direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ierse Pond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00101-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 1998 zijn de gemeente en een ontwikkelaar de zogenaamde Definitieve Vaststellingsovereenkomst aangegaan ter beslechting van een aantal geschillen tussen beide. In die overeenkomst is voor de gemeente de verplichting opgenomen om grond aan te bieden voor de realisatie van bedrijfsruimte in het plan Vathorst in de oksel op een zichtlocatie. Deze afspraak is in 2005 herbevestigd in de tussen de gemeente en de ontwikkelaar tot stand gekomen Ontwikkelings- en realisatieovereenkomst. In de Definitieve Vaststellingsovereenkomst is bedrijfsruimte gedefinieerd als ruimte voor kantoren, groot- en kleinschalige detailhandel, alsmede ruimten waarin bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.

Met het bestemmingsplan "Ierse Pond" geeft de gemeente gehoor aan het bindend advies dat is uitgebracht naar aanleiding van een geschil tussen de gemeente en de betreffende ontwikkelaar. Het bestemmingsplan ziet op een functieverruiming ten op zichte van de geldende planologische mogelijkheden ten behoeve van detailhandel, met bijbehorende ontsluiting.

1.2 Bestemmingsplan

 

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Ierse Pond” heeft betrekking op het perceel dat ligt in de oksel van de Heideweg en de Valutaboulevard, aan de Ierse Pond op bedrijventerrein Vathorst. Zie hieronder de plattegrond en een vogelvluchtfoto.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00101-0301_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00101-0301_0002.png"

1.2.2 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen, dat door de raad is vastgesteld op 25 juni 2013. Het perceel heeft grotendeels de bestemming "Bedrijventerrein 3a" (zie verder onder 2.1).

1.2.3 Totstandkoming van het bestemmingplan

Voor dit bestemmingsplan is vooral gebruik gemaakt van het recent vastgestelde genoemde geldende bestemmingsplan. Met het oog op de toegevoegde functie van detailhandel is nader onderzoek verricht naar de verkeersafwikkeling.

Verder wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en beleidskaders

2.1 Bestaande situatie

Het perceel moet nog ingevuld worden, de feitelijke situatie is dat het bestemmingsplan betrekking heeft op een braakliggend perceel.

Het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" (2013) is van toepassing op de bestaande situatie. Volgens dit recente bestemmingsplan is het perceel onder meer bestemd voor bedrijven in de categorie 1 tot en met 3.2 (zoals aangeduid in de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Het geldende bestemmingsplan kent verschillende afwijkingsmogelijkheden voor functieverruiming (vrijetijdsvoorzieningen, zoals fitness, leisure e.d. en perifere detailhandel). Aan de afwijkingsmogelijkheden zijn voorwaarden verbonden, zoals dat uit een recent onderzoek is gebleken dat sprake is van een acceptabele afwikkeling van het met dergelijke vestigingen samenhangende verkeer.

Hieronder een uitsnede van het genoemde geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00101-0301_0003.png"

De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 4.

2.2 Beleidskaders

2.2.1 Inleiding

Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling ten opzichte van de bestaande planologische situatie (geen uitbreiding bouwmogelijkheden, functieverruiming in de zin van detailhandel en de mogelijkheid tot een extra ontsluiting van het perceel) is een beschrijving van het rijks- en provinciale beleid achterwege gelaten, met uitzondering van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Ten aanzien van het provinciaal beleid merken wij op dat de provincie bij brief van 18 november 2014 heeft laten weten dat het voorliggende bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het plaatsen van opmerkingen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Zoals in de Structuurvisie is vermeld, is het streven van de provincie erop gericht om bestaande bedrijventerreinen duurzamer te maken, het gebruik te intensiveren en meer functiemenging toe te staan. De voorliggende ontwikkeling past daar in. De provincie heeft geen specifiek detailhandelsbeleid.

De relevante omgevingsaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4.

Het beleid van de gemeente voor dit perceel is benoemd in het geldende bestemmingsplan (vastgesteld juni 2013). Vanwege de genoemde beperkte omvang van de afwijkingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het geldende bestemmingsplan met - waar nodig - aanvullingen toegesneden op de concrete situatie.

2.2.2 Structuurvisie Amersfoort 2030

In juli 2013 heeft de raad de Structuurvisie Amersfoort 2013 vastgesteld. In deze Structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort geschetst en wordt een samenhangend ruimtelijk ontwikkelingsperspectief met een nieuwe sturingsfilosofie geboden. In de Structuurvisie worden de mogelijke rollen van de gemeente in de uitnodigingsplanologie beschreven in het veranderende speelveld van gebiedsontwikkeling. Door de "Amersfoort Principes" te koppelen aan een specifieke gebiedsontwikkeling kan de raad richting geven aan een ontwikkeling. Daarbij is maatwerk van belang en zal de gemeente per ontwikkeling haar rol moeten kiezen. Dit ontwikkelingsperspectief dient als ontwikkelings- en als toetsingskader voor de gemeente Amersfoort.

2.2.3 Coalitieakkoord 2014-2018

In het Coalitieakkoord 2014-2018 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Onder het motto "Samen maken we de stad" gaat de coalitie samenwerken met de voltallige raad, met de stad en de regio. Dichtbij elkaar en steeds in gesprek over wat nodig is voor een economisch-vitale, veilige en zorgzame stad.

Voor wat betreft de economische agenda wordt ingezet op het behoud van de huidige werkgelegenheid en de acquisitie van nieuwe bedrijven. De ambitie is uitgesproken om samen met de regio op een creatieve wijze op te trekken bij het realiseren van werkgelegenheid. De coalitie wil vestigingsmogelijkheden op bedrijventerreinen verruimen, met oog voor de belangen van de detailhandel in de binnenstad en op het Eemplein. Naast werving van nieuwe bedrijvigheid zal het college werken aan een goede samenwerking met de gevestigde bedrijven en instellingen. De bestemming van bedrijventerreinen en winkelpanden wordt meer flexibel, zodat bedrijfsaanpassingen in de vorm van bijvoorbeeld groei en krimp sneller gevolgd kunnen worden.

Voor wat betreft bereikbaarheid en verkeersveiligheid worden de verkeersstromen in Vathorst nader onderzocht. Als verkeersmaatregelen nodig zijn, kan financiële dekking worden gevonden door een herprioritering van VERDER-maatregelen.

2.2.4 Visie Werklocaties

In de Visie Werklocaties (2013) wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met ons vestigingsbeleid voor werklocaties streven we naar optimale ruimtelijke randvoorwaarden voor bedrijvigheid. Centraal staat het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk ruimte bieden voor initiatieven uit de stad.

Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de Nota ‘Ruimte voor Ondernemen – Actualisatie vestigingsbeleid Visie Werklocaties’ vastgesteld waarmee verdere functieverruiming mogelijk wordt gemaakt.

Amersfoort behoort nog altijd tot de economisch meest sterke regio's van Nederland, maar economische groei is geen automatisme. Ondernemende mensen met initiatieven moeten nog meer ruimte krijgen om deze te ontplooien. Sleutelbegrip is flexibiliteit. Functieverruiming blijft dan ook het uitgangspunt van het vestigingsbeleid. Dit past binnen het principe van uitnodigingsplanologie, zoals dat is uitgewerkt in de Structuurvisie Amersfoort 2030.

Bedrijvenpark Vathorst onderscheidt zich vooral op beeldkwaliteit. De bedrijvigheid is er relatief 'schoon' en veel bedrijfspanden hebben een kantoorachtige uitstraling. De functieverruiming in de geactualiseerde Visie Werklocaties biedt vanuit beleid nieuwe mogelijkheden om de ontwikkeling nieuwe impulsen te geven, met name via voorzieningen.

Flexibel vestigingsbeleid draagt bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van werklocaties. Het vestigingsbeleid in de Visie Werklocaties is uitgewerkt op basis van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (zie ook hieronder). De kern van de ladder is dat beschikbare ruimte duurzaam wordt gebruikt en er geen onnodige verstedelijking plaatsvindt. Deze ladder houdt in dat we in de eerste plaats alleen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen als daar regionaal behoefte aan is. Ontwikkelingen waar regionaal behoefte aan is, moeten volgens de ladder zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Dit uitgangspunt hebben we in ons beleid verwerkt door uit te gaan van functieverruiming zodat we zoveel mogelijk initiatieven binnen bestaand stedelijk gebied kunnen faciliteren.

2.2.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;

2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen vooroptimale inpassing en bereikbaarheid).

Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing op functieverruiming?

Bezien dient te worden of het hier daadwerkelijk gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De begripsbepaling van stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) luidt als volgt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In de toelichting op de artikelen die de werking van de ladder uitleggen staat: "Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling". De toelichting vervolgt: "indien zij (overheden) een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken dienen zij standaard een aantal stappen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen die worden gevraagd bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt".

Zoals eerder gezegd voorziet dit bestemmingsplan niet in nieuwe bouwmogelijkheden (t.o.v. de bestaande planologische mogelijkheden). Ons inziens is er dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ruimtevraag. Ten opzichte van de bestaande bouwmogelijkheden is er geen sprake van een feitelijke uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied (bestaand stedelijk gebied wordt in het Besluit ruimtelijke ordening als volgt gedefiniëerd: bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur).

Aan het doorlopen van de stappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn we in eerste instantie niet toegekomen. (zie verder de paragraaf over de Nota Detailhandel).

In tweede instantie hebben we de Ladder voor duurzame verstedelijking wel doorlopen.
In verschillende zienswijzen is gesteld dat de wettelijke bepalingen over de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening niet of te rigide waren toegepast. Hierbij is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2228). Volgens deze recente jurisprudentie maakt het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) ligt, niet dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook het feit dat ter plaatse al bebouwing was voorzien in het vorige bestemmingsplan, en dus geen sprake is van nieuwe bebouwing, maakt blijkens genoemde jurisprudentie niet dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook een functiewijziging (in dat geval van perifere detailhandel naar grootschalige detailhandel), moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dat brengt aldus de verplichting met zich om die ontwikkeling te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking als genoemd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Zoals gezegd is in het ontwerpbestemmingsplan niet getoetst aan de Ladder. Om dit gebrek te herstellen hebben wij Seinpost Adviesbureau BV (hierna: Seinpost) verzocht de voorziene ontwikkeling alsnog te toetsen aan de Ladder. De uitkomsten van deze toetsing zijn neergelegd in het rapport: " Toetsing detailhandel bestemmingsplan Ierse Pond" (februari 2015).
In dat rapport heeft Seinpost de actuele regionale behoefte in beeld gebracht, meer in het algemeen voor de sectoren dagelijks en niet-dagelijks en, meer in het bijzonder, voor een 4-tal representatieve invullingen. Daarnaast heeft Seinpost tevens onderzoek gedaan naar de effecten op de leegstand en onderzocht of de ontwikkeling kan worden ondergebracht in bestaande leegstaande gebouwen. Seinpost constateert dat er voorzien wordt in een actuele regionale behoefte bij een invulling met een supermarkt en met een kledingwinkel. Voor een invulling met leisure/sport wordt voor een deel van de metrages voorzien in een behoefte . Er wordt niet voorzien in een actuele regionale behoefte bij een invulling met woninginrichting. In vervolg daarop constateert Seinpost dat geen van de representatieve invullingen leidt tot een sterke negatieve beïnvloeding van de detailhandelsstructuur in Amersfoort dan wel de regiogemeenten. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot structurele onaanvaardbare leegstand. Tot slot constateert Seinpost dat er noch in Amersfoort noch in de regiogemeenten (winkel)panden beschikbaar zijn voor de beoogde ontwikkeling. De algehele conclusie is daarmee dat het bestemmingsplan Ierse Pond voldoet aan de voorwaarden van de Ladder.
Ten overvloede merken wij op dat de locatie goed bereikbaar is met verschillende vormen van vervoer.
Het onderzoek van Seinpost is als bijlage opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan (bijlage 6).

Verder sluit het bestemmingsplan aan bij de uitgangspunten van functieverruiming zoals neergelegd in de Visie Werklocaties en de Structuurvisie Amersfoort.

Met Regio Amersfoort (Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest, Woudenberg, en Nijkerk, Barneveld) en de provincie Utrecht hebben we het 'Convenant Bedrijventerreinen RegioAmersfoort 2011-2030' ondertekend. Hierin hebben we afspraken gemaakt over de herstructurering van bedrijventerreinen en de ontwikkeling van nieuwe locaties. Het optimaliseren en waar nodig herstructureren van bestaande werklocaties heeft prioriteit boven de aanleg van nieuwe locaties. Nieuwe locaties worden alleen gerealiseerd indien er regionaal behoefte is en bestaande locaties niet in die behoefte kunnen voorzien. Dit betekent voor Amersfoort dat we inzetten op herstructurering en dat we naast Bedrijvenpark Vathorst, De Wieken Zuid en De Wieken Noord geen nieuwe planlocaties tot 2020 aanwijzen.

