Plan: | Chw bestemmingsplan Noack Soesterweg 564 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00150-0301 |
De locatie Noack ligt in Amersfoort in de wijk Soesterkwartier aan de Soesterweg 564. De locatie dankt zijn naam aan de vleesconservenfabriek Noack die hier gevestigd was. Deze fabriek is gebouwd in 1916.
In de jaren 60 van de vorige eeuw werd de vleesfabriek van Noack gesloten. Tot 1980 huisvestte het complex vleesfabriek Manon. Daarna is het gebouw tot 2005 in gebruik geweest bij boekhandel De Slegte. Vanaf 2005 waren er diverse bedrijven gevestigd.
In 2017 wordt het gebouwencomplex gesloten. Een deel ervan wordt door brand verwoest in november 2017. Eind 2017 en begin 2018 zijn de restanten van de bebouwing gesloopt.
Afbeelding: gebouwencomplex Noack gezien vanaf de Soesterweg
In 2017 is het gebouwencomplex van Noack aangekocht door RW MorgenWonen III B.V. te Rijssen en RW Amersfoort B.V. te Amersfoort, die op het terrein 78 woningen willen bouwen.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van die woningen, de bijbehorende bouwwerken, de aanleg van de wegen, de parkeervoorzieningen en het groen en water.
De locatie Noack ligt in de wijk Soesterkwartier. Het Soesterkwartier bevindt zich aan de westkant van Amersfoort. Kenmerkend voor deze wijk is de geïsoleerde ligging ten opzichte van de rest van de stad. De wijk ligt ingeklemd tussen het spoorwegemplacement aan de zuidzijde en het bedrijventerrein 'Isselt' aan de noordzijde. Verder is de groene zone (de zogeheten 'Groengordel') in het noorden een heldere afscheiding tussen het Soesterkwartier en de Amsterdamseweg.
De locatie Noack ligt in het uiterste zuidwesten van de wijk Soesterkwartier.Aan de zuidkant van het gebied ligt het spoor (opstelterrein Bokkeduinen en spoorlijn Amersfoort-Amsterdam) en aan de noordkant ligt de Soesterweg.
Afbeelding: plangebied locatie Noack
Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 14.000 m².
De locatie Noack ligt in het gebied van het geldende bestemmingsplan Soesterkwartier (vastgesteld door de raad op 20 december 2011). De gronden zijn daarin bestemd voor 'Bedrijf'. Ze liggen volgens het bestemmingsplan bovendien in de geluidszone van het NS-rangeeremplacement.
Afbeelding: uitsnede van de locatie Noack uit het geldende bestemmingsplan
Soesterkwartier
Dit bestemmingplan is een zg. bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.
Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met zo'n bestemmingsplan met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n plan in feite het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt kansen om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede
ruimtelijke ordening'. Dat betekent dat in het traditionele bestemmingsplannen alleen regels met een ruimtelijke relevantie kunnen worden opgenomen. Het Bu Chw en de nieuwe Omgevingswet bevatten een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en
een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit, uitvoerbaarheid etc worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.
Om duidelijk aan te geven dat er met dit bestemmingsplan sprake is van een aparte planfiguur in de ruimtelijke ordening, wordt niet gesproken over het bestemmingsplan Noack Soesterweg 564 maar over het Chw bestemmingsplan Noack Soesterweg 564.
Artikel 7c in samenhang met artikel 7g van het Bu Chw biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte juni 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is met een rode kleur aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 van deze toelichting (Juridische planbeschrijving) wordt nader op de toepassing van de 'verbrede reikwijdte' ingegaan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande en de nieuwe situatie in hoofdstuk 2 en geeft een overzicht van de beleidskaders in hoofdstuk 3. De omgevingsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het gebouwencomplex Noack huisvestte een vleesconservenfabriek. Vanaf 1980 tot 2005 was het gebouw in gebruik bij boekhandel De Slegte. Daarna waren er diverse bedrijven gevestigd. In 2017 is het gebouwencomplex gesloten. Een deel ervan wordt door brand verwoest in november 2017.
Afbeelding: luchtfoto van het gebouwencomplex Noack gezien vanaf de Soesterweg
In 2017 is het gebouwencomplex van Noack aangekocht door RW MorgenWonen III B.V. te Rijssen en RW Amersfoort B.V. Het gebouwencomplex is begin 2018 gesloopt.
In opdracht van de eigenaren van de Noack-locatie is door IMOSS stedenbouw,
landschap, buitenruimte te Amersfoort een stedenbouwkundig plan voor de locatie Noack opgesteld (Stedenbouwkundig plan voormalig Noack-terrein,29 juni 2018).
Dat plan voorziet in de bouw van in totaal 78 woningen, waarvan 48 grondgebonden rijwoningen en 30 appartementen in de sociale huur. De grondgebonden woningen zijn (middel)dure huurwoningen.
Het stedenbouwkundige plan vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan.
Afbeelding: verkaveling stedenbouwkundig plan
Ruimtelijke context plangebied
Het gebied van het bestemmingsplan bevindt zich binnen bestaand stedenbouwkundig weefsel en wordt omringd door gebieden met een grote diversiteit. In het verlengde van het Noack-terrein ligt het gebied dat wordt ontwikkeld binnen het Masterplan Wagenwerkplaats. De entree van het westelijke gedeelte van de Wagenwerkplaats loopt door het terrein van Noack. Dat vraagt om een integraal concept van beide gebieden. Het Noack-terrein is de ontbrekende schakel tussen de omgeving en het stoere, industriële karakter van de Wagenwerkplaats. Het is een overgangsgebied. Binnen het plan wordt in stedenbouwkundige zin gezorgd voor een overgang die het gebied schakelt aan het Soesterkwartier.
Stedenbouwkundige visie
Het stedenbouwkundig plan kent 3 speerpunten: de hoogwaardige entreefunctie naar de Wagenwerkplaats, de aansluiting met de bebouwing in het Soesterkwartier en de groene verbinding (ruggengraat) tussen het Soesterkwartier en de Wagenwerkplaats. Het plan kent daardoor twee 'gezichten'. Een voorgevel aan de Soesterweg en een entree naar de Wagenwerkplaats.
De route naar de Wagenwerkplaats is een hoogwaardige entree, die wordt benadrukt door de inrichting van deze route en het park. De weg vormt voor een deel een groene verbinding en de fietsverbinding naar de Wagenwerkplaats. De architectuur van het appartementencomplex refereert aan de stoere industriële uitstraling van de Wagenwerkplaats. Het complex wordt een schakel tussen het Soesterkwartier en de Wagenwerkplaats.
Een belangrijke structuur langs het Noack-terrein is de Soesterweg. Deze weg heeft een kenmerkende laanstructuur en een breed profiel. De woningen aan de noordkant van de weg hebben een diepe voortuin en een kenmerkende jaren 30-architectuur.
Op de Wagenwerkplaats staan industriële gebouwen. De nieuwe woningen aan de zuidzijde op het Noack-terrein krijgen een vergelijkbare uitstraling. De accentbebouwing op hoek is opvallend, maar valt niet uit de toon.
Stedenbouwkundige visie in beeld
Stedenbouwkundig plan
De nieuwe verkaveling kent een eenvoudige opzet. Bij de entree van de Wagenwerkplaats komt een hoogteaccent in de vorm van een appartementencomplex. Het staat op een eigen kavel met een eigen parkeervoorziening. Aan de Soesterweg komen drie bouwblokken die in stedenbouwkundig opzicht als qua beeldkwaliteit passen in het bestaande bebouwingspatroon van de Soesterweg. De voorkanten van de woningen zijn gericht op de Soesterweg en de achterkanten worden ontsloten via een erfweg. De woningen hebben een achtertuin met carport.
Aan het park komen vijf blokken met woningen.
Ze passen qua stedenbouwkundige maatvoering en beeldkwaliteit bij de Wagenwerkplaats. De woningen zijn ontworpen met mooie vakdetails passend bij een industriële uitstraling. De voorzijden van de woningen zijn gericht op het parkje. De woningen hebben een ruime achtertuin. Op de hoeken van de bouwblokken bij het park hebben de woningen wat meer massa (3 lagen met een plat dak).
In de vogelvlucht hieronder is wordt inzicht gegeven in vormgeving, plaatsing en ligging van woningen, groen en wegen.
Vogelvlucht toekomstige situatie
Bouwhoogten
De rijwoningen langs de Soesterweg en de woningen aan de zijde van het spoor bij het park krijgen overwegend 2 lagen met een kap. De hoekwoningen aan de Soesterweg krijgen een dwarskap. Er zijn 6 woningen met 3 lagen en een plat dak.
De appartementen komen in een complex van 5 bouwlagen hoog bij de entree van het gebied aan westkant. De appartementen op maaiveld hebben een terras. De overige appartementen hebben een balkon.
Door het verschil in hoogte ten opzichte van de rijwoningen zal het appartementencomplex een opvallende en markante uitstraling krijgen. Dit past bij het entreebeeld dat wordt gecreëerd. Het appartementenblok en de woningen aan de zuidzijde krijgen een stoer en industrieel karakter dat kenmerkend is voor de Wagenwerkplaats.
Afbeelding: bouwhoogten
Beeldkwaliteit gebouwen
Er is een zone aan de Soesterweg en een zone aan het park (Wagenwerkplaats). In de zones worden verschillende beeldkwaliteit en architectuur toegepast.
De woningen langs de Soesterweg sluiten aan op de bestaande gebouwde kwaliteit van de Soesterweg, de jaren 30-stijl. De woningen langs het park, richting de Wagenwerkplaats, passen meer bij het industriële karakter van de Wagenwerkplaats.
Uit : Stedenbouwkundig plan voormalig Noack-terrein,29 juni 2018
Voor wat betreft de ontsluitingen van de woningen kent het gebied twee hoofdstructuren. Dat zijn de Soesterweg en de nieuwe auto-ontsluiting naar de Wagenwerkplaats. Deze nieuwe autoverbinding loopt parallel aan het spoor evenals de fietsverbinding en vormt de centrale ontsluiting van het westelijke gedeelte van de achtergelegen Wagenwerkplaats. Deze verbinding heeft geen verkeerskundige betekenis voor de planontwikkeling op de Noack locatie.
