direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Amerberg en Utrechtseweg 102
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00149-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van
bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) gemaakt. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze
digitale systematiek voldoet volledig aan de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.

1.2 Plangebied

De percelen Anna Paulownalaan 17 en Utrechtseweg 102 liggen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg' (vastgesteld door de raad op 10 februari 2015). De herontwikkeling binnen het plangebied past niet binnen dit planologische regime. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.


Het plangebied, bestaande uit twee locaties, is op onderstaande afbeelding aangegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0001.png"

1.3 Geldende planologie

Zoals eerder is aangegeven liggen zowel het perceel Anna Paulownalaan 17, als het perceel Utrechtseweg 102 in het plangebied van het bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg'. Hieronder zijn twee uitsneden opgenomen van de verbeelding van dit geldende bestemmingsplan voor respectievelijk het perceel Anna Paulownalaan 17 en het perceel Utrechtseweg 102.

De bestemming van het perceel Anna Paulownalaan 17 is Maatschappelijk - 1. Ter plaatse was het kantoor van het Leger des Heils gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0002.jpg"

De bestemming van het perceel Utrechtseweg 102 is Kantoor. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' van toepassing. Deze bestemming ziet op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht en zijn bebouwing. Het gebruiken van het pand voor 11 appartementen past niet binnen de geldende bestemming Kantoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0003.jpg"

De omgevingsvergunning voor de Utrechtseweg 102 is inmiddels verleend met een kruimelgeval procedure (een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo. artikel 4 lid 9 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht). De 11 sociale huurwoningen zijn inmiddels opgeleverd.
Door het vastleggen in een bestemmingsplan van de woningbouw op het perceel Utrechtseweg 102 wordt ook bereikt dat de bestemming Kantoor ter plaatse komt te vervallen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie, waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 2 staan de beleidskaders van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving. De omgevingsaspecten, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor
het bestemmingsplan. Het beleid vormt het kader van toetsing van de huidige
situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van
toepassing is, wordt beschreven in hoofdstuk 4(4.8 Flora en Fauna / ecologie). Het rijksbeleid komt ook aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Gemeente

2.2.1.1 Modelkeuze

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan De Amerberg en Utrechtseweg 102 is gekozen om de procedure volgens model 2 te volgen. Model 2 wordt onder meer toegepast bij voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

2.2.1.2 Startnotitie bestemmingsplan De Amerberg en Utrechtseweg 102

De gemeenteraad heeft op 7 november 2017 de startnotitie bestemmingsplan Amerberg en Utrechtseweg 102 vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast geeft het ook een beeld van de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en de overlegstructuur. Verder beschrijft het in het kort het proces om te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan voor de beide locaties.

2.2.1.3 Structuurvisie Amersfoort 2030

Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.


Relatie met dit bestemmingsplan

De herontwikkeling van deze twee locaties draagt bij aan een gevarieerd woningaanbod en aan het realiseren van een aantrekkelijker woonklimaat. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.

 

2.2.1.4 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de bouwstenen geweest voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen.


Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid, functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.


Nieuwbouw in bestaande wijken

Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Vanuit ons woonbeleid geven wij geen randvoorwaarden mee over het programma op kleine locaties (tot circa 30 woningen).

Strategie sociale woningbouw

Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.


Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.

Raadsbesluit 23 mei 2017: uitwerking strategie sociale woningbouw

Op 23 mei 2017 heeft de raad besloten (nr.5491664) bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Door enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op de herontwikkelingslocaties een stevige impuls.

Relatie met dit bestemmingsplan

Tijdens de besprekingen tussen partijen over de herontwikkeling van de locatie aan de Anna Paulownalaan, was het voorgenomen gemeentelijk beleid ten aanzien van de invulling van de sociale woningbouwopgave bij locatieontwikkeling nog niet concreet vertaald naar de minimumeis van 35 procent. In overleg is bepaald dat het sociale woonprogramma door de initiatiefnemer van de herontwikkeling, op de Utrechtseweg 102 kan worden gerealiseerd (verevening binnen dezelfde wijk). Daarbij is afgesproken dat de bestemmingswijzigingen van beide locaties in één bestemmingsplan worden vastgelegd en dat eerst de sociale woningbouw gerealiseerd wordt aan de Utrechtseweg en pas daarna het vrije sector deel aan de Anna Paulownalaan. De afspraken over de realisatie van de huurappartementen zijn vastgelegd in de tussen initiatiefnemer en de gemeente gesloten anterieure overeenkomst.

Kwaliteitseisen

De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. In de bestaande woningbouw is veel energie te besparen door na-isolatie van de woningen. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.

Relatie met dit bestemmingsplan

De gemeenteraad heeft in mei 2017 het college van burgemeester en wethouders verzocht te streven naar aardgasloze nieuwbouw. Vooruitlopend op het nog vast te stellen beleid hierover, heeft de initiatiefnemer ermee ingestemd de woningen en de appartementen op het perceel Anna Paulownalaan 17 aardgasloos te bouwen. Dit is vastgelegd in een overeenkomst.
In de overeenkomst is ook vastgelegd dat de initiatiefnemer zich zal inspannen om het beleid van de gemeente inzake "duurzaam Amersfoort" (energieneutraal wonen, circulariteit en klimaatbestendig bouwen) bij de herontwikkeling van het perceel Anna Paulownalaan 17 tot uitdrukking brengen in de wijze van sloop van de bestaande bebouwing , de nieuwbouw van de woningen en de inrichting van de openbare ruimten.

Op het perceel Utrechtseweg 102 wordt het bestaande kantoorpand getransformeerd naar woningen.

2.2.1.5 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 en de actualisatie daarvan uit 2014 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

Relatie met dit bestemmingsplan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kan op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte (zie ook paragraaf 3.3.2). De nota parkeernormen Amersfoort maakt onderscheid in verschillende gebieden. De projectlocatie De Amerberg is gelegen in het gebied 'rest Amersfoort'. De locatie Utrechtseweg 102 is gelegen in het gebied 'schil om binnenstad'. Op de locatie Utrechtseweg 102 zijn reeds voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

2.2.1.6 Welstandsnota en beeldkwaliteitsplan

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

In het welstandsbeleid voor het Bergkwartier, dat aanvullend is ten opzichte van de beschermende regels ten aanzien van het rijks beschermd stadsgezicht, is opgenomen dat de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet en architectonische vormgeving richtinggevend zijn voor wijzigingen in het straatbeeld, de verkaveling, de gevels, detaillering, kleur en materiaalgebruik. Door de grote kavels in een lommerrijke omgeving kan het gebied een grote mate van bebouwingsvariatie in zich dragen, zonder dat dit het bebouwingsbeeld aantast.

Voor het gebied rond de Utrechtseweg is opgenomen dat vooral de eenheid van landschap en bebouwing van belang is. Bij bouw en verbouw van gebouwen verdient de continuïteit van het bosgebied op de eerste plaats aandacht. Details en materiaal zijn daar van secundair belang.

Relatie met dit bestemmingsplan

Het plan voor de Amerberg heeft de waarden die voortkomen uit de geschiedenis en de karakteristieken van het Bergkwartier, zoals beschreven in het toetsingskader beschermd stadsgezicht Berg-Utrechtseweg, als uitgangspunt gebruikt voor de planvorming.
De aandachtspunten die worden benoemd worden in het toetsingskader beschermd stadsgezicht en die van toepassing zijn bij wijzigingen en transformaties, beschrijven in sterke mate de wisselwerking tussen de landschappelijke kwaliteiten van het Bergkwartier en de rol van de individuele gebouwen daarbinnen:

  • de landschappelijke aanleg in gemengde landschapsstijl met lineaire assen en gebogen woonstraten;
  • de samenhang van het openbaar gebied met de particuliere tuinen, waarin de gebouwen als losse objecten zijn geplaatst, zichtbaar vanaf de openbare weg;
  • het straatprofiel, bestaande uit een rijbaan met aan weerszijden voetpaden met een deklaag die naar de oorspronkelijke halfverharding verwijst. De laanbomen zijn hierbij veelal in beeldbepalende grasstroken geplaatst;
  • de groene inrichting van de privétuinen als essentieel onderdeel van de groenstructuur;
  • het goed bewaard gebleven twintigste-eeuwse architectuurbeeld met monumenten en waardevolle panden;
  • eenheid in verscheidenheid; de ensemblewaarde van de villabebouwing met de omringende tuinen, aan de openbare weg soms nog voorzien van het oorspronkelijke ijzeren hekwerk: samenhang i.p.v. contrast;
  • zichtassen die bijzondere instellingen, complexen en villa's met de landschappelijke opzet van het Bergkwartier verbinden;
  • de zich onderscheidende, hoogwaardige architectuur van de bijzondere bebouwing, waardoor deze bebouwing als oriëntatiepunt functioneert.
    Zoals door deze aandachtspunten wordt geïllustreerd, vormen de landschappelijke kwaliteiten van het Bergkwartier een belangrijk onderdeel van de waarden die het beschermd stadsgezicht probeert te handhaven en te versterken. Het planvoorstel voor de Amerberg onderschrijft deze waarden door het landschap waarbinnen de gebouwen als losse objecten zijn geplaatst te herintroduceren met de aanleg van een landschapstuin voor de gehele locatie. Daartoe moet de locatie een ingrijpende transformatie doorstaan voor wat betreft de groenstructuur die in de bestaande situatie een atypische opzet kent.


Zoals door deze aandachtspunten wordt geïllustreerd, vormen de landschappelijke kwaliteiten van het Bergkwartier een belangrijk onderdeel van de waarden die het beschermd stadsgezicht probeert te handhaven en te versterken. Het planvoorstel voor de Amerberg onderschrijft deze waarden door het landschap waarbinnen de gebouwen als losse objecten zijn geplaatst te herintroduceren met de aanleg van een landschapstuin voor de gehele locatie. Daartoe moet de locatie een ingrijpende transformatie doorstaan voor wat betreft de groenstructuur die in de bestaande situatie een atypische opzet kent.
Daarbij moeten de bestaande groene waarden en kwaliteiten wel worden meegewogen. De ambities van het beschermd stadsgezicht zijn weliswaar belangrijk vertrekpunt, maar niet het enige criterium. We hebben niet met een "maagdelijk" terrein te maken.

2.2.1.7 Bomenbeleid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de Groenvisie en de Bomenleidraad.

Groenvisie

In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad. In november 2016 is de Groenvisie voor Amersfoort vastgesteld. Met name Hoofdstuk 8 van de Groenvisie 'Stad die bomen de ruimte geeft' beschrijft uitgangspunten die leidend zijn in de omgang met bomen. Daarbij "gaat het steeds om het afwegen van belangen en om het hanteren van de juiste principes om bomen in hun waarde te laten." (blz. 38 Groenvisie). Naast de uitgangspunten zijn ook enkele dilemma's genoemd. De onderstaande punten zijn een samenvatting van de genoemde uitgangspunten en dilemma's uit de Groenvisie.


Uitgangspunt I: de waarde van de boom is leidend

  • Behouden van zoveel mogelijk toekomstwaardige bomen.
  • Kwaliteit van het bestaande groen als uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Betere verankering van bomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Duidelijker procedures.