Essentieel voor het duurzaam functioneren van een werklocatie is de (blijvende) aantrekkelijkheid voor de gebruiker en het behouden van dynamiek en investeringen. Als gevolg van de economische situatie zien we echter het te huur en te koop aanbod toenemen en dreigen leegstand, stilstand of zelfs achteruitgang. Er ligt een opgave om de vitaliteit van onze werklocaties te verhogen. Functiemenging en diversiteit zijn hierbij belangrijke principes, zoals we dat hebben uitgewerkt in de Structuurvisie Amersfoort 2030. Onze bedrijven- en kantorenterreinen zijn in het verleden sterk monofunctioneel gerealiseerd. In de loop der tijd zijn de terreinen wel meer gemengd geraakt. We zien dat vooral de meer gemengde locaties aantrekkelijk worden gevonden.

Met ons vestigingsbeleid willen wij de randvoorwaarden voor vitaliteit en diversiteit verbeteren. Sleutelbegrip hierbij is flexibiliteit. We willen mensen en bedrijven de ruimte bieden om initiatieven te ontplooien. Functieverruiming blijft dan ook het uitgangspunt van ons vestigingsbeleid voor reguliere werklocaties.

2.2.6 Nota Detailhandel

In het verlengde van de Visie Werklocaties ligt het vestigingsbeleid voor detailhandel. Op 29 maart 2011 is de geactualiseerde Nota detailhandel vastgesteld. Het detailhandelsbeleid is een toetsingskader voor nieuwe initiatieven en bestemmingsplannen. Het detailhandelsbeleid geeft een visie op de detailhandelsontwikkelingen in Amersfoort. Ook geeft het handvatten om dat resultaat te bereiken doordat het een economisch toetsingskader biedt voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen.

Algemeen

Amersfoort heeft een optimaal voorzieningenniveau voor haar inwoners en heeft een sterke centrumfunctie in de regio. Het voorzieningenniveau is aantrekkelijk en heeft een hoge kwaliteit. Hiervoor is er ruimte voor dynamiek, waardoor veel ruimte voor ondernemen bestaat en waardoor marktinvesteringen worden uitgelokt.

Basiskeuzes voor beleid:

  • We optimaliseren de bestaande detailhandelsstructuur.
  • We geven ruimte aan dynamiek en nieuwe initiatieven. We wijzen gebieden aan waar detailhandelsontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
  • De gemeente stelt voorwaarden en geeft kaders waarbinnen ontwikkeling mogelijk is.

Ten aanzien van winkels op bedrijventerreinen wordt in de Nota detailhandel gezegd dat de volgende branches zijn toegestaan: Woninginrichting, keukens, sanitair, bouwmarkten, tuincentra, auto’s, boten en caravans. Dit zijn de hoofdbranches: het is toegestaan ondergeschikt nevenassortiment te voeren. Alle overige branches (zoals o.a. bruin- en witgoed en sport en spel) blijven voorbehouden aan het stadshart en de wijkwinkelcentra. Daar is voldoende ruimte om deze branches een goede plek te bieden.
Nieuwe perifere detailhandel in de branches woninginrichting, keukens, sanitair en bouwmarkten zijn alleen mogelijk op delen van bedrijventerrein Isselt en bedrijvenpark Vathorst. De categorie auto’s, boten en caravans is opgenomen in de algemene staat van bedrijfsactiviteiten en derhalve op alle bedrijventerreinen toegestaan. Dat we in dit bestemmingsplan in afwijking van dit beleid naast perifere detailhandel rechtstreeks een mogelijkheid bieden voor 'algemene' detailhandel is - zoals eerder aangegeven - een gevolg van het bindende advies (zie ook conclusie hieronder).

Hierbij merken wij ten aanzien van het karakter van de Nota detailhandel op dat de Nota detailhandel een beleidsplan is (zoals bijvoorbeeld ook een gemeentelijke structuurvisie een beleidsplan is). Een beleidsplan is een middel om structuur aan te brengen in overheidsbeleid. Zoals in de Nota detailhandel zelf ook is vermeld, kan deze worden gekenmerkt als een indicatief plan. Dat wil zeggen dat het een richtinggevende nota is, waarin slechts de kaders worden geboden voor mogelijke ontwikkelingen. Het karakter van de nota brengt met zich dat daarmee rekening moet worden gehouden, maar dat afwijking ervan in redelijkheid mogelijk is. De Nota detailhandel is er op gericht een adequate winkelstructuur in Amersfoort, bestaande uit de binnenstad, hoofdwinkelcentra en wijkwinkelcentra, te waarborgen. Met het toevoegen van reguliere detailhandel op onderhavige kavel wijken wij inderdaad af van het detailhandelsbeleid. Nader onderzoek (zie paragraaf 2.2.5) heeft echter uitgewezen dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur en dat er geen structurele leegstand is te verwachten. Wij menen daarom dat wij ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling in redelijkheid kunnen afwijken van het detailhandelsbeleid.

Op 10 februari 2015 is de nota detailhandel 2014 vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is het zorgdragen voor een goed voorzieningenniveau voor inwoners en bezoekers, waarbij de consument en zijn veranderende koopgedrag centraal staan. Hiervoor is ruimte voor ondernemerschap van belang. Flexibilisering van ons detailhandelsbeleid kan ook een belangrijke impuls voor de vitaliteit van onze werklocaties zijn. Uitgangspunt blijft een evenwichtige detailhandelstructuur met vitale winkelgebieden. Dit bereiken we door winkelvestiging van de voor de binnenstad en de wijkcentra 'dragende branches' (zoals dagelijkse goederen en modisch) alleen toe te staan in de binnenstad en de wijkcentra. Overige branches (waaronder fietsen, sportwinkels en elektronica zaken) kunnen zich vestigen in de binnenstad, de wijkcentra of op enkele aangewezen perifere locaties. Op deze manier zorgen we ervoor dat we in de periferie juist ruimte bieden voor winkels die complementair zijn aan de winkels in de binnenstad en de wijkcentra, en een (boven)regionaal kooppubliek bedienen.

2.2.7 Verkeer- en vervoerplan

Op 10 september 2013 heeft de raad Het Verkeer- en Vervoerplan 2030 vastgesteld. Dit plan biedt een plankader voor het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Amersfoort met een visie voor de periode tot 2030. Een Verkeer en Vervoerplan is noodzakelijk, omdat juist bij beperkte (financiële) mogelijkheden het belangrijk is om initiatieven van derden optimaal te kunnen benutten en de eigen middelen zo effectief mogelijk in te kunnen zetten.
Om Amersfoort ook in de toekomst bereikbaar te houden, wordt ingezet op een integraal mobiliteitsbeleid en een multifunctioneel maatregelenpakket. De maatregelen voor verbetering van infrastructuur en vervoer die als gevolg van eerdere besluitvorming al voorzien zijn (o.a. het pakket VERDER) blijven onverkort van kracht.
Aanvullend worden in het kader van dit Verkeer en Vervoerplan (het VVP) nu activiteiten en maatregelen gepresenteerd die de toekomstige bereikbaarheid en mobiliteit in de stad en regio ‘sturen’ in de richting van keuzevrijheid in de mogelijkheden voor reizen en in de richting van alternatieve mogelijkheden ter vervanging van huidige autoverplaatsingen. In de stedelijke omgeving ontbreekt immers veelal de ruimte om te komen tot nog verdere vergroting van de autoinfrastructuur zonder de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving en de leefbaarheid in de stad in hoge mate aan te tasten.
Daarom wordt ingezet op een meer duurzame benadering van mobiliteit, waarbij de gebruiksmogelijkheden voor fiets en openbaar vervoer worden vergroot en het beheer en de inrichting van de openbare infrastructuur (inclusief parkeervoorzieningen) wordt afgestemd op de opnamecapaciteit van de verschillende stadsdelen. Dit betekent dat vooral aan de stadsranden de goede doorstroming van de auto wordt geaccommodeerd. In de meer centrale stadsdelen wordt ingezet op bereikbaarheid per fiets en bus. In regionaal verband wordt autobereikbaarheid weliswaar gegarandeerd, maar wordt door onder andere de realisatie van nieuwe fietssnelwegen ingezet op substitutie van autogebruik, waar mogelijk.

2.2.8 Nota Parkeernormen

In de Nota Parkeernormen zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt bij nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Parkeren moet indien mogelijk zo veel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden, zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd.

2.2.9 Welstandsnota en beeldkwaliteitsplan

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren, maar daarnaast de stad haar eigen karakter te laten behouden en zo veel mogelijk te versterken. Met het beeldkwaliteitsplan doet de gemeente een aanvulling op de welstandsnota.

2.2.10 Conclusie

Het bestemmingsplan is grotendeels in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan voor het betreffende perceel. Naast de bedrijvenbestemming maakt het bestemmingsplan al functieverruiming mogelijk, waaronder vrije tijdsvoorzieningen en de vestiging van perifere detailhandelsbedrijven (branches van detailhandel die zich buiten de aangewezen detailhandelslocaties mogen vestigen vanwege de aard of omvang van de artikelen, zoals auto's, bouwmarkt, keukens, woninginrichting). Overige detailhandel behoort niet tot de mogelijkheden. In zoverre wijkt het bestemmingsplan af van het geldend beleid. De reden van deze afwijking is zoals gezegd het bindende advies d.d. 2 augustus 2012 van de adviseurs aan wie de geschillen uit de overeenkomst uit 1998 tussen de gemeente en de projectontwikkelaar zijn voorgelegd. De belangrijkste conclusie van de adviseurs is dat voor recht wordt verklaard dat de verplichting van de gemeente bestaat uit het aanbieden van een kavel van 3.000m² in de oksel op een zichtlocatie in het plan Vathorst waarop de uitoefening van zowel grootschalige als kleinschalige detailhandel mogelijk is. Deze verplichting heeft een inspanningskarakter. De gemeente is daarbij gehouden tot een substantiële inspanning.

Het betreft hier een bedrijventerrein met redelijk “schone” bedrijvigheid waar veel bedrijven worden voorzien met een kantoorachtige uitstraling en waar diverse andere functies zijn toegelaten zoals fitness/dansschool, Leisure, hotel- en congresfaciliteiten, onderwijs en zorg waar algemene detailhandel wat betreft ruimtelijke uitstraling goed inpast. Bovendien is perifere detailhandel (met afwijkingsbevoegdheid) ter plaatse al toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan en bestaat er, gelet op het feit dat de winkelleegstand in Amersfoort aanzienlijk lager ligt dan het landelijk gemiddelde van 7% en Amersfoort vanwege het grote en nog steeds groeiende achterland een groot consumentendraagvlak heeft, geen aanleiding om te vrezen dat het bestemmingsplan zal leiden tot leegstand van gebouwen in de omgeving.
Afgezien van de omstandigheid dat het mogelijk maken van 'gewone' detailhandel op het betreffende perceel niet in overeenstemming is met het geldende beleid levert dit geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening. Vanuit de omgevingsaspecten (zie hoofdstuk 4) zijn er geen belemmeringen voor de vestiging van detailhandel.
Bovendien heeft nader onderzoek (zie paragraaf 2.2.5) uitgewezen dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur en dat er geen structurele leegstand is te verwachten. Samen met hetgeen wij over het karakter van de Nota Detailhandel hebben opgemerkt in paragraaf 2.6 menen wij dat wij ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling in redelijkheid kunnen afwijken van het detailhandelsbeleid.

Ook de Ladder van Duurzame Verstedelijking staat niet in de weg aan dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.2.5 constateren wij dat er voorzien wordt in een actuele regionale behoefte bij een invulling met een supermarkt en met een kledingwinkel. Voor een invulling met leisure/sport wordt voor een deel van de metrages voorzien in een behoefte. Er wordt niet voorzien in een actuele regionale behoefte bij een invulling met woninginrichting. Geen van de representatieve invullingen leidt tot een sterke negatieve beïnvloeding van de detailhandelsstructuur in Amersfoort dan wel de regiogemeenten. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot structurele onaanvaardbare leegstand. Noch in Amersfoort noch in de regiogemeenten zijn (winkel)panden beschikbaar voor de beoogde ontwikkeling. De algehele conclusie is daarmee dat het bestemmingsplan Ierse Pond voldoet aan de voorwaarden van de Ladder.

Om te kunnen voldoen aan de genoemde inspanningsverplichting is een herziening van het geldende bestemmingsplan in de vorm van een postzegelbestemmingsplan de meest geëigende oplossing.

De gemeenteraad heeft op 8 april 2014 besloten de procedure voor het bestemmingsplan te starten. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 3 maart 2015.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het plangebied maakt deel uit van bedrijventerrein Vathorst. Dit hoogwaardige bedrijventerrein vormt een buffer tussen de woonwijk en de A1. Het bedrijventerrein loopt langs de A1 en sluit uiteindelijk aan bij het bedrijventerrein van Smink (afvalverwerkingsbedrijf). Het bedrijventerrein wordt ontsloten vanaf de Boulevard, de hoofdontsluiting van Vathorst.
Het plangebied bevindt zich in de oksel van de Heideweg/Valutaboulevard.

3.2 Ruimtelijke opbouw

Het bedrijventerrein Vathorst is gelegen ten noorden van de A1. Het bedrijventerrein is nog in ontwikkeling als een hoogwaardig bedrijvenpark. Het bedrijventerrein wordt ontsloten vanaf de Boulevard, de hoofdontsluiting van Vathorst. Het gehele bedrijventerrein omvat circa 58 hectare. Hiervan is circa 33 hectare bedoeld voor bedrijven (uitgeefbaar). Het restant wordt aangewend voor groen, geluidswal en water. De stedenbouwkundige structuur van het bedrijventerrein Vathorst is zodanig opgezet dat de ruimten met een publieke en representatieve functie worden gescheiden van ruimten met een technisch-functioneel gebruik. De openbare ruimte (verkeersstructuur, groen- en waterstructuur), de inrichting van erven en de overgang tussen privé en openbaar zorgen voor de ruimtelijke samenhang op het bedrijventerrein.

