Plan: | Bachweg 12-40 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00125-0301 |
Met het programma Amersfoort Vernieuwt, een gezamenlijk initiatief van de gemeente en de woningbouwcorporatie de Alliantie Eemvallei en Portaal, wordt ingezet op een duurzame verbetering van de kwaliteit van de wijken en van de stad. Amersfoort Vernieuwt kent zes thema's: samenleven, wonen, werken, onderwijs leefbaarheid en voorzieningen. Dit zijn de ingrediënten voor een vitale wijk, waar bewoners prettig leven. Een van de doelstellingen van Amersfoort Vernieuwt is dat de toegankelijkheid van de woningmarkt van Amersfoort verbetert. Hiertoe wordt ingezet op bouwen gericht op doorstroming en diversiteit.
De gemeenteraad heeft op 11 december 2007, in het kader van Amersfoort Vernieuwt het ontwikkelingsplan voor Randenbroek-Schuilenburg vastgesteld. Daarin staan afspraken tussen de Alliantie en gemeente over het slopen van de bestaande portiekflats aan de Bachweg-noord.
De te slopen woningen aan de Bachweg zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De buitenruimte is versleten, door o.a. de in de loop der jaren toegenomen parkeerdruk. Speelvoorzieningen zijn schaars en wat er is, oogt weinig aantrekkelijk.
Met sloop en nieuwbouw krijgt deze buurt een nieuwe impuls. Het nieuwe plan beoogt een buurt met meer woon- en leefkwaliteit en draagt bij aan de gestelde volkshuisvestelijke opgave voor Randenbroek om tot een verschuiving te komen van huur naar koop.
Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.
Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Het plangebied ligt in de wijk Randenbroek, ten oosten van de binnenstad en ten westen van het Valleikanaal.
Globale ligging plangebied
Het plangebied wordt begrensd door:
Globale begrenzing plangebied
De precieze begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Voor het gebied geldt het bestemmingsplan 'Randenbroek-Schuilenburg 2007', waarin het onderhavige plangebied de bestemmingen 'Woondoeleinden (gestapeld)', 'Groenvoorzieningen', 'Garageboxen', 'Verblijfsdoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden (nutsvoorzieningen)' heeft. De nieuwe verkaveling uit het stedenbouwkundig plan past niet binnen de verdeling zoals deze nu in het bestemmingsplan is opgenomen.
Uitsnede bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg 2007
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van de bestaande situatie en het nieuwbouwplan. De uitvoeringsaspecten, met name op het gebied van milieu, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Bachweg 12-40' (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 4). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen.
Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijks- en provinciale beleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met het rijks- en provinciaalbeleid.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze
notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door
de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan 'Bachweg 12-40' heeft de raad op 5 juli 2016 ingestemd met het volgen de procedure behorende bij model 2. Model 2 wordt onder meer toegepast voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt in de vorm van een startnotitie. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen, zoals detailhandelsvisie, monumentenbeleid, etc.
Op 5 juli 2016 heeft de raad de 'startnotitie bestemmingsplan Bachweg' vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast geeft het ook een beeld van de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en de overlegstructuur. Verder beschrijft het in het kort het proces om te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan voor de Bachweg.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.
De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.
Uitgangspunten
Een uitnodigingsplanologie vraagt wel om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Relatie met voorliggend plan
Met het herontwikkelen van deze Amersfoort Vernieuwt locatie wordt een aantrekkelijker woonklimaat gerealiseerd in dit gebied. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.
Het project Amersfoort Vernieuwt is opgestart met als doelstelling dat het in Amersfoort in elke wijk prettig wonen en werken moet zijn. Om dat doel te bereiken, wordt de situatie in enkele wijken aangepakt, middels 'Amersfoort Vernieuwt” projecten. Amersfoort Vernieuwt gaat uit van een totaalaanpak om de kwaliteit in de wijk te verhogen. Er is aandacht voor de omgeving, dus bijvoorbeeld voor verbetering van woningen, winkels, sportvoorzieningen, milieu en groen, maar ook onderwerpen die te maken hebben met samenleven komen aan bod. Met Amersfoort Vernieuwt wordt verder de realisatie van een verschuiving van 10 tot 15% van goedkope sociale woningbouw naar het middensegment beoogd.