Uitgangspunt II: de juiste boom op de juiste plek/schaarse ruimte en middelen

  • Betere omstandigheden voor alle bomen.
  • Juiste boom op de juiste plek, met voldoende toekomstperspectief.
  • Iedere boom krijgt voldoende ruimte voor veertig à vijftig jaar, voor de hele levenscyclus.
  • Plant bij ruimtegebrek desnoods minder bomen, maar dan wel verder uit elkaar. Plant bij ruimtegebrek geen bomenrijen aan beide zijden van de weg, maar één rij met een brede plantstrook.


Dilemma: Mensen en bomen hebben vaak tegenstrijdige belangen en concurreren om ruimte. Met de nodige kunstgrepen kunnen deze belangen meestal worden gecombineerd, maar op sommige plaatsen lukt dat echt niet. Soms moeten we dan accepteren dat er geen ruimte is voor bomen, of alleen voor hele kleine.

Dilemma: Afwegen hoeveel geld wij als gemeenschap willen investeren in de aanplant en het vervangen van bomen en onderhoud.

Uitgangspunt III: meer bomen / kwantiteit en kwaliteit

  • Behoud van het huidige bomenbestand.
  • Vermeerdering van het aantal bomen (massa).
  • Voor een klimaatbestendige stad is het nodig dat er groen bij komt.


Dilemma: Liever één boom die goed groeit dan 20 die amper groeien. Maar de leus 'liever kwaliteit dan kwantiteit' mag niet leiden tot verkapte bezuinigingsmaatregelen, alsof we met minder bomen toekunnen.


Uitgangspunt IV: meer variatie

  • meer variatie in het aantal soorten bomen.
  • Doorbreken van de monocultuur en zorgen voor meer diversiteit,
    meer variatie aan kleuren en vooral meer fruitbomen.
  • Letten op zonering van landschappen met respect voor de bestaande waarden.


Uitgangspunt V: rekening houden met eigen dynamiek

  • Rekening houden met de dynamiek, tijdschaal, natuur heeft tijd nodig om
    te groeien.
  • De dynamiek van bomen vergt dus vergaande aanpassingen van het menselijk
    ingrijpen.


Uitgangspunt VI: kappen en compenseren / de schaduwzijde van bomen

  • Monumentale bomen in gemeentelijk eigendom mogen volgens de APV niet
    worden gekapt; alleen om zwaarwegende redenen kan van deze regel worden
    afgeweken. Het ligt voor de hand om deze regel ook strikt toe te passen op
    monumentale bomen op particulier terrein.
  • Op basis van de geldende weigeringsgronden zouden veel meer aanvragen
    kunnen worden afgewezen.
  • Hoger beschermingsniveau en beter beschermingsbeleid voor bomen.
  • Introduceren van andere en nieuwe vormen van compensatie.
  • Heldere uitgangspunten voor kappen en compenseren in relatie tot type boom
    en gebied. Niet alle natuur is maakbaar. Kijken naar de waarden die worden
    aangetast.


Dilemma: Bomen hebben niet alleen voordelen. De belangen botsen soms.

Het beleid, zoals neergelegd in de Groenvisie wordt verder uitgewerkt.Onder andere in de Bomenleidraad (zie verder hieronder) en een Groenstructuurkaart (2018).

Bomenleidraad

De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk. Het gaat dan om onderwerpen als omgaan met bomen in ruimtelijke ontwikkelingen, veiligheid, boomstructuur in de stad, kappen en compenseren, et cetera. Het gaat hierbij zowel om het (opnieuw) vastleggen van de huidige praktijk en beleid, als ook om actualiseren en het formuleren van ambities en aanpak.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen
voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij
aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van
de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren
fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en al deze waarden
koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de
bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor
de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee
bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en
meer waarde.
Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging.
Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.


Het basisuitgangspunt van de Bomenleidraad is dat de maatregelen, zoals het verplaatsen of kappen van een boom, afgewogen en toegelicht worden aan de hand van zes typen waarden: boomwaarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor ruimtelijke structuur en landschap, waarde voor ecologie en natuur, waarde voor milieu, klimaat en klimaatbestendigheid en gebruiks- en belevingswaarde (zie de afbeelding afkomstig uit de Bomenleidraad).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0004.png"

Zorgvuldige afweging en procedures

Het behoud van bestaande bomen vraagt continu aandacht in een stad met veel ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij moet regelmatig de afweging worden gemaakt tussen de bestaande boom en andere wensen, functies en ontwikkelingen. Het mag niet vanzelfsprekend zijn dat bomen bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten wijken. We streven dus naar een zorgvuldige afweging van alle belangen.

  • 1. De waarden van (bestaande) bomen worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en projecten vanaf het eerste begin integraal meegenomen en meegewogen.
  • 2. Bij het kappen en planten van bomen worden de waarde(n) in beeld gebracht van zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie en meegewogen in de keuzes. We streven naar een waardevoller bomenbestand. De toekomstige situatie moet een vergelijkbare of grotere waarde hebben, waarbij het natuurlijk tijd kost om deze situatie te bereiken.
  • 3. De gemaakte keuzes ten aanzien van behoud, kap en compensatie, worden onderbouwd en toegelicht in een bomenparagraaf ten behoeve van de besluitvorming. Deze bomenparagraaf geeft de gemaakte afweging voor behoud, kappen en nieuwe aanplant van bomen en vergelijkt daarmee de bestaande uitgangssituatie met de voorgestelde toekomstige situatie. Het streven is naar minimaal een gelijkwaardige toekomstige situatie.

Bij de afwegingen geldt de volgende voorkeursvolgorde.

  • Behoud bomen, inclusief maatregelen ter bescherming tijdens uitvoering conform het Handboek Bomen (Norminstituut bomen).
  • Kap en herplant in of in de omgeving van het projectgebied.
  • Kap en compensatie elders in de hoofdgroenstructuur of compensatie met een andere vorm van groen op de plek zelf.
  • Verplanten, mits tijdig en goed voorbereid én een boom in een keer te verplanten is naar een nieuwe locatie, omdat de gemeente niet beschikt over een depot voor bomen.


Te behouden bomen moeten wel toekomstwaardig zijn. Dit wordt per situatie beoordeeld. Van belang hierbij zijn onder andere de locatie/groeiplaats, de boom-soort, de technische staat en conditie van de boom. Het is niet wenselijk dat een boom in de jaren na realisatie van het project teniet gaat of moet worden gekapt omdat de boom niet levensvatbaar meer is of overlast veroorzaakt. Helaas wordt dit vaak pas duidelijk enkele jaren na realisatie van een project. In dergelijke gevallen biedt het aanplanten van een nieuwe boom op een goede groeiplaats een betere start en meer toekomstwaarde. Dit betekent dat de te behouden bomen vitaal moeten zijn. Niet inzetten op behoud als bomen al in een slechte staat verkeren of niet zijn aangepast op de nieuwe situatie. Dan is herplanten in het projectgebied, in de omgeving van het project of compensatie elders, een betere optie.
Na uitvoering moet zowel ondergronds als bovengronds voldoende ruimte van voldoende kwaliteit overblijven voor de boom, ook in volwassen omvang.
Bij de uitvoering van het project moeten beschermingsmaatregelen worden genomen conform de richtlijnen uit het Handboek Bomen (Norminstituut bomen). Als het niet te voorkomen is dat bomen worden aangetast gedurende de uitvoeringsfase dan ook inzetten op vervanging/herplant in of in de omgeving van het projectgebied of elders in de stad.


Wat staat er in de bomenparagraaf?

De bomenparagraaf beschrijft, met input vanuit BER en BEA, de keuzes voor behoud en/of verplanten, vellen van bomen en de afwegingen en consequenties daarvan. Doel is om inzicht te geven in de afweging en argumentatie voor te behouden bomen, te verwijderen bomen en de aanplant van nieuwe bomen (herplant of compensatie). Het gaat niet alleen om aantallen, maar vooral om het inzicht in de waarden van de bomen en betekenis van de keuzes. Hierbij gaat het om de consequenties van het uitvoeren van een plan voor (het behoud van) de bestaande bomen, hoe is getracht bestaande bomen te bewaren door inpassing in het plan, eventuele alternatieven, de mogelijkheden van het aanplanten van nieuwe bomen, herstel of completering van de boomstructuur en voor compensatie van het verlies aan groenwaarde in of in de omgeving van het projectgebied of elders in de stad. Kortom hoe er in de planvorming rekening is gehouden met het belang van bomen.
Na besluitvorming over het plan, inclusief de bomenparagraaf, volgt de eventuele aanvraag van de vergunning tot kappen. De informatie uit de bomenparagraaf over gemaakte afwegingen en belangen ondersteunt bij de motivatie voor het verlenen van de kapvergunning.

Relatie met dit bestemmingsplan

Locatie De Amerberg

In dit deel van het plangebied staan 71 bomen. De Bomenleidraad is dus van toepassing. De bestaande bebouwing en bestrating zijn centraal geconcentreerd binnen het plangebied. Aan de randen van het gebied zijn op verschillende wijzen bomen en groen aanwezig. Dit bestaande groen is onderzocht (zie de bijlagen bij de toelichting: Bomenonderzoek Amerberg d.d. 15-8-2017 en BEA 3 bomen Kavel A Amerberg, d.d. 14-12-2017).
Aan de hand van de Bomenleidraad is de waarde van het aanwezige groen in beeld gebracht. Deze toets is opgenomen als bijlage 10 bij deze toelichting. In bijlage 1 van de regels is de nota Bomen De Amerberg opgenomen, waarin inzicht wordt gegeven in de te kappen bomen de compensatie daarvan.

De conclusie van de toets aan de Bomenleidraad is dat de ontwikkeling van de locatie De Amerberg in de eerste 10-20 jaar een teruggang betekent van de huidige kwaliteit van het aanwezige groen. Echter, de verwachting is dat op termijn de huidige kwaliteiten voldoende worden gecompenseerd.
In paragraaf 3.3.1.2 Groen, bestaand en nieuw wordt ingegaan op de uitgangspunten van de nieuwe ontwikkeling en de afwegingen die zijn gemaakt bij de totstandkoming van dit plan. Deze paragraaf kan worden aangemerkt als de bomenparagraaf en zal ook als zodanig in de besluitvormingsstukken worden opgenomen.

Locatie Utrechtseweg 102

De Bomenleidraad is niet van toepassing op deze locatie. Het gaat om een functiewijziging van de bestaande bebouwing.

2.2.1.8 Prostitiebeleid/ Verbod op seksinrichtingen

Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Om ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is gemeentelijk beleid vastgelegd in de
Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26
september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in
Amersfoort kunnen worden gevestigd.

In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de
gemeente Amersfoort is (met uitzondering van de bestaande locaties) voor alle
geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden
en/of bouwwerken als, of voor, een seksinrichting.


Relatie met voorliggend plan

Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting, gebaseerd op het genoemde beleid. Het plan voorziet voor beide locaties niet in de vestiging van seksinrichtingen.

2.3 Conclusie

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en van de situatie na realisatie van de plannen. Daarbij wordt een toelichting gegeven op de gemaakte keuzes voor de nieuwbouw.

3.2 Bestaande situatie

3.2.1 Anna Paulownalaan 17

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0005.png"

Ter plaatse was het kantoor van het Leger des Heils gevestigd, inclusief opvang, seniorentrefpunt en kinderdagverblijf. De huidige bebouwing omvat ca. 3.000 m² aan bruto vloeroppervlak. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 6.335 m².