Het plan kent een autoluwe opzet. De voorzijde van de woningen aan de groene ruimte worden met een voetpad ontsloten. De entree van het appartementencomplex is te bereiken via een voetpad vanaf de Soesterweg.
De grondgebonden woningen aan de Soesterweg en de woningen aan het parkje zijn aan de achterzijde via een erfstraatje te bereiken met de auto. Deze straatjes zijn doodlopend. Er is geen doorgaande autoverbinding vanuit het plan naar de entree van de Wagenwerkplaats. Het langzaamverkeer heeft wel toegang.
Afbeelding : Ontsluiting
Afbeelding: Profiel verkeersontsluiting van en naar Wagenwerkplaats
De meeste rijwoningen beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein in de vorm van een carport aan de achterzijde. Het appartementencomplex is voorzien van een 'parkeerkoffer' direct naast het complex. De openbare parkeerplaatsen worden omringd door begroeiing die de scheiding vormt tussen deze plaatsen en het omliggende groen.
Afbeelding: Parkeren
Geluidscherm
Naast het Noack-terrein is de spoorzone. Ter voorkoming van geluidsoverlast van het spoor op de woningen wordt het bestaande geluidscherm uitgebreid, zodat het hele Noack-terrein beschermd wordt. Aan weerszijden van het Noack terrein zijn al geluidschermen aanwezig. De opening in de schermen van het Noack terrein wordt ook dichtgezet met een scherm. Het scherm wordt absorberend uitgevoerd en krijgt een hoogte van 6 meter boven maaiveld (zie Akoestisch onderzoek, Alcedo 11 juni 2019).
Dit scherm maakt evenals de weg en de groene ruggengraat geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan, maar moet wel zijn gerealiseerd voordat de woningen worden gebouwd of in gebruik worden genomen.
Afbeelding : Nieuw geluidscherm
Groen
Het geluidscherm is onderdeel van de groene ruggegraat die aan de zuidkant van het gebied loopt. De aansluiting van de nieuwe autoverbinding op de Soesterweg wordt open en groen vormgegeven en sluit daarmee aan op de fietsroute. In het zuidelijke deel van het nieuwe woongebied komt een parkje. Dit geeft openheid in het compacte stedelijke weefsel. Het parkje wordt ook benut voor waterberging en -infiltratie door middel van wadi's. De wadi's worden in de lengterichting aangelegd, parallel aan het spoor. Dit om de lengtestructuur van de Noack-locatie te benadrukken.
De nieuwe groen(laan)structuur langs het spoor verbindt het Noack terrein met de Wagenwerkplaats en wordt benadrukt met een bomenlaan.
Afbeelding : Groenstructuur
Het voorgestelde programma en de woningtypologie in het stedenbouwkundige plan en in het bestemmingsplan sluiten goed aan bij het Soesterkwartier en de Wagenwerkplaats.
De voorste rijen langs de Soesterweg sluiten juist aan op de woningen in het Soesterkwartier. De blokken aan de zuidzijde bij het park krijgen een meer industriële uitstraling. Daarmee is er sprake van een mooie overgang naar de Wagenwerkplaats en is er een herinnering aan de industriële geschiedenis van het gebied.
De nieuwe groenstructuur aan de zuidkant van het gebied langs het spoor vormt samen met de auto- en fietsontsluiting de verbinding tussen de Noack-locatie en het spoor. De hoofdopzet van het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten en randvoorwaarden van het Masterplan Wagenwerkplaats. Het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd is in overeenstemming met de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2009.
De herontwikkeling van het gebied naar wonen heeft een positief effect op de locatie en op de buurt. Er wordt weer een deel van de woningopgave van de stad binnenstedelijk opgelost met een belangrijk aandeel sociale huurwoningen.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het onderhavige bestemmingsplan op provinciaal- en gemeentelijk niveau. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde komt in Hoofdstuk 4 (Omgevingsaspecten) van deze toelichting.
Vanwege de omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dat beleid.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. Een belangrijke ambitie is inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling. Ten minste tweederde van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Voor de gemeente Amersfoort wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000 woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Het gebied van dit bestemmingsplan valt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) binnen 'stedelijk gebied'.
Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de herijking 2016 van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld. Daarin is het stedelijk programma voor Amersfoort ongewijzigd gebleven ten opzichte van de PRS 2013-2028.
Afbeelding: Stedelijk gebied (Wonen en werken) PRS, herijking 2016
Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen is mede van belang of wordt voldaan aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking. Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond.
Volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals in dit geval de bouw van woningen), de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
In dit geval worden de woningen in bestaand stedelijk gebied gebouwd. In het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Als gronden een niet-agrarische bestemming (niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) hebben dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing. Daarvan is in het voorliggende geval sprake.
Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.
De bouw van de woningen op de locatie Noack voorziet in een behoefte. Amersfoort kent een grote vraag naar woningen. Dit geldt zowel voor woningen in het huursegment als voor woningen in het koopsegment. Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de Noack locatie aan de Soesterweg, nodig.
Figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
2013-2019 | 2020-2029 | 2030-2039 | Totaal | |
Huishoudens | 5.100 | 8.000 | 7.700 | 20.800 |
730 won p.j. | 800 won p.j. | 770 won p.j. | ||
Figuur ; Woningvraag naar type op gemeenteniveau, 2013-2040((Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Op 18 december 2018 heeft de gemeenteraad de startnotitie Bestemmingsplan Noack Soesterweg 564 vastgesteld. Bij die gelegenheid is besloten om voor dit bestemmingsplan de procedure voor model 2 volgens de notitie 'Rol van de raad in RO-procedures' te volgen. In de startnotitie is de aanpak voor het nieuwe bestemmingsplan beschreven. Tevens is daarin bepaald dat het stedenbouwkundig plan als uitgangspunt wordt gehanteerd bij het op te stellen bestemmingsplan.
De procedure van model 2 houdt in dat er een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd (en geen voorontwerp waarop inspraak mogelijk is). Belanghebbenden krijgen de gelegenheid om hun zienswijze in te dienen over het ontwerp bestemmingsplan.
In 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 vastgesteld.
Daarin wordt de Wagenwerkplaats gezien als onderdeel van het stadshart en een kruispunt van economie, creativiteit en onderwijs. De Noacklocatie is een onderdeel van de Wagenwerkplaats en opgenomen in het Masterplan dat voor de gehele Wagenwerkplaats in 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. De structuurvisie bevat een aantal uitgangspunten en doelstellingen voor de Wagenwerkplaats: (1) na realisering van een levendig hart op termijn streven naar een gemengd en levendig milieu met een goede inbedding en verbinding met de stad; (2) een prominente rol van de burgers bij nieuwe ontwikkelingen; (3) ruimte voor een groot aantal woningen en stedelijke voorzieningen die passen bij het culturele en innovatieve profiel van de Wagenwerkplaats; (4) compacte woonmilieus gericht op de stedelijk georiënteerde Amersfoorters; (5) aandacht voor verbetering van de verbinding met de Amsterdamseweg; (6) hoge ambities op het gebied van duurzaamheid; (7) aandacht voor groen en een netwerk van groene gebieden en verbindingen (Groene spoor) en (8) aangename verbinding fietsers en voetgangers en goede bereikbaarheid met de auto en het openbaar vervoer.
Het voorliggende plan is in overeenstemming met de inhoud en de doelstellingen van de structuurvisie.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.
De woonvisie blijft aandacht houden naar het aanbod van woonruimte voor woonconsumenten die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Daarbinnen is maatwerk nodig voor bijzondere doelgroepen die extra zorg en begeleiding nodig hebben. De gemeente maakt afspraken met de corporaties voor een nieuwe benadering waarbij de focus wordt gelegd op het aantal woningzoekenden dat aan een passende woning wordt geholpen. Het doel hiervan is de zoektijd van actief woningzoekenden te verlagen.
De Wagenwerkplaats met de Noack locatie is tot 2030 de grootste locatie in Amersfoort voor centrumstedelijk wonen. In de visie wordt daarom gesproken over ruimte voor 900 woningen, waarvan 500 in de periode tot 2030 en 400 in de periode daarna. Het voorliggende plan is in overeenstemming met en draagt bij aan de uitgangspunten en doelstellingen van de Woonvisie Amersfoort.
Volgens het gemeentelijke Strategiedocument Sociale Woningbouw moeten er tot 2030 circa 13.000 woningen worden gebouwd, waarvan volgens de huidige schattingen 4.400 sociale huurwoningen. In verband daarmee heeft de raad op 23 mei 2017 het besluit genomen dat het aandeel sociale woninghuurwoningen bij toekomstige woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 moet bedragen. Initiatiefnemers worden daartoe in voorkomende gevallen verplicht. Het voorliggende plan omvat 75 woningen, waarvan 26 sociale huurwoningen. Daarmee wordt voldaan aan het Strategiedocument Sociale Woningbouw.
Op 18 april 2017 heeft de raad de Visie Stadshart vastgesteld. De Wagenwerkplaats maakt deel uit van het stadshart. In de Visie wordt ingezet op meer bezoekers en bewoners in en rondom het stadshart. Het belang van het bouwen van woningen in hogere dichtheden op de Wagenwerkplaats en de Noack locatie wordt onderstreept.
Een belangrijke verkeerskundige opgave is een goede inbedding en verbinding van de Wagenwerkplaats e.o. met de stad. In het gemeentelijke Verkeer- en vervoerplan wordt de ambitie geformuleerd om 'bewust' mobiliteitsgedrag te stimuleren. Dit gebeurt door mensen bewuster te maken van de verschillende vervoersmogelijkheden. Om duurzaam gebruik van mobiliteit te stimuleren is het wenselijk dat niet op ieder schaalniveau evenveel in alle vervoerstypen wordt geïnvesteerd. Binnen de gebiedsindeling op verkeersniveau ligt de Wagenwerkplaats (en het Soesterkwartier) in de schil rondom het centrum. In het centrum zelf worden voor verplaatsingen binnen Amersfoort met name de fiets en de voetganger gefaciliteerd. Nieuwe, comfortabele en snelle fietsroutes vanuit de verschillende stadsdelen en omliggende gemeenten naar het centrum van de stad dragen hier aan bij.