Het gebied van het bedrijventerrein is verdeeld in vier plandelen met elk een eigen identiteit. Het plangebied maakt deel uit van het plandeel 'langs de Boulevard'.

Dit plandeel heeft een langwerpige vorm en wordt begrensd door de hoofdontsluiting van Vathorst, de Boulevard en de interne hoofdontsluiting van het bedrijventerrein, de Middenlaan. Vanwege de ontsluitingen met een sterk publiek karakter is een hoogwaardige collectieve uitstraling van de aan de ontsluitingswegen gelegen bedrijven van groot belang. De bedrijven dienen zich dan ook met de representatieve bedrijfsgedeelten te oriënteren op deze hoofdontsluitingen.

Voor een beschrijving en uitwerking van de beeldkwaliteitseisen wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan van Vathorst welke is opgenomen in een van de bijlagen bij de regels.

3.3 Verkeer

Programma VERDER

In de regionale samenwerking VERDER is een samenhangend pakket van verkeer- en vervoermaatregelen vastgesteld. Samenhangend in de zin van gebiedsgericht en een zo optimaal mogelijke combinatie van openbaar vervoer, fiets, auto en mobiliteitsmanagement. Doel van het pakket maatregelen is om de bereikbaarheid van de regio te verbeteren en om een zo effectief en efficiënt mogelijk verkeer- en vervoersnetwerk te realiseren.
Op 22 september 2009 heeft de raad van Amersfoort ingestemd met het aanvullende pakket maatregelen van de pakketstudie VERDER. Dit betekent dat de raad heeft ingestemd met de verdere uitwerking van verschillende maatregelen.


Programma Beter Benutten

Samen met Rijk, regionale overheden en het bedrijfsleven worden gerichte plannen bedacht om de bestaande infrastructuur (wegen, spoor- en waterwegen en openbaar vervoer) in deze Kabinetsperiode merkbaar beter te benutten. Beter Benutten stelt zich ten doel om de files in de komende drie jaar met 20-30% te verminderen op specifieke trajecten waar de spitsproblematiek zich het meeste voortdoet. En om op spoorgebied de stijgende vraag te kunnen accommoderen en op de corridors van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) een gemiddelde groei van 5% per jaar van het aantal reizigerskilometers mogelijk te maken tot 2020.

Hiertoe worden gebiedspakketten uitgewerkt voor de regio's met de grootste spitsdrukte zoals de regio Utrecht. Dit betekent dat het Rijk, de regionale overheden en het bedrijfsleven gezamenlijk optrekken en gerichte maatregelen treffen. Ieder op zijn eigen terrein en binnen de eigen verantwoordelijkheid, mogelijk in de vorm van cofinanciering. De maatregelen worden in de periode 2012-2014 uitgevoerd. Met het programma Beter Benutten worden nog deze kabinetsperiode merkbare resultaten voor de reiziger gerealiseerd.


Openbaar vervoer

Alle bedrijventerreinen worden in meer of minder mate ontsloten door één of meerdere buslijnen. De lijnvoering kan jaarlijks wijzigen vanwege lijnoptimalisaties door de vervoerder. Dit kan leiden tot de wens om nieuwe bushaltes aan te leggen. Het is nu niet te voorzien op welke locaties de komende jaren behoefte is aan nieuwe bushaltes


Parkeren

Het huidige parkeerbeleid is vastgelegd in:
- Parkeerbeleidsplan 2005

- Nota Parkeernormen Amersfoort 2009

- Bouwverordening 2013

- Parkeerverordeningen (met jaarlijkse vaststelling).

Toekomstig aanvullend beleid op bedrijventerreinen kan zijn dat we willen stimuleren dat bedrijven gezamenlijk hun parkeervraag oplossen. Op die manier kan efficiënter met (aan te leggen) parkeerruimte worden omgegaan. Beheer (en exploitatie) van zo'n parkeervoorziening kan ondergebracht worden in een parkeerschap.

Auto

Vathorst ligt vrijwel midden in Nederland aan “het verkeershart” van Nederland met aansluitingen op de A1 en A28.

Vathorst is via de ontsluitingswegen Euroweg, Oostenrijkse Schilling, Bergenboulevard, Laakboulevard, Boerderijenboulevard, Hanzeboulevard en Valutaboulevard aangesloten op de stedelijke hoofdwegenstructuur. Via deze wegen zijn er ontsluitingen naar de A1 (aansluiting Amersfoort-Noord) , naar de A28 (aansluiting Corlaer Amersfoort Vathorst), de verbinding richting Kattenbroek/Rondweg Oost via de Heideweg en via de Hanzetunnel/Nijkerkerstraat richting Hoevelaken (aansluiting A1 Hoevelaken).

De ontsluiting naar de (stedelijke) hoofdinfrastructuur is met verkeerslichten geregeld. Daarnaast zijn de deelgebieden van Vathorst zoveel mogelijk met rotondes ontsloten. De woningen en bedrijven aan de boulevard van Vathorst zijn bereikbaar via parallelwegen.

De hoofdontsluiting van het bedrijventerrein van Vathorst tussen de Bergpas en de spoorverbinding Amersfoort-Zwolle, is gerealiseerd met de Euroweg en de Oostenrijkse Schilling. Onderhavig perceel maakt ook onderdeel uit van dit bedrijventerrein en ligt tussen de Valutaboulevard, de Heideweg en de Euroweg.

Naast de hoofdontsluiting vanaf de Euroweg is het perceel ook bereikbaar via de Parallelweg van de Valutaboulevard. Op verzoek van de ontwikkelaar wordt een rechtstreekse aansluiting van de Valutaboulevard naar het perceel aan de Ierse Pond in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Met het oog op de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen detailhandel is dit aanvaardbaar. Het perceel ligt aan het einde van de parallelweg/ fietstraat. De hoeveelheid autoverkeer op de parallelweg/ fietsstraat kan beperkt worden met de extra aansluiting. Of deze aansluiting ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelaar. Kosten van deze ontsluiting zijn ook voor rekening van de ontwikkelaar.

Fiets
Er zijn goede fietsverbindingen met de wijk Vathorst zelf en met Kattenbroek, Zielhorst, de Hoef en richting Nijkerk en Hoevelaken via de Hanzetunnel.

Openbaar vervoer
Per 2013 is er een ontsluiting met de stadslijn die via de Heideweg over de Hanzeboulevard richting station Vathorst rijdt. De streeklijn uit Nijkerk rijdt via de Heideweg. Aan de westkant is het bedrijventerrein ontsloten via de stadslijn die via de Bergpas en de Bergenboulevard Vathorst inrijdt.

Parkeren/laden en lossen
Het uitgangspunt op het bedrijventerrein Vathorst is dat er alleen op eigen terrein (dus niet op de openbare weg) geparkeerd dient te worden. Ten westen van de spoorlijn Amersfoort- Zwolle geldt reeds een parkeerverbodszone.

Ook het laden/lossen dient op eigen terrein opgelost te worden. In de regels staat dat het laden en lossen alleen aan de zijde van de Ierse Pond mag plaatsvinden.

Ontwikkelingen

Programma Verder
Vanuit het regionale programma Verder wordt onderzocht of een rechtstreekse ontsluiting van de Heideweg op de Rondweg-oost wenselijk en haalbaar is. Dit onderzoek wordt binnenkort opgestart.

3.3.1 Planstudies Rijkswaterstaat

Er lopen momenteel studies door Rijkswaterstaat voor de verbreding van de A1, A28 en de aanpassing van knooppunt Hoevelaken. Deze planstudies grenzen aan het bedrijventerrein Vathorst. Voor deze plannen worden tezijnertijd aparte planologische procedures gevoerd door Rijkswaterstaat. In dit bestemmingsplan is geen sprake van uitbreiding van het bouwvolume ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.

In het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" is naar aanleiding van een zienswijze van Rijkswaterstaat onder meer geconstateerd dat de belangen van Rijkswaterstaat niet worden geschaad door het genoemde bestemmingsplan. In onderstaande afbeelding (afkomstig uit de zienswijzennota) is te zien dat het perceel aan de Ierse Pond grenst aan de zogenaamde Contourenkaart die voor het project knooppunt Hoevelaken is opgesteld. Binnen de grenzen van de Contourenkaart moet het project knooppunt Hoevelaken kunnen worden uitgevoerd. De Contourenkaart is onderdeel van de tweede bestuursovereenkomst knooppunt Hoevelaken (BOK2). In de zienswijzennota is het volgende opgenomen: " Het bestemmingsplan heeft vooral een beheersgericht karakter. Er is geen sprake van het opnemen van nieuwe bouwmogelijkheden. In deze zin worden de grenzen van de toelaatbaarheid uit oogpunt van nationaal perspectief ons inziens niet overschreden. Hierbij verwijzen wij ook naar wat hierover onder ad 1 is gezegd. De wijzigingen ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen hebben vooral betrekking op functieverruiming en functiemenging. Deze mogelijkheden raken slechts in zeer beperkte mate het gebied van de contourenkaart. Zie de bijlage bij deze zienswijzennota. Hierin is de contourenkaart geprojecteerd op de verbeelding van het bestemmingsplan en in verschillende situaties 'uitgelicht' met daaronder een luchtfoto van de betreffende situatie. In de situaties 1, 2, 3 en 4 valt de grens van de contourenkaart voor een klein deel binnen de bouwvlakken van de bestemming bedrijventerrein. De verwachting is dat deze minimale overschrijding voor Rijkswaterstaat geen extra belemmeringen op zal leveren ten opzichte van de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen."

Om het belang van het project knooppunt Hoevelaken te onderstrepen hebben wij aan de flexibiliteitsregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" de voorwaarde verbonden dat Rijkswaterstaat schriftelijk geraadpleegd moet worden op het moment dat er een aanvraag ligt die voorziet in functieverruiming, als deze functieverruiming plaatsvindt op een perceel nabij de rijkswegen A1 en A28 en vallend binnen de contourenkaart, zolang het Tracébesluit nog niet in werking is getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00101-0301_0004.png"

Zoals te zien is op de afbeelding ligt het perceel aan de Ierse Pond slechts voor een klein deel binnen de Contourenkaart. Het bouwvlak valt buiten de Contourenkaart. Een eventuele overbouwing valt voor een klein deel wel binnen de Contourenkaart. Gelet op het zeer ondergeschikte karakter hiervan zijn wij van mening dat de belangen van Rijkswaterstaat niet worden geschaad. In het kader van het wettelijke vooroverleg hebben wij Rijkswaterstaat geraadpleegd. Rijkswaterstaat heeft geadviseerd een voorstel te doen tot aanpassing van de contour. Wij hebben het advies van Rijkswaterstaat opgevolgd. Een onderbouwd voorstel is besproken en akkoord bevonden in de Ambtelijke Voorbereidings Groep (AGV) d.d. 9 september 2014. Het Bestuurlijk Overleg A28/A1 heeft op 22 september 2014 ingestemd met het voorstel.

3.3.2 Verkeerskundige gevolgen functie detailhandel

Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de verkeerskundige gevolgen van de invulling van het perceel met 3000m2 detailhandel en 4000m2 horeca en leisure (de maximale mogelijkheden met de meest verkeersaantrekkende werking). Het perceel wordt via de hoofdontsluiting ontsloten vanaf de Euroweg. Het perceel is ook bereikbaar via de Parallelweg van de Valutaboulevard. Hiernaast wordt zoals hierboven gezegd ook de mogelijkheid geboden voor een rechtstreekse aansluiting van de Valutaboulevard naar het perceel aan de Ierse Pond.

Voor de bepaling van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de meest recente CROW-publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012). Als uitgangspunt voor deze cijfers geldt dat Amersfoort sterk stedelijk is (bron CBS) en dat het betreffende gebied hoort bij de rest van de bebouwde kom.

Op basis van de oppervlakten en de bijbehorende CROW-kentallen worden per werkdag in totaal maximaal 5000 verkeersbewegingen van/naar het perceel verwacht. In het maatgevende uur (avondspitsuur) zijn dat 165 vertrekken en 194 aankomsten.

De geplande verkeersontsluiting en de berekende verkeersproductie zijn ingevoerd in het regionale verkeersprognosemodel voor het jaar 2025. Voor dit model is uitgangspunt dat Vathorst volledig is bebouwd volgens huidige plannen (excl. Vathorst-west) en dat de bedrijventerreinen in Vathorst ook volledig zijn bebouwd waarbij reeds rekening gehouden is met meer uitgebreide mogelijkheden voor de vestiging van detailhandel. Daarnaast is als uitgangspunt aangenomen de Heideweg in zijn huidige vorm aanwezig is.

