het bedrijf te kunnen blijven halen is het noodzakelijk om het aantal dieren te vergroten. Daarnaast is het ook van belang het bedrijf toekomstbestendig te maken gelet op de aanwezige bedrijfsopvolger.

Gezien het belang van de bedrijfsvoering, het gegeven dat het plan ruimtelijk en landschappelijk goed wordt ingepast en het nieuwe bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 hectare, is besloten om medewerking te verlenen. Voorliggende partiële herziening Neerzeldertseweg 4 voorziet in de planologisch-juridische verankering van de gewenste uitbreiding.

Hoofdstuk 2 Omgevingsaspecten

 

2.1 Algemeen

Deze voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied West betreft een wijziging van de verbeelding waarbij het gaat om het vergroten van het bouwvlak voor het perceel Neerzeldertseweg 4. Daarnaast wordt een aanduiding toegevoegd, gekoppeld aan een kleine toevoeging in de regels. Hiermee wordt vastgelegd dat het gebied tussen de nieuwe mestopslag en de bestaande opslagloods vrij blijft van bebouwing.

Binnen het gehele plangebied Buitengebied West vinden geen relevante wijzigingen plaats van het geldende beleid, de bestemmingen of de regelgeving. De toelichting en regels van het bestemmingsplan Buitengebied West blijven dan ook onverkort van kracht. Deze zijn te vinden door te klikken op de volgende link.

De paragrafen in dit hoofdstuk dienen gezien te worden als een aanvulling op het geldende bestemmingsplan. Alleen de nieuwe beleidsaspecten en de onderzochte omgevingsaspecten die relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling worden hier beschreven.

2.2 Beleid

Provinciale ruimtelijke structuurvisie

Het perceel Neerzeldertseweg 4 ligt in het plangebied van het voormalige Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Dit plan is opgenomen in de Provinciale ruimtelijke structuurvisie van Utrecht. Ter plaatse is sprake van een verwevingsgebied. Op grond van genoemde structuurvisie en de Provinciale verordening is het mogelijk om een intensieve veehouderij in een verwevingsgebied tot maximaal 60% uit te breiden. Hieraan zijn diverse voorwaarden verbonden welke betrekking hebben op een goede landschappelijke inpassing en een bijdrage aan de verbetering van het dierenwelzijn, milieubelasting en volksgezondheid.

Het huidige bouwvlak van het perceel Neerzeldertseweg 4 wordt met de bouw van de nieuwe pluimveestal niet meer dan 60% vergroot. Verder is sprake van een landschappelijke inpassing en wordt door de toepassing van een emissiearm stalsysteem voorzien van een warmtewisselaar een verbetering bereikt voor wat betreft de milieubelasting en de volksgezondheid. Ook is er sprake van een verbetering van het dierenwelzijn doordat de vleeskuikens in de nieuwe situatie meer ruimte krijgen.

Geconcludeerd mag worden dat het plan in overeenstemming is met het uitgangspunt van het provinciale beleid en de provinciale verordening.

2.3 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Als basis wordt hiervoor de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering gehanteerd met daarnaast de individueel van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving.

VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'

De richtafstand uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Een pluimveehouderij valt onder milieucategorie 4.1, waarbij een richtafstand van 200 meter geldt. De voor deze richtafstand bepalende factor voor een pluimveehouderij is geurhinder. De nieuwe pluimveestal staat op een afstand van circa 260 meter van de dichtstbijgelegen bedrijfswoning die hoort bij het bedrijf op nummer 10. De dichtstbijgelegen woningen binnen de bebouwde kom bevinden zich op een afstand van ruim 800 meter van het bedrijf. De richtafstand uit de VNG-Brochure wordt ruimschoots gehaald, wat betekent dat de uitbreiding in overeenstemming mag worden geacht met een goede ruimtelijke ordening.

2.4 Geur

In het kader van de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting (milieu) vindt ook een toets plaats van de geur afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen. Hierbij is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader. De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Vleeskuikens hebben een vastgestelde geuremissiefactor. Daarnaast maakt de wet onderscheid in de ligging van de veehouderij in of buiten een concentratiegebied en de ligging van de geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom. De gemeente Amersfoort is gelegen in concentratiegebied Oost.