Het hoofdfietsnetwerk verbindt wijken in Amersfoort met het centrum en de stations. Het Piet Mondriaanplein maakt daar deel van uit, maar het hoofdfietsnetwerk stopt op deze plek en vormt (nog) geen doorgaande verbinding over de Wagenwerkplaats. In de toekomst komt die er wel. De fietsverbinding loopt vanaf de Wagenwerkplaats achter de locatie Noack langs. Het verbindt de stad met de Soesterweg en het gebied van Birkhoven-Bokkeduinen.
Binnen de toekomstige hoofdstructuur voor autoverkeer vervullen het Piet Mondriaanplein, de Noorderwierweg en het westelijk deel van de Soesterweg een functie als wijkontsluitingsweg rond de Wagenwerkplaats.
Eén van de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het stationsgebied en omgeving is het terugdringen van het autoverkeer. Het gebied heeft een goede bereikbaarheid met de trein en de mobiliteit per fiets en te voet wordt gestimuleerd. Eén van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van de Wagenwerkplaats en het Noack terrein is het voorkomen van een substantiële toename van de verkeersdruk op de wegen in het Soesterkwartier. Om dit te bereiken komt er aan de westzijde nabij het Noack terrein een nieuwe entree voor de verkeersafwikkeling van de Wagenwerkplaats. Het Noack terrein wordt wel direct op de Soesterweg aangesloten. Daar nemen de verkeersintensiteiten beperkt toe. Zeker als de vergelijking wordt gemaakt met de oorspronkelijke situatie op het Noack-terrein toen hier nog sprake was van bedrijvigheid. De toename van het verkeer ten opzichte van de voormalige situatie is nihil.
De verkeerstructuur op de Wagenwerkplaats bestaat in de toekomst uit een drietal delen. Het is dan niet meer mogelijk om vanaf de Soesterweg via de Wagenwerkplaats naar het Piet Mondriaanplein te rijden. Dat geldt ook voor verkeer van het Noack terrein. Door deze opdeling van de verkeerstructuur neemt het autoverkeer op de Soesterweg nauwelijks toe, ondanks de toename van het aantal woningen. Op enkele wegen is zelfs sprake van een afname.
In de gemeentelijke Nota parkeernormen Amersfoort 2009 (bijgesteld op 23 september 2014) zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling geen extra parkeerdruk in het openbaar gebied geeft.
In het gemeentelijke parkeerbeleid en de te hanteren parkeernormen is een onderscheid gemaakt naar locaties. Dit is gebeurd vanuit de doelstelling om bij te dragen aan een bewuster mobiliteitsgedrag en vervoerwijzekeuze. Daarbij zijn de parkeernormen afhankelijk gesteld van de plaats waar de ontwikkeling plaatsvindt in relatie tot onder andere de loopafstand tot een OV-punt. Dichtbij een OV-knooppunt mogen minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan elders, om zo het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Bij woningen geldt als locatie-indeling: binnenstad, schil en rest bebouwde kom. De schil bestaat uit de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad. Voor alle nieuw te ontwikkelen gebieden op de Wagenwerkplaats en voor de locatie Noack geldt dat de parkeerbehoefte op eigen terrein (kavel) moet worden opgelost volgens de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2009. De locatie Noack valt onder de normen van "Overig Amersfoort".
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.
Voor de woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kan in voldoende mate worden voorzien in de parkeerbehoefte volgens het gemeentelijke beleid. Bij de 78 woningen worden 110 parkeerplekken aangelegd.
In de gemeentelijke beleidsvisie "Groen Blauwe Structuur" (2004) is aangegeven dat alle bestaande barrières tussen het stedelijk groen en het landschap rondom de stad moeten worden opgeheven. Dit is van belang voor ecologische relaties, maar ook voor recreatieve verbindingen tussen stad en ommeland. De Wagenwerkplaats wordt in deze visie niet specifiek benoemd, maar met het Masterplan Wagenwerkplaats 2016 en het nieuwe Masterplan dat in voorbereiding is, wordt wel nadrukkelijk invulling gegeven aan de groene verbinding in de vorm van het "Groen Spoor".
Een groenstructuur langs het spoor verbindt de locatie Noack met de Wagenwerkplaats. De groene ruggengraat aan de zuidkant van de locatie Noack is een speerpunt in de nieuwe inrichting van het gebied. Deze groene ruggengraat loopt parallel aan het spoor en wordt gecombineerd met een auto- en fietsverbinding. Ook een nieuw geluidscherm is onderdeel van de groene ruggengraat aan de zuidzijde. Dit scherm sluit aan op het huidige geluidscherm. Om het scherm te verbinden met de groene ruggengraat wordt het bekleed met beplanting.
Groene ruggengraat
In november 2016 is de Groenvisie voor Amersfoort vastgesteld. Deze visie beschrijft onder andere de uitgangspunten die leidend zijn in de omgang met bomen. Daarbij gaat het steeds om "het afwegen van belangen en om het hanteren van de juiste principes om bomen in hun waarde te laten." (zie blz. 38 Groenvisie). Het beleid, zoals dat is neergelegd in de Groenvisie is verder uitgewerkt in de Bomenleidraad.
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe in Amersfoort met bomen wordt om gegaan en welke afwegingen er worden gemaakt. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk. Het gaat dan om onderwerpen als omgaan met bomen in ruimtelijke ontwikkelingen, veiligheid, boomstructuur in de stad, kappen en compenseren etc. Het gaat hierbij zowel om het (opnieuw) vastleggen van de huidige praktijk en beleid, als ook om actualiseren en het formuleren van ambities en aanpak.
Bij de afwegingen geldt de volgende voorkeursvolgorde. (1) behoud bomen, inclusief maatregelen ter bescherming tijdens uitvoering conform het Handboek Bomen (Norminstituut bomen). (2) kap en herplant in of in de omgeving van het projectgebied. (3) kap en compensatie elders in de hoofdgroenstructuur of compensatie met een andere vorm van groen op de plek zelf en (4) verplanten, mits tijdig en goed voorbereid én een boom in een keer te verplanten is naar een nieuwe locatie, omdat de gemeente niet beschikt over een depot voor bomen. Te behouden bomen moeten wel toekomstwaardig zijn. Dit wordt per situatie beoordeeld. Dit betekent dat de te behouden bomen vitaal moeten zijn.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling moet, met input vanuit een BER en een BEA, de keuzes voor behoud en/of verplanten, vellen van bomen en de afwegingen en consequenties daarvan worden beschreven. Doel is om inzicht te geven in de afweging en argumentatie voor te behouden bomen, te verwijderen bomen en de aanplant van nieuwe bomen (herplant of compensatie).
In het gebied van dit bestemmingsplan zijn geen bomen aanwezig. Om een goed beeld te hebben van de aanwezige bomen in de omgeving van het plangebied (aan de Soesterweg en nabij het toekomstige geluidscherm) en om de mogelijke effecten van de woningbouw op de conditie en het duurzame behoud van de bestaande bomen te kunnen beoordelen, is een BER (BomenEffectRapportage) opgesteld. Dat is ook voorgeschreven in de Bomenleidraad. Die BER (Bomeneffectrapportage voormalig
Noack terrein, Copijn Boomspecialisten B.V, te Groenekan d.d. november 2018) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
In die BER is per boom onderzoek gedaan naar de conditie, de structuur/stabiliteit en de toekomstverwachting. Uit het onderzoek blijkt het navolgende.
Het concept-inrichtingsplan leidt tot drie conflictpunten. Langs de zuidelijke rand komen de nieuwe woningen dicht op enkele bomen te staan. Verwacht wordt dat drie bomen zijn in te passen, maar voor een boom is het advies om deze te kappen en te vervangen. Voor de laanbomen langs de Soesterweg die op relatief korte afstand van de perceelsgrens staan is er risico op schade aan het wortelstelsel. In het vervolgtraject is nader onderzoek en afstemming wenselijk. Naast de huidige inrit staat een tweestammige beuk. Behoud van deze boom is niet haalbaar. De boom verstoort de laanstructuur van de bomen aan de Soesterweg. De beuk is niet erg goed en het advies is om die boom te kappen. Overleg met de gemeente over de genoemde conflictpunten draagt bij aan het structureel verbeteren van de groeiplaatssituatie voor de bestaande en nieuwe bomen.
Door de gemeente is ambtelijk ingestemd met de BER. Zodra er een definitief ontwerp is van de inrichting van het gebied dient door de ontwikkelaar van het plan een BEA (BomenEffectAnalyse) te worden gemaakt. Die analyse dient door de gemeente te worden goedgekeurd.
De Archeologische Beleidskaart, vastgesteld door de gemeenteraad op 28 september 2010, geeft per gebied aan hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen/bodemverstorende projecten. De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting. Het gebied van dit bestemmingsplan heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm-mv is daarom voorafgaand archeologisch onderzoek nodig. In hoofdstuk 4.12 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 78 woningen mogelijk. Dit is in overeenstemming met het voorgaande beleid c.q. de voorgaande beleidsdocumenten. Met dit bestemmingsplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten van het gemeentelijk beleid daadwerkelijk gerealiseerd.
Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in het gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - zoals nieuwe woningen – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog is emplacement Amersfoort inclusief locatie Wagenwerkplaats gebombardeerd met afwerpmunitie tot 1.000 lbs en beschoten met luchtgrondraketten en boordwapens. Bij één bombardement is de inhoud van een aantal munitiewagons (geschutmunitie) weggeslingerd en ontploft.
In 2013 heeft Opsporingsbedrijf REASeuro in opdracht van de gemeente Amersfoort een Historisch Vooronderzoek CE (HVO) en de daarbij behorende CE Bodembelastingkaart afgerond. Hierin is het gehele terrein van de Wagenwerkplaats, waaronder de locatie Noack, afgebakend als (hoog)verdacht gebied op afwerpmunitie, munitie van boordwapens, raketten en geschutmunitie.
Figuur : Bodembelastingkaart
In 2015 heeft REASeuro vervolgens in opdracht van de NS een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) gemaakt met een update in 2017. Toen is vastgesteld dat ter plaatse van de vooroorlogse bebouwing op de locatie Noack geen sprake is van een verhoogd risico op aanwezigheid van NGE. De voormalige conservenfabriek werd in 1916 gebouwd.
Tijdens WO II was een aanzienlijk deel van deze locatie bebouwd. Dit gedeelte kan als niet verdacht worden aangemerkt. Hier kunnen dan ook alle grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen.