De huidige bebouwing bestaat uit drie hoofdvolumes: een kantoorgebouw van vijf verdiepingen op het binnenterrein, een gebouw van twee bouwlagen aan de Emmalaan (nu in gebruik als kinderdagverblijf), een laag, langegerekt gebouw met het karakter van een paviljoen voor conferenties, ontmoetingen en vergaderingen aan de Anna Paulownalaan, bestaande uit twee bouwlagen (inclusief een souterrain dat gelijkvloers ligt met het binnenterrein). Op het binnenterrein en aan de aan de Prins Frederiklaan grenzende zijde van het kantoorgebouw bevindt zich een parkeerterrein met meer dan 30 parkeerplaatsen. Het hoogteverschil tussen het hoogste en laagste punt van de locatie bedraagt ca. 1,5 meter. Het laagste punt ligt aan de perceelgrens langs de rotonde waar de Emmalaan en de Prins Frederiklaan samenkomen. Het hoogste punt
ligt aan de Anna Paulownalaan op de westelijke perceelgrens.

3.2.2 Utrechtseweg 102

Op het perceel Utrechtseweg 102 was een assurantiekantoor gevestigd in het beeldbepalende pand. Inmiddels heeft de verbouwing naar 11 sociale huurappartementen plaatsgevonden.

3.3 Nieuwe situatie

3.3.1 Locatie De Amerberg (Anna Paulownalaan 17)

Het plan voor de locatie bestaat uit acht tot negen nieuwbouwkavels, voor drie tot vier vrijstaande woningen, vier of zes geschakelde woningen en één kleinschalig appartementengebouw (urban villa), waarin zeven tot tien appartementen worden gerealiseerd. In het totaal zullen op de locatie tussen de veertien en achttien wooneenheden worden gerealiseerd.

3.3.1.1 Stedenbouwkundig concept

Het plan brengt in essentie drie thema's samen om tot een kwaliteitsdefinitie voor de nieuwe woon- en leefomgeving op de Amerberg te komen: karakter, groen en verbinding. Deze hoofdthema's hebben zich vertaald in een aantal concrete ambities binnen het plan, zoals de architectonische kwaliteit van het ensemble (karakter), het ontwerp voor een landschapstuin voor de gehele locatie als gemeenschappelijke visuele drager van de losse objecten (groen) en de aanwezigheid van meerdere woningtypen waardoor verschillende generaties op de locatie kunnen wonen (verbinding). De stedenbouwkundige opzet brengt deze drie ambities in verband met de historie van de locatie.

Het historische perspectief van de locatie

De planlocatie ligt op een prominente plek in het middendeel van het Bergkwartier. Het Bergkwartier is in het begin van de vorige eeuw opgezet als een boomrijk villapark op een heuvelachtige locatie op basis van de principes van de Engelse landschapstuin. 'De berg' wordt gekenmerkt door lange boogvormige lanen die de hoogteverschillen in de wijk afwisselend benadrukken en verhullen en die worden afgewisseld met rechte, doorgaande assen die zichtlijnen creëren. Een van deze zichtlijnen, de Wilhelminalaan, wordt beëindigd door de locatie. De locatie wordt vervolgens begrensd door de Prins Frederiklaan aan de noordzijde, de Emmalaan aan de oostzijde en de Anna Paulownalaan aan de zuidzijde. Van deze drie lanen heeft alleen de Anna Paulownalaan het boogvormige karakter. Aan de westzijde wordt de locatie begrensd door privétuinen van reeds bebouwde percelen.
Terwijl het Bergkwartier in aanvang met stringente bouwvoorschriften is opgezet, huisvest dit deel van het Bergkwartier inmiddels, na meer dan 115 jaar, een rijke schakering aan bouwstijlen en losse interpretaties van de oorspronkelijke richtlijnen. Er zijn uit elk decennium van de vorige eeuw voorbeelden te vinden van vrijstaande of geschakelde woningen. De oorspronkelijke, kleinere reeks aan gebouwtypen binnen het Bergkwartier heeft zich door de recentere hedendaagse uitwerkingen inmiddels getransformeerd tot een bredere reeks gebouwtypen die zich uiteindelijk allemaal verhouden tot het nog steeds rijkelijk aanwezige originele voorbeelden van het losse object in het landschap. Dit maakt van het Bergkwartier een unieke wijk waarin het heden en het verleden op diverse wijzen verbindingen met elkaar aangaan.

Er is voor deze locatie rond 1899 een landschapsontwerp gemaakt door H.F. Hartogh Heys van Zouteveen, de landschapsarchitect die voorafgaand aan de uiteindelijke ontwerpers Smits & Schulz tevens een ontwerp heeft gemaakt voor het gehele Bergkwartier. Het ontwerp baseerde zich, net als andere elementen in het Bergkwartier, op principes van de Engelse landschapstuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0006.png"

Het plan voor de Amerberg grijpt deels terug op deze referentie door het landschapsontwerp voor de locatie als de gemeenschappelijke visuele drager van het ensemble van woningen in te zetten. De woningen vervangen de bestaande (kantoor-) gebouwen en parkeerplaatsen van het Leger des Heils en brengen de verkavelingsopzet en de schaal van de bebouwing die kenmerkend is voor de omgeving weer terug op de locatie. De uitzondering vormt de urban villa, die als beëindiging van de visuele as van de Wilhelminalaan een prominentere aanwezigheid zal vormen aan de rotonde die de Prins Frederiklaan en de Emmalaan aan elkaar verbindt.

Samenvattend zijn de drie belangrijkste uitgangspunten voor de planopzet als volgt:

  • Een ruimtelijke opzet van de nieuwe bebouwing die aansluiting zoekt met het Bergkwartier, zowel in verkavelingsopzet als in opzet van de gebouwvolumes, met aandacht voor de architectonische kwaliteit van het ensemble en voor de rol die de locatie vervult in het beëindigen van de visuele as van de Wilhelminalaan (Karakter).
  • De realisatie van een enkele landschapstuin voor de gehele locatie, refererend aan de landschappelijke beleving van de Engelse landschapstuin, die ooit ten grondslag lag aan het Bergkwartier (Groen).
  • Het toepassen van meerdere typen woningen voor verschillende doelgroepen, met kleinschalige gemeenschappelijke voorzieningen zoals een gemeenschappelijke binnentuin (Verbinding).


Deze uitgangspunten zijn in de stedenbouwkundige opzet uitgewerkt en vertaald in een beeldkwaliteitsconcept waarin onder andere het gebruik van bijgebouwen, de opzet van hoofdvolumes, het materiaalgebruik voor de gevels en de onderlinge verhoudingen tussen de verschillende typologieën zijn benoemd. Zie de paragraaf 'beeldconcept'.


Landschapstuin

De locatie wordt voorzien van een enkel ontwerp voor een landschapstuin dat alle kavels omvat en een van de beeldbepalende elementen vormt van het plan. De verschillende woningtypen liggen rondom een besloten binnentuin die voor gemeenschappelijk gebruik van de bewoners van de locatie beschikbaar zal zijn, en die grenst aan de privétuinen van de individuele kavels. De besloten gemeenschappelijke binnentuin is alleen vanuit deze privétuinen toegankelijk en heeft geen directe verbinding met de straat. Alle kavels worden ontsloten door de bestaande lanen rondom het perceel. Door de opzet van de verschillende privétuinen als één enkele landschapstuin worden alle overgangen tussen de kavels met natuurlijke (visuele) barrières uitgevoerd, waarbij fysieke erfscheidingen zoals hekken en schuttingen zoveel mogelijk worden vermeden. Alleen lage hekwerken van maximaal één meter hoogte, uitgevoerd met spijlen die het zicht niet wegnemen, zullen als optie worden toegestaan door het ontwerp. De maatvoering van de terrassen van de woningen zal worden afgebakend om het karakter van de landschapstuin te kunnen ondersteunen.
De landschapstuin maakt gebruik van elementen uit de Engelse landschapstuin, waaronder de aanwezigheid van coulissen gevormd door natuur, die een afwisseling van direct en indirect zicht vormgeven van zowel buitenaf richting de gebouwen als van binnenuit naar de omgeving. Deze coulissen kunnen worden opgebouwd door diverse typen filters tussen de omgeving en de objecten in het landschap aan te brengen, zoals kleine glooiingen en hoogteverschillen, bomen, struiken en beplanting van voldoende hoogte om beslotenheid te kunnen afwisselen met zichtlijnen die de openheid van het oorspronkelijke villapark terugbrengen in het heden.

Woningtypen

Het plan voorziet in verschillende woningtypen variërend van vrijstaande woningen, geschakelde eengezinswoningen tot de appartementen in de urban villa. De vrijstaande villa’s zijn te realiseren in verschillende afmetingen. De grotere variant is geschikt om als meergeneratie-woning (meergezinswoning) te worden ontworpen. De grondgebonden woningen (villa’s en geschakelde villa’s) zijn gepositioneerd op kavels die in drie verschillende afmetingen voor komen in het plan (ca. 330 m² / ca 600 m² / ca. 900 m²). Met deze variaties in type kavel, type woning en oppervlakte van de woning kan een breed scala aan woonwensen worden beantwoord en een breed publiek worden aangesproken. De intentie is om een gemengd, toekomstbestendig woonmilieu te creëren waarbij gezinnen, empty-nesters en families die ervoor kiezen om met meerdere generaties bij elkaar te wonen (meergeneratiewoning) samen een nieuwe gemeenschap kunnen vormen waarin alle generaties zijn vertegenwoordigd.

Beeldconcept

De landschapstuin is één van de elementen die zijn benoemd om de beeldkwaliteit van het nieuwe plan laag voor laag op te kunnen bouwen, zonder met een vooraf opgesteld eindbeeld te werken. De gelaagde opbouw vindt plaats door het ontwerpproces van de verschillende individuele kavels te voorzien van een gemeenschappelijk kader van instrumenten en referenties, waarbinnen de vormgeving van het individuele karakter van de woningen zich in principe vrij kan ontwikkelen, maar waarbij afstemming tussen de verschillende objecten in het ensemble vanzelfsprekender wordt. Het doel is een subtiele samenhang tussen de individuele objecten aan te brengen, zonder dat het individuele karakter van de woningen verloren gaat.

De instrumenten voor de totstandkoming van deze gelaagde beeldkwaliteit van het ensemble zijn:

De Landschapstuin: Het plan voorziet in één enkele 'groene drager' van het nieuwe ensemble van woningen, los gebaseerd op de principes van de Engelse landschapstuin, met natuurlijke afschermingen en coulissen. Door de woningen met een herkenbaar hoofdvolume te ontwerpen wordt het beeld van losse objecten in een open landschap versterkt.


De typologische reeks: De verschillende woonvormen en gebouwvolumes worden ontworpen vanuit het idee dat de verschillende woningen samen ook een nieuw ensemble zullen vormen waartussen onderlinge ruimtelijke relaties bestaan. Een zorgvuldige regie over deze relaties brengt een kwalitatieve samenhang die niet op de voorgrond treedt.


Heldere hoofdvolumes: In de basis is een herkenbare opzet van de hoofdvolumes voorgeschreven, met een compacte opzet, die al dan niet ruimtelijk bewerkt kan worden, maar waarbij aanbouwen en (losstaande) bijgebouwen worden vermeden, zodat de landschappelijke werking zo sterk mogelijk kan worden beleefd. Ruimtelijke bewerkingen van deze hoofdvolumes zijn vervolgens mogelijk, mits een verwijzing naar de hoofdopzet van het volume leesbaar blijft.


