direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Velden 2C
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00094-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding


Het voorliggende uitwerkingsplan 'De Velden 2C' is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van deze toelichting. Het plan is een nadere uitwerking van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' van het bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst.

Het uitwerkingsplan 'De Velden 2C' bestaat uit 3 deelgebieden. Een deel van het plangebied voorziet in de bouw van woningen, een tweede deel van het plan maakt het mogelijk om het project 'Buitengewoon Zorgzaam' te realiseren en het derde deel legt de bestemming van onderwijslocatie De VeenCampus vast.

Het uitwerkingsplan is volgens de IMRO-satndaard (informatie model ruimteijke ordening) opgesteld. Hierdoor is dit plan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het op eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze systematie sluit ook naadloos aan bij de huidige eisen die aan een uitwerkingsplan worden gesteld.

1.2 Uitwerkingsplan

 

1.2.1 Ligging en begrenzing van het uitwerkingsplan

Het uitwerkingsplan 'De Velden 2C' ligt in de wijk Vathorst en sluit aan op de eerste fase van het hoofdwinkelcentrum. Het plangebied wordt begrensd door de Laakboulevard, de Beijerinck, Ameliapolder en Damespolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0001.jpg"

Afbeelding: het plangebied

1.2.2 Feitelijke situatie

Het plangebied is op dit moment voor het overgrote deel onbebouwd. In de hoek begrensd door de Laakboulevard en de Beijerinck bevindt zich een bestaande onderwijsvoorziening, de VeenCampus. In dit gebouw zijn nu de scholen Dok 12 en Boulevard 410 gevestigd, aangevuld met BSO VeenCampus. Deze onderwijsvoorziening krijgt in dit uitwerkingsplan een definitieve bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0002.png"
Afbeelding: de feitelijke situatie

De VeenCampus is voor het gemotoriseerd verkeer bereikbaar vanaf de Laakboulevard en vanaf de Beijerinck. Achter de VeenCampus is een grote parkeervoorziening aanwezig welke gehandhaafd blijft. De voetgangers en fietsers kunnen aanvullend gebruik maken van de Ameliapolder en van de Veenweg.

Het plangebied is voor het overige deel onbebouwd, heeft een groen karakter en er staat een aantal bomen. In het kader van de ontwikkelingen worden deze bomen, met uitzondering van twee waardevolle eiken, gekapt.

1.2.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' zoals door de gemeenteraad (gewijzigd) is vastgesteld op 25 juni 2013. Volgens dit bestemmngsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Gemengd uit te werken'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onderwijs, opvangvoorzieningen, gezondheidszorg, sociaal culturele voorzieningen, overheidsvoorzieningen (waaronder begraafplaatsen) en religie, detailhandel en dienstverlening, horecabedrijven en recreatieve doeleinden.

1.2.4 Totstandkoming van het uitwerkingsplan

Voorliggend uitwerkingsplan betreft een nadere uitwerking van een deel van het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'. Directe aanleiding om dit gebied uit te werken is het concrete plan voor het project 'Buitengewoon Zorgzaam', waarvan de uitvoering voor 2014 gepland staat.

De naastgelegen onderwijslocatie De VeenCampus krijgt een definitieve status en wordt eveneens in dit plan bestemd. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om deze voorziening uit te breiden binnen een nader aangeduid gebied.

Het resterende deel van het plangebied is bestemd voor woningbouw. De planvorming hiervoor is nog niet afgerond. Om toch te kunnen bouwen op het moment dat er vraag is naar woningen op deze locatie, is besloten flexibele bouwregels op te nemen voor dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0003.png"

Afbeelding: de toekomstige situatie

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het uitwerkingsplan 'De Velden 2C'. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

2.2 Rijk

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent, ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Voor dit uitwerkingsplan is er geen sprake van rijksverantwoordelijkheid en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

2.3 Provincie

2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (PRS)

In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. De huidige structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Bij de verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid wordt een belangrijke keuze gemaakt:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling
    Ten minste 2/3 van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.
    Het aantrekkelijk landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.

Voor de gemeente Amersfoort wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000 woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Een grote locatie in het stedelijk gebied is de VINEX-locatie Vathorst, waar in de PRS periode nog 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Er worden geen nieuwe bedrijventerreinen opgenomen voor de gemeente Amersfoort.

Relatie met het plan

Voorliggend plan richt zich op het realiseren van woningen, zorgwoningen en diverse (maatschappelijke) voorzieningen binnen de VINEX-locate Vathorst. Deze ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de structuurvisie.

2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De regels van de verordening richten zich primair tot gemeenteraden, verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. Dit betekent dat bijvoorbeeld vigerende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen.

De verordening bevat géén zogenaamde burgerbindende bepalingen. De normen uit de artikelen moeten eerst "vertaald" worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Pas dan worden burgers daardoor gebonden. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgesteld op 4 februari 2013 door de Provincie Utrecht.