Luchtfoto 1944 van locatie vooroorlogse bebouwing conservenfabriek
Het resterende gebied van het bestemmingsplan bevindt zich langs de randen en is wel verdacht. In dat verdachte gebied zullen grondroerende werkzaamheden worden verricht. Daarbij bestaat kans op toucheren en/of bewegen van een NGE en zijn maatregelen nodig. Met het oog daarop heeft REASeuro in opdracht van de ontwikkelaar van het plan een Maatwerkadvies NGE opgesteld. Dit advies d.d. 18 april 2018 is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Uit het advies blijkt dat het verdachte gebied kan worden geclassificeerd als een categorie C-gebied. Dat betekent dat het gebied detectieverstoord is en er geen beeld is van plaatselijke verstoringen die specifiek benaderd kunnen worden. Dat noodzaakt tot het laagsgewijs detecteren en ontgraven van alle gebieden die voor bebouwing in aanmerking komen (uitgeefbare kavels) dan wel waar anderszins bodemverstoringen (openbare ruimte) zullen plaatsvinden.
Er mag op de locatie Noack pas met bouw- of andere grondroerende werkzaamheden worden begonnen als deze vrij van niet gesprongen explosieven kan worden opgeleverd. Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan zal nader onderzoek worden gedaan en zullen eventuele aanwezige explosieven worden verwijderd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2016 - 2021)
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
- een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
- bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
- een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
- een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet. Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
- doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
- inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt.
- treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Hemelwater afkomstig van het voormalige Noack terrein werd tot de sloop van het gebouw samen met het afvalwater via de gemengde riolering ingezameld en afgevoerd.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in de huidige situatie op circa 3 meter onder maaiveld. In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Hiermee worden zowel het afvalwater als het hemelwater ingezameld en afgevoerd.
De ontwikkeling van het voormalige Noack terrein omvat de bouw van 48 rijwoningen en 26 appartementen. Tussen de bouwblokken en de spoorlijn Amersfoort-Utrecht wordt een groenzone gerealiseerd.
In de groenzone worden oppervlaktewater en wadi's aangelegd. Daarmee zullen de groenzone en de buitenruimte een belangrijke rol spelen in de waterhuishouding en de klimaatbestendigheid van het plangebied.
Oppervlaktewater
In het stedenbouwkundige plan zijn oppervlaktewater en wadi's voorzien. Het oppervlaktewater en de wadi's moeten voldoende groot worden gedimensioneerd om hemelwater dat binnen het plangebied valt te kunnen bergen. Daarnaast moet het zo worden aangelegd dat beheer en onderhoud uit te voeren is.
Hemelwater
De gemeente wil haar stedelijk gebied klimaatbestendig inrichten. Daarom moet het hemelwater binnen het plangebied worden verwerkt (geborgen en geïnfiltreerd). Tevens moet worden voorkomen dat hemelwaterafvoer vanuit het plangebied in de omgeving tot overlast leidt. Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:
a. Vasthouden - bergen – afvoeren
Een belangrijk principe is dat het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
b. Schoon houden - scheiden - schoon maken
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Grondwater
Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 0,2 tot 0,3 m gaat stijgen. Voor het plangebied is berekend dat in de toekomst de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) dieper dan 2 meter onder maaiveld blijft. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Riolering
Afvalwater vanuit het plangebied kan worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Soesterweg.
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met meer dan 1.400 m2 toeneemt, een watertoets en watercompensatie nodig is. Tot 2017 was het plangebied bebouwd en stond het complex van de oude Noack-fabriek op het terrein. Het terrein (14.225 m²) was toen volledig verhard. Het terrein wordt herontwikkeld tot 48 rijwoningen en 30 appartementen. Ongeveer 21% van het plangebied krijgt de bestemming groen en wordt dan ook niet verhard. Hiermee neemt het totale verhard oppervlak in de toekomst af. Omdat het verhard oppervlak afneemt, is in dit geval watercompensatie niet nodig.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De onder 3. genoemde Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Uit gehouden onderzoek (NIBM-toets plan Soesterweg te Amersfoort - Aveco de Bondt te Holten d.d. 14 november 2018) blijkt dat de bouw van 74 woningen en daarmee een toename van 533 motorvoertuigen (waarvan 1% vrachtverkeer), maximaal leidt tot een jaargemiddelde concentratietoename van 0,39 µg/m³ en 0,08 µg/m³ voor respectievelijk NO2 en PM10. Deze toename is lager dan de grens voor 'in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit (zie resultaat berekening in de figuur hieronder). Hiermee is voldaan aan de hierboven onder 3. genoemde voorwaarde.
Cumulatie
Het bij dit bestemmingsplan betrokken gebied ligt in het verlengde van het toekomstig te ontwikkelen terrein van de Wagenwerkplaats. Het huidige Masterplan voor dit terrein gaat uit van circa 650 woningen, 7.700 m² bestaande bebouwing en 8.500 m² nieuwe bebouwing voor gemengde functies. Gelet op de omvang van het plangebied Wagenwerkplaats is niet uit te sluiten dat er sprake is van een toekomstig cumulatief effect op de luchtkwaliteit. Echter, vanwege de ruime mate waarin dit plan voor de bouw van 78 woningen aan het criterium NIBM voldoet en het gegeven dat uit de GCN-kaarten blijkt dat geen (dreigende) overschrijding van grenswaarden optreedt, leiden eventuele cumulatieve effecten niet tot een belemmering voor de realisatie van het plan Soesterweg.
De bijdrage van dit bestemmingsplan aan de luchtkwaliteit is 'niet in betekende mate' (NIBM). Er is voldaan aan voorwaarde 3., namelijk dat het project niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide. Hiermee is het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.
Gelet op de omvang van het naastgelegen gebied van de Wagenwerkplaats is niet uit te sluiten dat er sprake is van een toekomstig cumulatief effect op de luchtkwaliteit. Echter vanwege de ruime mate waarin dit plan voor de bouw van 74 woningen aan het criterium NIBM voldoet en het gegeven dat uit de GCN-kaarten blijkt dat geen (dreigende) overschrijding van grenswaarden optreedt, leiden eventuele cumulatieve effecten niet tot een belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.
De indicatieve bedrijvenlijst in de VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hieronder valt ook gebied dat is gelegen direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Indien sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden in de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd.
Gelet op de diversiteit in functies in de omgeving van het plangebied en de aanwezige infrastructuur met een hogere geluidsbelasting dan die van een rustige woonwijk, namelijk cumulatief ca. 55-60 dB, kan de omgeving worden gekwalificeerd als een gemengd gebied als hiervoor beschreven. Hierdoor kunnen de te gebruiken richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
In de nabije omgeving van de geplande woningen liggen wat kleinschalige bedrijven (garage en metaalbewerking), horeca, kantoor en theater. Dit zijn activiteiten die vallen onder categorie 2 en 3.1, met een bijbehorende afstand voor een gemengd gebied van respectievelijk 10 en 30 meter.
De kortste afstand tussen de geplande woningen en het de bedrijfsactiviteiten bedraagt tussen de 10 meter en 30 meter. Hiermee wordt niet voldaan aan de gebruikelijk richtafstand van 50 meter. Maar wel aan de richtafstand van een gemengd gebied voor respectievelijk categorie 2 en 3.1.
Gezien de afstanden en de activiteiten bestaan er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere elke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, transportroutes over weg en spoor en door leidingen. Daarnaast is gekeken naar het spoorwegemplacement en op een iets grotere afstand de A28 en buisleidingen.
Voor de buisleidingen geldt dat de woningen buiten de contour voor het plaatsgebonden risico liggen.
Inrichtingen welke relevant zijn voor externe veiligheid staan weergegeven op de risicokaart. De meest dichtbijgelegen inrichting betreft het spooremplacement Amersfoort. Deze ligt op ongeveer 200 meter vanaf het plangebied. Het invloedsgebied vanwege het goederenemplacement is vanwege stofcategorie D4 (zeer toxische vloeistoffen) 3000 meter. Bij een ongevalsscenario met toxische stoffen ontstaat direct een toxische gaswolk, die over het plangebied kan komen te liggen, e.e.a. afhankelijk van de weersomstandigheden. Afhankelijk van het soort gas kan het de longen en slijmvliezen aantasten en hoofdpijn veroorzaken. Bij een percentage van de aanwezigen in het invloedsgebied kan letaal letsel optreden door blootstelling aan deze toxische wolk. Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen heeft het schuilen in gebouwen de voorkeur. Op grotere afstand van het ongeval kan bij een tijdige alarmering het invloedsgebied worden ontvlucht.
Voor de nieuwe woningen in het plangebied wordt geadviseerd om het ventilatiesysteem (centraal) uitschakelbaar te maken, om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.
Voor het spooremplacement Amersfoort is op 3 juli 2015 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd i.v.m. de aanvraag voor een nieuwe omgevingsvergunning milieu. Op 12 december 2017 heeft het college van Burgemeester en wethouders deze omgevingsvergunning verleend. Uit de groepsrisico berekening van deze kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat deze ruimschoots onder de oriëntatie waarde ligt. Hiermee is er geen belemmering vanwege het spooremplacement.
Voor het doorgaande spoor door Amersfoort geldt volgens tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 4 km. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor en binnen 200 meter van het spoor. Dit betekent dat niet kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Deze toelichting is gedaan via het hieronder opgenomen deel in deze paragraaf.
Personendichtheid en omvang risico : De personendichtheid voor en na de planrealisatie kan slecht beperkt verschillen. De beoogde aantallen personen, die potentieel aanwezig kunnen zijn in dag en nachtperiode, zijn gebaseerd op de basisregistraties adressen en gebouwen (BAG) en de vergelijking tussen de huidige en de toekomstige bestemmingen.
Zoals aangegeven is de verwachting dat het groepsrisico beperkt stijgt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het plangebied weinig invloed heeft op het groepsrisico van het emplacement. Daarnaast nemen de risico's vanwege het emplacement in de toekomst naar verwachting verder af.
Maatregelen aan de bron: Bij de bron zijn niet direct maatregelen te treffen door de ontwikkelaar van het plan.
Ruimtelijke maatregelen: Binnen het plangebied moet met de invulling rekening gehouden worden met de vluchtroutes, constructie en te gebruiken materialen. Voor bovengenoemd plan is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening, noodzakelijk de vluchtroute niet aan de spoorzijde te creëren. Echter ten behoeve van een veilige ontvluchting bij een woningbrand dient deze vluchtroute wel gebruikt te kunnen worden.
Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang: De locatie is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. De veiligheidsregio Utrecht heeft voor rampenbestrijding het Regionaal Crisisplan Utrecht opgesteld. Het Regionaal Crisisplan beschrijft op welke wijze de crisisorganisatie bij een incident of crisis functioneert. Daarnaast bevat het crisisplan de verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden met betrekking tot maatregelen en voorzieningen die de gemeenten in de regio Utrecht treffen bij de bestrijding van rampen en crises. Vanwege het voornemen behoeft het crisisplan naar verwachting geen of beperkte bijstelling. Ten aanzien van het spoor doen ProRail en de gebruikers van de hoofdweginfrastructuur van Nederland er alles aan om treinincidenten te voorkomen. Echter zijn treinincidenten niet uit te sluiten. Voor het uitvoeren van acties en inzetten van middelen bij een treinincident is het Handboek Incidentenmanagement Rail opgesteld. Deze zijn eveneens van toepassing op de
situatie die het plan mogelijk maakt.
Zelfredzaamheid: De verwachting is dat toekomstige bewoners zelfredzaam zijn of, bij kinderen, er voldoende begeleiding van volwassen aanwezig is.
Alternatieven: Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand perceel binnen het plangebied. Alternatieve wijzen van inrichting van het plangebied liggen daarmee niet voor de hand en leiden niet tot een verandering van het groepsrisico ten opzichte van het nu beoogde plan.
Mogelijkheden en maatregelen: Goede voorlichting en bouw conform het Bouwbesluit en de bouwtechnische maatregelen zoals deze beschreven zijn eerder in deze toelichting. Voorschriften: Niet van toepassing.
Voor snelwegen geldt conform tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 355 meter. De Rijksweg A28 ligt op een afstand van ongeveer 2,5 km vanaf het plangebied. Hiermee is er geen belemmering vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28.
De voor externe veiligheid relevante onderzoeken zijn toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting. Het gaat daarbij om Kwantitatieve risicoanalyse van 3 juli 2015 (Antea, QRA 2015, vergunning emplacement) en het onderzoek dat is gedaan naar de maximale bebouwingsmogelijkheden van het gebied d.d. 14 december 2015 (Antea,
memo Berekeningen groepsrisico op basis van gewijzigde populatie). Deze onderzoeken zijn toegevoegd aan de toelichting bij dit bestemmingsplan.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging. De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend Bodemonderzoek, 8 juni 2017, Vink Milieutechnisch adviesbureau). Dat onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de wijziging van de functie van het plangebied naar wonen.
Er is bodemsanering nodig. Als er een sanering uitgevoerd moet worden, dient er over het algemeen een saneringsplan te worden opgesteld. Hierin staat beschreven op welke manier er gesaneerd gaat worden. Voor 'eenvoudige' saneringen kan worden volstaan met een BUS-melding. BUS staat voor Besluit Uniforme Sanering. In het voorliggende geval is sorake van zo'n eenvoudige sanering.
Er is een BUS-melding gedaan bij de Regionale Uitvoeringsdienst RUD. Daarvoor is een 'Plan van Aanpak grondwerk Soesterweg 564-566 te Amersfoort' gemaakt (datum 27 maart 2019). Dat plan is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
In artikel 6.2c van de Wabo is neergelegd wanneer een omgevingsvergunning in werking treedt. Een omgevingsvergunning treedt voor gevallen van ernstige verontreiniging, die voor 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, niet eerder in werking dan nadat: (1) met het (deel)saneringsplan is ingestemd of (2) is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is, of (3) een BUS-melding is gedaan en de vijfwekentermijn is verstreken.
De RUD heeft naar aanleiding van de BUS-melding ingestemd met het saneringsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarden wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).
Tabel zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Het plangebied Noack ligt binnen de geluidszones van het huidige geluidsgezoneerde industrieterrein 'Emplacement Amersfoort' en van het doorgaande spoor. Ook ligt het Noack terrein in de directe omgeving van o.a. de Soesterweg en een nieuwe ontsluitingsweg. In het aan deze toelichting toegevoegde akoestische onderzoek (Akoestisch onderzoek Alcedo, 11 juni 2019) zijn de gevolgen van het geluid van weg- en railverkeer en van het industrielawaai getoetst aan de Wet geluidhinder, Wet milieubeheer en het gemeentelijk geluidsbeleid.
Voor de omliggende wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Formeel hebben deze wegen geen geluidszone en hoeft de geluidsbelasting van het wegverkeer daarom niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Over deze wegen gaat echter wel een wezenlijke hoeveelheid verkeer, waardoor het geluid van wegverkeer wel invloed kan hebben op het woon- en leefklimaat. Om die reden is het wegverkeer ook meegenomen in het akoestisch onderzoek als ware de Wet geluidhinder van toepassing.
De geluidsbelasting van de Soesterweg bedraagt ten hoogte 56 dB, waardoor de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Voor de nieuwe ontsluitingsweg bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 51 dB. Voor de overige 30 km/uur wegen is de geluidbelasting ten hoogste 42 dB. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt voor geen van de wegen overschreden. Omdat sprake is van hogere geluidsbelastingen is gekeken naar geluid reducerende maatregelen. Daaruit blijkt dat maatregelen aan of langs de wegen niet haalbaar zijn. Een verbetering van het wegdek van de Soesterweg (asfalt in plaats van klinkers) brengt hoge kosten met zich mee. Een geluidsscherm plaatsen is ook niet wenselijk. De enige oplossing is zorgen voor voldoende geluidswering van de gevels van de woningen, zodat er sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau in de woningen.
Het railverkeer leidt tot een geluidbelasting van ten hoogste 68 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB wordt niet overschreden. Omdat aan weerszijden van het Noack terrein al geluidsschermen aanwezig zijn, wordt in de bestaande opening tussen de schermen ter hoogte van het Noack terrein ook een geluidsscherm geplaatst.
In verband met de toegankelijkheid van het emplacement voor de hulpdiensten is een doorgang in het scherm aanwezig. Het scherm aan de westzijde zal daarom worden verlengd met circa 122 meter en heeft een overlap met het scherm aan de oostzijde. Door het scherm wordt de geluidsbelasting op de lagere verdiepingen van de woningen gereduceerd. Waar desondanks sprake is van een verhoogde geluidsbelasting dient voldoende geluidswering van de woningen te zorgen voor een aanvaardbaar geluidsniveau in de woningen.
Voor het industrieterrein worden twee parameters beoordeeld: de geluidsbelasting (langtijdgemiddelde) en de maximale geluidsniveaus (kort geluidspieken).
De geluidsbelasting (langtijdgemiddeld) vanwege het industrieterrein bedraagt ten hoogste 58 dB(A), waarmee de voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. Ook de maximaal toelaatbare grenswaarde van 55 dB(A) wordt overschreden bij de 1e en 2e verdiepingen van een aantal grondgebonden woningen aan de oostzijde van het plangebied en ter plaatse van één appartement (vierde verdieping) aan de zuidzijde van het appartementengebouw.
Voor de 2e verdiepingen waar sprake is van overschrijdingen, wordt ervoor gekozen om geen verblijfsruimte achter deze gevel te situeren of om een dove gevel toe te passen. Voor de 1e verdieping waar sprake is van een overschrijding wordt gekozen voor het toepassen van een afscherming van het draaiende deel.
De overschrijding bij de vierde verdieping van het appartementengebouw is zeer gering (minder dan 0,2 dB(A). De geluidsbelasting kan hier worden teruggebracht tot ten hoogste 55 dB(A) door een uitgekiend ontwerp van de gevel. Door bijvoorbeeld de gevelvorm aan te passen of de draaiende delen lokaal af te schermen met een vrijhangend voorzetraam is een reductie tot 55 dB(A) mogelijk. Daarmee kan ook hier een hogere grenswaarde van 55 dB(A) worden vastgesteld.
Het maximale geluidsniveau (korte geluidspieken) van het industrieterrein varieert van 43 tot 75 dB(A). Om te borgen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen, wordt de geluidsisolatie zodanig uitgevoerd dat het geluidsniveau in de woningen niet hoger is dan 45 dB(A) in de maatgevende nachtperiode. Extra aandacht is daarom nodig voor de geluidswering van de gevels van de woningen aan de zuidzijde van het plangebied.
De relevante bedrijven op het Emplacement en de Wagenwerkplaats beschikken over een recente omgevingsvergunning, waarin al aandacht is besteed aan geluidsmaatregelen. Deze vergunningen worden gerespecteerd, waardoor van de bedrijven geen geluidsbeperkende maatregelen worden verwacht.
Cumulatieberekeningen tonen aan dat de cumulatieve geluidsbelasting varieert van 47 tot 64 dB(A). Het gemeentelijk geluidsbeleid stelt dat de cumulatieve geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan 70 dB(A). Die grens wordt niet overschreden. Met de keuze van de genoemde geluidsmaatregelen wordt er voldaan aan de uitgangspunten van het gemeentelijk geluidsbeleid.
Hogere grenswaarden en aanvullende voorwaarden
Voor 'industrielawaai' en 'railverkeerskawaai' moeten hogere waarden in acht worden genomen. Die hogere waarden (met de aanvullende voorwaarden ten aanzien van de geluid) worden opgenomen in de algemene regels van het bestemmingsplan (hoofdstuk 3). Daarmee worden ze vastgesteld door de gemeenteraad. In de fase van het ontwerpbestemmingsplan kunnen daartegen zienswijzen worden ingediend. Door het besluit onderdeel te laten zijn van het bestemmingsplan is geen afzonderlijk hogere waarden besluit van het college nodig en ontstaat een overzichtelijke situatie.
Er is trillingsonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of en in welke mate trillingshinder kan optreden voor toekomstige bewoners en gebruikers van het plan als gevolg van treinverkeer. Dat onderzoek (Trillingsonderzoek Noack terrein te Amersfoort, Alcedo 17
mei 2019) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Op basis van de in het onderzoek opgenomen metingen en meetresultaten kan niet worden uitgesloten dat ter plaatse van de nieuwbouw in de toekomst trillingshinder wordt ervaren. Uit vervolgonderzoek zal moeten blijken in hoeverre de gemeten trillingsniveaus met bijbehorende frequenties daadwerkelijk doordringen in de woningen en appartementen en tot eventuele hinder zullen leiden. Hierbij zal indien noodzakelijk tevens worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om trillingshinder afdoende te reduceren.