Dieren met geuremissiefactoren

Op grond van artikel 3, lid 1, van de Wgv moet worden bepaald of wordt voldaan aan de norm voor de geurbelasting. In een concentratiegebied geldt ter plaatse van een geurgevoelig object een norm voor de geurbelasting van 3,0 odour units/m3 binnen de bebouwde kom en een norm van 14,0 odour units/m3 buiten de bebouwde kom. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. De geuremissie per dierenverblijf van de aangevraagde veebezetting is berekend en weergegeven in de volgende tabel.

RAV-categorie en diersoort   aantal dieren   geuremissiefactor
(odour units/ seconde/dier)  
geuremissie
(odour units/ seconde)  
E 5.11+K 7.7
stal 1  
Vleeskuikens, luchtmengsysteem met warmtewisselaar 13%   30.000   0,33   9900  
E 5.11+K 7.7
stal 2  
Vleeskuikens, luchtmengsysteem met warmtewisselaar 13%   33.000   0,33   10890  
E 5.11+K 7.6
stal 3  
Vleeskuikens, luchtmengsysteem met warmtewisselaar 13%   40.000   0,33   13200  
totaal   33990  

Met het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' is met de aangepaste diameter en uitreedsnelheid berekend of aan de norm voor de geurbelasting wordt voldaan. In volgende tabel is dit samengevat.

locatie   geurnorm
(odour units/m3)  
geurbelasting
(odour units/m3)  
Tankstation A1 de Slaag   14,0   1,6  
Amersfoortseweg 29   14,0   2,6  
Lodijk 3 Bunschoten   14,0   1,8  
Forelflat*   3,0   1,5  
Forel 86   3,0   1,5  

*Voor de rand van de wijk Nieuwland is uitgegaan van het appartementencomplex aan de Forel met als omschrijving Forelflat.

Uit de berekening blijkt dat aan de norm voor de geurbelasting wordt voldaan.

Gevel – gevelafstanden

Voor alle stallen gelden minimumafstanden tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object (artikel 5 Wgv). Voor buiten de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 25 meter en voor binnen de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten (woning) geldt een minimumafstand van 50 meter. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning buiten de bebouwde kom en de buitenzijde van het meest nabijgelegen dierenverblijf bedraagt circa 250 meter, zodat aan de vereiste afstand van 25 meter wordt voldaan. Binnen 50 meter is geen sprake van een bebouwde kom. De dichtstbijzijnde woning die gelegen is binnen de bouwde kom bevind zich in het appartementencomplex aan de Forel. De afstand tussen dit appartementencomplex en het bedrijf bedraagt circa 830 meter.

Geconcludeerd mag worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf met een extra pluimveestal.

2.5 Luchtkwaliteit

Binnen de inrichting kan fijn stof vrijkomen bij met name het afleveren van veevoeder en door het ventileren van de stallen. In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd. Een voorgenomen ontwikkeling is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar, wanneer in ieder geval aan één van de volgende voorwaarde wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet In Betekenende Mate

Als sprake is van een beperkte toename van luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009 is de definitie NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 µg/m3 (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding NIBM is. Deze staan in onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee de veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekenende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl (versie maart 2017) kan worden uitgerekend of de totale toename in de emissie onder de NIBM grens blijft.

De getallen in de tabel zijn worst-case genomen inclusief een veiligheidsmarge. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de uitbreiding zeker NIBM. Wanneer de toename in emissie in grammen hoger is dan in de tabel opgenomen is het project mogelijk NIBM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0008.png"

De toename van fijn stof op onderhavige inrichting is 600.000 gram. Op basis van bovenstaande tabel dient de afstand om de term "niet in betekenende mate" te mogen gebruiken circa 105 meter te bedragen. Binnen die afstand bevindt zich geen woning. De uitbreiding is derhalve NIBM en dus kan een volledige ISL3a berekening achterwege worden gelaten. Voor een volledig beeld is echter alsnog een berekening gemaakt om per woning daadwerkelijk de fijn stof belasting te toetsen aan de grenswaarden.

Toetsing aan grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Lokale bronnen kunnen zorgen voor een extra bijdrage aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer, het scheepvaartverkeer en lokale puntbronnen.

De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 in de lucht ter hoogte van blootstellinglocaties is 40 µg/m3. De dagnorm voor PM10 bedraagt 50 µg/m3. Deze norm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden. Voor de gewenste situatie is, met behulp van het ISL3a-model, de PM10-concentratie berekend.