Het programma Amersfoort Vernieuwt is een gezamenlijk initiatief van de gemeente en de woningbouwcorporaties Alliantie Eemvallei en Portaal. Uitgangspunt is dat de planvorming altijd in nauw overleg met de bewoners en andere partijen uit de wijk plaatsvindt.
Algemeen
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de
bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet
krijgen. In de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld
dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een
centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van
stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een
groene omgeving.
Programma voor de stad
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid,
functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de
uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de
uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.
Relatie met voorliggend plan
Het voorliggend plan maakt de realisatie mogelijk van 84 appartementen mogelijk. Dit is onderdeel van de afspraken van Amersfoort Vernieuwt. Dit is in overeenstemming met de woonvisie Amersfoort.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden
We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.
Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’ (of bedrijven, bedrijvigheid). Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Relatie met voorliggend plan
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend wonen mogelijk maakt is op dit plan alleen de regeling voor bedrijven en beroepen aan huis van toepassing. Hiervoor zijn in de woonbestemmingen regels opgenomen.
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 en de actualisatie daarvan uit 2014 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Op 29 januari 2019 heeft de gemeenteraad aanvullend de parkeernormen voor sociale huurwoningen iets verlaagd, naar 0,9 parkeerplaatsen per woning. Dit onder andere naar aanleiding van de landelijke bijstelling door de CROW.
In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met voorliggend plan
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kan op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte (zie ook paragraaf 3.3.2).
De ontwikkeling van de Amersfoort Vernieuwt locatie aan de Bachweg 12-40 past binnen de ruimtelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en van de situatie na realisatie van de plannen. Daarbij wordt een toelichting gegeven op de gemaakte keuzes voor de nieuwbouw.
Luchtfoto bestaande situatie
In de bestaande situatie staan binnen het plangebied vier bouwblokken van 5 bouwlagen met een kap. De woningen zijn gedateerd en daarom toe aan vervanging.
Behalve woningen zijn er ook garageboxen binnen het plangebied aanwezig. Ook deze worden gesloopt.
Aan de nieuwe invulling van de locatie ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag:
Op basis van deze uitgangspunten is door stedenbouwkundige Luc Bos, in opdracht van De Alliantie en in samenwerking met de gemeente, een stedenbouwkundig kader geschetst. Dit kader is daarna verder uitgewerkt door architectenbureau DVDP.
Globaal stedenbouwkundig plan: plattegrond en doorsnede
Het uiteindelijke plan gaat uit van drie appartementengebouwen ("urban villa's") die worden gebouwd over een parkeerstraat waarin bewoners hun auto, uit het zicht, kunnen parkeren. De blokken staan enigszins verdraaid ten opzichte van elkaar wat leidt tot wisselende doorzichten en een gevarieerd gevelbeeld langs de Ringweg en de Bachweg. De blokken hebben een hoogte van 5 lagen; een begane grond laag waarin de entree en de bergingen zijn ondergebracht en daarop 4 woonlagen met elk 7 woningen. In totaal omvat het plan 84 woningen.
Impressie groenvoorzieningen
De parkeerstraat die onder de woonblokken doorloopt wordt visueel afgeschermd door een rondom aanwezig talud dat met groen wordt ingericht. De geparkeerde auto's van de bewoners zijn zo grotendeels aan het zicht onttrokken. In het groen rondom het complex is ook ruimte voor speelvoorzieningen.
Om de maat van het groen te optimaliseren en de hoeveelheid verharding te beperken wordt het profiel van de Bachweg aangepast en opgeschoven in de richting van de bestaande, te handhaven flat. In deze ruimte wordt ook het bezoekersparkeren opgelost en worden de parkeerplaatsen voor de bestaande (blijvende) bewoners opnieuw ingepast.