Materiaalgebruik: Baksteen, natuursteen en keramische gevelbekleding zijn de basismaterialen, waarbij een ingetogen gebruik van accenten mogelijk is in hout, stucwerk en staal/aluminium. Per woning is er één hoofdmateriaal met een enkele kleurstelling. Voor de accenten in de gevels zijn meerdere materialen en kleurkeuzen mogelijk.


Textuur: Plaatselijk kunnen accenten in het geveloppervlak bijdragen aan subtiele samenhang tussen de diverse volumes. De toepassing van een textuur is altijd een verbijzondering van het hoofdmateriaal van de woning.


Kleurstelling: In de keuze van de gevelmaterialen wordt ook de variatie in kleurstelling tussen de woningen onderling betrokken. Het doel is een afgestemde variatie zowel tussen de nieuwe woningen onderling, als in relatie tot de omgeving. De kleurverschillen zullen gradueel zijn, met op enkele plekken een contrast.


Groen in de gevels: In de uitwerking van de gevels wordt rekening gehouden met de mogelijkheid om plaatselijk begroeiing of beplanting te integreren, zodat de groene uitstraling van de gehele locatie kan worden versterkt.


Voor de welstandstoets is evenwel de (meest recente) welstandsnota het beoordelingskader voor de bouwwerken.
het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 van de toelichting.

Parkeren en ontsluiting
Het parkeren dient op het eigen kavel plaats te vinden, bij voorkeur naast of onder de woning. Door een korte hellingbaan op eigen terrein kan het parkeren half of geheel verdiept naast de woning worden uitgevoerd; indien er geheel verdiept wordt geparkeerd dan vindt dit plaats onder de woning met een zijwaartse ingang tot de garage.
Alle kavels worden ontsloten door de bestaande lanen rondom het perceel.
De plaats en vormgeving van de inrit is mede afhankelijk van de positie van de aanwezige en te handhaven laanbeplanting in de aanliggende straten en lanen. Dit zal per bouwplan worden uitgewerkt.

3.3.1.2 Groen, bestaand en nieuw

Deze paragraaf is alleen van toepassing op de locatie De Amerberg en wordt aangemerkt als de benodigde bomenparagraaf, zoals beschreven in 2.2.1.6 (verwijzing opnemen).
De buitenrand van de locatie kent een relatief hoge concentratie van bomen. Door Copijn Boomspecialisten B.V. (hierna: Copijn) is een bomenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8 Bomenonderzoek Amerberg). Hieruit blijkt dat het bomenbestand gemiddeld voldoende conditie en kwaliteit heeft. Enkele exemplaren komen voor vellen in aanmerking. Copijn adviseert om voorafgaand aan de nadere uitwerking van de plannen een boombeschermingszone in te stellen. Op hoofdlijnen wordt een zone vanaf de stam tot 1,5 meter buiten de kroonprojecties geadviseerd. Het is noodzakelijk om beschermende maatregelen ten aanzien van de in te passen exemplaren te treffen. Inrichting van de bouwlocatie en de te volgen werkzaamheden dienen vooraf door een boomdeskundige te worden getoetst.


Er staan 71 bomen in het plangebied. 29 bomen in het gebied zijn karakteristiek voor het landschap. Het gaat om soorten als eik, beuk, esdoorn, berk, pseudoaccacia en haagbeuk. Maar ook wintergroen taxus en hulst en inheems bosplantsoen. Aanvullend zijn kastanje, den en linde (zie blauwe bomen op kaart groene boomwaarden). Deze bomen vormen de groene waas en dragen bij aan het groene beeld van het beschermd stadsgezicht Bergkwartier. Zeven bomen zijn beeldbepalend: drie bomen in het bos aan de westzijde (41,43 en 50 zie boominventarisatie). Twee bomen bij de hoek van de rotonde (69 en 70) en boom 12 esdoorn en 21 kastanje (zie groene bomen op kaart groene boomwaarden) De overige boomsoorten hebben alleen door hun kroonvolume waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0007.png"

Gevolgen sloop en kwaliteit boombestand


Onderstaand figuur laat zien dat 29 bomen niet behoudenswaard zijn. 14 bomen zijn in de BER als te vellen aangegeven (rood) en 15 bomen zullen door de gevolgen van de sloop gekapt moeten worden (geel)


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0008.png"


Aanpassing verkaveling ter behoud beeldbepalende bomen 


Op onderstaande verkavelingsopzet is het bosperceel aan de westzijde aangeduid als kavel A. Vanwege het belang dat wordt gehecht aan het behoud van de beeldbepalende bomen op dit perceel (nummers 41, 43 en 50) is nader onderzocht op welke manier deze bomen behouden kunnen blijven


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0009.png"


Boom Effect Analyse (BEA)


Door Copijn is een Boom Effect Analyse (BEA) gemaakt voor de genoemde drie bomen (onderzoek is als bijlage 9 BEA 3 waardevolle bomen bij de toelichting opgenomen).

De twee lindes (43 en 50) hebben een voldoende conditie. De zilveresdoorn (41) blijft wat achter in ontwikkeling. Als gevolg van een onderstandig karakter is de toekomstverwachting van deze boom beperkt (in ongewijzigde omstandigheden minder dan 15 jaar).
Indien de maximale ruimtelijke envelop op Kavel A wordt benut is boom 43 alleen in
aangepaste vorm in te passen. De envelop van de fundering is in dat geval plaatselijk
gesitueerd op een afstand van circa 5 meter uit de buitenkant stam. In deze zone is
een deel van de kroon en ondergronds een intensieve beworteling van de boom aanwezig. De boom kan desgewenst ingepast worden door middel van kandelaberen. Hierbij wordt circa 30 à 40% van het kroonvolume verwijderd. Een voordeel hierbij is dat er hierdoor een evenwichtiger kroon ontstaat.
Om er voor te zorgen dat de genoemde bomen (41, 43 en 50) gespaard kunnen blijven is de verkavelingsopzet enigszins aangepast. Binnen de kroonprojectie van boom 41 mag geen bebouwing gerealiseerd worden. Ditzelfde geldt voor de kroonprojectie van boom 43, met dien verstande dat er een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen voor de overschrijding van de bouwgrens, mits de noodzaak hiervan aangetoond is.


Bomen 41 en 50 worden ingepast in een groene zijtuin en boom 43 wordt sterk gesnoeid op advies van Copijn.


Nieuw groen

De drie beeldbepalende bomen die niet kunnen worden behouden (12, 69 en 70) worden gecompenseerd met 2 eerste grootte bomen bij de rotonde en 1 eerste grootte boom op het middenterrein. Er worden forse bomen aangeplant met een minimale maat van 25/30. Daarnaast worden er in de tuinen nieuwe tweede en derde grootte bomen aangeplant. (zie kaartje totaal nieuwe aanplanting) Hiervoor wordt een inrichtings- en beheerplan gemaakt om in de eerste kritieke 20 jaar te garanderen dat de bomen tot wasdom kunnen komen. In de geest van de bomenleidraad is het raadzaam om niet op voorhand te kappen, maar pas te kappen als er ook echt gebouwd gaat worden (met uitzondering van de bomen die vooruitlopend op de bouw moeten worden gekapt in verband met de noodzakelijke proefsleuven ten behoeve van het archeologisch onderzoek).


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0010.png"

Conclusie


Gelet op de toets bomenleidraad, de aanbevelingen en adviezen van Copijn en het realiseren en het in stand houden van de compensatie en groene invulling van de locatie overeenkomstig het inrichtingsplan is het belang van de bomen voldoende gewaarborgd.
Verdere aanpassingen van de verkavelingsopzet om nog meer beeldbepalende bomen te sparen gaat ten koste van de (financiële) haalbaarheid van het plan. Bovendien vindt er voldoende compensatie plaats (zie ook toets bomenleidraad). Hieronder een afbeelding met het eindbeeld van de te behouden en nieuwe bomen uit de Nota Bomen De Amerberg (opgenomen als bijlage 1 van de regels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0011.png"


3.3.2 Locatie Utrechtseweg 102

De transformatie van het kantoorgebouw naar een woongebouw met 11 appartementen is een positieve ontwikkeling. De woonfunctie van het pand sluit aan bij het overheersende gebruik van het omliggende gebied, dat immers voornamelijk uit woningen bestaat. Het exterieur van dit beeldbepalende pand verandert nauwelijks en de invulling met de woonfunctie zorgt voor een duurzaam behoud van het pand. De dakramen zijn geprojecteerd in een dakvlak met beperkte zichtbaarheid en zijn voldoende bescheiden van afmeting om niet het gesloten karakter van het dakvlak te wijzigen. De overige gevelwijzigingen zijn beperkt van aard en niet of beperkt zichtbaar vanaf de straat. Ook deze wijzigingen doen geen afbreuk aan het karakter van het pand. Het bij het pand behorende terrein wordt gebruikt voor parkeren en buitenruimte, maar heeft aan de straatzijde een groene uitstraling. Dit draagt in enige mate bij aan het groene karakter van het beschermd stadsgezicht.


Verkeer

Op grond van de geldende Nota Parkeernormen zijn voor de 11 appartementen 9 parkeerplaatsen vereist. Op het eigen terrein zijn deze 9 parkeerplaatsen beschikbaar. Hiermee is sprake van een aanvaardbare parkeeroplossing.
Op grond van de Kencijfers Fietsparkeren Amersfoort 2014 zijn voor appartementen met een fietsenstalling 1 fietsparkeerplaats per woning vereist. Dit resulteert in een fietsparkeereis van 11 fietsparkeerplaatsen. Deze zijn op eigen terrein beschikbaar.


Economie

In de op 26 april 2011 vastgestelde Visie Werklocaties is besloten leegstand van kantoren aan te pakken door (onder andere) meer ruimte voor functiemenging en transformatie te bieden. De transformatie van leegstaande kantoren wordt zoveel mogelijk gefaciliteerd. Het initiatief om het kantoorpand te transformeren naar de woonfunctie past in het beleid van de gemeente om de leegstand in de kantorenmarkt aan te pakken.
Daarnaast is er behoefte aan meer aanbod van centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Amersfoort versterkt daarmee haar profiel als jonge en levendige stad in de regio: een aantrekkelijke woonstad voor jongeren en studenten. Tevens zijn de wachtlijsten in de sociale huursector lang. Er is een grote behoefte aan sociale huurwoningen, ook bij jongeren. De opgave om meer sociale huurwoningen te creëren is verwoord in de "Strategie Sociale Woningbouw". Hierbij dient bij iedere planontwikkeling voorzien te worden in minimaal 35% sociale huurwoningen. In combinatie met het project Amerberg, waar 16 vrijesectorwoningen worden gerealiseerd, leveren deze plannen gezamenlijk 41% sociale huurwoningen op. De ontwikkeling van de Utrechtseweg 102 past daarmee binnen het woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.

De aspecten water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, geluid, flora en fauna en archeologie komen aan de orde.

4.2 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een belangrijke rol:

4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

4.2.3 Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.

Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.

In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.

Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.


De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

4.2.4 Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.2.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem. Het Waterplan geldt nog steeds.

4.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33),
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).