Relatie met het plangebied

De planlocatie valt in de PRV binnen ‘stedelijk gebied’. Er gelden hier geen beperkingen vanuit de PRV waar rekening mee gehouden moet worden. De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de regels van het provinciale beleid.

2.4 Gemeente

2.4.1 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.

De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.

Uitgangspunten

Een uitnodigingsplanologie vraagt wel om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

Relatie met voorliggend plan

Het realiseren van een locatie waar wonen wordt gecombineerd met diverse (maatschappelijke) functies, en daarmee het versterken van het voorzieningenniveau en levendigheid in de wijk, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.

2.4.2 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

Algemeen

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de
bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet
krijgen. In de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld
dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een
centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van
stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een
groene omgeving.

Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid,
functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de
uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de
uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.

Gebiedstype Netwerkstad

In de Woonvisie heeft Vathorst het gebiedstype Netwerkstad gekregen. De Netwerkstad betreft wijken die passen en functioneren binnen het stedelijk netwerk waar Amersfoort onderdeel van is. De Netwerkstad is een bij uitstek geplande stad. Centraal staan hier de gezinnen met kinderen en een optimale (automobiele) bereikbaarheid van woon- en werkplek en voorzieningen. Deze laatste twee liggen zowel binnen als buiten de grenzen van Amersfoort. In woonmilieutermen is in de Netwerkstad vooral het groenstedelijk woonmilieu te vinden. De kwetsbaarheid van deze wijken ligt op de lange termijn op de loer, wanneer het aandeel gezinnen met kinderen afneemt.

Vathorst

De Woonvisie streeft voor Vathorst naar hoogwaardig groenstedelijk wonen. Voor Vathorst geldt dat dit verder ontwikkeld moet worden als een wijk met een toekomstbestendige woonkwaliteit, met een eigen identitiet en hoogwaardige woonkwaliteit.

Aandacht wordt gevraagd voor voorzieningen voor o.a. vogels en vleermuizen bij nieuwbouw. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld neststenen voor zwaluwen en mussenhotels. Met behulp van de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw' kunnen eenvoudige maatregelen worden toegepast die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels. De checklist is beschikbaar op de website van de vogelbescherming.


Relatie met voorliggend plan

Het voorliggend plan is geheel in overeenstemming met de woonvisie Amersfoort. De nieuwbouwplannen, of toekomstige renovaties waarbij de plattegronden van de woningen ingrijpend veranderen, dienen in de VO-fase en DO fase nog wel ter toetsing voorgelegd te worden aan de Woonadviescommissie voor advies.

2.4.3 Huisvestingsverordening

In de raadsvergadering van 27 september 2011 is de Huisvestingsverordening 2011 vastgesteld. Deze verordening vertaalt het beleid van de woonvisie naar meer concrete regelgeving. Zo zijn in deze verordening onder andere regels over de verdeling van woonruimte, inschrijving woningzoekenden, urgentie, kamerverhuur en splitsing opgenomen.

Relatie met voorliggend plan

In dit uitwerkingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kamergewijze verhuur mogelijk te maken. Uiteraard geldt wel een aantal beleidsregels waaraan moet worden voldaan.

2.4.4 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.

In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.

Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden

We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.

Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’ (of bedrijven, bedrijvigheid). Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.


Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.

Relatie met voorliggend plan

Deze ontwikkeling betreft een combinatie van wonen en diverse (maatschappelijke) voorzieningen waardoor het een gemengd gebied wordt. Ook is de mogelijkheid opgenomen voor een bedrijf of beroep aan huis. Dit is geheel in lijn met deze visie.

2.4.5 Horeca

Met de Nota horecabeleid 2006-2010 streeft de gemeente naar een horecaontwikkeling die de ruimtelijke en economische aantrekkingskracht en de kwaliteit van het wonen, werken, winkelen en verblijven in de gemeente Amersfoort versterkt.


Net als elders in Amersfoort is het uitgangspunt voor de horeca in Vathorst dat bewoners een passend aanbod krijgen. Voor wijkoverstijgende horeca (uitgaan, verblijven) kan men terecht in het centrum van Amersfoort. Uitgaande van op termijn 30.000 inwoners in Vathorst, is bepaald dat een passend aanbod voor Vathorst een gezamenlijke oppervlakte van 7.500 m2 v.v.o heeft. Hiervan is 2.500m2 v.v.o voor horeca van de categorie c (horeca ter ondersteuning van de hoofdfunctie) en 5.000m2 voor horeca van de categorien a en b (daghoreca en nachthoreca). Van deze 5.000 m2 wordt 3.000 m2 gesitueerd in centrumgebieden binnen Vathorst (hoofdwinkelcentrum, ICO-cluster en stationsgebied) en wordt het restant verspreid over Vathorst.