De bomen langs de Ringweg blijven behouden (zie bijlage 1) zodat het laankarakter niet wordt aangetast. De bomen binnen het plangebied worden deels vervangen en binnen de nieuwe opzet ingepast.
Verkeersontsluiting
Aan de rand van het plangebied liggen de ontsluitingswegen Ringweg Randenbroek en de Hogeweg. Het verkeer vanuit het plangebied wordt via de Bachweg, de Brahmstraat en de Randenbroekerweg ontsloten.
De nieuwe woningen en de inrit van de parkeerstraat zijn aan de Bachweg gesitueerd en hebben een directe ontsluiting op deze weg.
Parkeren
Met de sloop van de huidige woningen ontstaat ruimte om het bestaande gebied en openbare ruimte opnieuw in te richten. Voor de nieuwe ontwikkeling van 84 sociale huurwoningen wordt er conform de in Amersfoort geldende norm gerekend met een parkeernorm van 0,9 parkeerplaats per sociale huurwoning. Voor de nieuwbouw zijn er dus 84 x 0,9 = 76 parkeerplaatsen nodig. Daarvan is een deel bestemd voor bezoekers. In de parkeerstraat is ruimte voor 59 auto's; de overige 17 benodigde parkeerplaatsen worden aangelegd in het openbaar gebied.
De bestaande 18 parkeerplaatsen ter hoogte van de hoogbouw aan de Bachweg 11- 27 (oneven) worden in de nieuwe inrichting van de openbare ruimte gehandhaafd. Deze parkeerplaatsen zijn openbaar en kunnen zowel door de huidige bewoners als de nieuwe bewoners gebruikt worden. In totaal wordt er voorzien in 17 (nieuwbouw)+ 18 (bestaand) = 35 parkeerplaatsen in het openbaar gebied.
Tekening nieuwe parkeersituatie
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.
De aspecten water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, geluid, flora en fauna en archeologie komen aan de orde.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een belangrijke rol:
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Het Waterbeheerprogramma (WBP) van Waterschap Vallei en Veluwe geeft de koers aan die het waterschap de komende jaren gaat varen. Voor waterkeringen, landelijk gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Water in dit bestemmingsplan
Aan de zuidzijde, net buiten het plangebied bevindt zich open water in de vorm van een vijver aan de oostkant van de Bachweg. Deze vijver functioneert als waterberging voor het omliggende gebied. Binnen het project Bachweg moet bekeken worden op welke manier er meer doorstroming in de vijver gerealiseerd kan worden.
Hemelwater
Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken: Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Worden deze materialen wel toegepast, dan mag het dakwater niet rechtstreeks op het open water worden geloosd. Voor de waterkwaliteit is dan een zuiverende voorziening zoals een bodempassage vereist.
Grondwater
De grondwaterstand in de omgeving van de Bachweg varieert tussen de 0,8 meter en 1,4 meter onder maaiveld. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Riolering
In de Bachweg e.o. is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Enkel de Randenbroekerweg heeft nog een gemengd stelsel. Bij de reconstructie van dit gebied zal ook de Randenbroekerweg worden voorzien van een gescheiden systeem.
Compensatie
Compensatie is binnen dit project niet nodig aangezien er geen toename van verhard oppervlak plaats vind van meer dan 1500 m2.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 1
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in tabel X. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Tabel: Meest relevante grenswaarden luchtkwaliteit
Stof | Te toetsen grootheid | Grenswaarde (mg/m3) |
Geldig vanaf | ||
NO2 |
Jaargemiddelde concentratie | 40 mg/m3 | 2015 | ||
PM10 | Aantal dagen per jaar met een overschrijding van de etmaalgemiddelde concentratie van 50 mg/m3 | 35 dagen | 2011 |
Ad. 3
Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
In het Besluit NIBM is een anticumulatiebepaling opgenomen, die het 'opknippen' van projecten moet tegengaan. Projecten moeten als één locatie worden beschouwd als ze a) gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en b) binnen 1000 meter van elkaar liggen. Projecten waarvan de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m3 kunnen buiten beschouwing blijven.