De modelberekeningen geven aan dat ongeveer de helft van het verkeer met bestemming het perceel aan de Ierse Pond gebruik maakt van de Valutaboulevard en dat de andere helft via de Euroweg rijdt. De kruispunten in de directe omgeving van het perceel kunnen dit verkeer over het algemeen goed verwerken en er komen geen structurele knelpunten voor. De rotonde bij de Heideweg is wel gevoelig voor toenames in de verkeersstroom en door eventuele pieken in het verkeersaanbod kan hier gedurende korte tijd vertraging ontstaan.

Naar aanleiding van zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan zijn de resultaten van het verkeersonderzoek in een bijlage weergegeven. Deze bijlage is opgenomen bij deze toelichting (bijlage 5).

Op de toevoerwegen van Vathorst bevinden zich wel enkele structurele knelpunten, zoals op de aansluiting van de Rondweg noord/A1 en op het kruispunt Heideweg/Laan naar Emiclaer. Dit is echter niet het directe gevolg van de ontwikkeling van het perceel maar wordt vooral veroorzaakt door de nog te verwachten totale groei van Vathorst (waar in verhouding de verkeersaantrekkende werking van het perceel een beperkt aandeel in heeft) en de capaciteitsuitbreidingen op de snelweg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.

De volgende aspecten komen aan de orde:

  • archeologie
  • bedrijven en milieuzonering
  • bodem
  • duurzaamheid
  • externe veiligheid
  • flora en fauna
  • geluid
  • luchtkwaliteit
  • water

4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden.
Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010.

Het plangebied bevindt zich in een gebied met deels middelhoge en deels lage archeologische verwachting. Bij middelhoge archeologische verwachting (AWV 4, geel op de beleidskaart) dient in geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m² voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op terreinen met een lage archeologische verwachting (AWV5, groen op de beleidskaart) dient in geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 10.000 m² voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.3 Bedrijven en milieuzonering en Wet milieubeheer

In het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" is voor bedrijven op bedrijventerrein Vathorst geregeld dat bedrijven zijn toegestaan in de categorie 1 tot en met 3.2, zoals aangeduid in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Het vigerende principe van zonering wordt gehandhaafd. Vanwege de aansluiting op de VNG-publicatie 2009 worden milieucategorieën 1 tot en met 3.2 toegelaten. Onder gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid kunnen ook bedrijven uit zwaardere milieucategorieen worden toegelaten, mits de effecten van die bedrijven vergelijkbaar zijn met die van een categorie 3.2 bedrijf.

Bedrijven die zijn aangewezen in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht (zogenaamde grote lawaaimakers) zijn uitgesloten van vestiging.

Aanvullende borging woon- en leefkwaliteit

Met het systeem van milieuzonering wordt reeds een scheiding aangebracht tussen bedrijfsactiviteiten en gevoelige bestemmingen (doorgaans woningen) buiten het bedrijventerrein. Als gevolg hiervan worden de effecten ter plaatse van de gevoelige bestemmingen al verregaand beperkt. In aanvulling daarop dienen de activiteiten te voldoen aan voorschriften op grond van de Wet milieubeheer die meestal volgen uit het Activiteitenbesluit (voor meldingsplichtige bedrijven) en in enkele gevallen uit de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu (vergunningsplichtige bedrijven). In dat kader kan er ook aanleiding zijn omliggende bedrijven bescherming te bieden tegen nieuwe bedrijfsactiviteiten. De in het kader van goede ruimtelijke ordening toe te kennen detailhandelsactiviteit beperkt zich hier tot een geluidbeoordeling, omdat andere milieuhygiënische aspecten hier niet relevant zijn. Deze geluidbeoordeling beperkt zich hier tot dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemming en dat betreft dan hier woningen buiten het bedrijventerrein omdat (bedrijfs-)woningen op het bedrijventerrein niet zijn toegestaan.


Goede ruimtelijke ordening en milieu


De hemelsbreed gemeten afstand tussen de kavelgrens en de gevel van de dichtstbijzijnde woning bedraagt ca. 66 m. Tussen deze kavelgrens en de woning die deel uitmaakt van het woongebied Vathorst ligt de drukke verkeersontsluitingsweg Valutaboulevard van het woon- en werkgebied van Vathorst en een gelijknamige ontsluitingsweg van het bedrijventerrein.
Nu het hier niet gaat om postorderbedrijfsactiviteiten, vallen detailhandelsactiviteiten hooguit in categorie 2 waar, volgens de voornoemde VNG-publicatie, een indicatieve milieuafstand tot kwetsbare bestemmingen behoort van 30 m. Zou overigens wel sprake zijn van een postorderactiviteiten ondergebracht in categorie 3.1 dan zou daarbij een afstand van 50 m zijn toegestaan. Daaraan wordt ook ruimschoots voldaan. Volgens de systematiek van deze publicatie is het zelfs mogelijk een minimale afstand te hanteren van 10 m in plaats van 30 m en 30 m in plaats van 50 m, omdat de woongevel van de dichtstbijzijnde woning niet deel uitmaakt van een rustig woongebied, maar eerder van een gemengd gebied.

Volgens de VNG-publicatie kan bij detailhandelsactiviteiten sprake zijn van potentieel grote verkeersaantrekkende werking (in de publicatie aangeduid met 3P). Dit is een indicatie voor het besteden van aandacht aan de geluidgevolgen die voortkomen uit de realisatie van detailhandel op de beoogde locatie.


Bij aankomst op en vertrek van de kavel bevinden woningen zich op tenminste 66 m van dit locatieverkeer en ondervinden daarvan geen nadeel omdat de geluidgevolgen van dit verkeer op deze afstand wegvalt bij de geluidgevolgen het wegverkeer op de Valutaboulevard. Wegverkeer kan de dichtstbijzijnde woningen, ongeacht welke bestemming dit verkeer heeft, op een afstand van ca. 20 m passeren. Het locatieverkeer maakt een zeer gering deel uit van een omvangrijke verkeerstroom die hier de woningen passeert en waarvan de milieugevolgen niet te wijten zijn aan de vestiging van detailhandel op de beoogde locatie. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het locatieverkeer ter hoogte van de woningen opstoppingen zal veroorzaken op de Valutaboulevard. De Wet milieubeheer is geen belemmering voor de realisatie van detailhandel.


4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moeten verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de wet bodembescherming en het besluit bodemkwaliteit.

4.4.2 Bodem in relatie tot het plangebied

Voor het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Amersfoort een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Ten aanzien van bedrijventerrein Vathorst is het volgende geconstateerd:


"Het noordelijk deel (Calveen, Vathorst, de Hoef, Wieken)

Dit betreft de nieuwere gedeelten van de stad. Verontreinigingen zijn goed beheersbaar, veelal plaatselijk. Door de realisatie van de stadsuitbreiding zijn verontreinigingen veelal gesaneerd. Plaatselijk kunnen verhoogde gehaltes van zware metalen in het grondwater voorkomen."

Uiteraard kan plaatselijk de bodemkwaliteit sterk verschillen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een bedrijfsactiviteit of door ander menselijk gebruik.


Voor elk bouwplan moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit gebeurt in het kader van de Woningwet. In artikel 8 van deze wet is bepaald dat de gemeente moet onderzoeken of door het gebruik geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging. Dit is verder uitgewerkt in de bouwverordening van de gemeente. In de bouwverordening is ook aangegeven in welke situaties eventueel vrijstelling kan worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek.


Aangezien de verplichting tot het uitvoeren van bodemonderzoek al sterk verankerd is in wet- en regelgeving en in de bouwverordening, zijn in de regels van dit bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen op het gebied van bodemonderzoek. Per aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt de situatie beoordeeld.

In het plangebied zijn in het verleden bodemsaneringen uitgevoerd. Daarbij is gesaneerd tot een waarde, die in overeenstemming is met het beoogde gebruik.
Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik. Het onderzoek is vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van een globale inventarisatie. Nader gedetailleerd onderzoek kan nodig zijn als de plannen verder zijn uitgewerkt en er sprake is van bijvoorbeeld nieuwe verblijfsruimtes, en er geen vrijstellingsmogelijkheden zijn van de plicht tot bodemonderzoek."

4.4.3 Bodemenergie

Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen op dit moment nog niet. In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Er zijn binnen het plangebied ook al een aantal van deze systemen gerealiseerd.
Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen.
Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan zijn goede mogelijkheden voor zowel open als gesloten systemen.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Beleid duurzaamheid

Duurzaamheid

Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten voor dit project zijn thema energie, milieu vriendelijk materiaal gebruik, hergebruik van bouwmaterialen GPR-gebouw, het realiseren van groene daken en gevels, inrichting van de buitenruimte en de openbare ruimte. En tot slot - de inbedding van de nieuwe kavel in de landschappelijke en stedelijke omgeving.

Energie

Bij duurzaamheid is het verminderen van het verbruik van fossiele brandstoffen een van de meest urgente opgaves voor de komende jaren. Dit wordt onderschreven door de gemeente Amersfoort die ambitieus dit probleem wil aanpakken. Leidend tot een CO2-neutrale stad in 2030. De transitie van onze stad, die nu nog afhankelijk is van fossiele brandstoffen, vraagt om een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Beleid hierover is verankerd in het Toekomst Agenda Milieu van gemeente Amersfoort, geldig tot 2020.

4.5.2 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Bij bouwinitiatieven wordt gekeken naar de kansen op het gebied van duurzaamheid. Meestal wordt op het kavel- en gebouwniveau een afweging gemaakt. Het gaat voornamelijk om de beeldkwaliteit van panden en inrichting van de buitenruimte en de openbare ruimte. De inbedding van de nieuwe kavels in de landschappelijke en stedelijke omgeving moet zorgvuldig gebeuren met behoud en versterking van sociale, ecologische en culturele dimensies.

Gemeente Amersfoort heeft een duidelijk ambitie op duurzame energie en streeft naar om in 2030 CO2-neutraal te zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten daar aan bijdragen. Bij elke nieuwe ontwikkeling wordt de thema energiebesparing en duurzame energie als een van de hoofdpeilers beschouwd.
Stimuleren van het toepassen van duurzame energie:

  • 1. PV- zonnecellen
  • 2. WKO (nieuw systeem kan worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding van de bestaande systemen veroorzaakt)
  • 3. Biomassa
  • 4. Restwarmte- en/of koude hergebruiken (Uitwisseling energie mogelijk maken, indien van toepassing)

Ambitieniveau, prestatieafspraken duurzaam bouwen t.a.v. nieuwbouwinitiatieven

Het college van Amersfoort heeft op 11 oktober 2011 besloten het duurzaam bouwen beleid gemeentebreed te baseren op het instrument GPR-Gebouw. Met dit instrument worden duurzaamheidsprestaties voor vijf verschillende thema's uitgedrukt in een score op een schaal van 0 tot 10, hoe lager de milieubelasting, hoe hoger de score. Hiermee zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen vertaald naar de volgende prestatiescores voor nieuwbouw:


Energie: 7,5

Milieu: 7,0

Gezondheid: 7,0

Gebruikskwaliteit: 7,0

Toekomstwaarde: 7,0


Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit.
Bij GPR-gebouw kunnen o.a. de prestatie-scores van woningen, kantoren en scholen, bedrijfsgebouwen, logiesgebouwen en bijeenkomstgebouwen worden berekend. Voor het berekenen van GPR-scores kan de gemeente GPR –methodiek beschikbaar stellen. Voor alle overige gebouwfuncties is het raadzaam een energiescan uit te voeren waarbij alle rendabele resultaten worden zichtbaar gemaakt. Bij nieuwe wettelijke aanscherpingen van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC in 2015) , zal ook de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.


Materiaalgebruik (nieuwbouw)

Er wordt aandacht gevraagd voor het toepassen van duurzame materialen. Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod. Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.

Duurzaam slopen en hergebruik van bouwmaterialen, streven naar een afvalloos Amersfoort

De bouwsector is verantwoordelijk voor ca 40% van de grondstoffengebruik. Het verduurzamen van deze sector levert een significante bijdrage aan de wereldwijde klimaat- en grondstoffenproblematiek. De bouwopgave bij kavel 15 te Vathorst biedt een kans om het gebruik van nieuwe grondstoffen te reduceren en het hergebruik van grondstoffen te stimuleren. Het hoogwaardig hergebruik van vrijkomende bouw- en sloopmaterialen wordt gestimuleerd. Het bouwen van toekomstbestendige gebouwen met een lange 'levenscycylus' voorkomt het ontstaan van sloopafval.

Bij de slooplocaties bij de twee ziekenhuizen (Lichtenberg en St. Elisabeth) in 2014/2015 komen veel hoogwaardige sloopmaterialen vrij. Het verdient een aanbeveling om het hergebruik van sloop- en bouwstoffen van deze locaties op de Operaplein project nader te onderzoeken.

Groene daken en gevels

Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist "Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw".

Proces Duurzaam Bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • Het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
  • een programma van 'dubo'-eisen op stellen;
  • de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
  • vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).


Indien het streefniveau niet wordt gehaald wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn.


4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Beleid en normstelling


Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.6.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

4.6.3 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.
In 2013 treden het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking. Tot die tijd is de genoemde circulaire van toepassing.