Om de voortgang van het bestemmingsplan niet te belemmeren zal in de regels op het aspect van trillingshinder een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Voorwaardelijke verplichtingen zijn gebaseerd artikel 3.1.2 Bro, tweede lid. Dat maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan regels bevat waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.
Er is dus een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het aspect trillingen. Die komt er op neer dat bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-richtlijn Trillingen, deel B "Hinder voor personen in gebouwen".
In 2020 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG berekeningsmethodiek. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO2 arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken. De wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet is vervallen in juli 2018. Nieuwbouwgebouwen worden niet meer aangesloten op het aardgasnet.
Amersfoort heeft de ambitie om in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot te zijn. Dit betekent dat bij alle nieuwbouw projecten vanaf nu een inspanningsverplichting wordt opgelegd om energie neutraal en aardgasvrij te gaan ontwikkelen. Tegelijkertijd wordt maximaal ingezet op energie afkomstig van duurzame bronnen (zon, warmte- en koude opslag) en maximale warmtevraag beperking door zeer hoge isolatiewaarde van woningen.
Amersfoort wil ook in 2030 een stad zonder afval zijn. De circulaire economie is het tweede duurzame thema die in het project geïntegreerd wordt. De in het project toegepaste grondstoffen en materiaalstromen worden getoetst op hun circulaire (her)bruikbaarheid. Het derde thema is klimaatbestendigheid, een belangrijk en actueel thema om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Voldoende groen, behoud van biodiversiteit zijn daarbij ook van belang. Dit zijn de belangrijkste thema's die in de nieuwbouwplannen worden geïntegreerd.
De woningen worden zeer duurzaam. Ze verbruiken per saldo geen energie (nul-op-de-meter) en worden aardgasvrij gebouwd. Ze worden uitgevoerd met PV-panelen die jaarlijks 4700 kWh opwekken. De installatie in de woningen bestaat uit een warmte terugwin-installatie, een warmtepomp en een PV-installatie. Deze techniek in combinatie met een hoogwaardige geïsoleerde schil zorgt voor een beperkte warmtevraag. De luchtwaterwarmtepomp zorgt voor warmte en warm water, de PV-installatie wekt de benodigde (zonne)energie op.
De gevels van de woningen zijn opgebouwd uit 3 lagen. Er wordt isolatie van hoogwaardige kwaliteit aangebracht. De gevels zijn voorzien van triple glas en het dak is geprefabriceerd. Aan de zonkant is het dak helemaal bekleed met duurzame PV-panelen. Ze zijn geïntegreerd in het dak en vervangen daarmee traditionele dakpannen. In de woning wordt een warmtepomp toepast.
Door Lievense Milieu B.V. te Bunnik is een quick scan ecologie uitgevoerd (Quick scan
ecologie Soesterweg 564 d.d. 1 oktober 2018). Deze is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
De Wet Natuurbescherming voorziet sinds 1 januari 2017 in het wettelijke kader voor de bescherming van de Natura 2000 -gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet zijn de provincies primair bevoegd gezag voor de bescherming van soorten en natuurgebieden.
Het doel van de quick scan is om te beoordelen of: (1) beschermde planten- en diersoorten in het plangebied of directe omgeving voorkomen; (2) de planontwikkeling mogelijk effecten heeft op de al dan niet aanwezige beschermde planten- en diersoorten en daarmee mogelijk strijdig is met de soortenbescherming conform de Wet natuurbescherming; (3) een noodzaak aanwezig is voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de mogelijk voorkomende beschermde planten- en diersoorten, door een gerichte veldinventarisatie volgens de geldende protocollen en (4) de planontwikkeling plaatsvindt in of nabij een beschermd natuurgebied (Natura 2000-gebied) of het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en of daarbij sprake is van een noodzaak voor onderzoek in het kader van gebiedsbescherming conform de Wet natuurbescherming en of het provinciale beleid omtrent het NNN, inclusief externe werking.
Conclusies onderzoek
Uit het gehouden ecologische onderzoek van Lievense Milieu B.V. is gebleken dat de planontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, reptielen, vissen en ongewervelden. Voor deze soortgroepen hoeven geen mitigerende maatregelen genomen worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Preventieve maatregelen ter voorkoming van het vestigen (op korte termijn en na de saneringswerkzaamheden) zijn wel nodig. Daarnaast kunnen tijdens de bouwwerkzaamheden (3e kwartaal 2019) algemene broedvogels aanwezig zijn. Verder geldt voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, de zorgplicht waarbij een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Op basis van het gehouden onderzoek kan verder worden vastgesteld dat essentiële vleermuisfuncties in het plangebied zijn uitgesloten. Verder is het in verband met het voorkomen van algemene broedvogels in en binnen de invloedssfeer van het plangebied mogelijk dat mitigerende maatregelen moeten worden genomen. Dit is sterk afhankelijk van het moment en de duur van uitvoering. Volgens de huidige planning van de activiteiten in het plangebied wordt er buiten het algemene broedseizoen gewerkt en zijn mitigerende maatregelen niet noodzakelijk (tenzij voor aanvang en tijdens werkzaamheden broedende vogels worden geconstateerd). Ten slotte zijn er vanwege de bouw geen effecten op NNN-gebied en op Natura 2000 gebieden.
Advies
In de quick scan wordt geadviseerd om met de verlichting (tijdens de werkzaamheden) rekening te houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zoveel mogelijk direct naar beneden te richten, zo min mogelijk tijdens de nacht en schemer te werken in de periode van april tot en met oktober.
Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht. Een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 Wnb). Het is belangrijk om te allen tijde een vluchtweg voor alle dieren te behouden. In het bijzonder voor dit project zijn dat de mogelijke verblijfplaats van de vos.
Een groot deel van de verwachte schade aan mogelijk aanwezige soorten is te voorkomen door buiten de kwetsbare periode van deze soorten te werken. Dat wil zeggen buiten de voortplantingsperiode en de overwinteringsperiode. Voor deze perioden zijn enkel richtdata te geven omdat deze sterk worden beïnvloed door de weersomstandigheden. Om te voorkomen dat zich amfibieën (rugstreeppad) vestigen om te overwinteren (ongeschikt maken van overwinteringshabitat), is het advies per direct het terrein te nivelleren (kuilen dichten en heuvels vlakken) en het plaatsen van een rondom het werkterrein. Inmiddels heeft het egaliseren van het terrein plaatsgevonden (oktober 2018).
De voorgenomen bouwwerkzaamheden vallen waarschijnlijk binnen de broedperiode (grofweg 15 maart t/m 15 augustus). In de quick scan wordt geadviseerd om de bouwwerkzaamheden te verplaatsen naar het vierde kwartaal van 2019 en daarmee buiten het broedseizoen. Indien de werkzaamheden toch in het broedseizoen plaatsvinden, dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige moet vaststellen of er broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden. Het resultaat van deze controle kan gevolgen hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden aangetroffen.
In het onderzoek wordt geadviseerd om na de bodemsanering het terrein ongeschikt te maken en te houden als voortplantingshabitat voor amfibieën (rugstreeppad). Dit kan namelijk, net als bij broedvogels, gevolgen hebben voor de planning van de voorgenomen werkzaamheden.
De Wet natuurbescherming ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden). Een groot aantal Natura 2000-gebieden valt onder de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De ontwikkeling in een bestemmingsplan mag niet leiden tot een toename van stikstof op deze gebieden. Sommige beschermde plantensoorten groeien alleen in voedselarme omstandigheden. Stikstof zorgt voor voedeselrijkere grond, waardoor deze beschermde soorten kunnen verdwijnen en ook de diversiteit van plantensoorten achteruitgaat.
Het is noodzakelijk om de invloed van dit bestemmingsplan om het omliggende Natura 2000-gebied in kaart te brengen. De herontwikkeling naar woningbouw en de extra verkeersbewegingen die door de komst van woningen wordt gegenereerd, dragen mogelijk bij aan een toename van stikstofemissie en daarmee van stikstofdepositie op habitats en leefgebieden van soorten in de door de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden.
In opdracht van de initiatiefnemer van het plan is een AERIUS berekening uitgevoerd ("AERIUS berekening Noack terrein te Amersfoort - Aveco de Bondt d.d. 24 oktober 2019). Het desbetreffende rapport is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting. Uit de berekeningen op basis van de AERIUS calculator (versie september 2019) blijkt dat zowel voor de realisatiefase als voor de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Het aspect stikstofdepositie in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie van woningbouw in het plangebied.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd. De beoordeling gebeurt aan de hand van een 'aanmeldnotitie'.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). Het voorliggen plan kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingstraject.
Het belang van de aanmeldnotitie en de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het project of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis van de aanmeldnotitie beslist het bevoegd gezag (de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders) of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.
Door de initiatiefnemer is een aanmeldnotitie opgesteld ((Aanmeldnotitie plan Noack, Milieuregie te Deventer d.d. 12 december 2018). Deze notitie is toegevoegd aan de bijlagen bij dit plan. Uit de notitie blijkt dat het plan voor de bouw van woningen geen significant negatieve effecten met zich meebrengt, waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor dit plan.
Burgemeester en wethouders hebben op 22 januari 2019 besloten dat voor de bouw van de woningen op de Noack-locatie inderdaad geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4 (middelhoog). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 3 (middelhoog)). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische verwachtingen
Zowel op de geomorfologische kaart als de bodemkaart is het plangebied niet gekarteerd in verband met de bebouwing. Het lijkt echter zeer waarschijnlijk dat het plangebied op een uitloper van een gordeldekzandrug ligt (3L6), die vanuit Soest komt. Tot aan circa 1915 is het gebied onbebouwd geweest. Op de kadastrale minuutplan van 1832 is te zien dat het in gebruik is als bos. In 1915 wordt het huidige pand gebouwd. Het is het pand van de Noackfabriek die in 1878 is opgericht, maar eerst op een andere locatie langs de Soesterweg lag. Het pand is in de loop der jaren een aantal keren verbouwd.