Binnen het plangebied worden 52 woningen gesloopt en 74 nieuwe woningen gebouwd. Er komen dus 22 extra woningen ten opzichte van de huidige situatie, waarmee dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.
De nieuw te bouwen woningen bevinden zich op een zeer grote afstand van de A28 en de hoge druk aardgasleiding aan de Hogeweg.
Voor zowel de A28 als de buisleiding geldt dat de woningen buiten de contour voor het plaatsgebonden- en het groepsrisico liggen.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Ariaweg-noord” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als industrie.
Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op 1 december 2016 is in opdracht van Drong BV te Barneveld een milieukundig verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het terrein Bachweg 18-32 in Amersfoort (zie bijlage 2). Het onderzochte terrein heeft een oppervlak van 9.100 m². Daarbij zijn ook het voetpad en enkele parkeervakken aan de overzijde van de Bachweg betrokken.
Grond
De zandige boven- en ondergrond van het terrein rond de flats is maximaal licht verontreinigd. De lichte verontreiniging betreft enkele metalen, PCB's en PAK. In de grond ter plaatse van de tank-kelder is zintuiglijk geen olie waargenomen. Dat geldt voor zowel de grond rond grondwaterniveau als de bovengrond direct naast de ontluchtspijpen tegen de zijgevel van de flat.
Analytisch is olie met 205 en 475 mg/kg ds (omgerekend naar standaard bodem) licht verhoogd.
Conclusie van het onderzoek is dat de tankinstallatie geen olieverontreiniging in de grond boven de tussenwaarde heeft veroorzaakt.
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en naftaleen. Vluchtige aromaten en olie zijn met uitzondering van naftaleen niet verhoogd in het grondwater. Het gebruik en de aanwezigheid van de tankinstallatie heeft dus niet geleid tot daadwerkelijke verontreiniging van het grondwater. IJzer is niet meetbaar verhoogd in het grondwater.
Omdat nergens een tussenwaarde wordt overschreden, ook niet voor olie, is nader onderzoek niet nodig. Licht verhoogde gehaltes hebben geen consequenties voor het gebruik of de voorgenomen herontwikkeling van het terrein.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Voor de ontwikkeling van de appartementen aan de Bachweg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de Nieman raadgevende ingenieurs onder rapportnummer 20160099 d.d.11 november 2016 (zie bijlage 3) en onder rapportnummer 20160279.001 / 13143 d.d. 28 juni 2018 (zie bijlage 4). Hierin is de geluidbelasting op de woningen onderzocht van wegverkeerslawaai vanwege de omliggende wegen (o.a. Ringweg Randenbroek, Hogeweg en Bachweg). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de 30 km/uur-wegen in de omgeving ook meegenomen in het onderzoek.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai aan de zijde van de Ringweg Randenbroek ten hoogste 62 dB bedraagt (inclusief correctie conform artikel 110g Wgh). Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Vanwege de geluidsbelasting door de Ringweg Randenbroek, de Hogeweg en de Ringweg Kruiskamp worden hogere waarden vastgesteld voor de nieuwe appartementen (zie tabel 5.1 uit het geluidsonderzoek van 11 november 2018). De gevels worden geluid geïsoleerd op basis van de geluidsbelastingen zoals opgenomen in de notitie van 28 juni 2018.
Er wordt echter niet voldaan aan de voorwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid dat alle woningen een geluidluwe gevel hebben. Hiervoor moet uit de aanvraag om Omgevingsvergunning blijken dat hier wel aan wordt voldaan. Dit is in de bij dit bestemmingsplan behorende regels opgenomen als voorwaardelijke verplichting (zie artikel 5.2.1, onder e).
Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.