De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

4.2.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.2.8 Water in relatie tot het plangebied

Water in dit bestemmingsplan

Deze paragraaf gaat over de locatie Amerberg (Anna Paulownalaan 17), omdat er op de locatie Utrechtseweg 102 (ook op De Berg gelegen) alleen sprake is van de transformatie van de huidige kantoorbebouwing naar sociale huurwoningen.

Het plangebied is gelegen op de berg. Hier is geen oppervlaktewater aanwezig. In de huidige situatie is meer dan 50% van het plangebied verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0012.jpg"

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie neemt het verharde oppervlak waarschijnlijk af en neemt in ieder geval niet toe. Er hoeft dus geen extra berging gecreëerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0013.png"


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0014.jpg"


Hemelwater


Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes.


1. Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.

Binnen dit project wordt gevraagd om het regenwater te infiltreren in de bodem. Gezien de diepe grondwaterstand is infiltratie hier een goede manier op het regenwater te verwerken.


2. Schoon houden - scheiden - schoon maken

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.


Grondwater

De huidige grondwaterstand in het gebied bevind zich op grote diepte onder het maaiveld +- 20 meter. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn. Ook in gebieden met diepe grondwaterstanden is dit van belang.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort. Stijgende grondwaterstanden zullen voor dit plangebied echter geen negatieve effecten hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0015.jpg"

Riolering

In de omgeving van het plangebied is een gescheiden rioolsysteem aanwezig

Reactie Waterschap

Op 6 november 2017 heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei & Veluwe. Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling en de gerechtvaardigde aanname dat het verhard oppervlak in ieder geval niet toeneemt (en waarschijnlijk afneemt), heeft het Waterschap aangegeven dat er geen verder vooroverleg behoeft te worden gevoerd over dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Ad. 1
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in tabel X. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.

Tabel: Meest relevante grenswaarden luchtkwaliteit

Stof   Te toetsen grootheid   Grenswaarde (mg/m3)
 
Geldig vanaf  
NO2
 
Jaargemiddelde concentratie   40 mg/m3   2015  
PM10   Aantal dagen per jaar met een overschrijding van de etmaalgemiddelde concentratie van 50 mg/m3   35 dagen   2011  

Ad. 3
Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.

In het Besluit NIBM is een anticumulatiebepaling opgenomen, die het 'opknippen' van projecten moet tegengaan. Projecten moeten als één locatie worden beschouwd als ze a) gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en b) binnen 1000 meter van elkaar liggen. Projecten waarvan de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m3 kunnen buiten beschouwing blijven.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied komen circa 26-29 extra woningen ten opzichte van de huidige situatie, waarmee dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.4.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

4.4.3 Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

4.4.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.4.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.

Voor zowel de A28 als de buisleidingen geldt dat de woningen buiten de contour voor het plaatsgebonden- en het groepsrisico liggen.

Daarnaast is gekeken naar het spoorwegemplacement op een iets grotere afstand, de A28 en buisleidingen.
Voor de buisleidingen geldt dat de woningen buiten de contour voor het plaatsgebondenrisico liggen.
Inrichtingen welke relevant zijn voor externe veiligheid staan weergegeven op de risicokaart. De meest dichtbijgelegen inrichting betreft het spooremplacement Amersfoort. Deze ligt op ongeveer 600 meter vanaf het plangebied. Het invloedsgebied vanwege het goederenemplacement is vanwege stofcategorie D4 (zeer toxische vloeistoffen) 3000 meter. Bij een ongevalsscenario met toxische stoffen ontstaat direct een toxische gaswolk, die over de beide plangebieden kan komen te liggen, e.e.a. afhankelijk van de weersomstandigheden. Afhankelijk van het soort gas kan het de longen en slijmvliezen aantasten en hoofdpijn veroorzaken. Bij een percentage van de aanwezigen in het invloedsgebied kan letaal letsel optreden door blootstelling aan deze toxische wolk.
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen heeft het schuilen in gebouwen de voorkeur. Op grotere afstand van het ongeval kan bij een tijdige alarmering het invloedsgebied worden ontvlucht.
Voor de nieuwe woongebouwen in het plangebied "de Amerberg" wordt geadviseerd om het ventilatiesysteem centraal uitschakelbaar te maken, om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.
Voor het doorgaande spoor door Amersfoort geldt volgens tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 4 km. Het plangebied ligt hiermee in het invloedsgebied van het spoor maar buiten 200 meter vanaf het spoor. Dit betekent dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Deze beperkte toelichting is gedaan via deze paragraaf.
Voor snelwegen geldt conform tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 355 meter. De Rijksweg A28 ligt op een afstand van ongeveer 2 km vanaf het plangebied. Hiermee is er geen belemmering vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28.

4.5 Bodem

4.5.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.5.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.5.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “De Amerberg en Utrechtseweg 102” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als 'Wonen Gebiedsspecifiek'.

Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

4.5.4 Bodemenergie

Met de invoering van de AMvB Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.


In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedsfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.

4.5.5 Conventionele explosieven


Door de gemeente is voor het gehele grondgebied een "Historisch Vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE)" gedaan. Op de gemeentelijke CE bodembelastingkaart wordt aangeven dat in het onderzoeksgebied (locatie de Amerberg) naar alle waarschijnlijkheid explosieven uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig kunnen zijn. Het specifieke opsporingsgebied is verdacht verklaard op geschutmunitie vanaf 2cm t/m 8,8cm.

Door de initiatiefnemer is opdracht verleend aan AVG Explosieven Opsporing Nederland (AVG) om een explosievenonderzoek uit te voeren naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (hierna: CE) ter plaatse van de projectlocatie “Amerberg, Amersfoort” teneinde haar vervolgwerkwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
AVG zal een explosievenonderzoek uitvoeren met als doel het vrijwaren van het opsporingsgebied op geschutmunitie vanaf het kaliber 2cm tot 8,8cm tot een diepte van 2,0m –maaiveld zodat toekomstige grondroerende werkzaamheden in het opsporingsgebied in relatie tot CE op een veilige en verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.
Voor de locatie Utrechtseweg 102 is geen explosievenonderzoek vereist, aangezien het hier gaat om functiewijziging van een bestaand kantoorgebouw.

4.5.6 Bodem in relatie tot het plangebied

In opdracht van Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Prins Frederiklaan 20 en 20a te Amersfoort (Verkennend bodemonderzoek Prins Frederiklaan 20 en 20a te Amersfoort, rapportnummer R-JTP/132 150837, 12 mei 2015 (zie bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek).

Uit dit onderzoek blijkt dat er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het
milieu zijn. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen woningbouw op deze locatie.

Voor de locatie Utrechtseweg 102 is geen bodemonderzoek vereist, aangezien het hier gaat om functiewijziging van een bestaand kantoorgebouw.

4.6 Geluid

4.6.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie paragraaf 4.6.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.6.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

4.6.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel).

Tabel: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.6.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.6.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.6.7 Geluid in relatie tot het plangebied

Locatie Utrechtseweg 102

Voor de transformatie van het kantoorpand naar woningen is reeds een omgevingsvergunning verleend. Uit het van deze omgevingsvergunning deel uitmakende akoestisch onderzoek (zie bijlagen 5 Akoestisch onderzoek Utrechtseweg 102 gevelbelasting en Akoestisch onderzoek Utrechtseweg 102, wegverkeer) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting voor wegverkeerslawaai vanwege de Utrechtseweg is op de gevels van de nieuwe woningen maximaal 59 dB. De geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai is hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), maar lager dan de maximale ontheffingswaarde (63 dB). De geluidbelasting op de gevel vanwege overige 30 km/uur wegen blijft met maximaal 47 dB onder de voorkeursgrenswaarde.
Omdat er in deze situatie geen andere realistische maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting voor de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB, hebben burgemeester en wethouders hogere waarden vastgesteld, waarbij voldaan wordt aan alle voorwaarden die op grond van de Geluidnota worden gesteld aan verlening van hogere waarden voor nieuwe woningen bij transformatie.

Locatie Amerberg, Anna Paulownalaan 17

Voor de bouw van deze nieuwe woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeer"de Amerberg in Amersfoort). Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting voor wegverkeerslawaai vanwege de Emmalaan - Koningin Wilhelminalaan is op de gevels van de nieuwe woningen maximaal 55 dB. De geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai is hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), maar lager dan de maximale ontheffingswaarde (63 dB).
De geluidbelasting voor wegverkeerslawaai vanwege de Utrechtseweg op de gevels van de nieuwe woningen is maximaal 36 dB. De geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai is hiermee lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de 30 km/uur-wegen, waarbij de geluidsbelasting niet wordt getoetst aan wettelijke normen, is onderzocht en beoordeeld of de te verwachten geluidsbelasting voldoet aan de voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting op de gevel vanwege overige 30 km/uur wegen bedraagt maximaal 50 dB en is hiermee als acceptabel te beschouwen.
Omdat er in deze situatie geen andere realistische maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting voor de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB, zullen burgemeester en wethouders hogere waarden vaststellen, waarbij voldaan wordt aan alle voorwaarden die op grond van de Geluidnota worden gesteld aan verlening van hogere waarden voor nieuwe woningen.

4.7 Duurzaamheid

Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie en het voorkomen van wateroverlast.

4.7.1 Materiaalgebruik nieuwbouw

Bij duurzaamheid is het verminderen van het verbruik van fossiele brandstoffen een van de meest urgente opgaves voor de komende jaren. Dit wordt onderschreven door de gemeente Amersfoort die ambitieus dit probleem wil aanpakken. Leidend tot een CO2-neutrale stad in 2030. De transitie van onze stad, die nu nog afhankelijk is van fossiele brandstoffen, vraagt om een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren.

4.7.2 Groene daken en gevels

Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist “Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw”.

4.7.3 Klimaat

Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied.
De Gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
- overhoeken en ruimtereserveringen niet bestraten maar groen inrichten;
- erfgrenzen en hekken groen aankleden (bijvoorbeeld begroeid met klimop);
- parkeerterreinen voorzien van beplanting en waterdoorlatende verharding.
- Daken en gevels gebruiken voor energievoorziening, waterberging en vergroening
Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het GRP 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft. Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw. Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatieontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld worden gebracht.


Voor de bebouwing geldt dat het dakenlandschap in belang toeneemt vanwege het beperkt ruimtegebruik op het maaiveld en de toenemende zichtbaarheid vanuit hoogbouw Dit is een extra aanleiding om de daken vergroend of voorzien van zonne-energiepanelen uit te voeren. Vergroenen van de daken heeft daarnaast positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied. Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.

4.7.4 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

      • a. Het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
      • b. een programma van 'dubo'-eisen op stellen;
      • c. de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
      • d. vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).

Indien het streefniveau niet wordt gehaald wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn.

4.7.5 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

De initiatiefnemer zal zich inspannen om het beleid van de gemeente Amersfoort inzake "duurzaam Amersfoort", te weten energieneutraal wonen, circulariteit en klimaatbestendig bouwen bij de herontwikkeling van het perceel Anna Paulownalaan 17 tot uitdrukking te brengen in de wijze van sloop van de bestaande bebouwing), de nieuwbouw/verbouw van de woningen en de inrichting van de openbare ruimten.

4.8 Flora en Fauna / ecologie

Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en -beleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

4.8.1 De Wet Natuurbescherming: Natura 2000

De Wet natuurbescherming (Wnb) heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand (ca. 10 km) van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand, waardoor geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden.