Voordat toetsing aan de luchtkwaliteitseisen plaatsvindt moet de berekende fijn stof concentratie handmatig worden gecorrigeerd voor de natuurlijke aanwezigheid van fijne zeezoutdeeltjes in de lucht. Door het ministerie van VROM zijn er lijsten opgesteld waarin per gemeente is bepaald met hoeveel microgram de jaargemiddelde PM10 concentratie mag worden verlaagd. Volgens bijlage 5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit bedraagt de zeezoutcorrectie voor gemeente Amersfoort 2 µg/m3.

Omdat de natuurlijk aanwezigheid van zeezout eveneens een bijdrage vormt voor het aantal overschrijdingsdagen mogen de berekende aantallen overschrijdingsdagen altijd met 2 dagen worden gereduceerd.

De uitslag van de berekening (exclusief genoemde correcte en exclusief dubbeltelcorrecte staat weergegeven in de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0009.png"

Uit de berekening blijkt dat ruimschoots voldaan kan worden aan de jaargemiddelde concentratie van fijnstof.

2.6 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Bij de voorliggende ontwikkeling wordt het bedrijf uitgebreid met een pluimveestal en worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd in de zones als bedoeld in de Wgh. Een akoestisch onderzoek kan op dit punt achterwege blijven.

Als gevolg van de activiteiten van het pluimveebedrijf wordt er wel geluid vanuit het bedrijf naar de omgeving uitgestraald. Hierbij gaat het met namen om geluid dat wordt veroorzaakt door aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens en tractoren voor de aanvoer van diervoeders en grondstoffen, het aan- en afvoeren van dieren, stalventilatoren, de afvoer van mest, kadavers en afvalstoffen.

Door de bouw van de nieuwe pluimveestal neemt de afstand tot de dichtstbijgelegen woning van derden (Neerzeldertseweg 10) af met een toename van geluid betekent voor deze woning. Echter, de nieuwe stal heeft ook weer een afschermende werking voor het geluid van de aanwezige stallen.

De woning van nummer 10 ligt op een afstand van circa 260 meter van het bedrijf. Deze afstand is voldoende groot om vast te mogen stellen dat er geen sprake zal zijn van nadelige effecten op deze woning.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijf met de gewenste pluimveestal.

2.7 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit, zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

In het voorliggende geval gaat het om een uitbreiding van het aanwezige agrarisch bedrijf met een pluimveestal en een mestopslag. De locatie van het bedrijf wordt volgens de bodemkwaliteitkaart Amersfoort als onverdacht aangemerkt. Daarnaast gaat het hier om ruimtes die niet geschikt en bedoeld zijn voor menselijk verblijf langer dan 2 uur. Dit betekent dat het voor deze ontwikkeling niet nodig is een bodemonderzoek te verrichten. Geconcludeerd mag worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.

2.8 Natuurwaarden

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming inwerking getreden. Met deze wet zijn alle bepalingen met betrekking tot bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samenbracht in één wet. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Verder implementeert de wet diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wet natuurbescherming voorziet in:

  • vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur
  • decentralisatie van bevoegdheden naar provincies
  • een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

De belangrijkste beschermde natuurwaarden in de Wet natuurbescherming zijn:

  • beschermde natuurgebieden (Natura 2000 gebieden);
  • aangepaste soortenlijst beschermde planten en dieren;
  • expliciete vermelding intrinsieke waarde van natuur;
  • algemene zorgplicht voor natuurgebieden en in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving;
  • actieve soortenbescherming.

Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook de bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.

2.8.1 Natuurwaarden aan de Neerzeldertseweg 4

Flora en fauna

Door middel van een quick scan flora en fauna is in het kader van de Wet natuurbescherming onderzocht of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en /of diersoorten en leefgebieden. In de quickscan is de locatie gescreend op de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. Er is gestart met een bronnenonderzoek en vervolgens is de locatie bezocht. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de soortenbescherming en zeer beperkt op het gebiedsbeschermingsdeel van de wet.

De resultaten van de quickscan zijn te vinden in het rapport van 15 mei 2017 'Neerzeldertseweg 4 te Hoogland, Quickscan flora en fauna in het kader van de Wet natuurbescherming'. Dit onderzoek maakt als Bijlage 1deel uit van deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat in de onderzochte situatie procedurele gevolgen niet direct zijn uit te sluiten.

  • Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht;
  • Een ontheffing het kader van de Wnb is vooralsnog niet noodzakelijk;
  • Voor algemeen voorkomend soorten geldt een algemene provinciale vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft;
  • De zorgplicht is altijd van toepassing.