Bij duurzaamheid is het verminderen van het verbruik van fossiele brandstoffen een van de meest urgente opgaves voor de komende jaren. Dit wordt onderschreven door de gemeente Amersfoort die ambitieus dit probleem wil aanpakken. Leidend tot een CO2-neutrale stad in 2030. De transitie van onze stad, die nu nog afhankelijk is van fossiele brandstoffen, vraagt om een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. De doelstelling van de Alliantie is het verbeteren van de energieprestatie van haar bestaande woningvoorraad om te voorkomen dat energiekosten en huurprijzen uit balans raken. De woonlasten van energetisch slechtere woningen zijn immers nog gevoeliger voor de verwachte prijsontwikkeling.
Door te investeren in een energiezuinigere woningvoorraad, zonder dat de huurprijzen teveel omhoog gaan, zorgt de Alliantie voor comfortabele, duurzame en ook op termijn betaalbare woningen voor onze huurders (Beleidskader: energie en duurzaamheid).
Het plan is om de galerijflats te renoveren tot gemiddeld Energielabel nivo B (in bewoonde toestand) wat een CO-reductie van 30% zal inhouden.
Naast de ontwerpeisen uit de Basiseisen worden controleerbare prestatieafspraken gemaakt over de duurzaamheid van gebouwen. De gemeente èn diverse partijen binnen Amersfoort hebben gekozen voor toepassing van het landelijke instrument GPR-Gebouw. Voor meer informatie over dit instrument, zie www.gprgebouw.nl. Voor de thema's Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde wordt gemeten hoe een gebouw scoort een schaal van 0 tot 10. De gemeente heeft voor nieuwbouw een ambitie van GPR-gebouw per thema van minimaal 7,0 en voor het thema energie een hoger streefniveau van een score van minimaal 7,5 (vastgesteld beleid op 11-10-2011). Hiermee wordt deels invulling gegeven aan de ambitie van de gemeenteraad om als stad in 2030 CO2 neutraal te zijn en daarmee voldoen aan de kernwaarde duurzaamheid uit het coalitieakkoord.
Voor de bebouwing binnen het project Ariaweg-noord wordt gestreefd naar een GPR-score, zoals deze in het kader van Amersfoort Vernieuwt is (dan wel wordt) vastgesteld. In 2015 zijn de GPR -eisen tegelijkertijd met het verlagen van EPG- norm aangescherpt.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist “Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw”.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Indien het streefniveau niet wordt gehaald wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn.
De verstedelijking en klimaatverandering betekent dat onze stad steeds kwetsbaarder wordt voor extreme weersomstandigheden. Wateroverlast, droogte en hitte kunnen grote gevolgen hebben voor de economie, ecologie en voor de volksgezondheid. Om schade nu en in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen, is extra aandacht nodig voor de inrichting en het beheer van het stedelijk gebied.
Het boek Waterrobuust Bouwen biedt een werkwijze en een overzicht van maatregelen om stedelijk gebied waterrobuust in te richten, een handreiking om nieuw en bebouwd gebied te richten, waardoor overlast als gevolg van klimaatverandering zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het vergroenen van de stedelijke omgeving, door bijvoorbeeld groen in de openbare ruimte en het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren blijkt uit een in opdracht van het ministerie van EL&I uitgevoerde studie (KPMG, 'Groen, gezond en productief' (TEEB NL), 08-2012) dat groen ook goed is voor de gezondheid en het gezondheidsbudget. Daarnaast heeft groen ook een functie voor waterberging waardoor de piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpt groen in de stad hittestress te voorkomen en fijnstof op te vangen, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist "Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw".
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In het Streekplan heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het "nee, tenzij" principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van de EHS, Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument. De ingreep vindt lokaal plaats binnen de bebouwde kom en er worden geen uitstralende effecten verwacht met negatieve effecten op de te beschermen waarden in omliggende natuurgebieden.
De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.
Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.
Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:
Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.
Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.