Relatie met voorliggend plan

Voorliggende ontwikkeling ligt in het verlengde van het winkelcentrum Vathorst en biedt geen ruimte voor horeca in de categorien a en b. Gelet op de functies binnen het gebied, wordt horeca van de categorie c wel toegelaten binnen het vastgestelde aantal vierkante meters.

2.4.6 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

Relatie met voorliggend plan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren heeft ten grondslag gelegen aan de uitwerking van voorliggend plan en er wordt voldaan aan de norm. In paragraaf 3.3.5 wordt hier nader op ingegaan.

2.4.7 Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart, vastgesteld door de gemeenteraad op 28 september 2010, geeft per gebied aan hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten.

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Regeling in ruimtelijke plannen

Vanwege het archeolosch belang en de wettelijke plicht om in ruimtelijke plannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de andere voorkomende bestemming.

Relatie met voorliggend plan
In het bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst gelden binnen het plangebied voor wat betreft de archeologie de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde archeologie categorie 3' en 'Waarde archeologie categorie 4'.

In 2001 heeft archeologisch onderzoek in het plangebied plaatsgevonden. Er zijn hier sloten, greppels en aardewerk gevonden stammend uit de 18de en 19de eeuw. Ook zijn er enkele houtskool bevattende kuilen gevonden die mogelijk uit de Midden Steentijd dateren. Vastgesteld is dat het plangebied voor verdere ontwikkeling kan worden vrijgegeven en dat er geen archeologisch onderzoek meer plaats hoeft te vinden. Het opnieuw opnemen van de dubbelbestemmingen is dan ook niet langer noodzakelijk.

2.4.8 Bomenbeleid

Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2 lid 1 onder g Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Bij de besluiten over het al dan niet verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd.

Relatie met voorliggend plan

In het kader van deze herontwikkeling is voor de aanwezige bomen een bomen effect analyse uitgevoerd. Hiermee is getoetst of de bestaande bomen enige kwaliteit hebben en of ze al dan niet gekapt kunnen worden. De resultaten hiervan zijn in paragraaf 4.9 vermeld.

2.4.9 Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren, maar daarnaast de stad haar eigen karakter te laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.


Welstandsbeleid voor Vathorst

Het Ontwikkelingsplan Vathorst vormt het belangrijkste ruimtelijke, maar ook architectonische kader voor de ontwikkelingen in Vathorst. Daarnaast zijn enkele stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen in de Welstandsnota.

Het belangrijkste uitgangspunt bij toevoeging of verandering van bestaande bebouwing is dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk is. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen.

2.5 Conclusie beleid

De ontwikkeling van een woningbouwlocatie, een locatie waar woningbouw mengt met diverse voorzieningen en het vastleggen van de onderwijsvoorzieningen voor deze locatie binnen Vathorst, past binnen de beleidskaders op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau.
 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Hierbij komen diverse elementen aan bod, zoals de beoogde functies in het gebied, het groen en het water, het verkeer en parkeren.

3.2 Masterplan Centrum Vathorst

Het masterplan beoogt een wereld van verschil te maken.

De voorloper van de stad was eerst een dorp, en daarvoor een nederzetting op een logische plek; op een hoogte, bij een rivier, of aan een handelsroute. De nederzetting groeit uit tot dorp, het dorp wordt stad, de stad krijgt een station en het ommeland maakt plaats voor buitenwijken.

Het historisch centrum van Vathorst (fase 1) ligt bij de ruime brink, “ Cruquius” zoals het heet in Vathorst, passend bij het commerciële gebruik en de huidige functie als publieke ruimte voor verblijven en parkeren. Hier, in deze eerste fase van nederzetting tot dorp tot stad, is het beeld traditioneel.

De tweede fase, die nu voor de helft is gerealiseerd is het stadsdeel dat er had kunnen zijn voordat het station er was maar jonger dan fase 1 aan de Cruquius. Het is goed te zien voor de arriverende treinreiziger. De gebouwen, een tot school en theater verbouwde textielfabriek, een eigentijds complex van woningen en winkels, pandjes, een hip warenhuis, iets van elders, aan een straatje. Dit straatje brengt je onvermijdelijk, of je het weet of niet via het Eikenplein, naar het bedachte begin van Vathorst. En natuurlijk is er ook in de volgende fases een te grote nieuwbouwschool, komt er ook een traditionele wand met ergens een te klein gifgroen winkeltje, iets statigs, iets supermoderns en iets informeels.

Het Masterplan is een instrument met als doel een “gezellig” (winkel)centrum te maken, ook al is dat architectonisch gezien een riskante operatie. Gezocht is naar die ontwerpmiddelen die een publieke ervaring van levendigheid, afwisseling en comfort opwekken, een impliciete ervaring van sfeer en gezelligheid. Deze middelen zijn gevonden in de verzonnen geschiedenis, in de architectonische en stedebouwkundige variatie, in ruimtelijke en beeldende contrasten en in de aandacht voor zowel het omvattende als het detail.