4.8.2 De Wet natuurbescherming: soortbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincieoverschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

§ 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
§ 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

§ 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde Staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

-er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
-er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
-er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

Conclusie plangebied

In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd door Bureau Viridis (Viridis, 2017 & 2018). Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van eekhoorns, vleermuizen en broedvogels. Daarnaast kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen en broedplaatsen van vogels aanwezig zijn in en om de bebouwing. Overige beschermde soorten en functies voor deze soorten ontbreken in het plangebied.

Het foerageergebied van eekhoorns in het plangebied is beperkt en in de omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Effecten op verblijfplaatsen van eekhoorns zijn daarom niet aan de orde. Negatieve effecten ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door buiten het broedseizoen te werken.

Momenteel wordt aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen. Een deel van dit onderzoek is reeds uitgevoerd in het najaar van 2017. Vooralsnog zijn geen vliegroutes, essentieel foerageergebied of verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing aangetroffen. de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen van vleermuizen is derhalve uit te sluiten. De aanwezigheid van kraam- en/of zomerverblijfplaatsen is nog niet uit te sluiten. In het voorjaar en de zomer van 2018 zal naar deze functies onderzoek uitgevoerd worden. Middels dit onderzoek kan de aan- of afwezigheid van kraam- en zomerverblijfplaatsen worden vastgesteld.

Vooralsnog bestaat er geen noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming. Wanneer echter verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen worden tijdens de nog uit te voeren inventarisaties is deze ontheffing wel noodzakelijk.

Naast wat er moet vanuit de wet zijn er aan en in gebouwen allerlei mogelijkheden om wat voor natuur te doen. Dit heeft waarde voor planten en dieren en draagt daarnaast bij aan een gezonde leefomgeving. Wij noemen dit natuurinclusief bouwen. Denk daarbij aan het inbouwen van vleermuisverblijven, het inmetselen van gierzwaluwstenen en/of het vergroenen van de omgeving van een gebouw. Zie hiervoor de website www.checklistgroenbouwen.nl.

4.8.3 De Wet natuurbescherming: bossen en houtopstanden


De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan deze herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.


Conclusie plangebied

Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden in de zin van de Wnb aanwezig binnen het plangebied.

4.8.4 Planologische bescherming natuurgebieden en landschap


Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.

Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.


Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.

4.8.5 Bescherming van het landschap

De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap

Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Conclusie plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.

4.9 M.e.r. beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).


Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

De ontwikkelingen die het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maken zijn geen activiteiten die voorkomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. worden activiteiten vermeld die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Hetgeen het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maakt, valt niet onder de m.e.r.-beoordelingsplicht.

Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten; daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.

4.10 Archeologie

4.10.1 Beleid

Inleiding

Op grond van de Monumentenwet 1988 is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in (vermoedelijk) 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


Archeologische Beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan ex-artikel 38a van de Monumentenwet wordt in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen opgenomen, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Erfgoedwet.


Dubbelbestemming

Gezien de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.10.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Voor de realisatie van het nieuwbouwplan op de locatie Anna Paulownalaan 17 dient de huidige bebouwing gesloopt te worden. Daarnaast zullen ook overige graafwerkzaamheden, als (ver)leggen van kabels, leidingen en riool, aanleg groenvoorziening etc. een potentieel gevaar voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden vormen. Om vroegtijdig in beeld te krijgen of, en zo ja welke archeologische waarden er in het plangebied aanwezig zijn, dient een aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.


Archeologisch waardevolle (verwachtings)gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel geldt er een archeologische verwachting. Het plangebied ligt namelijk in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Het perceel Anna Paulownalaan 17 ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Wanneer in deze gebieden ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het plangebied is circa 6335m2 groot en daarom dient hier een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
De gebieden met middelhoge archeologische verwachting in het plangebied worden gekenmerkt door meer of minder steile hellingen van de stuwwal. Als gevolg van het reliëf is de archeologische verwachting voor deze gronden minder hoog dan voor de plateaus. Er komen op dit soort gronden wel grafheuvels voor, een reden om toch een middelhoge verwachtingswaarde aan deze gronden te geven.
Niet ver ten zuiden van het plangebied bevinden zich twee Archeologische Rijksmonumenten (beschermd volgens de Monumentenwet). Bij bodemingrepen in deze gebieden moet een monumentenvergunning worden aangevraagd. Het gaat om de volgende gebieden:


- Een terrein, gelegen op de hoek van de Hugo de Grootstraat/Utrechtseweg, waarop een grafheuvel uit de Nieuwe Steentijd met latere bijzettingen uit de IJzertijd is gelegen (monumentennr. 45448);


- Een terrein, gelegen aan de Utrechtseweg, met een middeleeuwse galgenberg die zeer waarschijnlijk van oorsprong een prehistorische grafheuvel is (monumentennr.45449).


Het plangebied zelf is tot aan begin 20ste eeuw in gebruik geweest als bos. Vanwege de ligging op de stuwwal en het voorkomen van grafheuvels is de verwachting op het voorkomen van resten uit het Mesolithicum tot en met de IJzertijd het grootst. De kans op het aantreffen van sporen en vondsten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd is laag.
Deze resten uit het Mesolithicum tot en met de IJzertijd (met name resten die een relatie hebben met de grafcultuur) wordt in de omgeving van Amersfoort gekenmerkt door een lage vondst- en sporendichtheid. Daarom is een archeologisch onderzoek in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) nodig. Het archeologisch onderzoek, in de vorm van onderzoek in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P), kan pas worden uitgevoerd nadat de sloop van de bestaande bebouwing, de kap van bomen en het verwijderen van verharding heeft plaatsgevonden. Voor dit type onderzoek is een Programma van Eisen vereist, dat één jaar geldig is. Daarom vindt het archeologisch onderzoek na de sloop van de bebouwing plaats. In het bestemmingsplan worden archeologische waarden voldoende beschermd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • de verbeelding
  • de regels
  • de toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In dit bestemmingsplan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.1.1 Bestemming Wonen

Dit bestemmingsplan kent verschillende Woonbestemmingen, gerelateerd aan de verschillende woningtypen op de locatie De Amerberg (zie afbeelding hieronder). Ook de locatie Utrechtseweg 102 kent een eigen woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0016.png"

In artikel 5 (Wonen)  zijn de regels opgenomen die gelden voor het perceel waarop kavels A en B zijn geprojecteerd. Op dit perceel mogen twee of drie vrijstaande woningen worden gerealiseerd. De onderlinge afstand is gesteld op 8 meter en de maximale oppervlakte (Bruto Vloer Oppervlak) is afhankelijk van het aantal woningen dat wordt gebouwd en staat in de regels. Het maximum aantal bouwlagen staat op de verbeelding (drie). De woningen mogen worden afgedekt met een kap, de kap vormt dan de derde bouwlaag. De woningen moeten binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak is afgestemd op het behoud van de aan de zijde van kavel A aanwezige beeldbepalende bomen. Alleen als dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij de ontwerpfilosofie de boom/bomengroep centraal stelt, mag het bouwvlak hier overschreden worden. Het ontwerp oriënteert zich daarmee op de boom/bomengroep en staat ten dienste ervan.

Bij de bouw van niet meer dan twee woningen is het toegestaan de woningen te gebruiken als meergeneratiewoning. Bij de realisatie van drie woningen is het mogelijk één van de woningen als meergeneratiewoning te gebruiken. Het totaal aantal woningen binnen het plangebied van de locatie De Amerberg mag niet meer bedragen dan 18 en het in de bouwregels genoemde maximale oppervlak BVO mag niet toenemen.
Ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan onder de woningen en binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'parkeergarage' (binnen de bestemming Tuin). Hier is niet alleen een parkeervoorziening toegestaan, maar ook bijvoorbeeld een berging. Om de parkeergarage te kunnen bereiken is het toegestaan een verdiepte inrit aan te leggen, onder bepaalde voorwaarden. Zo mag de inrit niet worden aangelegd binnen de kroonprojectie van de aanwezige bomen langs de weg.

Artikel 6 (Wonen-2 ) geldt voor het perceel waarop Kavels F1 tot en met F4 zijn geprojecteerd . Dit zijn vier geschakelde woningen (twee-onder-een-kap). Het maximum aantal bouwlagen staat op de verbeelding (twee). De woningen mogen worden afgedekt met een kap, de kap vormt dan de derde bouwlaag. De woningen moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. In de regels is de maximale oppervlakte bepaald.
Ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan onder de woningen en binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'parkeergarage' (binnen de bestemming Tuin). Hier is niet alleen een parkeervoorziening toegestaan, maar ook bijvoorbeeld een berging. Om de parkeergarage te kunnen bereiken is het toegestaan een verdiepte inrit aan te leggen, onder bepaalde voorwaarden. Zo mag de inrit niet worden aangelegd binnen de kroonprojectie van de aanwezige bomen langs de weg.

Het realiseren van een souterrain behoort tot de mogelijkheden.
De definitie van een souterrain is een half-verdiepte kelder. Het uitgangspunt bij de toepassing van een half-verdiepte kelder is dat het gedeelte dat zich boven het (maximale) peilniveau van het maaiveld ter plaatse van de voorgevel bevindt naar rato wordt meegerekend met het maximaal te realiseren vloeroppervlak, terwijl het gedeelte dat zich onder dit niveau bevindt wordt gerekend als kelder (waarvan het bruto vloeroppervlak niet wordt meegerekend, mits het gedeelte zich uiteraard binnen het maximale bouwvlak bevindt). In de praktijk bekent dit dat een souterrain dat niet boven het maximale peil van 1,2 meter ten opzichte van de weg bevindt niet wordt meegerekend bij het bruto oppervlak.
Indien het volume van het souterrain gedeeltelijk boven het maximale peil uitkomt dan wordt het bruto vloeroppervlak dat hiermee samenhangt als volgt berekend: het totale bovengrondse volume wordt berekend op basis van de totale hoogte die het volume boven het maximale peil inneemt en gedeeld door de gemiddelde verdiepingshoogte. Dit gemiddelde wordt berekend proportioneel aan het bruto oppervlak dat per verschillende verdiepingshoogte wordt gecreëerd. Indien een souterrain wordt toegepast dat uitsteekt boven het peil van waaraf de maximale bouwhoogte wordt gemeten dan geldt dit souterrain als bouwlaag. Met andere woorden: een souterrain dat boven het vastgestelde maximale peil ten opzichte van de straat uitsteekt vervangt de mogelijkheid een derde bovengrondse bouwlaag te realiseren.

Artikel 7 (Wonen-3) geldt voor het perceel waarop kavel E is geprojecteerd. Hier is de bouw van een vrijstaande woning toegestaan in maximaal drie bouwlagen. Ook is een meergeneratiewoning toegestaan, met dien verstande dat het totaal aantal woningen binnen het plangebied van de locatie De Amerberg niet meer bedragen dan 18 en het in de bouwregels genoemde maximale oppervlak BVO mag niet toenemen. De woning mag worden afgedekt met een kap, de kap vormt dan de derde bouwlaag. De woning moet worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de regels is de maximale oppervlakte bepaald.
Ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan onder de woningen en binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'parkeergarage' (binnen de bestemming Tuin). Hier is niet alleen een parkeervoorziening toegestaan, maar ook bijvoorbeeld een berging. Om de parkeergarage te kunnen bereiken is het toegestaan een verdiepte inrit aan te leggen, onder bepaalde voorwaarden. Zo mag de inrit niet worden aangelegd binnen de kroonprojectie van de aanwezige bomen langs de openbare weg.