4.6.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.6.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

De RUD Utrecht heeft het onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage: Externe Veiligheid bestemmingsplanherziening Kavel 15 Vathorst (kavel Vahstal). RUD Utrecht, projectnummer 8116008C, 22 januari 2015, bijlagen 1 t/m 4). (NB dit onderzoek vervangt het eerdere onderzoek. In het oorspronkelijke onderzoek externe veiligheid is uitgegaan van een bevolking van 400 personen in de dagperiode. Om er zeker van te zijn dat niet is uitgegaan van te lage bevolkingsaantallen is een nieuwe berekening gedaan. Hierin is ook de uitbreiding van de A1 met een extra rijstrook door Rijkswaterstaat meegenomen. Uit de verkeerscijfers is afgeleid dat, in een worst case situatie, op de drukste momenten 1380 personen aanwezig zijn. Het aantal personen dat wordt ingevoerd in de berekening is het aantal mensen dat gedurende de dag- of nachtperiode constant aanwezig is. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de kavel gedurende de hele dagperiode een bezetting heeft van 1380 personen. Dit geldt ook voor de nachtperiode. Daarom zijn twee nieuwe berekeningen gemaakt waarbij is uitgegaan van 1) de worst case situatie en 2) de meer realistische situatie waarbij is uitgegaan van de helft van dit aantal personen. De resultaten van beide scenario's zijn weergegeven in een nieuw rapport externe veiligheid). De resultaten van dit onderzoek zijn hier in het kort weergegeven.
In de nabijheid van het plangebied liggen geen inrichtingen of buisleidingen welke een belemmering vormen ten aanzien van externe veiligheid.
Op circa 100 meter vanaf het plangebied bevindt zich de Rijksweg A1. Over de Rijksweg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de A1. Vanwege het plaatsgebonden risico is er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Het groepsrisico neemt door de gewenste ontwikkeling rekenkundig toe van 0,806 naar 0,937 maal de oriënterende waarde. Vanwege de toename van het groepsrisico is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Hiertoe wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. van het rapport van de RUD Utrecht.

In de motivering bij het betrokken besluit moeten de volgende gegevens worden opgenomen:

• het groepsrisico (1);

• indien van toepassing: het eerder vastgestelde groepsrisico (2);

• een aanduiding van het invloedsgebied (3);

• de aanwezige dichtheid van personen en de in de toekomst redelijkerwijs voorzienbare dichtheid per hectare in dit invloedsgebied(4);

• een aanduiding van de vervoersstromen, in termen van de aard en de omvang van gevaarlijke stoffen die specifiek bijdragen aan de overschrijding van de oriëntatiewaarde, alsmede een aanduiding in hoofdlijnen van de bijdrage van de verschillende transportstromen aan het groepsrisico(5);

• een aanduiding van de redelijkerwijs voorzienbare vervoerstromen in de toekomst (periode van tien jaar) met in begrip van een aanduiding van de invloed daarvan op het groepsrisico(6);

• de bijdrage in hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (periode van tien jaar) (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico(7);

• de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van tien jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan (8);

• de mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen(9);

• de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet(10).

(1) en (2) Het groepsrisico is voor en na realisatie van het bestemmingsplan in paragraaf 3.3.1 van het rapport weergegeven. (3) In paragraaf 4.2 van het rapport is het invloedsgebied vermeld. Het invloedsgebied voor verschillende gevaarlijke stoffen is in tabel 4-1 van de Handleiding risicoanalyse transport aangegeven. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen (LT2) moet rekening worden gehouden met een invloedsgebied van 880 meter. (4) In paragraaf 4.3.1 van het rapport is de dichtheid van personen in het invloedsgebied aangegeven. Bevolkinggegevens waarmee is gerekend zijn hiernaast digitaal in te zien bij het Servicebureau|Gemeenten.

(5) en (6) Voor vervoersgegevens dient conform paragraaf 3.3 van de Rnvgs gebruik te worden gemaakt van bijlage 2 van de Rnvgs. Deze zijn in lijn met het basisnet. Voor het plangebied is wegnummer U90 relevant. In bijlage 2 van de Rnvgs is aangeven dat voor dit wegdeel rekening gehouden moet worden met 3998 vervoershoeveelheden GF3.

(7) De specifieke bijdrage per kwetsbaar object wordt in RBMII niet berekend. De berekende toename van de het groepsrisico is in paragraaf 3.3.1 van het rapport gegeven.

(8) Vanuit het basisnet zijn er aan de kant van de vervoerders reeds afspraken gemaakt om een verdere toename van het groepsrisico te voorkomen. Verdere stijging van de populatie binnen het invloedsgebied van een vervoersas levert in potentie een verhoging van het groepsrisico.

(9) Aan Het Hofslot 1, direct naast de A1 bevindt zich een hulppost voor brandweer en ambulance. Het ziekenhuis Meander bevindt zich hemelsbreed op 3,6 kilometer vanaf het plangebied. De brandweerpost aan de Kleine Koppel bevindt zich op circa 3,8 kilometer vanaf het plangebied.

Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron

Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid is hierbij van essentieel belang. Vanwege het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is het wenselijk dat het plangebied en de risicobron bovenwinds tenminste tweezijdig kan worden benaderd. De risicobron is in voldoende mate te bereiken via de Rijksweg in beide richtingen. Het plangebied is ook goed te bereiken via de Euroweg, Ierse Pond en de parallelweg naast de Valutaboulevard. En daarnaast indirect te bereiken via de Heideweg. Zowel de risicobron als het plangebied zijn goed te bereiken.

Bluswatervoorzieningen in het plangebied en bij de risicobron

De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire (brandkranen) alsook secundaire (geboorde put) of tertiaire (openwater), om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Uit de beoordeling van de bluswatervoorzieningen blijkt, dat het plangebied in voldoende mate voorzien is van primaire bluswatervoorzieningen. De bluswatervoorzieningen die vanuit het Bouwbesluit worden geëist ten aanzien van de eventuele ontwikkelingen die in het plangebied worden gerealiseerd zijn voldoende. Daarnaast kan langs de Valutaboulevard en mogelijk zelf in het plangebied zelf gebruik worden gemaakt van het aanwezige openwater. Hiermee zijn de bluswatervoorzieningen in het plangebied voldoende.

(10) De bestemmingsplanwijziging betreft de mogelijk om detailhandel toe te staan. Er mag vanuit worden gegaan dat bezoekers zelfredzaam zijn, of onder begeleiding van zelfredzame personen. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden in tegenovergestelde richting van de A1.

Advies Veiligheidsregio Utrecht
Op grond van paragraaf 4.3 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) op 12 mei 2014 in de gelegenheid gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. Op 13 juni 2014 heeft de VRU advies uitgebracht.

De Veiligheidsregio Utrecht (verder te noemen VRU) constateert dat de feitelijke verantwoording van het groepsrisico nog ontbreekt in de externe veiligheidsparagraaf. Naar aanleiding van dit advies is de paragraaf aangevuld.

Volgens het advies ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A1 waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Als gevolg van de geplande ontwikkeling neemt het hoogste groepsrisico per kilometer toe van 0,87 naar 0,96 maal de oriënterende waarde bij 1075 slachtoffers. In het advies wordt ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de Rijksweg A1 alsmede de mogelijkheden tot zelfredzaamheid in het plangebied in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. Geadviseerd wordt:
1. De verantwoording van het groepsrisico aan te passen op basis van de informatie over de "Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp".
2. De verantwoording van het groepsrisico aan te passen op basis van de informatie over de "Zelfredzaamheid" en hierbij navolgende adviezen bij te betrekken.

3. Op te nemen in het bestemmingsplan als regel dat zoveel mogelijk de in- en uitgangen alsook nooduitgangen niet uitkomen aan de zijde van de Rijksweg. Hiermee wordt volkomen dat mensen naar de risicobron (moeten) toe vluchten.
4. In het bestemmingsplan als regel op te nemen dat gebouwen die in het plangebied worden gerealiseerd over een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem dienen te beschikken alsmede dat er lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen worden getroffen. Door het treffen van deze maatregelen kunnen personen die verblijven in deze objecten zich onttrekken van een toxische wolk en veilig schuilen.
5. De eigenaren van de gebouwen die in het plangebied worden gerealiseerd als onderdeel van de bouwvergunning op te laten nemen dat er een calamiteitenplan moet worden opgesteld voor de ongevalscenario's die hen kan bedreigen afkomstig van de Rijksweg A1. Waarin vastgelegd wat de personen die verblijven in de gebouwen moeten doen in geval één van deze ongevalsscenario's zich voordoet en hoe men zichzelf in veiligheid kan brengen.


Reactie gemeente op het advies van de VRU
Ad 1
De informatie van de VRU over Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron en Bluswatervoorzieningen in het plangebied en bij de risicobron is toegevoegd aan de verantwoording van het groepsrisico in de externe veiligheidsparagraaf.
Wat betreft de informatie over Effecten van een incident met gevaarlijke stoffen merken we het volgende op. Volgens het advies van de VRU zijn de maatgevende scenario's het plasbrand scenario, het BLEVE scenario en het toxische wolk scenario. Gezien de afstand tot de rijksweg wordt aangegeven dat een plasbrand niet van invloed is op het plangebied, afgezien van eventuele rookontwikkeling afkomstig van de plasbrand. Een warme BLEVE is volgens het advies wel van invloed op het plangebied.
Bij risicoberekeningen op de weg gaat RBM II er echter van uit dat er geen reële kans is op een warme BLEVE. In de Handleiding risicoanalyse transport is aangegeven dat bij risicoanalyse alleen voor de modaliteit spoor het scenario van een warme BLEVE relevant is, en dan alleen wanneer sprake is van bonte treinen.

Terwijl de VRU als hulpverleningsdienst een effectbenadering hanteert, hanteren wij vanuit de ruimtelijke ordening een risicobenadering. Het is terecht dat de hulpverlening vanuit haar eigen verantwoordelijkheid kijkt naar het totaal aantal gewonden dat bij ongevallen met gevaarlijke stoffen kan ontstaan. Vanuit de risicobenadering nemen wij echter de kans op zo'n ongeval mee in onze overweging. We verwijzen hierbij naar een rapport van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS), waarin het volgende wordt vermeld: "De AGS is van mening dat een risicobenadering, zoals die wordt gehanteerd binnen het vigerende ruimtelijke ordenings- en milieubeleid, de basis moet zijn voor het toestaan dan wel verbieden van bepaalde activiteiten met gevaarlijke stoffen of ontwikkelingen in de nabijheid van inrichtingen of transportassen.
Gezien de verwaarloosbare kans op een warme BLEVE nemen wij voor deze locatie geen maatregelen ter voorbereiding op dit scenario, aangezien maatregelen dan ook een verwaarloosbare veiligheidswinst hebben.
Wat betreft het scenario van een toxische wolk hebben we tellingen van Rijkswaterstaat bekeken. Er komen over de A1 1 à 2 transporten met toxische stoffen per week langs. Het plangebied ligt op ca. 95 meter van de A1. Wederom uitgaande van een risicobenadering achten wij de transporthoeveelheid zo laag dat we hiervoor geen maatregelen voorschrijven.


Ad.2
Aangegeven wordt dat de tijd om te kunnen vluchten voor minder zelfredzame mensen te kort kan zijn als gevolg van snelle blootstelling aan één van de maatgevende scenario's. Het plasbrand scenario is hiervoor niet relevant. Gezien het feit dat wij een risicobenadering hanteren en daarmee de scenario's warme BLEVE en toxische wolk verwaarloosbaar achten, nemen wij geen maatregelen om de zelfredzaamheid te vergoten. Daarnaast gaan we er vanuit dat bezoekers zelfredzaam zijn ofwel onder begeleiding zijn van zelfredzame personen.


Ad. 3, 4 en 5
We zullen via het bestemmingsplan geen extra maatregelen eisen, zoals (nood-) uitgangen van de snelweg af, een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem of een calamiteitenplan. Aangezien we een risicobenadering hanteren leveren deze maatregelen een verwaarloosbare veiligheidswinst op. Bovendien zorgt het voor (onnodig) scheve verhoudingen met de omliggende kavels, waarvoor dit soort maatregelen niet zijn voorgeschreven. We gaan er daarnaast gezien de ligging van het pand vanuit dat er voldoende vluchtmogelijkheden zullen zijn van de snelweg af, zonder dat dit nu specifiek vastgelegd hoeft te worden.


Conclusie

Vanuit het aspect van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.7 Flora en fauna/ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming'en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

Het gaat hier om een beperkte ontwikkeling op perceelsniveau en er is geen sprake van een beschermd natuurgebied in de nabije omgeving van het perceel. Bovendien is in het kader van het eerder genoemde recente geldende bestemmingsplan onderzoek gedaan op de aanwezigheid van wettelijk beschermde en bedreigde soorten (Bureau Viridis, 2012). De gewone dwergvleermuis (tabel 3, Flora- en faunawet) maakt gebruik van het gebied om te fourageren. Er zijn geen kraamkolonies of winterverblijven van vleermuizen aangetroffen. De aanwezigheid van paarverblijven van vleermuizen is niet uit te sluiten. De vroege glazenmaker (Rode lijst, kwetsbaar) is in het gebied aangetroffen. Er zijn geen vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen aanwezig. Ook zijn er geen andere beschermde soorten aanwezig.
De aangetroffen soorten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de flora-en faunawet kan wel voor een aantal ruimtelijke ingrepen noodzakelijk zijn. Nader onderzoek is noodzakelijk in de volgende gevallen: Voorafgaand aan kappen van bomen of sloop van gebouwen: Nader onderzoek nodig naar paarverblijven van vleermuizen in de maand september.