3.3 De planontwikkeling

3.3.1 Opbouw van het plangebied

Er zijn drie lange lijnen in het hoofdwinkelcentrumgebied: Boulevard, Lint en Singel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0004.png"

Afbeelding: Opbouw van het plangebied

De Boulevard (Wouda/Lovinck) is het silhouet van het centrum met wat grotere maat, zichtbaar vanaf de Laakboulevard met parkeren en bomen.


Het Lint (Veenweg/Cruquius) wordt gevormd door een diversiteit aan schakels met een reeks van panden in een wisselend openbaar ruimteprofiel van steen en groen. Het Lint loopt ook door de Velden. Continu is een langzaam verkeersverbinding. Soms mag de auto er te gast zijn. Dat geldt in het centrum van Vathorst voor fase 5 en fase 1. In fase 4 en fase 2 is het Lint niet voor de auto.


De Singel (Ameliapolder/Paulinapolder) is groen en ontspannen en heeft een ecologische verbindende functie. De bebouwing hierlangs kan heel divers zijn.


Deze lange lijnen en de dwarslijnen tussen en in de fases vormen de bouwvelden. Deze zijn alzijdig en hebben dus overal een voorkant die zich richt op de karakteristiek van de lijn. De opbouw van de blokken is hoofdzakelijk pandgewijs. Uitzonderingen zijn mogelijk wanneer die goed gemotiveerd worden.

Het planbied omvat de fases 4 en 5 van het hoofdwinkelcentrum Vathorst. Deze liggen ten noordwesten van fase 1 van het winkelcentrum en completeren het centrum aan de Noordwestzijde. Fase 4 bestaat uit de onderwijsvoorziening de VeenCampus en de locatie van het project 'Buitengewoon Zorgzaam' ten zuiden van het Lint. Hier is een gemengd programma van wonen, zorg, diensten en kerk voorzien in de uitwerking van dit project. Dit complex zal aansluiten bij de sfeer van fase 1 en zal het lint pandgewijs begeleiden. Fase 5 bestaat uit twee bouwvelden. Deze zijn alzijdig en ze markeren het begin van het centrum. Op deze locatie is woningbouw voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0005.jpg"

Afbeelding: fase 4 en 5

Het autoverkeer vanaf Rotonde 7 krijgt een zo direct mogelijke verbinding door fase 5 heen naar het parkeerterrein aan de Wouda. De andere wegen zijn afslagen van deze route. De autoroute loopt niet direct naar het parkeren op Cruquius in fase 1 omdat de doelbestemming het grote parkeerterrein is aan de Boulevardzijde (Wouda). Het parkeren op Cruquius zou anders veel te snel bezet zijn en er ontstaan dan teveel ongewenste doorgaande autobewegingen. Dit maakt het mogelijk dat er veel verblijfskwaliteit komt in het deel van het Lint in fase 4. Net zoals in fase 2 komt hier verblijfskwaliteit vergelijkbaar met het Eikenplein en de winkelstraat.


Het fietsverkeer vanaf de Oude Veenweg wordt verbonden met het Lint (Cruquius) en de Laakboulevard.

3.3.2 Buitengewoon Zorgzaam

Inleiding

Voor het project Buitengewoon Zorgzaam is het concept 'nabuurschap' uitgangspunt geweest. In het verleden een agrarische gemeenschap maar hier ingevuld als samen geloven, samen leven en samen groeien in één gemeenschap in één gebouw.

Het ziet er uit als een dorpsplein, met daar omheen allerlei gemeenschapsfuncties die aan een dorpsplein thuis horen. De kerk, de kroeg, de kruidenier, de bakker, de smid, woningen, een appelgaard, maar dan op een hedendaagse manier.

Buitengewoon Zorgzaam is net als nabuurschap niet alleen naar binnen gericht, maar ook richting de omliggende wijk en gemeenschap.

De gebruiksfuncties

De volgende gebruiksfuncties krijgen een plek in het gebouw: zorgwoningen, kinderopvang, een kerk en een multifunctionele ruimte geschikt voor maatschappelijke functies en dienstverlening. De verschillende funcites hebben op een speelse wijze een plek gekregen binnen het gebouw.

Het gebouw

Het gebouw vindt haar inpassing in de stedenbouwkundige structuur van de wijk, overeenkomstig haar omgeving.

Op de kop nabij het winkelcentrum bevindt zich op de begane grond en de eerste verdieping de kerk. De vergaderruimten van de kerk hebben een directe relatie met de “centrale” entree en de horeca van de zorggroep. In de kelder van de kerk krijgt de soos een plek. Boven de kerk komen de zorgappartementen, die eveneens verder het gebouw inwaaieren.