Hiermee mag geconcludeerd worden dat het flora- en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoering van de voorgenomen uitbreiding van het pluimveebedrijf.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De Wet natuurbescherming bepaalt dat nieuwe of uitbreidingen van bestaande economische activiteiten moeten worden getoetst op hun effect op de Natura 2000 gebieden. In veel van deze gebieden vormt de neerslag van stikstof een grote bedreiging voor stikstofgevoelige natuur.

Op het bedrijf rust al een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ). Ook voor de nieuwe situatie is een vergunning gevraagd bij Gedeputeerde Staten en intussen verleend. In de nieuwe situatie is er sprake van een afname van stikstofemissie en –depositie. Vastgesteld is dat de beoogde activiteiten ter plaatse niet kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de relevante Natura 2000 gebieden en geen significant effect kan hebben op de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen.

2.9 Archeologie

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving opgenomen. In lijn met deze wetgeving heeft Amersfoort een archeologische beleidskaart vastgesteld, waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen /bodemverstorende projecten.

De beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

In de bestemmingsplannen is een regeling opgenomen voor de archeologische monumenten op, voor zover die niet al zijn beschermd via de Monumentenwet. Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie is gekozen voor het opnemen van een dubbelbestemming. Hiermee komt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de mede bestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Ter plaatste van het perceel Neerzeldertseweg 4 geldt volgens het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dit betekent dat het hier gaat om een gebied met een lage archeologische verwachting dat ook niet in de buurt van vindplaatsen ligt. Voor deze gebieden geldt dat in gevallen er sprake is van een bodemingreep dieper dan 30 cm, maar kleiner dan 10.000m² een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven. De gewenste ontwikkeling voldoet hier aan. Verder ligt het ook niet in de lijn der verwachting dat er tijdens de bouw van de nieuwe pluimveestal en mestopslag archeologische resten worden aangetroffen. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig en vormt geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

2.10 Externe veiligheid - bedrijf

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes (wegen, spoor, water of leidingen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vanuit het beleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van kwetsbare objecten (grenswaarde) en beperkt kwetsbare objecten (richtwaarde). Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Van belang zijnde regelingen hierbij zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (24 uur per dag, gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).

Opslag propaan

Het bedrijf heeft een opslagtank voor propaan met een inhoud van 18.000 liter. Voor deze tank is de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 19 (PGS 19), opslag van propaan van toepassing. Dit is een richtlijn voor brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige stationaire opslag van propaan. De opslagtank staat nabij de bestaande houtsingel. Op basis van de PGS 19 dienen de leidingen beschermd te zijn tegen wortelgroei.

De opslag van propaan in een hoeveelheid meer dan 13 m3 valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De afstanden voor het plaatsgebonden risico van bovengrondse opslag van propaan zijn vermeld in tabel 10 van bijlage 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Voor de PR contouren betreft dit de volgende tabel.

Doorzet   Aftrap  
Inhoud reservoir [m3]   <100 m3/jaar   100-300 m3/jaar   300-600 m3/jaar  
13 tot 20 bovengronds)   25   35   45  

Afstand tot PR 10-6/jaar contour voor zowel bovengrondse reservoirs (in meters vanaf het insluitsysteem)

De doorzet van het gasgebruik is niet vastgelegd. Het meest nabij gelegen beperkt kwetsbare object betreft een stal op een afstand van circa 260 meter. Het bestemmingsplan voorziet niet in de nieuwbouw van nieuwe bestemmingen binnen deze afstand. Gezien de afstanden genoemd in de wordt geconcludeerd dat er ruimschoots wordt voldaan aan het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico is aangegeven in tabel 1 van bijlage 2 van de (Revi). Het invloedsgebied komt overeen met de afstand waarbij nog 1% van de aanwezigen personen komt te overlijden. Deze afstand is 150 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Hieruit volgt dat er geen groepsrisico aanwezig is ten gevolge van de opslag van propaan.

2.11 Externe veiligheid - gasleiding

Op 17 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan 'Buitengebied West, partiële herziening gastransportleiding en geluidzone' vastgelegd. Hiermee is de gastransportleiding zoals gelegen aan de noordkant van het perceel Neerzeldertseweg 4 planologisch-juridisch verankerd. In dit kader is een risicoanalyse uitgevoerd waarin plaatsgebonden- (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn beschouwd. De rapportage zoals bij dit bestemmingsplan is opgesteld is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

Geconcludeerd is dat het PR voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Er vind geen overschrijding plaats van de maatgevende norm voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.