Conclusie

De flora en fauna in het plangebied vormen net als de ecologie geen belemmering.

4.8 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Deze lawaaimakers zijn uitgesloten van vestiging op dit bedrijventerrein. De toe te kennen detailhandelsactiviteiten behoren niet tot deze categorie en zijn bovendien niet geluidgevoelig in het kader van de toepassing Wet geluidhinder zodat een beoordeling volgens deze wet achterwege blijft.

4.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' van kracht geworden, waarmee het Besluit luchtkwaliteit 2005 is ingetrokken. In feite gaat het niet om een zelfstandige wet, maar om de nieuwe titel 2 van hoofdstuk 5, die aan de Wet milieubeheer is toegevoegd.
De grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn hetzelfde gebleven. In de praktijk treden in Nederland alleen knelpunten op voor de stoffen PM10 (fijn stof) en NO2. In onderstaande tabel zijn deze meest bepalende grenswaarden aangegeven.

Tabel:

Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Stof   Te toetsen grootheid   Grenswaarde (mg/m3)   Geldig vanaf  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40   2015  
  Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden     200   2010  
PM10   Jaargemiddelde concentratie   40   2011  
  24-uurgemiddelde concentratie, die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden     50   2011  

De Wet luchtkwaliteit vormt een uitwerking van (o.a.) de Europese Kaderrichtlijn luchtkwaliteit. In voormalige wetgeving waren ruimtelijke ordening en normen voor luchtkwaliteit aan elkaar gekoppeld, zodat bij ruimtelijke besluiten alle relevante (milieu-)belangen werden betrokken. De Europese Unie schrijft deze koppeling niet voor. Daarom staat in genoemde Wet luchtkwaliteit dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden.

2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen.

3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij

aan de luchtverontreiniging.

4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal

Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

4.9.1 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Op en rondom de locatie aan de Ierse Pond wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit. Dat blijkt uit de jaarlijkse monitoring van de concentraties NO2 en PM10 bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Overheden, waaronder de gemeente Amersfoort, leveren hiervoor gegevens aan. De door de gemeente opgegeven gegevens worden verwerkt samen met landelijke luchtkwaliteitsinformatie en gegevens over emissies van voertuigen. De berekende concentraties worden voor de stedelijke wegen bepaald op een afstand van 10 m uit de wegrand. Bij rijkswegen kan deze afstand groter zijn. Op plaatsen waar geen mensen kunnen komen en waar de blootstellingsduur zeer kort is, wordt niet getoetst aan de normen. De resultaten van de monitoring zijn te vinden op www.nsl-monitoring.nl.

Voor PM10 geldt dat op alle toetspunten rondom het plangebied in 2013 werd voldaan aan de grenswaarde van 40 g/m3. De concentratie PM10 ligt volgens de monitoringstool zowel in 2013 als in 2015 en later, lager dan 35 g/m3.

Voor NO2 geldt dat op alle toetspunten rondom het plangebied al in 2013 werd voldaan aan de grenswaarde van 40 g/m3. De concentratie NO2 ligt volgens de monitoringstool zowel in 2013 als in 2015 en later, lager dan 35 g/m3.


Bijdrage Ierse Pond

Uit de verkeerscijfers blijkt dat de verkeerstoename door de ontwikkeling op de Ierse Pond op een wegvak maximaal 2255 voertuigen bedraagt. Met behulp van de NIBM-tool (http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/rekenen-meten/nibm-tool/) kan worden bepaald wat de maximale bijdrage is van dit extra verkeer aan de concentraties PM10 en NO2.

De NIBM-tool laat zien dat de maximale bijdrage van de ontwikkeling 0,65 g/m3 PM10 en 3,56 g/m3 NO2 is. Aangezien uit de monitoringstool bleek dat voor beide stoffen de concentraties onder de 35 g/m3 liggen, kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de norm van 40 g/m3. Zie ook bijlage 7 van de toelichting (Bijlage Luchtkwaliteit).

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan, omdat de normen voor PM10 en NO2 niet worden overschreden.

4.10 Water

4.10.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.10.2 Nationaal Waterplan 2009 - 2015

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten woren om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.10.3 Waterplan provincie Utrecht

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

4.10.4 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.10.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

4.10.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33),
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).


De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

4.10.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.10.8 Water in relatie tot het plangebied/watertoets

Water in dit bestemmingsplan

De basis voor de waterstructuur in Vathorst is uitgewerkt in het Waterstructuurplan 2001 en 2007. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat het oorspronkelijke niveau van de waterafvoer door de ontwikkeling van Vathorst niet verhoogd zal worden. Binnen dit kleine plangebied is voorzien in een ruime waterbergingscapaciteit. In dit plangebied bevinden zich enkele watergangen, waarvan de Malewetering de belangrijkste is. De Malewetering zorgt voor de afvoer van een groot achterliggend stroomgebied.

Hemelwater

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Specifiek voor dit plan is dit van groot belang aangezien er boven het oppervlaktewater gebouwd gaat worden.
Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, moet het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijke riool.


Grondwater

De grondwaterstand in de omgeving van de Ierse Pond varieert tussen de +- 1,0 en 1,5 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00101-0301_0005.png"


Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Aangezien de grondwaterstand in de omgeving van de Liendertseweg in natte periodes tot minder dan een meter onder het maaiveld komt wordt er sterk aangeraden om kruipruimteloos te bouwen. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.


Riolering

In het gebied is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Dit houdt in dat het afvalwater en regenwater door twee aparte stelsel wordt afgevoerd. Het afvalwater gaat rechtstreeks naar de zuivering en het regenwater wordt op het oppervlaktewater geloosd.


Compensatie
In het plangebied kan toename plaatsvinden van verhard oppervlak. Om deze reden is watercompensatie nodig.

In reactie in het kader van het wettelijk vooroverleg heeft Het Waterschap Valle&Eem bevestigd dat voor de uitbreiding van de (weg)verharding compensatie noodzakelijk is.

Om er voor te zorgen dat de door de ontwikkelaar aangegeven compensatie van het water daadwerkelijk mogelijk is, is binnen de bestemming "Bedrijventerrein" geregeld dat ook voorzieningen voor de waterhuishouding en water zijn toegestaan. Om te bereiken dat de compensatie ook daadwerkelijk plaatsvindt, wordt aan de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegevoegd dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg alleen is toegestaan, onder de voorwaarde dat het water gecompenseerd wordt.


De bestemming "Water" laat geen bouwkundige constructies toe ten behoeve van de overbouwing, zodat de doorvaart en het onderhoud niet belemmerd wordt. Ten aanzien van de hoogte van het waterpeil ten opzichte van de overbouwing is in artikel 7 (Water) geregeld dat de afstand tot de onderzijde van de overbouwing minimaal 3,00 meter + NAP dient te zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functie uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

Hieronder volgt een toelichting op de regels.

5.2 Toelichting op regels

In het eerste hoofdstuk zijn de inleidende regels opgenomen. De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen en de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.

In hoofdstuk 2 zijn de regels van de verschillende bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels en daarna eventuele wijzigingsbevoegdheden. Hiermee wordt flexibiliteit geboden.

In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter, zoals algemene afwijkingsregels en afwijkingsregels specifiek voor functiemenging op de bedrijventerreinen.

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2.1 Uitleg bestemmingen

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.1.1 Bestemming "Bedrijventerrein"

Bedrijven zijn toegestaan in de categorieën 1 tot en met 3.2, zoals aangeduid in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Vestiging van detailhandelsbedrijven is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 3000m2.
Bedrijven als genoemd in onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (zogenaamde grote lawaaimakers) zijn niet toegestaan.

Binnen deze bestemming gelden regels die zien op de representatieve zijden van de bebouwing, de hoogte van reclamezuilen en geluidwerende voorzieningen.

Nadere eisen kunnen worden gesteld ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit. In verband hiermee zijn de beeldkwaliteitseisen Vathorst opgenomen als bijlage bij de regels.

Binnen de bestemming is een specifieke bouwaanduiding opgenomen om een overbouwing mogelijk te maken, ter realisering van de bouwplannen van de ontwikkelaar. Indien gebruik wordt gemaakt van deze bouwaanduiding mag een overbouwing worden gerealiseerd. Omdat het niet de bedoeling is dat hiermee de totale bouwmogelijkheden toenemen, dient de oppervlakte van de bouwaanduiding in mindering te worden gebracht op de totale bouwoppervlakte binnen het bouwvlak. De supervisor dient geraadpleegd te worden.

5.2.1.2 Bestemming "Groen"

De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

Binnen de bestemming is een specifieke bouwaanduiding opgenomen om een overbouwing mogelijk te maken, ter realisering van de bouwplannen van de ontwikkelaar. Indien gebruik wordt gemaakt van deze bouwaanduiding mag een overbouwing worden gerealiseerd. Omdat het niet de bedoeling is dat hiermee de totale bouwmogelijkheden toenemen, dient de oppervlakte van de bouwaanduiding in mindering te worden gebracht op de totale bouwoppervlakte binnen het bouwvlak. De supervisor dient geraadpleegd te worden. Om de onderbouwing bouwkundig te kunnen ondersteunen mag binnen de bestemming "Groen" een bouwkundige constructie van beperkte omvang gerealiseerd worden.

5.2.1.3 Bestemming "Verkeer"

De ontsluitingswegen hebben de bestemming "Verkeer" gekregen. Het aantal rijstroken dat is toegestaan is gebaseerd op de huidige situatie.
Binnen deze bestemming mogen ook voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en bermen, groenvoorzieningen en taluds worden gerealiseerd. Ook nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen mogen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.

Binnen de bestemming Verkeer wordt een rechtstreekse aansluiting van de Valutaboulevard naar het perceel aan de Ierse Pond mogelijk gemaakt. Of deze aansluiting ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelaar. Kosten van deze ontsluiting zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Het water dat plaats moet maken voor de ontsluiting dient gecompenseerd te worden.

5.2.1.4 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"

De erftoegangswegen in het gebied hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen. Binnen deze bestemming mogen nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen. Binnen deze bestemming vallen ook groenvoorzieningen en bermen.

5.2.1.5 Bestemming "Water"

De watergangen in het plangebied die door het Waterschap zijn geclassificeerd als primaire watergangen hebben de bestemming "Water" gekregen in het bestemmingsplan.

Binnen de bestemming is een specifieke bouwaanduiding opgenomen om een overbouwing mogelijk te maken, ter realisering van de bouwplannen van de ontwikkelaar. Indien gebruik wordt gemaakt van deze bouwaanduiding mag een overbouwing worden gerealiseerd. Omdat het niet de bedoeling is dat hiermee de totale bouwmogelijkheden toenemen, dient de oppervlakte van de bouwaanduiding in mindering te worden gebracht op de totale bouwoppervlakte binnen het bouwvlak. De supervisor dient geraadpleegd te worden . Binnen de bestemming "Water" mag geen bouwkundige constructie voor de overbouwing worden gebouwd.

5.2.1.6 Bestemming "Waarde - archeologie"

Dit bestemmingsplan kent twee dubbelbestemmingen Waarde - archeologie. Het gaat om twee verschillende categorieën van bescherming. Bij categorie 3 gaat het om bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m2 en bij categorie 4 om bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 10.000m2 .
Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden. Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren (gekoppeld aan de verschillende oppervlakten) dan 500 m². Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.2 Uitleg algemene regels en specifieke afwijkingsregel en wijzigingingsbevoegdheid

Elk bestemmingsplan kent algemene regels, die niet gekoppeld zijn aan een bepaalde bestemming. De algemene bouwregels maken een overschrijding van de bouwgrenzen mogelijk. En overschrijding van maximaal 10m is mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid (mits door het verlenen daarvan de beoogde stedenbouwkundige kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken). In de algemene bouwregels zijn ook de afmetingen van parkeervoorzieningen bepaald en de ruimte voor laden en lossen.

De algemene gebruiksregels geven aan welk gebruik van onbebouwde gronden en van gebouwen als strijdig met het bestemmingsplan wordt aangemerkt (zoals bepaalde vormen van opslag en als seksinrichting).

De algemene afwijkingsregels maken mogelijk dat burgemeester en wethouders van de regels kunnen afwijken voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen (zoals transformatorhuisjes, fietsenstallingen), het geringe mate van overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen en van eisen die gelden voor maten en percentages. Aan het verlenen van medewerking aan de afwijkingen zijn voorwaarden verbonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop, bijvoorbeeld door middel van een bestemmingsplan, een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. In die gevallen dat de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
De onderhavige locatie op bedrijvenpark Vathorst is, evenals de overige uitgeefbare gronden, eigendom van de gemeente Amersfoort. De kosten van grondexploitatie worden verhaald door middel van de grondverkoop. Er is geen plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zowel de kosten als de opbrengsten van onderhavige locatie zijn opgenomen in de grondexploitatie Vathorst bedrijventerrein. De grondexploitatie Vathorst bedrijventerrein kent per 1-1- 2014 een tekort. Het tekort wordt gedekt door een bij de jaarrekening 2013 getroffen voorziening. Het bestemmingsplan is daarmee vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar. De potentieel gegadigde voor de locatie heeft het bouwplan nagenoeg afgerond. Zodra het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning onherroepelijk zijn, zal de grond worden overgedragen en zal gestart worden met de realisatie van het bouwplan. De bestemming zal ruimschoots binnen de planperiode worden gerealiseerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Tussen gemeente en verschillende instanties moet, waar nodig, overleg over het plan worden gevoerd. Daarna wordt een ontwerpplan ter visie gelegd. Iedereen heeft dan de gelegenheid om hun visie omtrent het plan te geven. Pas daarna kan het bestemmingsplan vastgesteld worden.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Volgens de notitie "Rol van de raad in RO procedures" is voor het bestemmingsplan Ierse Pond de procedure van model 2 gevolgd. Dit betekent dat voorafgaand aan de start van de wettelijke bestemmingsplanprocedure geen inspraak plaatsvindt. Wel wordt een inloopavond voor belanghebbenden georganiseerd.