De kinderopvang krijgt een plaats op de begane grond en de 1e verdieping, waarbij een directe relatie aanwezig is met de aangrenzende buitenruimten en met de centrale entree. Op de eerste verdieping zijn eveneens zorgwoningen met een directe relatie met de buitenruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0006.png"

Afbeelding: Buitengewoon Zorgzaam (BG)


De zorgwoningen in de middenbeuk, op de 2e en 3 verdieping, hebben balkons grenzend aan de huiskamers. Ook de zorgwoningen op de 2e en 3e verdieping van de langsbeuk en eindbeuk hebben balkons en dakterrassen aan de huiskamers.

De activiteitenruimten en andere ondersteunende functies van de zorgwoningen hebben een plek gekregen nabij de entree op de begane grond en 1e verdieping van het complex. Op deze manier zijn deze ruimten maximaal zichtbaar voor de buitenwereld. Naast de hoofdentree zijn er 3 nevenentree’s opgenomen. Eén entree aan de achterzijde voor de kinderopvang en twee nevenentree’s voor de bewoners van het complex.

Rechts naast de hoofdentree is een multifunctionele ruimte gereserveerd voor verhuur aan derden, aansluitend op het bestaande programma.

De verschijningsvorm

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0007.png"

Afbeelding 7: de verschijningsvorm

Er is gekozen voor een gevelopbouw met een verticale percelering, in verschillende kleuren metselwerk, om op deze wijze de percelering te versterken.

De hoofdentree is goed zichtbaar vanaf het winkelcentrum, doordat de kerk op de begande grond en de eerste verdieping terugligt. De hoofdentree wordt geaccentueerd met een luifel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0008.png"

De kerk met de bovenliggende woningen zijn op architectonische wijze aan elkaar verbonden en worden uitgevoerd in eenzelfde uitgesproken gevelsteen. De kerkzaal heeft een verticale raamverdeling, die meanderend over de zijgevels beweegt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0009.png"

Aan de groene zijde met watergang (achtergevel) kenmerkt het complex zich als een kamstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0010.png"

De uitwerking van de openbare ruimte

Het ontwerp van de buitenruimte sluit naadloos aan op de openbare ruimte in de rest van het centrum van Vathorst.

Het openbare gebied rondom Buitengewoon Zorgzaam is primair ruimte voor langzaam verkeer. Dit wordt duidelijk gemaakt door de blonde klinkers van het centrum ook hier te gebruiken om aan te geven dat de voetganger hier prioriteit heeft.

Het gebied heeft vier profielen: het Lint aan de oostzijde, de dwarsstraat aan de zuid- en zijkant van de kerk, de singel zijde in het westen en de parkeerhof in het noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0011.png"

Afbeelding: openbare ruimte

Het lint

Het lint is een continuering van de lange lijn van het centrum met de blonde klinkers van gevel tot gevel.Daar doorheen loopt een vrijliggend fietspad in een roodbruine kleur dat er voor een groot deel al ligt. Ook wordt de bomenstructuur en verlichting van het centrum doorgezet.

De dwarsstraat

De dwarsstraat bij de Beijerinck is grotendeels bestaand. Deze parkeerhof wordt met een voetpad aan de zijde van Buitengewoon Zorgzaam uitgebreid tot aan de gevel van de kerk.

De Singel

Langs de westzijde van Buitengewoon Zorgzaam, parallel aan de Ameliapolder, wordt de watergang met groene taluds verder doorgezet. De singel wordt begeleid met een bomenstructuur die deel uitmaakt van een ecologische verbindingsroute. Het is de intentie om de twee bestaande eiken langs de toekomstige singel in te passen. Langs de singel komt bestrating met de blonde klinkers om de continuering van het wandelpad langs de singel van zuid naar noord te versterken.

De parkeerhof

Bij de hoofdentree van het parkeerterrein naar Buitengewoon Zorgzaam komt een parkeerhof. Het gebied toont als voetgangersgebied en wordt aan weerszijden door bomen begeleid.