Voor het plangebied is het 'Flora- en fauna onderzoek Bachweg, Amersfoort' uitgevoerd (zie bijlage 5). Bij de sloopwerkzaamheden gaat één zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis verloren. Voor het verwijderen van deze vaste verblijfplaatsen van vleermuizen wordt een ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd. Daarnaast worden er mitigerende maatregelen getroffen zoals het aanbrengen van tijdelijke en permanente alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen. Het is aannemelijk dat de ontheffing wordt verleend en dat de aanwezige soorten geen belemmering zijn voor het uitvoeren van de plannen.
Naast diverse laag beschermde (Ff-wet tabel 1) soorten en algemene broedvogels zijn er verder geen zwaarder beschermde soorten of broedvogels met een jaarrond beschermd nest aangetroffen.
Inleiding
Op grond van de Monumentenwet 1988 is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in (vermoedelijk) 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Archeologische Beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting. Ter voldoening aan ex-artikel 38a van de Monumentenwet wordt in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen opgenomen, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Erfgoedwet.
Dubbelbestemming
Gezien de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Voor de realisatie van het nieuwbouwplan dient de huidige flatbebouwing (1955) gesloopt te worden. Daarnaast zullen ook overige graafwerkzaamheden, als (ver)leggen van kabels, leidingen en riool, aanleg groenvoorziening etc. een potentieel gevaar voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden vormen. Om vroegtijdig in beeld te krijgen of, en zo ja welke archeologische waarden er in het plangebied aanwezig zijn, dient een aanvrager van een Omgevingsvergunning een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Archeologisch waardevolle (verwachtings)gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel geldt er een archeologische verwachting. Het plangebied ligt namelijk in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Gezien de ligging op of nabij de flank van een dekzandrug is het aannemelijk dat binnen het plangebied resten uit zowel de Prehistorie (Mesolithicum en IJzertijd) als uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aanwezig kunnen zijn. De prehistorische resten zullen vermoedelijk uit vuursteenconcentraties en/of bewoningssporen bestaan: afval-, water-, haard- en paalkuilen. Resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zullen gerelateerd zijn aan agrarische activiteiten en bestaan uit sloten en greppels en akkerlagen. Bewoningssporen zoals paalgaten en funderingen uit deze periode worden niet verwacht, maar zijn ook niet uit te sluiten. Uit de Nieuwe Tijd kunnen ook resten van tabaksplantages worden aangetroffen. De resten kunnen overal binnen het plangebied voorkomen en worden verwacht op de overgang van de humushoudende bovengrond en het onderliggende dekzand.
Hoewel de flatbebouwing haar weerslag op het archeologisch bodemarchief zal hebben gehad, in de vorm van (ernstige) bodemverstoringen, mag worden aangenomen dat deze verstoringen hoofdzakelijk ter hoogte van de voormalige bouwvlakken voorkomen. Tussen deze bouwvlakken is het bodemarchief mogelijk (deels) intact. Indien het oorspronkelijke bodemprofiel nog (redelijk) intact is, zal de conservering van de archeologische resten redelijk tot matig zijn. Voor de vroeg-prehistorische verwachting geldt, dat deze laag is, indien geen intacte bodem aanwezig is. Sporen uit latere perioden kunnen ook bij afgetopte bodems (AC-horizont) nog wel in voldoende mate aanwezig zijn.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
De gronden rondom de nieuwe bebouwing, waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden, hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen.
Bebouwing is alleen in de vorm van nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen toegestaan.
Er zijn 2 typen wegen te onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen en de erftoegangswegen. Gebiedsontsluitingswegen zijn wegen die van belang voor de bereikbaarheid van de stad. Alle overige wegen zijn erftoegangswegen. In dit plangebied komt enkel een erftoegangsweg voor (de Bachweg). Deze heeft de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Ook de parkeervoorzieningen tussen de woongebouwen en de toeritten daarnaartoe hebben de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" gekregen.
Binnen deze bestemming mogen enkel parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen. Behalve de rijbaan hebben ook parkeervoorzieningen, voetpaden, etc. deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegestaan.