Verder hebben we op 12 maart 2014 een vooraankondiging geplaatst in de stadsberichten van het huis-aan-huisblad De Stad Amersfoort dat het bestemmingsplan voor het perceel aan de Ierse Pond wordt voorbereid.

6.3.3 Wettelijk vooroverleg en inloopbijeenkomst

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Op 10 juni 2014 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Bro te reageren op het plan:
1. Provincie Utrecht
2. Rijkswaterstaat
3. Waterschap Vallei&Eem
4. Servicebureau Gemeenten
5. Veiligheidsregio Utrecht


Ook hebben wij het conceptontwerpbestemmingsplan om een reactie voorgelegd aan de volgende stakeholders :
6. Belangenvereniging Hooglanderveen
7. Parkmanagement Bedrijvenpark Vathorst
8. Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV)


Op 16 juni 2014 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden die werd bezocht door circa 20 belangstellenden. Van de mogelijkheid tot het indienen van een schriftelijke reactie is gebruik gemaakt door één belangstellende, die heeft verzocht geïnformeerd te worden over de verdere procedure.

6.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Van alle instanties hebben wij een reactie ontvangen. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en waar nodig de gemeentelijke reactie.

Provincie Utrecht (1)

Bij brief d.d. 28 juli 2014 heeft de provincie aangegeven geen aanleiding te hebben tot het plaatsen van opmerkingen in het kader van het provinciaal belang, zoals dat is opgenomen in de provinciale Ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 en de provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.


Rijkswaterstaat (2)

Contour project Hoevelaken

Rijkswaterstaat constateert dat de uitspringende gevellijn voor specifieke overbouwing conflicteert met de contour voor het project knooppunt Hoevelaken zoals die in een bestuursovereenkomst tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Amersfoort is overeengekomen. Dit betekent in beginsel inperking van de ruimte voor onze toekomstige opdrachtnemer om de kruising van de Heideweg met de A1 te kunnen vormgeven rekening houdend met uit het project voortvloeiende hoogteverschillen.
Mogelijk dat aanpassing van de contour in de richting van bijvoorbeeld de waterlijn kan plaatsvinden zonder de bewegingsvrijheid van de opdrachtnemer al te veel geweld aan te doen, zodat het boven beschreven conflict zich niet meer voordoet.
Dit vereist echter wel dat Amersfoort deze wijziging van de contour onderbouwd via de AVG voorlegt aan het Bestuurlijk Overleg A28/A1. Indien dat tot een positief besluit leidt vervalt het bezwaar.


Geluidsreflectie door hoge bedrijfsbebouwing

De bouwkavel in het (ontwerp)bestemmingsplan Ierse Pond ligt nabij de A1, waaraan Rijkswaterstaat werkzaamheden zal gaan uitvoeren voor het project A1 Bunschoten-Hoevelaken (vanaf 2015) en het project Knooppunt Hoevelaken (vanaf 2019). Geluidsreflectie door hoge bedrijfsbebouwing kan een doorwerking hebben op de procedure en/of inhoud van beide projecten.
In de bestemmingsregels (blz. 62-63) wordt in artikel 3 Bedrijventerrein in verband met het bouwplan van de ontwikkelaar een bouwhoogte van 21 meter mogelijk gemaakt voor 3000 m2 detailhandel algemeen. De bouwhoogte is tevens op de plankaart aangegeven.
In hoofdstuk 4 van de Toelichting zijn de omgevingsaspecten opgenomen. Op blz. 28 wordt ingegaan op het onderdeel geluid. Wij constateren dat hierbij aandacht voor geluidsreflectie ontbreekt. Geluidsreflectie kan een rol spelen bij geluidhinder of klachten aan de zuidzijde van de A1. Het aspect kan ook leiden tot indirecte effecten voor de geluidproductieplafonds (GPP's). De geluidsreflectie kan namelijk leiden tot verhoging van de bij de gevulde productieplafonds behorende geluidsbelastingen bij geluidgevoelige bestemmingen aan de overzijde van de A1. Dat levert lastige situaties op in het kader van naleving van en projecttoetsing aan de GPP's langs dit traject.

Rijswaterstaat stelt voor om in verband met de 21 meter bouwhoogte en de ligging van de woonwijken Zielhorst en Kattenbroek langs de A1 tegenover het beoogde bouwplan het onderwerp geluidsreflectie te behandelen in het bestemmingsplan en mogelijke gevolgen voor de GPP's. Rijkswaterstaat stelt voor om aan te geven wat wordt gedaan om te voorkomen dat reflectie zou ontstaan door de gevels van de nieuwe bedrijfsbebouwing , bijvoorbeeld, naast de gevelhoogte, de vorm of het materiaal.


Reactie gemeente


Ad 1
Wij hebben het advies van Rijkswaterstaat om een voorstel te doen tot aanpassing van de contour opgevolgd. Een onderbouwd voorstel is besproken en akkoord bevonden in de Ambtelijke Voorbereidings Groep (AGV) d.d. 9 september 2014. Het Bestuurlijk Overleg A28/A1 heeft op 22 september 2014 ingestemd met het voorstel.

Ad 2
In het recent vastgestelde (en inmiddels grotendeels onherroepelijke) bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" is de bouwhoogte voor de kavel aan het Ierse Pond reeds bepaald op 21 meter. Deze bouwhoogte was overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan. In die zin wordt nu alleen de bestaande situatie vastgelegd en is het ontbreken van de verantwoording van het onderdeel geluidreflectie te verklaren. Het bestemmingsplantechnisch aangeven van maatregelen om geluidsreflectie te voorkomen is dan ook niet aan de orde. Wellicht ten overvloede merken we hierbij op dat er tussen de snelweg en de onderhavige kavel aan de Ierse Pond de zgn. geluidswalkavels zijn geprojecteerd in het geldende bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen (overgenomen uit het daaraan voorafgaande bestemmingsplan).


Waterschap Vallei&Eem (3)


Het Waterschap bevestigt dat voor de uitbreiding van de (weg)verharding compensatie noodzakelijk is.
Ten aanzien van het overbouwen van de waterpartij wordt aandacht gevraagd voor de eisen die gelden voor de bereikbaarheid en uitvoering van het onderhoud, ook van de oevers. Er moet een plek zijn waar de onderhoudsboot te water wordt gelaten en er moet voldoende ruimte zijn om onder de overbouwing door te kunnen varen, zonder obstakels die de doorvaart en het onderhoud belemmeren.


Reactie gemeente
Om er voor te zorgen dat de door de ontwikkelaar aangegeven compensatie van het water daadwerkelijk mogelijk is, is binnen de bestemming "Bedrijventerrein" geregeld dat ook voorzieningen voor de waterhuishouding en water zijn toegestaan. Om te bereiken dat de compensatie ook daadwerkelijk plaatsvindt, wordt aan de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegevoegd dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg alleen is toegestaan, onder de voorwaarde dat het water gecompenseerd wordt.


Er is - op gemeentegrond - een plek aanwezig voor het te water laten van de onderhoudsboot. Het onderhavige bestemmingsplan verandert daar niets aan.


De bestemming "Water" laat geen bouwkundige constructies toe ten behoeve van de overbouwing, zodat de doorvaart en het onderhoud niet belemmerd wordt. Ten aanzien van de hoogte van het waterpeil ten opzichte van de overbouwing is in artikel 7 (Water) geregeld dat de afstand tot de onderzijde van de overbouwing minimaal 3,00 meter + NAP dient te zijn.


Servicebureau Gemeenten (4)


In aansluiting op het rapport d.d. 7 mei 2014 van het Servicebureau Gemeenten (SBG) heeft het SBG nog het volgende opgemerkt.
1. Paragraaf 4.8 (Wet geluidhinder): ook al is de Wet geluidhinder niet van toepassing door de toename van vervoersbewegingen op de Valutaboulevard als gevolg van detailhandelsactiviteiten kunnen woningen gelegen nabij de Valutaboulevard meer belast worden met geluid als gevolg van verkeerslawaai. Het is daarom van belang om in het kader van een goede ruimtelijke ordening de akoestische gevolgen van de verkeersintensiteit te beoordelen of er nog wel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
2. Het is niet duidelijk waarom de grenswaarden van 40 microgram per m3 voor fijn stof (PM 10) niet vermeld staat in de tabel op bladzijde 27 en dat daar niet op wordt getoetst.


Reactie gemeente


Ad. 1
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Deze lawaaimakers zijn uitgesloten van vestiging op het bedrijventerrein Vathorst. De toe te kennen detailhandelsactiviteiten zijn niet geluidgevoelig in het kader van de toepassing Wet geluidhinder, zodat een beoordeling volgens deze wet achterwege kan blijven. De toe te kennen detailhandelsactiviteiten veroorzaken daarnaast vervoerbewegingen (de zogeheten verkeersaantrekkende werking) op o.a. de Valuta boulevard. In het geldende bestemmingsplan waren echter functies op dit bedrijventerrein van toepassing die ook een bepaalde verkeersaantrekkende werking hadden. De "nieuwe" functie geeft naar verwachting geen dusdanige wijzigingen in het verkeer dat hiervoor de akoestische gevolgen inzichtelijk gemaakt zouden moeten worden, zodat een beoordeling volgens deze wet achterwege kan blijven.


Ad.2
In de opgenomen tabel is de meest kritische norm (max. 35 overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde concentratie van 50 µg/m3) opgenomen, omdat dit de meest kritische norm is en we overal voldoen aan deze norm. Het is echter geen probleem de norm alsnog op te nemen. De tabel zal worden aangepast.


Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Stof   Te toetsen grootheid   Grenswaarde (mg/m3)   Geldig vanaf  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40   2015  
  Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden     200   2010  
PM10   Jaargemiddelde concentratie   40   2011  
  24-uurgemiddelde concentratie, die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden     50   2011  


Veiligheidsregio Utrecht (5)


Op grond van paragraaf 4.3 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) op 12 mei 2014 in de gelegenheid gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. Op 13 juni 2014 heeft de VRU advies uitgebracht.
De VRU constateert dat de feitelijke verantwoording van het groepsrisico nog ontbreekt in de externe veiligheidsparagraaf. Geadviseerd wordt:
1. De verantwoording van het groepsrisico aan te passen op basis van de informatie over de "Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp".
2. De verantwoording van het groepsrisico aan te passen op basis van de informatie over de "Zelfredzaamheid".
3. Op te nemen in het bestemmingsplan als regel dat zoveel mogelijk de in- en uitgangen alsook nooduitgangen niet uitkomen aan de zijde van de Rijksweg. Hiermee wordt volkomen dat mensen naar de risicobron (moeten) toe vluchten.
4. In het bestemmingsplan als regel op te nemen dat gebouwen die in het plangebied worden gerealiseerd over een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem dienen te beschikken alsmede dat er lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen worden getroffen. Door het treffen van deze maatregelen kunnen personen die verblijven in deze objecten zich onttrekken van een toxische wolk en veilig schuilen.
5. De eigenaren van de gebouwen die in het plangebied worden gerealiseerd als onderdeel van de bouwvergunning op te laten nemen dat er een calamiteitenplan moet worden opgesteld voor de ongevalscenario's die hen kan bedreigen afkomstig van de Rijksweg A1. Waarin vastgelegd wat de personen die verblijven in de gebouwen moeten doen in geval één van deze ongevalsscenario's zich voordoet en hoe men zichzelf in veiligheid kan brengen.


Reactie gemeente


Ad 1

De informatie van de VRU over Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron en Bluswatervoorzieningen in het plangebied en bij de risicobron is toegevoegd aan de verantwoording van het groepsrisico in de externe veiligheidsparagraaf.