3.3.3 VeenCampus

De locatie voor de VeenCampus is in eerste instantie ontwikkeld als tijdelijke onderwijsvoorziening. Gezien de invloed van de economische crisis op de ontwikkeling van woningen in Vathorst, is er ook sprake van een ander tempo in de ontwikkeling van leerlingaantallen. Dit heeft tot gevolg dat de bouw van de laatste multifunctionele accommodatie (MFA), zoals gepland in De Laak 2B, verschoven is naar 2023 of misschien wel niet meer wordt gebouwd. Dit betekent dat de VeenCampus permanent dienst doet voor onderwijs. In uitwerkingsplan De Velden 2C krijgt wordt deze onderwijsvoorziening dan ook definitief vastgelegd. Afhankelijk van de ontwikkelingen, kan in de afweging over de bouw van al dan niet nog een MFA, gekozen worden voor een beperkte uitbreiding van de VeenCampus om de resterende groei op te vangen. Ook in deze uitbreiding voorziet het voorliggende uitwerkingsplan

3.3.4 Wonen

Voor de woningbouwlocatie is nog geen concreet verkavelingsplan beschikbaar. Hier is echter al wel een start mee gemaakt. Om te kunnen bouwen wanneer daar behoefte aan is, is deze ontwikkeling vast meegenomen in een regeling in dit uitwerkingsplan. Er kan dan geen vertraging optreden vanwege een extra procedure. De opgenomen flexibele regeling sluit aan bij de voor Vathorst geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Binnen deze regels is het mogelijk om een plan te ontwikkelen dat voldoet aan de huidige eisen.

3.3.5 Parkeren

Buitengewoon Zorgzaam

Voor Buitengewoon Zorgzaam is sprake van 40 parkeerplaatsen op eigen terrein en er is sprake van 30 nieuwe openbare parkeerplekken. Deze worden in overleg met het OBV toebedeeld aan deze functie. Met de functies uit de parkeerbalans zijn 69 parkeerplaatsen nodig en zijn er 70 parkeerplaatsen aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbalans.

Voor de kerk kan op zondag gebruik gemaakt worden van parkeerplaatsen in het winkelcentrum. Op zondagen is daarvoor voldoende parkeercapaciteit in het winkelcentrum aanwezig. Voor de overige functies in het project en andere gebruiksmoment van de kerk dient het parkeren opgelost te worden binnen de 70 te realiseren parkeerplekken.

Voor het parkeren in relatie tot de maatschappelijke ruimte is voor de parkeerbalans uitgegaan van de functies “arts/maatschap/ therapeut/consultatiebureau”. Hierbij is rekening gehouden met in totaal 2 behandelkamers, behalve voor de functie “tandarts” waar uitgegaan wordt van 4 behandelkamers. Concreet betekent dit dat voor deze functies 19 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit aantal is taakstellend in het geval de maatschappelijke ruimte ingevuld wordt met andere functies. Zijn er voor een functiewijziging meer parkeerplaatsen nodig, moeten er meer aangelegd worden. Om dit veilig te stellen is in de planregels opgenomen dat er moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen.

Voor Buitengewoon Zorgzaam is voor het bepalen van de parkeerplaatsen uitgegaan van 84 zorgwoningen. Op grond van het bestemmingsplan is het mogelijk om deze woningen om te zetten naar koop/huur woningen. Ook in dit geval moet op grond van het bestemmingsplan voldaan worden aan de dan geldende Nota Parkeernormen. Aangezien er een hogere norm geldt voor reguliere woningen, betekent dit aanzienlijk minder woningen dan de 84 aanwezige zorgwoningen of een groter aantal aan te leggen parkeerplaatsen.

VeenCampus en Wonen

De VeenCampus is een bestaande locatie. Met de beschikbare parkeerplaatsen aan de Laakboulevard, wordt voldaan aan de parkeernormen. In het geval de VeenCampus gaat uitbreiden, moet op basis van de Nota Parkeernormen berekend worden in hoeveel extra parkeerplaatsen voorzien dient te worden. Voor de woongebieden geldt uiteraard ook een parkeernorm. Aan de hand van de verkavelingsvoorstellen voor deze vlekken, wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald.

3.3.6 Groenstructuur

Voor het gedeelte van het plangebied waarbinnen Buitengewoon Zorgzaam wordt ontwikkeld, heeft bureau Copijn de ter plaatste aanwezige bomen geïnventariseerd. Conclusie is dat alle aanwezige bomen, met uitzondering van 2 waardevolle eiken (2 en 3), gekapt kunnen worden. De waardevolle eiken worden zo goed mogelijk in het plan ingepast. Hiervoor is een Bomen Effect Analyse opgesteld waarvan de conclusies te vinden zijn in 4.9.7 enBijlage 4 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0013.jpg"

Langs de Ameliapolder wordt het aanwezige groen en water doorgezet om zo continuiteit te realiseren. Het wordt als een ecolint ingericht, waarbij bomen worden geplant met een onderlinge afstand van maximaal 20 meter.

Aan weerszijden van de Veenweg worden groene vakken van gras gerealiseerd met daarin bomen. Ook de parkeerhof van Buitengewoon Zorgzaam wordt aan weerszijden voorzien van bomenrijen.

Binnen het woongebied wordt ruimte gereserveerd voor de aanleg van groen. Hierbij geldt een norm van minimaal 15m² per woning dat als buurtgroen aangewezen moet worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.

Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

4.1.1 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (verder PMP) is de verbindende schakel tussen het Europese en nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds. De provincie hecht er groot belang aan om haar ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen en te delen. Dit PMP vervangt het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008.

De provincie blijft zich inspannen op het gebied van leefomgevingskwalitieit: zij behouden en herstellen de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de burgers van de provincie Utrecht centraal. Daarnaast wil de provincie door de goede milieukwaliteit de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. De provinciale inspanningen op het gebied van luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid zijn steeds gericht op een gezonde leefomgeving en/of biodiversiteit.

Volgens de Wet milieubeheer is provinciale staten verplicht minimaal eenmaal in de vier jaar een milieubeleidsplan vast te stellen. Omdat er nog geen 'nieuw' plan is, is het bestaande plan in december 2012 verlengd. Hierbij zijn geen ingrijpende wijzigingen meegenomen, behalve dat de voorgenomen bezuinigingen zijn verwerkt in het verlengde plan.

4.1.2 Milieubeleidsplan Amersfoort 2008-2011

In het milieubeleidsplan formuleert de gemeente Amersfoort haar ambities op het gebied van milieu. In het plan worden drie milieuthema's onderscheiden, 'Gezond en Veilig', 'Klimaat en Energie' en 'Natuur en biodiversiteit'. Daarbij wordt ingezet op respectievelijk het verbreden van duurzaam bouwen naar duurzaam wonen, een CO2-neutrale gemeente in 2030 en aandacht voor landschappelijke kwaliteiten van het gebied.

4.2 Geologie en geomorfologie

Vathorst ligt aan de noordzijde van Amersfoort, tussen de snelwegen A28 en A1. Het gebied ligt op de overgang van half-open dekzandlandschap (zuid-oost) naar zeer open zeeklei- en veenweidelandschap (noord en noordwest).

Bestaande landschappelijke kwaliteiten Vathorst

Het stedelijk deel van Vathorst is ontwikkeld met respect voor het oorspronkelijke landschap. Verschillende aspecten van dat oude landschap zijn als inspiratiebron gebruikt in het stedenbouwkundig plan van Vathorst. (Delen van) oude structuren en landschapselementen zijn behouden en dragen nu in grote mate bij aan de karakteristiek van Vathorst.

Ontginningspatroon

In delen van Vathorst is de verkavelingsstructuur van het voormalige landbouwgebied duidelijk terug te vinden. De richting van de parallelle, lange straten is overeenkomstig met het oude ontginningspatroon, dat binnen Vathorst meerdere richtingen had. Deze richtingsverwisseling geeft de deelplannen van Vathorst De Laak, De Bron en De Velden elk een eigen oriëntatie, wat bijdraagt aan een eigen karakteristiek. Ook de afstand tussen de parallelle straten komt voor een belangrijk deel overeen met de breedte die de kavels ooit hadden. Nieuwe plannen moet aansluiten bij dit ontginningspatroon.
 

4.3 Water

4.3.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:

  • aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
  • emissies verbeteren;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
4.3.2 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.3.3 Waterplan provincie Utrecht

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

4.3.4 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei en Veluwe voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.3.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei en Veluwe en Vitens. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

4.3.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33);
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en;
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).

De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

4.3.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.3.8 Water in relatie tot het plangebied

Huidige Situatie

De basis voor de waterstructuur in Vathorst is uitgewerkt in het Waterstructuurplan 2001 en 2007. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat het oorspronkelijke niveau van de waterafvoer door de ontwikkeling van Vathorst niet verhoogd zal worden. Binnen het plangebied is en wordt dan ook voorzien in een ruime waterbergingscapaciteit. De benodigde wateroppervlakten zijn als ruimtelijk structurerende elementen in het plan opgenomen. Een tweede uitgangspunt is het beperken van verdroging. Hier wordt invulling aan gegeven door regenwater niet naar de rioolwaterzuivering af te voeren, maar waar mogelijk te infiltreren in de grond, danwel waar nodig via natuurlijke voorzuivering te lozen op en te bergen in oppervlaktewater. Het oppervlaktewater in Vathorst is opgedeeld in drie deelstroomgebieden:

  • Het stroomgebied van de Malewetering;
  • Het stroomgebied van de Calveense Wetering;
  • Het stroomgebied van de Laak.


De afvoer van de Malewetering is kunstmatig begrensd, dit om te voorkomen dat er in Kattenbroek wateroverlast zou kunnen ontstaan. Om de afvoeren van de verschillende stroomgebieden beperkt te houden is er in de drietal stroomgebieden een bepaalde hoeveelheid berging gecreëerd. Deze berging is gecreëerd door open water maar ook door middel van infiltratieriolering, waterbergingssystemen in wegfunderingen en doorlatende verharding wordt de afvoer van regenwater beperkt.