Het GR is kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Voor het GR geldt dat er geen scenario bestaat met 10 of meer slachtoffers. Hierdoor is er in het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van GR.

Voor de uitgebreide toelichting over deze gasleiding wordt verwezen naar de betreffende toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied West, partiële herziening gastransportleiding en geluidzone', welke als Bijlage 3 bij dit plan is opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige gasleiding geen belemmering vormt voor de uitbreiding van het pluimveebedrijf aan de Neerzeldertseweg.

2.12 Conventionele explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een historisch vooronderzoek laten uitvoeren voor wat betreft de mogelijk aanwezige explosieven. Uit dit onderzoek blijkt dat het perceel Neerzeldertseweg 4 niet binnen verdacht gebied gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00156-0301_0010.png"

2.13 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

2.13.1 Situatie in het plangebied

In de nieuwe situatie wordt een duiker aangebracht ter plaats van de bestaande sloot. Dit omdat het na realisatie van de stal te complex is om de sloot in originele staat te herstellen. De stal wordt op peil gebouwd, de slootkant moet vervolgens aangeheeld worden, er is echter praktisch gezien geen ruimte voor machines om dit te kunnen doen, gelet op de aanwezigheid van de bestaande houtwal die gehandhaafd wordt. Bovendien zou in de toekomst het schoonmaken van de sloot eveneens onmogelijk zijn door diezelfde houtwal. Het plaatsen van een duiker ligt dan ook voor de hand. Op deze manier wordt het stromingsprofiel geborgd. Bovendien kan de hemelwaterafvoer van de stal hier direct op aangesloten worden.

De watercompensatie voor de toename aan verharding op dit erf zal, conform eis, geschieden door de westelijk gelegen sloot (waarnaast bomen worden aangeplant) enigszins te verbreden. Verder wordt de greppel verbreed voor de benodigde watercompensatie.

In de 'Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven' is opgenomen dat er geen ondergrenzen zijn voor waterbesparing. Of waterbesparing relevant is, is sterk afhankelijk van de plaatselijke situatie. Jaarlijks wordt 8.500 m3 grondwater verbruikt. Het water wordt in hoofdzaak gebruikt als drinkwater voor het pluimvee en voor schoonmaakdoeleinden. Volstaan is met een registratievoorschrift, doelvoorschriften, het gebruik van een hogedrukreiniger voor het reinigen van de stallen, het periodiek onderhouden van de drinkwaterinstallatie en het opsporen en repareren van lekken. Hiermee is ook voldaan aan de maatregelen die in de BREF intensieve veehouderij zijn genoemd.

Binnen het bedrijf komt afvalwater vrij afkomstig van het schoonmaken van stallen en huishoudelijk afvalwater. Dit water wordt geloosd in een opvangput en als meststof gebruikt. Aangezien geen bedrijfsafvalwater op de gemeentelijke riolering wordt geloosd, zijn er geen lozingsvoorschriften van toepassing.

Reactie van het Waterschap

De plannen zijn voor wat betreft het aspect water voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Zij hebben vastgesteld dat er voor wat betreft hemelwaterafvoer rekening gehouden wordt met compenserende maatregelen voor de toename van verhard oppervlak. Voor de hoeveelheid gewenste berging wordt uitgegaan van een bui die eens in de 100 jaar voorkomt. Dit komt min of meer overeen met een bui van 60mm/twee uur. Vertraagde afvoer naar een te verbreden sloot lijkt hiervoor een geschikte oplossing. De uitwerkingsdetails hierover en over de aan te brengen duiker zullen aan de orde komen tijdens de aanvraag van de watervergunning. Over het voorliggende bestemmingsplan heeft het waterschap geen verdere opmerkingen.

2.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In categorie D14 onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn drempel waarden vermeld van aantallen dieren, waarboven bij oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken metsten of houden van dieren, moet worden beoordeeld of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt.

De drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht wordt overschreden indien een installatie wordt opgericht of een uitbreiding betreft voor het houden van meer dan 40.000 stuks pluimvee (zie categorie D 14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage). In de nieuw te bouwen stal worden 40.000 vleeskuikens gehouden zodat ook deze stal niet wordt aangemerkt als een installatie voor het houden van meer dan 40.000 stuks pluimvee. Omdat de genoemde drempelwaarde niet wordt overschreden resteert een vormvrije m.e.r.-beoordeling waarin wordt getoetst of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Dit betekent dat op grond van artikel 2, lid 5, van het Besluit milieueffectrapportage er een verplichting is tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wm, wat inhoudt dat er een beoordeling nodig is of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt.