Wat betreft de informatie over Effecten van een incident met gevaarlijke stoffen merken we het volgende op. Volgens het advies van de VRU zijn de maatgevende scenario's het plasbrand scenario, het BLEVE scenario en het toxische wolk scenario. Gezien de afstand tot de rijksweg wordt aangegeven dat een plasbrand niet van invloed is op het plangebied, afgezien van eventuele rookontwikkeling afkomstig van de plasbrand. Een warme BLEVE is volgens het advies wel van invloed op het plangebied.
Bij risicoberekeningen op de weg gaat RBM II er echter van uit dat er geen reële kans is op een warme BLEVE. In de Handleiding risicoanalyse transport is aangegeven dat bij risicoanalyse alleen voor de modaliteit spoor het scenario van een warme BLEVE relevant is, en dan alleen wanneer sprake is van bonte treinen.
Terwijl de VRU als hulpverleningsdienst een effectbenadering hanteert, hanteren wij vanuit de ruimtelijke ordening een risicobenadering. Het is terecht dat de hulpverlening vanuit haar eigen verantwoordelijkheid kijkt naar het totaal aantal gewonden dat bij ongevallen met gevaarlijke stoffen kan ontstaan. Vanuit de risicobenadering nemen wij echter de kans op zo'n ongeval mee in onze overweging. We verwijzen hierbij naar een rapport van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS), waarin het volgende wordt vermeld: "De AGS is van mening dat een risicobenadering, zoals die wordt gehanteerd binnen het vigerende ruimtelijke ordenings- en milieubeleid, de basis moet zijn voor het toestaan dan wel verbieden van bepaalde activiteiten met gevaarlijke stoffen of ontwikkelingen in de nabijheid van inrichtingen of transportassen.
Gezien de verwaarloosbare kans op een warme BLEVE nemen wij voor deze locatie geen maatregelen ter voorbereiding op dit scenario, aangezien maatregelen dan ook een verwaarloosbare veiligheidswinst hebben.
Wat betreft het scenario van een toxische wolk hebben we tellingen van Rijkswaterstaat bekeken. Er komen over de A1 1 à 2 transporten met toxische stoffen per week langs. Het plangebied ligt op ca. 95 meter van de A1. Wederom uitgaande van een risicobenadering achten wij de transporthoeveelheid zo laag dat we hiervoor geen maatregelen voorschrijven.


Ad.2
Aangegeven wordt dat de tijd om te kunnen vluchten voor minder zelfredzame mensen te kort kan zijn als gevolg van snelle blootstelling aan één van de maatgevende scenario's. Het plasbrand scenario is hiervoor niet relevant. Gezien het feit dat wij een risicobenadering hanteren en daarmee de scenario's warme BLEVE en toxische wolk verwaarloosbaar achten, nemen wij geen maatregelen om de zelfredzaamheid te vergoten. Daarnaast gaan we er vanuit dat bezoekers zelfredzaam zijn ofwel onder begeleiding zijn van zelfredzame personen.


Ad. 3, 4 en 5

We zullen via het bestemmingsplan geen extra maatregelen eisen, zoals (nood-) uitgangen van de snelweg af, een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem of een calamiteitenplan. Aangezien we een risicobenadering hanteren leveren deze maatregelen een verwaarloosbare veiligheidswinst op. Bovendien zorgt het voor (onnodig) scheve verhoudingen met de omliggende kavels, waarvoor dit soort maatregelen niet zijn voorgeschreven. We gaan er daarnaast gezien de ligging van het pand vanuit dat er voldoende vluchtmogelijkheden zullen zijn van de snelweg af, zonder dat dit nu specifiek vastgelegd hoeft te worden.


Belangenvereniging Hooglanderveen (6)


De Belangenvereniging Hooglanderveen (verder te noemen: belangenvereniging) is van mening dat detailhandel op deze locatie strijdig is met de inrichting van de wijk en haar ontsluiting. Het aantal verkeersbewegingen op de boulevard en mogelijk op lokale wegen zal een veelvoud zijn van de gehanteerde normen ten tijde van het ontwerp en de realisatie van de boulevard. Dit betekent een verslechtering van de verkeersveiligheid, terwijl er geen flankerende maatregelen zijn opgenomen.
De belangenvereniging is zeer bezorgd over de verkeerssituatie op en nabij rotonde 14, welke reeds op de lijst van knelpunten staat en nu wordt verslechterd. Deze rotonde heeft een belangrijke functie voor de bewoners en bezoekers van Hooglanderveen en heeft ook een belangrijke functie gekregen in relatie tot de voorgestelde nieuwe bestemming.
Daarnaast wijst de belangenvereniging op de plannen voor het realiseren van een ontsluiting van de Heideweg via de Brand naar de rondweg-oost. De combinatie van deze plannen met de ontwikkeling aan de Ierse Pond maken de situatie verder onveilig. Gevraagd wordt dan ook om een heroverweging van de plannen. De belangenvereniging spreekt de verwachting uit dat de belangen van de bewoners en bezoekers van Hooglanderveen niet ondergeschikt raken aan de overige belangen.
Voorgesteld wordt om de ontsluiting van de Ierse Pond uitsluitend te laten verlopen via de Euroweg, zodanig dat rotonde 14 niet verder belast wordt en de verkeersveiligheid niet verder verslechtert.


Reactie gemeente


Wij stellen de reactie van de belangenvereniging op prijs en hebben begrip voor de zorgen van de belangenvereniging. Hoewel wij niet de illusie hebben dat we hiermee de zorgen weg kunnen nemen stellen we voorop dat er ten opzichte van het geldende bestemmingsplan al perifere detailhandel mogelijk is, met de daarbij behorende verkeersbewegingen.
De verkeerskundige gevolgen van de nieuwe ontwikkeling van het perceel zijn onderzocht (zie paragraaf 3.3.2 van de toelichting van het conceptontwerpbestemmingsplan) Van een verslechtering van de verkeersveiligheid is geen sprake.


Hierbij komt dat het bestemmingsplan een doorsteek van de Boulevard naar de Ierse Pond mogelijk maakt. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Zonder maatregelen zal immers een deel van het verkeer dat naar de kavel aan het Ierse Pond gaat, over de parallelweg vanaf rotonde 15 naar de Ierse Pond rijden. Deze parallelweg is een fietsstraat. Met de verwachte hoeveelheid verkeer die dan vanaf rotonde 15 over die fietsstraat zal rijden komt de verkeersveiligheid niet in het geding.
Met de rechtstreekse doorsteek vanaf de Boulevard naar de Ierse Pond, wordt autoverkeer op deze fietsstraat zoveel mogelijk beperkt en kruist het verkeer vanaf de doorsteek het verkeer op de fietsstraat op een veilige manier.
Met de wens van de ontwikkelaar voor een rechtstreekse doorsteek naar de Ierse Pond is er ook geen sprake van een verslechtering van de verkeersveiligheidssituatie.
Wat betreft de rotonde Heideweg/ Boulevard is in de toelichting aangegeven dat dit punt gevoelig is voor verkeerstoenames. Bij de studie naar de toekomstige functie van de Heideweg zal als voorwaarde meegenomen worden dat de rotonde in iedere variant het verkeer op een acceptabele wijze moet kunnen verwerken. Als de verkeersdruk op de Heideweg, bijvoorbeeld door een directe aansluiting op de Rondweg Oost, zal toenemen dan zullen ook de consequenties voor de rotonde in beeld gebracht worden en indien nodig capaciteitsverruimende maatregelen opgenomen worden.
Hierbij hebben wij ook oog voor de belangen van de bewoners en bezoekers van Hooglanderveen.

Parkmanagement Bedrijvenpark Vathorst (7)

Vanuit het Parkmanagement Bedrijvenpark Vathorst is aangegeven geen opmerkingen te hebben over het conceptontwerpbestemmingsplan.


Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (8)


Financiële schade
Het Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV) geeft aan financiële schade te leiden als gevolg van de realisatie van 3000 m2 bvo detailhandel. De realisatie van het totale winkelareaal Vathorst, vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Hooglanderveen-Vathorst, wordt economisch zeer moeilijk, dan wel onhaalbaar.
Het totale winkelareaal Vathorst is volgens het genoemde vigerende bestemmingsplan 21.500 m2, bestaande uit 18.000 m2 bvo hoofdwinkelcentrum en 3500 m2 buurtwinkelcentrum. De winkelcentra zijn bestemd voor detailhandel, zakelijke dienstverlening en horeca. Door de huidige economische omstandigheden en de toenemende concurrentie van verkoop via internet is de economische haalbaarheid van de 21.500 m2 zeer kritisch. In eerder correspondentie tussen OBV en de gemeente Amersfoort is dit risico al aan de orde gekomen.
De 3000 m2 bvo detailhandel in het bedrijventerrein Vathorst vergroot het totale winkelareaal. De economische noodzaak en haalbaarheid is echter niet aangetoond. Gelet op de ligging op geringe afstand van het hoofdwinkelcentrum Vathorst zal dit ongetwijfeld tot concurrentie leiden, terwijl het realiseren van de resterende 6.920 m2 zeer moeilijk c.q. onhaalbaar wordt.


Strijd met actueel gemeentelijk detailhandelsbeleid
Hoewel de conceptnota Detailhandel 2014 nog niet is vastgesteld, gaat het OBV er van uit dat deze nota een actuele weerspiegeling is van het huidige beleid van de gemeente Amersfoort. In de conceptnota wordt aangegeven dat er ruimte is voor vernieuwing en dynamiek, maar dat hier tevens randvoorwaarden aan moeten gesteld om leegstand van het bestaande areaal te voorkomen.
De functieverruiming van het perceel Ierse Pond voldoet niet aan het gemeentelijke beleid:
- Het risico op leegstand wordt vergroot en draagt zeker niet bij aan de economische versterking van het winkelcentrum in aanbouw.
- Een distributieplanologisch onderzoek ontbreekt.
- Het maakt hoogfrequente aankopen in de periferie mogelijk, terwijl het bovendien in de periferie tot ongewenste schaalvergroting kan leiden voor de branches dagelijks, ontspanning en mode/luxe.
Voorgesteld wordt de voorgestelde bestemmingsplanwijziging te staken en niet verder in procedure te brengen en het OBV aan te merken als belanghebbende en te informeren over het vervolg.


Reactie gemeente


Financiële schade

Geconcludeerd kan worden dat de GROK voorziet in de mogelijkheid dat de gemeente tot andere planologische besluitvorming komt dan is vastgelegd in het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling van Vathorst. Daarbij is bepaald dat indien het initiatief daartoe van de zijde van de gemeente komt, de daaruit eventueel voortvloeiende gevolgen voor de ontwikkeling van Vathorst voor rekening en risico van de gemeente komen, en de gemeente het desbetreffende nadeel vergoedt aan OBV, indien en voor zover binnen Vathorst en de grondexploitatie geen adequate oplossingen kunnen worden gevonden.
Een mogelijk nadeel van OBV is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval aan de zijde van OBV. Bij gebrek aan inzicht in die concrete feiten en omstandigheden aan de zijde van OBV is een eventueel nadeel niet te kwantificeren. Of er uiteindelijk een nadeel is dat voor vergoeding in aanmerking komt, is in laatste instantie ter beoordeling aan de rechter.


Strijd met actueel gemeentelijk detailhandelsbeleid
Het mogelijk maken van algemene detailhandel vloeit voort uit de inspanningsverplichting uit het bindend advies van 2 augustus 2012. Ter nadere onderbouwing, het betreft hier een bedrijventerrein met redelijk "schone" bedrijvigheid waar veel bedrijven worden voorzien met een kantoorachtige uitstraling en waar diverse andere functies zijn toegelaten zoals fitness/dansschool, Leisure, hotel- en congresfaciliteiten, onderwijs en zorg waar algemene detailhandel wat betreft ruimtelijke uitstraling goed inpast. Bovendien is perifere detailhandel (met afwijkingsbevoegdheid) ter plaatse al toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan en bestaat er, gelet op het feit dat de winkelleegstand in Amersfoort lager ligt dan het landelijk gemiddelde en Amersfoort vanwege het grote en nog steeds groeiende achterland een groot consumentendraagvlak heeft, geen aanleiding om te vrezen dat het bestemmingsplan zal leiden tot leegstand van gebouwen in de omgeving.

6.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 6 november tot en met woensdag 17 december 2014 ter inzage gelegen, waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 6 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota ontwerpbestemmingsplan Ierse Pond (doc.nr. # 4857528). De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan, in de zin dat paragraaf 2.2 (Beleidskaders) en paragraaf 2.2.5. (Ladder voor duurzame verstedelijking) zijn aangevuld, onder meer met de resultaten van het rapport van Seinpost "Toetsing detailhandel bestemmingsplan Ierse Pond". Verder een aanvulling van de paragraaf 3.3.2 (Verkeerskundige gevolgen functie detailhandel), paragraaf 4.6.5. (Externe veiligheid in relatie tot het plangebied) en paragraaf 4.9 (Luchtkwaliteit).

In de regels is in artikel 3 (Bedrijventerrein) in de bouwregels de goothoogte en bouwhoogte binnen de specifieke bouwaanduiding [sba-ob] verlaagd van 21 m naar 18 m. 2.
In artikel 3 (Bedrijventerrein) wordt in lid 3.6 (Afwijken) geregeld dat burgmeester en wethouders bij omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub b en sub c, ten behoeve van een goothoogte en bouwhoogte van niet meer dan 21 meter, mits:
a. Er sprake is van een acceptabele verkeersafwikkeling, een acceptabele verkeersveiligheidssituatie en voldoende parkeergelegenheid, indien nodig - op aangeven en ter beoordeling van de gemeentelijke verkeerskundige - onderbouwd met een verkeersonderzoek.
b. Uit het oogpunt van milieu geen belemmeringen zijn, indien nodig - op aangeven en beoordeling van de gemeentelijke milieudeskundige - onderbouwd met een milieuonderzoek.
Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte (binnen de bestemming Bedrijventerrein) aangepast van 21 naar 18.


Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota op 3 maart 2015 bij
besluitnummer 4889031 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.