In een straal van circa 500 meter zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Langs de Birkstraat in Soest is tijdens een aantal bureau- en booronderzoeken geconstateerd dat er een moderpodzol aanwezig is op een deel van het terrein. Terwijl de rest van het gebied in het verleden erg nat is geweest, waardoor er veen kon ontstaan. In Amersfoort zijn eveneens langs de Birkstraat karrensporen en ontginningssporen aangetroffen. Ten noorden van het plangebied ligt de middeleeuwse kapel Isselt. Niet ver ten westen daarvan zijn tijdens een opgraving de resten van een boerderij met erf gevonden die vanaf de 14de eeuw is bewoond. Ten oosten van het plangebied, ter plaatse van het huidige RCE-gebouw, is onder de resten van het Meursingterrein eveneens een boerderij uit de Middeleeuwen aangetroffen.
De landschappelijke, historische en archeologische gegevens gezamenlijk maken dat er in het plangebied een middelhoge verwachting is voor zowel het aantreffen van resten van jagers/verzamelaars als van boeren. Deze resten zijn echter flink verstoord door de bouw van de fabriek in 1915 en de verbouwingen daarna. De gebouwen zijn onderkelderd geweest tot een diepte van 80-100cm onder het huidige maaiveld. Omdat hierdoor eventuele archeologische resten zullen zijn verdwenen hoeft er ter plaatse van Soesterweg 564 geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan,is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.”
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
Zoals in hoofdstuk 1.2 van deze toelichting is aangegeven is het voorliggende bestemmingsplan een bestemmingsplan verbrede reikwijdte.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt kansen om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede
ruimtelijke ordening'. Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (en de nieuwe Omgevingswet) bevatten een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het
bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een
goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit, uitvoerbaarheid etc worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.
Artikel 7c in samenhang met artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte juni 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is met een rode kleur aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn bijvoorbeeld regels opgenomen over de beeldkwaliteit van de woningen, over welstand en over duurzaamheid.
De beleidsregels of verordeningen waarin deze zaken nu zijn geregeld (o.a. Welstandsnota, Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort ten aanzien van het kappen van houtopstand) komen door het opnemen van de desbetreffende regels in het bestemmingsplan te vervallen. Voor het gebied van dit bestemmingsplan geldt dus niet meer de gemeentelijke Welstandsnota en de 'kapregeling' uit de APV.
Door het opnemen van regels uit verordeningen en beleidsregels in het Chw bestemmingsplan wordt ook bereikt dat de gebruikers van het plan alle relevante info op één plek kunnen vinden.
Verbrede reikwijdte : Beeldkwaliteit en welstand
De regels in dit bestemmingsplan over beeldkwaliteit en welstand zijn ontleend aan het Stedenbouwkundig Plan, voormalig Noack-terrein d.d. 29 juni 2018. Regels zijn ook afkomstig uit de Gemeentelijke Welstandsnota 2017 en in het bijzonder de daarin opgenomen criteria voor kleine bouwwerken en de welstandseisen voor reclame-uitingen aan woningen.
Voor de kleinere bouwwerken heeft de gemeente in de welstandsnota criteria opgesteld. Dit zijn standaardbepalingen waaraan de desbetreffende aanvragen kunnen worden getoetst. Onder kleine bouwwerken worden verstaan bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en aan- en uitbouwen), ingrepen aan daken, gevelwijzigingen, erfafscheidingen en zonnepanelen en zonnecollectoren. Voor reclame-uitingen aan woningen worden specifieke welstandscriteria gehanteerd. De criteria voor kleine bouwwerken zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
Op grond van artikel 12a van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, waarin in de vorm van beleidsregels de criteria zijn opgenomen die worden toegepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie (of de stadsbouwmeester) baseert haar advies op de criteria, die zijn opgenomen in de welstandsnota.
De welstandsnota Amersfoort verschillende criteria.
Voor de kleinere bouwwerken heeft de gemeente
criteria voor kleine bouwwerken
opgesteld. Dit zijn standaardbepalingen waaraan deze aanvragen kunnen worden getoetst. Onder kleine bouwwerken worden verstaan bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en aan- en uitbouwen), ingrepen aan daken, gevelwijzigingen, erfafscheidingen en zonnepanelen en zonnecollectoren. Voor
reclame-uitingen
aan bedrijfspanden, winkels, instellingen en woningen worden specifieke welstandscriteria gehanteerd. Voor meer ingrijpende plannen dan de kleine bouwwerken gelden in de welstandsnota
gebiedsgerichte criteria
.
Het voorliggende plangebied is volgens de kaart van de welstandsnota aangeduid als "Gebied in ontwikkeling". Voor gebieden in ontwikkeling geldt volgens die nota een beeldkwaliteitsplan. Daarom zijn er in de nota voor het Noack-terrein ook geen gebiedsgerichte criteria opgenomen. Voor het Noack-terrein bestaat echter geen beeldkwaliteitsplan en daarom ontbreken in de welstandsnota beeldkwaliteitseisen voor de nieuwe woningen.
"Gebieden in ontwikkeling" uit de welstandsnota Amersfoort
Deze eisen zijn wel geformuleerd in het 'Stedenbouwkundig plan, voormalig Noack terrein' d.d. 29 juni 2018 (IMOSS Stedenbouw, Landschap en Buitenruimte te Amersfoort). Om te bereiken dat deze eisen ook toetsingskader zijn bij de aanvragen om een omgevingsvergunning worden ze opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Aan deze regels voor beeldkwaliteit worden ook de criteria voor kleine bouwwerken (vooral bijbehorende bouwwerken en overkappingen) en bouwkundige elementen op, aan of bij de woningen (zoals dakkapellen, gevelwijzigingen, erfafscheidingen en zonnepanelen) uit de welstandsnota opgenomen alsmede eisen voor reclame-uitingen. Daarmee is de beoordeling van de welstand/beeldkwaliteit volledig 'overgeheveld' van de welstandsnota naar de regels van het bestemmingsplan. Daarmee wordt voor dit onderdeel invulling gegeven aan de mogelijkheden van bestemmingsplannen met een 'verbrede reikwijdte' op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en/of de stadsbouwmeester getoetst aan de regels over beeldkwaliteit uit dit bestemmingsplan.
Verbrede reikwijdte : Duurzaamheid
In dit bestemmingsplan zijn ook regels opgenomen over duurzaamheid. Ook deze regels zijn voor een deel gebaseerd op het 'Stedenbouwkundig plan, voormalig Noack terrein' d.d. 29 juni 2018. De regels hebben betrekking op de energetische kwaliteit van de woningen en richten zich op natuurinclusief of 'groen' bouwen, zoals het integreren van nest- en verblijfplaatsen van bepaalde diersoorten in de gebouwen.
Verder is vastgelegd dat er in het plangebied voldoende ruimte is voor de berging en infiltratie van regenwater. In het van het plan deel uitmakende park moeten het oppervlaktewater en de wadi's voldoende groot zijn gedimensioneerd om het hemelwater dat binnen het plangebied valt te kunnen bergen. Binnen het plangebied moet een bui met een volume van 60 mm (dit komt overeen met een bui die theoretisch 1 maal per 100 jaar voorkomt) volledig kunnen worden geborgen. Door middel van een waterhuishoudkundig plan en een inrichtingsplan voor het gebied moet dat nog door de ontwikkelaar nog worden aangetoond.
Verordeningen en beleidsregels
Artikel 7c, lid 4 en lid 6/7 maken het mogelijk om onderwerpen die gemeenten nu nog in lokale verordeningen en beleidsregels regelen op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dat kan leiden tot minder en beter op elkaar afgestemde regels. Dat is makkelijk voor de lezers van het bestemmingsplan. Die kunnen dan bij wijze in één oogopslag zien wat er mag en kan op een locatie. In de regels van dit bestemmingsplan zijn (onderdelen) opgenomen uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort (kappen van bomen), de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 (zie regels artikel 9.1) en de Welstandsnota (zie paragraaf Beeldkwaliteit en welstand). Verder wordt in de regels ook verwezen naar de Beleidsregels kamerverhuur Amersfoort (bestemming Wonen).
Hogere waardenbesluit
Artikel 7c, lid 9 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om een 'hogere waarden besluit' rechtstreeks op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Normaal gesproken is zo'n hogere waarde een afzonderlijke procedure die gelijk oploopt met het ontwerpbestemmingsplan. De hogere waarden worden uiteindelijk door het college vastgesteld. De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om de benodigde hogere waarden op te nemen in de regels van het bestemmingsplan en daarmee te laten vaststellen door de raad.
In de fase van het ontwerpbestemmingsplan kunnen daartegen zienswijzen worden ingediend. Door het besluit onderdeel te laten zijn van het bestemmingsplan is geen afzonderlijk hogere waarden besluit van het college nodig en ontstaat een overzichtelijke situatie.
Het besluit hogere waarden (met de bijbehorende voorschriften) maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan (hoofdstuk 3 van de regels).
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan ook aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen (bouwaanduiding 'kap'). Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen (gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-munitie') hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
In het plangebied komen groengebieden voor. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
De voor Groen bestemd gronden hebben ook een functie voor het hele plangebied voor de berging en infiltratie van hemelwater. In de regels is opgenomen dat nog een waterhuishoudkundig- en inrichtingsplan moet worden gemaakt, waaruit blijkt dat er voldoende ruimte is voor de berging en infiltratie van regenwater. Het oppervlaktewater en/of de wadi's moeten daarbij zodanig groot zijn gedimensioneerd dat binnen het plangebied een bui met een volume van 40 mm (dit komt overeen met een bui die theoretisch 1 maal per 100 jaar voorkomt) volledig kan worden geborgen. De voor de berging van hemelwater noodzakelijke voorzieningen moeten direct na het in gebruik nemen van de woningen zijn getroffen.
In het deel van het plangebied dat een echt woonkarakter heeft, hebben de (voor)tuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming. In de tuin mag niet worden geparkeerd.
In het plangebied komt één type weg voor: de erftoegangswegen. De erftoegangswegen hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen. Ook de parkeerplaatsen bij de rijwoningen en de parkeerkoffer bij het appartementencomplex is bestemd voor "Verkeer- Verblijfsgebied".
Binnen deze bestemming mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd. Ook groen en water zijn toegestaan binnen deze bestemming.
In het plangebied komen 2 woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer.