Op 20 juni 2017 is er een verzoek om een vormvrije m.e.r.-beoordeling ingediend waarover op 6 september 2017 een besluit genomen is. Geconcludeerd is dat de kenmerken van de potentiële effecten van de voorgenomen activiteit geen negatieve gevolgen voor milieu hebben. Het is dan ook niet noodzakelijk dat er voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu volgens de Wabo een milieueffectrapport (MER) wordt gemaakt. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit maakt als Bijlage 4 onderdeel uit van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een rol.

3.1 Economisch

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij deze kosten anderszins verzekerd zijn.

Met initiatiefnemer is een overeenkomst van grondexploitatie gesloten. Hierin is vastgelegd dat de kosten die verband houden met de grondexploitatie van dit plan, inclusief planschade, voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. De leges voor het behandelen van de aanvraag omgevingsvergunning worden op grond van de legesverordening in rekening gebracht. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd en kan het als economisch uitvoerbaar worden beschouwd.

3.2 Maatschappelijk

Naast de verplichte communicatie momenten die de Wet ruimtelijke ordening vraagt, is het van belang om ook met de direct belanghebbenden te communiceren over plannen. In dit kader heeft initiatiefnemer de plannen besproken met zijn directe buren van nummer 10. Zij hebben vervolgens schriftelijke verklaard geen bezwaar te hebben tegen de gewenste uitbreiding van het bedrijf. Gelet op het feit dat er verder geen belanghebbenden zijn in de directe nabijheid van het bedrijf, wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

Reactie: het perceel van initiatiefnemer is zeer vrij gelegen. De enige buren binnen de invloedssfeer van het bedrijf betreft het echtpaar Smink – Kok, zij wonen op 200 meter afstand (in westelijke richting). Initiatiefnemer is met de plattegrondtekening van de beoogde situatie bij hen geweest en heeft middels een keukentafelgesprek zijn plannen toegelicht. Initiatiefnemer en zijn buren leven in goede verstandhouding met elkaar, zij hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen uitbreiding. Ter vastlegging hiervan hebben zij een document opgesteld waarin zulks verwoord is en bevestigd middels ondertekening.

3.3 Juridisch

3.3.1 De procedure

Wettelijk vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Aangezien het hier gaat om een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf dat in overeenstemming is met het provinciaal beleid, is vastgesteld dat er geen provinciaal belang in het geding is. Verder is met het Waterschap overleg gevoerd over de plannen, waarna zij de uitbreiding geaccordeerd hebben. Hiermee is voldaan aan het gestelde in artikel 3.1.1 van het Bro.

3.3.2 Deze partiële herziening

Het bestemmingsplan 'Buitengebied West - Partiële herziening Neerzeldertseweg 4' bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels en gaat vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding wordt de besteming van de gronden aangegeven via een combinatie van coderingen, arceringen en lijnen. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels.

Voor het perceel Neerzeldertseweg 4 blijft de bestaande bestemming 'Agrarisch met waarden - Open slagenlandschap', met nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. gehandhaafd. Het bouwvlak is vergroot zodat de gewenste uitbreiding mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast is een aanduiding toegevoegd, gekoppeld aan een kleine toevoeging in de regels. Hiermee wordt vastgelegd dat het gebied tussen de nieuwe mestopslag en de bestaande opslagloods vrij blijft van bebouwing.

De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West' zijn, op genoemde aanvulleing, onverkort van toepassing op het voorliggend plan. Van belang zijn dan met name de bepalingen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open slagenlandschap'. Hierom zijn de regels die horen bij deze bestemming als bijlage bij de regels van deze partiële herziening gevoegd.

Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan "Buitengebied West - Partiële herziening Neerzeldertseweg 4', krijgen de verbeelding en de regels hetzelfde rechtskarakter als de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West'. Zij worden dan geacht daarvan deel uit te maken.

Vaststelling bestemmingsplan

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure). Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied West - Partiële herziening Neerzeldertseweg 4' heeft met ingang van donderdag 13 september tot en met woensdag 24 oktober 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen.

De bekendmaking is gepubliceerd in de Stadsberichten, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Er is één zienswijzen ingediend welke is samengevat en behandeld in het raadsvoorstel bij het vaststellingsbesluit. De zienswijzen heeft geleid tot een geringe aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op dinsdag 18 december 2018 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3.4 Handhaving

Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).