Artikel 8 (Wonen-4) geldt voor de urban villa. Er mogen niet meer dan 10 woningen in gestapelde vorm (appartementen) worden gebouwd in maximaal vier bouwlagen (inclusief een eventuele kap). In de regels is de oppervlakte opgenomen (maximaal 1600 m2 BVO). De begane grond mag ook worden gebruikt voor een gemeenschappelijke ruimte.
Ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan onder de woningen en binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'parkeergarage' (binnen de bestemming Tuin). Hier is niet alleen een parkeervoorziening toegestaan, maar ook bijvoorbeeld een berging. Om de parkeergarage te kunnen bereiken is het toegestaan een verdiepte inrit aan te leggen, onder bepaalde voorwaarden. Zo mag de inrit niet worden aangelegd binnen de kroonprojectie van de aanwezige bomen langs de weg.

Om de compensatie van de te kappen bomen te waarborgen en ter bescherming van de aanwezige beeldbepalende bomen is aan de regels de bijlage Bomen Amerberg Amersfoort, d.d. 9 mei 2018 toegevoegd.

Aan de toelichting is als bijlage het Beeldkwaliteitsplan De Amerberg toegevoegd.

Artikel 9 (Wonen-5) geldt voor het perceel Utrechtseweg 102. Dit perceel is bestemd voor sociale huurwoningen in gestapelde vorm. Het aantal bouwlagen is twee, exclusief de kap.

5.2.1.2 Bestemming Tuin en bestemming Groen

Binnen de bestemming Tuin is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen e.d., met de bijbehorende hellingbanen met keerwanden, ter plaatse van de functieaanduiding parkeergarage ('pg').

De bestemming groen is opgenomen om een gemeenschappelijke tuin mogelijk te maken. Binnen deze bestemming mag een gebouwtje worden gerealiseerd van niet meer dan 10 m2.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het bouwen van 1 of meer woningen is bijvoorbeeld een aangewezen bouwplan op grond van artikel 6.2.1, onder a Bro. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van circa 26-29 woningen mogelijk. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst.

6.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

6.2.2 Relatie met dit plangebied, conclusie

Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het om een bestemmingsplanherziening gaat die voorziet in een urgente ontwikkeling die niet past binnen het huidige bestemmingsplan, maar wel binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan. Na het vooroverleg wordt direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Wel zijn er door de initiatiefnemer verschillende bewonersbijeenkomsten georganiseerd. En er is een klankbordgroep ingesteld.

Op 8 februari 2018 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd door initiatiefnemer en gemeente. Er waren ongeveer 80 belangstellenden en omwonden, met vooral positieve reacties op het plan voor de locatie Amerberg.

In april 2018 is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de klankbordgroep (als stakeholder) en is er tijdens een vergadering van de klankbordgroep gelegenheid geboden tot het stellen van vragen over de ontwikkeling. Daarna is de gelegenheid geboden tot het geven van een schriftelijke reactie. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt (zie hieronder bij de reacties uit het vooroverleg).

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Vanwege de geringe omvang van deze ontwikkelingen, is het vooroverleg beperkt. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 5 april 2018 om een reactie voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) en aan de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD).
Het Waterschap heeft in een mondeling overleg te kennen gegeven geen opmerkingen over deze ontwikkeling te hebben. Op de locatie De Amerberg neemt het bebouwd oppervlak af ten opzichte van de bestaande bebouwing.
Het team Ruimtelijke Ontwikkeling van de provincie Utrecht heeft laten weten dat de ontwikkeling lijkt te passen binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het team Vergunningverlening Natuur en Landschap van de provincie Utrecht is betrokken bij het voortraject vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming (soortenbescherming). In paragraaf 6.3.4. wordt hierop verder ingegaan.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 5 april 2018 ook om een reactie voorgelegd aan de Klankbordgroep project Amerberg.

6.3.4 Reacties uit het vooroverleg

6.3.4.1 Veiligheidsregio Utrecht

1. Externe veiligheid

De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) concludeert dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied ligt van een transport van gevaarlijke stoffen per weg, water of buisleiding dan wel van objecten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het plangebied valt wel binnen het invloedsgebied van een toxisch ongevalsscenario ter plaatse van het NS-emplacement Amersfoort. Bij een ongevalsscenario met toxische gassen ontstaat direct een toxische gaswolk, die over de beide plangebieden kan komen te liggen, e.e.a. afhankelijk van de weersomstandigheden. Afhankelijk van het soort gas kan het de longen en slijmvliezen aantasten en hoofdpijn veroorzaken. Bij een percentage van de aanwezigen in het invloedsgebied kan letaal letsel optreden door blootstelling aan deze toxische wolk.
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen heeft het schuilen in gebouwen de voorkeur. Op grotere afstand van het ongeval kan bij een tijdige alarmering het invloedsgebied worden ontvlucht.
Voor de nieuwe woongebouwen in het plangebied "de Amerberg" wordt geadviseerd om het ventilatiesysteem centraal uitschakelbaar te maken, om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.


2. Bluswatervoorziening en bereikbaarheid

De te realiseren woningen zijn allemaal goed bereikbaar. De plangebieden zijn in voldoende mate voorzien van bluswatervoorzieningen. Ten aanzien van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening is het dan ook niet noodzakelijk om maatregelen te treffen.

Reactie

De aanvullingen zoals beschreven zullen wij opnemen in onze plantoelichting om dit beter te duiden. Daarnaast zal in de omgevingsvergunning bouw rekening worden gehouden met de mechanische ventilatie i.v.m. een calamiteit. De reactie over de bluswatervoorzieningen nemen wij voor kennisgeving aan.

6.3.4.2 Regionale Uitvoeringsdienst

1. Externe veiligheid

Geadviseerd wordt de tekst van paragraaf 4.4.5 aan te passen. Hier is vermeld "Voor zowel de A28 als de buisleiding geldt dat de woningen buiten de contour voor het plaatsgebonden- en het groepsrisico liggen." Bepalend is of de locatie in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute of buisleiding ligt. Het groepsrisico heeft geen contour.
Verder wordt geadviseerd de afstanden te benoemen in plaats van alleen te concluderen dat de woningen buiten de contouren liggen. Voor het doorgaande spoor door Amersfoort geldt volgens tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 4 km. Het plangebied ligt hiermee in het invloedsgebied van het spoor maar buiten 200 meter vanaf het spoor. Dit betekent dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de toelichting wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
b. voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
Voor snelwegen geldt conform tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedsgebied van 355 meter. De Rijksweg A28 ligt op een afstand van ongeveer 2 km vanaf het plangebied. Hiermee is er geen belemmering vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28.
Inrichtingen welke relevant zijn voor externe veiligheid staan weergegeven op de risicokaart. De meest dichtbijgelegen inrichting betreft het emplacement Amersfoort. Deze ligt op ongeveer 600 meter vanaf het plangebied. Het invloedsgebied vanwege het goederenemplacement is vanwege stofcategorie D4 (zeer toxische vloeistoffen) 3000 meter. Formeel zou een verantwoording moeten worden opgenomen conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Gezien de ligging op 600 meter vanaf het emplacement kan deze verantwoording redelijk summier worden gehouden. Voor het overige zijn er geen Inrichtingen waarvan het invloedsgebied over het plangebied ligt.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat Ingevolge artikel 9 van het Bevt en artikel 13 van het Bevl het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen over het groepsrisico.


2. GPR gebouw

In paragraaf 4.7.2 Is een passage opgenomen over GPR gebouw. Voor GPR gebouw had Amersfoort tot eind 2017 een regiolicentie vla de RUD Utrecht. Deze licentie Is Inmiddels opgezegd. Zonder de licentie lijkt het niet mogelijk om invulling te geven aan hetgeen in paragraaf 4.7.2 Is verwoord. Geadviseerd wordt om deze tekst nader te overwegen.

Reactie

De aanvullingen zoals beschreven zullen wij opnemen in onze plantoelichting om dit beter te duiden. Daarnaast hebben wij ook een reactie ontvangen van de VRU over de paragraaf Externe veiligheid en verwerken wij hun aanbevelingen in het ontwerpbestemmingsplan.
De passage over GPR gebouw wordt geschrapt uit de toelichting.

6.3.4.3 Team Vergunningverlening Natuur en Landschap van de provincie Utrecht


1. Nog uit te voeren voorjaarsonderzoek vleermuizen

Aangezien de resultaten van het voorjaarsonderzoek van de vleermuizen nog niet bekend zijn, kan de toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming (soortenbescherming) nog niet plaatsvinden. Of het ophangen van de vleermuiskasten voldoende is, hangt af van de ecologische situatie die nog onderzocht moet worden. Ten aanzien van het uit te voeren voorjaarsonderzoek (zomer- en kraamperiode) wordt gesproken over twee bezoeken. Het protocol schrijft met oog op de 'Laatvlieger' echter een derde bezoek voor. De provincie gaat er van uit dat dit ook zal plaatsvinden.


2. Het uitgevoerde najaarsonderzoek

Ten aanzien van het uitgevoerde najaarsonderzoek (inclusief aangepaste notitie) merkt de provincie op dat het nog steeds mager oogt. Naar de provincie begrijpt is één medewerker bij dit complex geweest. Het Vleermuisprotocol stelt regels over de overzichtelijkheid van het plangebied in relatie tot het aantal veldwerkers. In dit geval zouden er ten minste twee veldmedewerkers verwacht mogen worden. De hiervoor in het protocol opgenomen 2 uur is door de uitgevoerde 1,5 uur ook niet geheel nageleefd. Daarnaast is het midden-nachtelijk zwermen niet onderzocht en wordt ook nog een bezoek voor de tweekleurige vleermuis gemist. De provincie kan nu niet aangeven of dit najaarsonderzoek bij een aanvraag als voldoende wordt beoordeeld. Ondanks de nadere onderbouwing in de aangepaste notitie is de provincie van mening dat dit onderzoek niet echt volgens protocol lijkt uitgevoerd en een goede onderbouwing daarvoor lijkt te ontbreken.


Reactie
De opmerkingen van de provincie worden meegenomen in de integrale rapportage Natuurtoets, die als bijlage wordt opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

6.3.4.4 Klankbordgroep project Amerberg met initiatiefnemer


1. Beeldkwaliteitsplan

Gevraagd wordt om het beeldkwaliteitsplan te verbinden aan het bestemmingsplan, zodat regels die eventueel te specifiek worden geacht om opgenomen te worden in de bestemmingsplanregels toch een plek vinden binnen de planinstrumenten. Indien de gemeente niet aan deze voorkeur tegemoet wil komen dan is het gewenst de definities van het beeldkwaliteitsplan in het bestemmingsplan op te nemen. Dit teneinde de kaders en het gedachtengoed Amerberg te borgen.