In de bestemmingsplannen in Amersfoort komen over het algemeen 4 woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
In dit bestemmingsplan komt enkel gestapelde woningbouw voor, daarom is alleen de bestemming Wonen-4 opgenomen in dit bestemmingsplan. Omdat onder de woningen (op de begane grond) ook parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, is hiervoor een functieaanduiding opgenomen.
Omdat we graag willen dat 100% sociale woningbouw betreft, hebben we dit in het bestemmingsplan vastgelegd.
De dubbelbestemming is opgenomen voor de beschermde stadsgezichten in het plangebied omdat dit recht doet aan het feit dat het bij de beschermde stadsgezichten om gebieden gaat en niet om afzonderlijke panden. In de dubbelbestemming is aangegeven wat de te beschermen waarden van het stadsgezicht zijn.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het bouwen van 1 of meer woningen is bijvoorbeeld een aangewezen bouwplan op grond van artikel 6.2.1, onder a Bro. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 74 woningen mogelijk. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Uitgangspunt voor de financiële kant van het project ‘Bachweg’ is dat dit past binnen de Financiële afspraken op hoofdlijnen 2006 en de aanvulling hierop uit 2007 voor Amersfoort Vernieuwt. De integrale locatieontwikkeling komt voor rekening en risico van de Alliantie.
De gemeentelijke bijdrage aan de inrichting van het openbaar gebied bestaat uit maximaal € 7.200 per nieuwe woning, voor zover er ook daadwerkelijk geïnvesteerd wordt in het openbaar gebied. Deze bijdrage heeft een maximum van € 8 miljoen voor heel Amersfoort Vernieuwt. Dit wordt gedekt vanuit de ISV-BLS.
In lijn met de ‘Financiële afspraken op hoofdlijnen’ worden alle plankosten van de gemeente jaarlijks vergoed door de Alliantie. Alle (mogelijke) planschade die voortvloeit uit de locatie-ontwikkeling Bachweg komt voor rekening van de Alliantie. Er is een samenwerkingsovereenkomst met de Alliantie gesloten over de kosten van de voorzieningen in het openbaar gebied, het risico van eventuele planschade, betaling van de apparaatskosten etc.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het om een bestemmingsplanherziening gaat die voorziet in een urgente ontwikkeling die niet past binnen het huidige bestemmingsplan, maar wel binnen de uitgangspunten van Amersfoort Vernieuwt. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Wel is er op 18 april 2016 is een avond georganiseerd voor omwonenden en bewoners van de te slopen woningen. Er waren ongeveer 50 belangstellenden. De algemene indruk op het stedenbouwkundig plan was positief. De meeste belangstellenden waren vooral blij dat er iets aan de huidige situatie van verouderde woningen gaat veranderen. Aandachtspunten die het meest gehoord zijn gingen over parkeren, over vrachtverkeer door de wijk en over uitzicht (op individueel niveau). Een aantal bezoekers was benieuwd of er koop appartementen in het nieuwe complex zouden komen. Ook stelde een aantal bezoekers de vraag of er ruimere huur appartementen kunnen komen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 juni tot en met 19 juli 2017 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 16 april 2019 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 5883015 het bestemmingsplan “Bachweg 12-40” gewijzigd vastgesteld.
Omdat het plan is gewijzigd nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, heeft de Alliantie op 11 juli 2018 en op 6 maart 2019 informatieavonden georganiseerd. Hier zijn de aangepaste plannen aan omwonenden gepresenteerd. De opkomst was bij beide avonden (zeer) gering. Van de aanwezigen waren de meeste omwonenden positief over de gewijzigde plannen en wilden vooral dat er nu iets gaat gebeuren in het gebied. Eén van de omwonenden gaf tijdens de tweede avond aan op zich niet tegen de nieuwbouw was, maar wel sceptisch over de aangepaste parkeernorm. Voor het overige is tijdens deze avonden niet gebleken dat er omwonenden zijn die bezwaren hebben tegen de planaanpassing.
Mochten er mensen zijn die tegen de planaanpassing zijn, dan bestaat voor hen de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.