Wonen-1 is gegeven aan de aaneengesloten (rij)woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daarbinnen zijn de rijwoningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Zo mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven (2 of 3) en is een kap toegestaan bij de rijwoningen met 2 lagen. De rijwoningen met 3 lagen moeten plat worden afgedekt.
Buiten de bouwvlakken, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
Wonen-2 is gegeven aan de gestapelde woningen (het appartementencomplex). Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om het gebouw. Daarbinnen is de bebouwing voor gestapelde woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Zo mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan 5.
De gestapelde woningen mogen uitsluitend als sociale huurwoning worden gebouwd en in stand gehouden. De betekenis van het begrip 'sociale huurwoning' is uitgelegd in artikel 1 van de regels. Deze definitie sluit aan bij de definitie, zoals die is opgenomen in artikel 1.1.1 eerste lid onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.
Alvorens de woningen in gebruik kunnen worden genomen moet aan de zuidzijde van het plangebied in aansluiting op het bestaande geluidscherm een nieuw geluidscherm worden opgericht. Daarvoor is een 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen in de regels van het bestemmingsplan (bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2). De situering, de hoogte, de lengte en de uitvoering van het scherm zijn aangegeven in het akoestisch onderzoek van Alcedo (11 juni 2019). Dit onderzoek maakt deel uit van de regels van het bestemmingsplan. Er is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee kan worden bereikt dat streefwaarden voor trillinghinder bij de woningen als gevolg van het treinverkeer niet worden overschreden.
Naast de bouwregels zijn bij de bestemming Wonen ook eisen opgenomen over beeldkwaliteit en welstand (de beeldkwaliteitsregels). Daarbij is onderscheid gemaakt in de beeldkwaliteitseisen voor de woningen en de eisen ten aanzien van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en andere kleine bouwwerken en bouwkundige elementen in, op of bij de woningen. Verder is natuurinclusief bouwen voorgeschreven en zijn er regels gesteld ten van de duurzaamheid van de woningen (energetische eisen).
In de woonbestemming is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene regels, waaronder de regels ten aanzien van de hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder en aanvullende geluidsvoorwaarden die voortvloeien uit het akoestische onderzoek (Alcedo, 11 juni 2019). Verder bevatten de algemene regels een vergunningplicht voor het kappen van bomen en is aangegeven dat moet worden voorzien in de aanleg van voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke Nota parkeernormen.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het maakt de bouw van 74 woningen mogelijk. Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1a Bro wordt een bouwplan van een of meer woningen als aangewezen bouwplan beschouwd. Daarom moet in het voorliggende geval een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij er sprake is van een anterieure overeenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst.
Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
In dit geval is niet de gemeente maar een ontwikkelaar eigenaar van de grond. Er is met deze ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed. Geconcludeerd kan worden dat het project vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar is.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het om een bestemmingsplan gaat dat op beperkte schaal nieuwbouw mogelijk maakt. Op 18 december 2018 heeft de gemeenteraad de startnotitie voor dit bestemmingsplan vastgesteld en daarmee ingestemd met model 2. Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met de betrokken instanties (zie paragraaf 6.3.3) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is er op 12 juli 2018 een inloopbijeenkomst georganiseerd voor omwonenden en andere betrokkenen, waarbij zij door de ontwikkelende partij en de gemeente zijn geïnformeerd over de bouwplannen.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 14 maart 2019 hebben het Waterschap Vallei en Veluwe, de provincie Utrecht, de NS, ProRail en de Veiligheidsregio Utrecht het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek daarop in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren.
Op 3 april 2019 is een reactie op het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen van het Waterschap Vallei en Veluwe.
Het waterschap vraagt zich af of de WADI's in het parkje voldoende capaciteit hebben in extreme neerslagsituaties of dat er een overstort nodig is.
Antwoord gemeente
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met voldoende ruimte voor berging en infiltratie van regenwater. Er moet een waterhuishoudkundig- en inrichtingsplan worden gemaakt waaruit blijkt dat het oppervlaktewater en/of de wadi's in het gebied zodanig groot zijn gedimensioneerd, dat binnen het plangebied een bui met een volume van 40 mm (dit komt overeen met een bui die theoretisch 1 maal per 100 jaar voorkomt) volledig kan worden geborgen. Deze voor de berging van hemelwater noodzakelijke voorzieningen moeten direct na het in gebruik nemen van de woningen zijn getroffen.
Op 8 april 2019 is een reactie ontvangen van ProRail. ProRail vraagt om toezending van de voor 'externe veiligheid' relevante onderzoeken. Verder wordt benadrukt dat het fietspad dat van de ingang van het spoorwegemplacement naar de Soesterweg loopt een aanvalsroute is van de brandweer in het geval van calamiteiten. Deze route is opgenomen in het bedrijfsnoodplan dat geldt voor het spoorwegemplacement. De weg is ook een toegangsweg voor de aannemers van het spoor. De toegang van deze weg dient te allen tijde gewaarborgd te blijven.
Verder wordt er aandacht gevraagd voor eventuele trillingshinder voor toekomstige bewoners als gevolg van het spoorverkeer. Geadviseerd wordt om een onderzoek te doen naar de te verwachten trillingsniveaus, waarbij specifiek wordt gekeken naar de locatie en de bouwkarakteristiek van de te realiseren woningen. De conclusies van het onderzoek moeten worden opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan en indien nodig worden verwerkt in de planregels.
Ten slotte is een aantal vragen over de overweg Soesterweg. Welke plannen heeft de gemeente daar en wat is de te verwachten toename van de verschillende modaliteiten op die overweg ? Moet de risicotoename van de overweg worden gecompenseerd ? Zijn er meer ontwikkelingen in de omgving van de overweg te verwachten ?
Antwoord gemeente
De voor externe veiligheid relevante onderzoeken zijn naar ProRail toegestuurd. Het gaat daarbij om Kwantitatieve risicoanalyse van 3 juli 2015 (Antea, QRA 2015, vergunning emplacement) en het onderzoek dat is gedaan naar de maximale bebouwingsmogelijkheden van het gebied d.d. 14 december 2015 (Antea, memo Berekeningen groepsrisico op basis van gewijzigde populatie). Deze onderzoeken zijn toegevoegd aan de toelichting bij dit bestemmingsplan.
Onderkend wordt dat het emplacement voor hulpdiensten bereikbaar moet blijven. In verband met de toegankelijkheid van het gebied voor hulpdiensten komt er een doorgang in het geluidscherm. Het scherm aan de westzijde wordt verlengd met circa 122 meter en heeft een overlap met het scherm aan de oostzijde. In het van dit bestemmingplan deel uitmakende akoestische onderzoek (Alcedo, 11 juni 2019) is een en ander nader beschreven.
Nieuw geluidscherm
Er is trillingsonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of en in welke mate trillingshinder kan optreden voor toekomstige bewoners en gebruikers van het plan als gevolg van treinverkeer. Dat onderzoek (Trillingsonderzoek Noack terrein te Amersfoort, Alcedo 17
mei 2019) is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Op basis van de in het onderzoek opgenomen metingen en meetresultaten kan niet worden uitgesloten dat ter plaatse van de nieuwbouw in de toekomst trillingshinder wordt ervaren. Uit vervolgonderzoek zal moeten blijken in hoeverre de gemeten trillingsniveaus met bijbehorende frequenties daadwerkelijk doordringen in de woningen en appartementen en tot eventuele hinder zullen leiden. Hierbij zal indien noodzakelijk tevens worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om trillingshinder afdoende te reduceren.
Om de voortgang van het bestemmingsplan niet te belemmeren zal in de regels op het aspect van trillingshinder een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Voorwaardelijke verplichtingen zijn gebaseerd artikel 3.1.2 Bro, tweede lid. Dat maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan regels bevat waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.
Er is dus een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het aspect trillingen. Die komt er op neer dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-richtlijn Trillingen, deel B "Hinder voor personen in gebouwen".
De gemeente heeft geen plannen voor de (overweg) Soesterweg. Er vindt dus ook geen reconstructie plaats in de vorm van gescheiden fietspaden. Het huidige straatprofiel van de Soesterweg wordt gehandhaafd. In de toekomstige situatie is de verwachting dat er als gevolg van dit bestemmingsplan circa 450 extra motorvoertuigbewegingen per weekdag zijn. De theoretische verkeersproductie ten aanzien van de huidige situatie is 200 mvt op een gemiddelde weekdag. Dat vertaalt zich in theoretische toename van 250 extra motorvoertuigbewegingen per weekdag. De inschatting is dat circa 50% van deze motorvoertuigen via de Soesterweg de wijk verlaten.
De gemeente en ProRail hebben in het verleden al eens gesproken over deze spoorwegovergang. Toen en ook nu nog ziet de gemeente geen nut en noodzaak om de overgang anders vorm te geven en/of risico-analyse uit te voeren. Daarvoor is de toename van de verkeersintensiteiten ook veel te beperkt.
In de omgeving van de overweg zal op termijn ook de locatie van de Wagenwerkplaats worden ontwikkeld. Deze ontwikkeling gaat gepaard met woningbouw. Voor het gebied wordt momenteel een masterplan gemaakt. Informatie over dat plan is te vinden op www.wagenwerkplaats.eu.
Op 9 april 2019 is een reactie ontvangen van de provincie Utrecht. Het bestemmingsplan geeft de provincie geen aanleiding om in het kader van het provinciaal belang, zoals dat is beschreven in de PRS 2013-2028 (herijking 2016) en in de PRV (herijking 2016), opmerkingen te plaatsen.
De NS en de Veiligheidsregio Utrecht hebben niet op het concept ontwerp bestem- mingsplan gereageerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 september 2019 tot en met 16 oktober 2019 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 2 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. #6084991). Een zienswijze geeft aanleiding tot een aanpassing in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. Ook is in de zienswijzennota een ambtshalve aanpassing voorgesteld.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 1183318 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.
Beroepsprocedure
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en herstelwet (verder Chw) van toepassing op een eventuele beroepsprocedure van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het recht om in beroep te gaan tegen het vaststellen van het bestemmingsplan op een aantal punten wordt ingeperkt (hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Chw). Zo is het indienen van een pro forma beroep niet meer mogelijk Dit betekent dat als er beroep wordt ingesteld tegen het plan hiervoor een versnelde procedure van toepassing is. De beroepsgronden kunnen achteraf ook niet meer worden aangevuld.