2. Aanscherping bestemmingsplanregels

Voor een aantal bestemmingsplanregels wordt gevraagd om aanscherping. Voorgesteld wordt om de begripsbepalingen van 'maximale bruto vloeroppervlak' en 'peil' aan te passen in verband met het hoogteverschil ter plaatse. Ook wordt voorgesteld een begripsbepaling van een 'loggia' (een buitenruimte die ruimtelijk aan meerdere zijden begrensd is) op te nemen en te regelen dat zo'n loggia wel wordt meegeteld bij bruto vloeroppervlak.
Verder wordt aangegeven hoe de maximale bouwhoogte wordt gemeten en wordt aangegeven wat de maximale bouwhoogte is van respectievelijk:
- de vrijstaande villa's (11,5 meter, gebaseerd op maximaal drie bouwlagen, met daarbinnen de mogelijkheid een 'bel-etage' met een hogere verdiepingshoogte te realiseren en met de mogelijkheid een opstaande dakrand te realiseren om de eventuele toepassing van zonnepanelen uit het zicht te onttrekken (3 x 3,5 m + 1 meter).
- de geschakelde villa's (8 meter, gebaseerd op maximaal 2 bouwlagen plus een halfverdiept souterrain, met daarbinnen de mogelijkheid een 'bel-etage' met een hogere verdiepingshoogte te realiseren en de mogelijkheid een opstaande dakrand te realiseren om de eventuele toepassing van zonnepanelen uit het zicht te onttrekken (2 x 3,5 m + 1 m). Het souterrain bevindt zich onder het maximale peil waaraan de bouwhoogte wordt gerelateerd.
- de urban villa (15 meter, gebaseerd op maximaal 4 bouwlagen (drie volledige lagen + een penthouse), de mogelijkheid een 'bel-etage' met een hogere verdiepingshoogte te realiseren en de mogelijkheid een opstaande dakrand te realiseren om de eventuele toepassing van zonnepanelen uit het zicht te onttrekken (4 x 3,5 m + 1 m).
In de maximale bouwhoogte zijn dakopstanden en eventuele technische installaties (waaronder zonnepanelen) inbegrepen, met uitzondering van schoorstenen.


Door de initiatiefnemer zijn concrete tekstvoorstellen gedaan voor aanpassing van de regels van het concept-ontwerpbestemmingsplan. Deze voorstellen hebben onder meer betrekking op:

a.de bovengenoemde begripsbepalingen voor 'maximale bruto vloeroppervlak', 'peil' en 'loggia'.

b.de functieaanduiding voor de parkeergarage opnemen in de bestemming Tuin, met daarbij de toevoeging dat ook infrastructurele werken ten behoeve van de bereikbaarheid van garages en parkeervoorzieningen mogen worden gerealiseerd. Het gaat om verdiept aangelegde kunstwerken ten behoeve van de aanleg van hellingbanen naar de ondergrondse parkeervoorzieningen (keerwanden e.d.).

c.het vastleggen van de onderlinge afstand van de nieuw te bouwen woningen en van de nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing aan de Anna Paulownalaan op minimaal 6,65 meter en tussen de erfgrens en de nieuwe bebouwing op minimaal 2,75 meter.

d.Het vastleggen van het maximale brutovloeroppervlak en de maximale bouwhoogte bij de verschillende varianten en woningtypen (zie afbeeldingen hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00149-0301_0018.png"

e.Het vastleggen van de maximale nokhoogten, de maximale hellingshoek en de situering van de kap (minimaal 1,5 meter van de achterzijde van het bouwvlak).

f.Het criterium voor het meewerken aan de afwijkingsbevoegdheid in artikel 5 (Wonen, t.b.v. de 2 of 3 vrijstaande woningen aan de Prins Frederiklaan). Het bouwvlak zou overschreden mogen worden, aan de westzijde, als dit noodzakelijk is voor een kwalitatief hoogwaardige oplossing voor de integratie tussen de nieuw te realiseren bebouwing en de natuurlijke omgeving, mits deze integratie zorgvuldig beargumenteerd vanuit zowel architectonische als landschappelijke invalshoeken, waarbij het behoud van de beeldbepalende bomen het uitgangspunt is.

g.Het toevoegen van "maatschappelijke functies" aan de bestemmingsomschrijving van de urban villa.

h.Het tussen haakjes plaatsen van 'sociaal' binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Wonen 5.

3.Nadere uitleg begripsbepaling souterrain

De definitie van een souterrain is een half-verdiepte kelder. Het uitgangspunt bij de toepassing van een half-verdiepte kelder is dat het gedeelte dat zich boven het (maximale) peilniveau van het maaiveld ter plaatse van de voorgevel bevindt naar rato wordt meegerekend met het maximaal te realiseren vloeroppervlak, terwijl het gedeelte dat zich onder dit niveau bevindt wordt gerekend als kelder (waarvan het bruto vloeroppervlak niet wordt meegerekend, mits het gedeelte zich uiteraard binnen het maximale bouwvlak bevindt). In de praktijk bekent dit dat een souterrain dat niet boven het maximale peil van 1,2 meter ten opzichte van de weg bevindt niet wordt meegerekend bij het bruto oppervlak.

Indien het volume van het souterrain gedeeltelijk boven het maximale peil uitkomt dan wordt het bruto vloeroppervlak dat hiermee samenhangt als volgt berekend: het totale bovengrondse volume wordt berekend op basis van de totale hoogte die het volume boven het maximale peil inneemt en gedeeld door de gemiddelde verdiepingshoogte. Dit gemiddelde wordt berekend proportioneel aan het bruto oppervlak dat per verschillende verdiepingshoogte wordt gecreëerd. Indien een souterrain wordt toegepast dat uitsteekt boven het peil van waaraf de maximale bouwhoogte wordt gemeten dan geldt dit souterrain als bouwlaag. Met andere woorden: een souterrain dat boven het vastgestelde maximale peil ten opzichte van de straat uitsteekt vervangt de mogelijkheid een derde bovengrondse bouwlaag te realiseren.


4.Definitie kapvorm

De maximale contour van de dak- en kapvorm wordt bepaald door de volgende ruimtelijke begrenzing:

- De maximale contour van de kapvorm start in de doorsnede aan de straatzijde aan de grens van het maximale bouwvlak ter plaatse van de tweede verdieping (derde bouwlaag)

- De maximale contour van de kapvorm start in de doorsnede aan de achterzijde anderhalve meter binnen de grens van het maximale bouwvlak ter plaatse van de tweede verdieping (derde bouwlaag)

- De maximale hellingshoek van de kapvorm die vanuit bovenstaande posities in de doorsnede kan ontstaan is 45 graden.

- De nokhoogte is maximaal 14 meter. Hellingshoeken die groter zijn dan 45 graden zijn theoretisch alleen mogelijk binnen de contouren die met bovenstaande regels worden beschreven. De regels impliceren dat de derde bouwlaag altijd terug ligt ten opzichte van de grens van het maximale bouwvlak.


5.Definitie afstanden tussen de bebouwing

De minimale onderlinge afstand tussen de bebouwing binnen het plan is 8 meter. Dit geldt zowel voor de variant met twee als met drie kavels voor vrijstaande villa's aan de Prins Frederiklaan. De afstand tussen de bestaande en nieuwe bebouwing ter plaatse van de Anna Paulownalaan is minimaal 6,65 meter, terwijl de afstand van de nieuwe bebouwing tot de erfgrens grenzend aan Anna Paulownalaan 19 minimaal 2,75 meter omvat. Met deze omschrijving kan de afstand aan de voorzijde tussen de nieuwe bebouwing en de erfgrens nooit minder zijn dan 3,8 meter, waarbij een halve meter (50 cm) als veiligheidsmarge is opgenomen.


Reactie


Ad. 1 Beeldkwaliteitsplan

De kaders en het gedachtengoed Amerberg worden in het bestemmingsplan in onze opvatting voldoende geborgd door de wijze van bestemmen, de kaders die gelden voor het Beschermd Stadsgezicht en de Welstandsnota. Het Beeldkwaliteitsplan kan dienen als illustratie en in die hoedanigheid kunnen wij dit aan de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan voegen. Het staat initiatiefnemer uiteraard vrij het Beeldkwaliteitsplan op te nemen in de privaatrechtelijke overeenkomsten met de toekomstige kopers, de handhaving van het Beeldkwaliteitsplan is dan een privaatrechtelijke kwestie.
Om de compensatie van de te kappen beeldbepalende bomen te verankeren in het bestemmingsplan wordt in de regels van het ontwerpbestemmingsplan een koppeling gemaakt met de Notitie bomen Amerberg Amersfoort, d.d. 9 mei 2018 van de Deltavormgroep. Deze notitie wordt als bijlage in de regels opgenomen.


Ad. 2 Aanscherping bestemmingsplanregels

De voorgestelde aanscherping van de bestemmingsplanregels nemen wij deels over in het ontwerpbestemmingsplan.

De onderlinge afstand van de nieuwbouw tot de bestaande bebouwing op het perceel Anna Paulownalaan 19 wordt door middel van een kleine aanpassing op de verbeelding vastgelegd op minimaal 6,65 meter.

Het opnemen van een maximale nokhoogte, die de bouwhoogte overschrijdt, is niet aan de orde. De opgenomen bouwhoogten zijn ook de maximale hoogten. Dit is ook in overeenstemming met de bepaling dat het afdekken met een kap niet tot gevolg mag hebben dat het aantal toegestane bouwlagen wordt overschreden.

De voorgestelde aanvulling van het criterium voor het verlenen van medewerking aan de afwijkingsbevoegdheid voor het overschrijden van het bouwvlak aan de Prins Frederiklaan volgen wij niet. In de regels van het ontwerpbestemmingsplan nemen wij op dat van de afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt kan worden indien er een bouwplan wordt ontwikkeld waarbij de ontwerpfilosofie de boom/bomengroep centraal stelt. Het ontwerp oriënteert zich daarmee op de boom/bomengroep en staat ten dienste ervan.

Ten aanzien van het toevoegen van 'maatschappelijke functies' nemen wij in de regels van het ontwerpbestemmingsplan op dat de oppervlakte niet meer dan 50 m2 mag zijn.

De bestemming Wonen 5 geldt voor het perceel aan de Utrechtseweg 102. Het vastleggen van de sociale huurwoningen is in overeenstemming met de onherroepelijke omgevingsvergunning en de privaatrechtelijke overeenkomst.


Ad. 3 Nadere uitleg begripsbepaling souterrain

De nadere uitleg nemen wij op in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan.


Ad. 4 Definitie kapvorm

In het concept-ontwerpbestemmingsplan hebben wij bepaald dat de bebouwing mag worden afgedekt met een kap, maar dat het aantal bouwlagen hierbij niet mag worden overschreden. In deze zin stemmen wij niet in met een nokhoogte van 14 meter. Door het vastleggen van de maximale bouwhoogte in samenhang met de regel dat het afdekken met een kap niet betekent dat een extra bouwlaag mag worden gerealiseerd, denken wij dat voldoende is bepaald over de kapvorm.


Ad. 5 Definitie afstand tussen de bebouwing

De nadere uitleg kunnen wij niet helemaal volgen. De minimale afstand van de bestaande bebouwing aan de Anna Paulowna 19 wordt op de verbeelding vastgelegd, zie ook ad. 2. De onderlinge afstand van de nieuw te bouwen woningen aan de Prins Frederiklaan passen wij aan, zodat de afstand van 8 meter ook geldt als er drie woningen worden gerealiseerd.

6.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd van 16 augustus tot en met 26 september 2018, waarbij de gelegenheid bestaat tot het indienen van zienswijzen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 20 november 2018 vastgesteld.

6.4 Handhaving

Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar ook via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie.

In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom voor ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).