Vanuit plantechnisch oogpunt is voor de realisatie van geheel Vathorst minimaal 33 ha. wateroppervlakte vereist. Daarnaast is er voor elk stroomgebied apart een minimale hoeveelheid berging vastgesteld. Kijkend naar de huidige stand van zaken zal er aan de 33 ha. wateroppervlakte worden voldaan. Voor een groot deel is deze 33 ha. al gerealiseerd, een ander deel is in de planfase opgenomen en moet dus nog worden gerealiseerd.

De drie verschillende stroomgebieden worden weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0014.jpg"
De drie verschillende stroomgebieden in Hooglanderveen en Vathorst

De stroomgebieden zijn opgedeeld in verschillende peilvlakken met streefpeilen. Net zoals de bouw van Vathorst wordt ook het watersysteem gefaseerd aangelegd. Door middel van noodverbindingen tussen de stroomgebieden is een tijdelijk watersysteem gerealiseerd. Op het moment dat het watersysteem een meer definitief karakter zal krijgen, zal de functie van noodverbindingen worden herzien.

Wanneer het watersysteem door verdamping en wegzijging te veel water kwijt raakt, kan er water in het gebied worden aangevoerd. Er wordt dan water vanuit het randmeer door middel van pompen naar de hoogste peilvakken van de afzonderlijke stroomgebieden aangevoerd. Vanuit die peilvakken kunnen de lager gelegen peilvakken onder vrij verval van water worden voorzien.

Hemelwater

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.

Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, moet het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijke riool.

Grondwater

De grondwaterstand in de Vathorst varieert tussen de 2,0 en 0,5 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo’n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort. Het onderzoek dat is uitgevoerd laat geen toekomstbeeld zien voor geheel Vathorst. Door het ontbreken van peilbuizen in dit gebied was het niet mogelijk om een dekkende kaart te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0015.jpg"

Voor nieuwe ontwikkelingen in de in- en uitbreidingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Hier moet het plan dus passend worden gemaakt.

Riolering

Via het rioleringssysteem mag zo min mogelijk hemelwater het gebied verlaten zodat een zo gering mogelijke belasting van de waterkwaliteit bereikt wordt. Er wordt naar gestreefd om ten minste 60% tot maximaal 80% van het gehele oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel, gedifferentieerd per deelgebied.

In Vathorst zijn verschillende typen rioolsysteem aanwezig. Zo zijn De Velden 1 en De Velden 2a voorzien van een infiltratieriool. Het regenwater wordt doormiddel van dit infiltratieriool in de bodem geïnfiltreerd. De Velden 1G, de boulevard en het bedrijventerrein zijn voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel. Dit stelsel zal echter op den duur omgebouwd worden naar een gescheiden stelsel.

Een belangrijk uitgangspunt voor het watersysteem van Vathorst is het voorkomen van verdroging en het vasthouden van neerslag. Hier wordt in De Velden 3def invulling aan gegeven door het regenwater deels af te voeren via doorlatende verharding en funderingsmateriaal met een groot bergingsvermogen ('Aquaflow'). De neerslag die op deze verharding valt wordt in deze wegfundering geborgen en kan van daaruit infiltreren in de bodem.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
  • 5.

Tabel X: Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10)

Stof   Te toetsen grootheid   Grenswaarde (µg/m3)   Geldig vanaf  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40   2015  
  Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden   200   2010  
PM10   Jaargemiddelde concentratie   40   2011  
  24-uurgemiddelde concentratie die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden   50   2011  

4.4.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Aan de monitoringstool 2013 kan ontleend worden dat de concentraties PM10 en NO2 minder dan 35 ug/m3 bedragen voor zowel als het jaar 2015 als het jaar 2020. Er wordt ruimschoots voldaan aan grenswaarden. Ook wordt het maximum aantal van 35 overschrijdingsdagen voor PM10 niet overschreden.

Van dreigende overschrijding van grenswaarden is ook geen sprake. Met de kennis van 2014 kan berekend worden dat in 2015 ca. 50.000 motorvoertuigen per weekdaggemiddelde etmaal periode de locatie kunnen passeren voordat de maatgevende grenswaarde voor NO2 wordt overschreden. In 2020 kan deze toelaatbare verkeersomvang ca. 100.000 bedragen. Daarbij is uitgegaan van verkeersomvang en –samenstelling genoemd in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek voor het jaar 2025. Voorts is voor deze situatie uitgegaan van een luchtkwaliteitsberekening op 10 m (worst case - afstand; werkelijke afstand moet groter zijn) uit de as van de Boulevard, wegtype 2 met een bomenfactor van 1,25 en snelheidstype 'normaal stadsverkeer'.

Volgens het genoemd rapport van Goudappel Coffeng wordt pas in 2025 een verkeersomvang verwacht van ca. 24.700 mtvg/etmaal. Op weg naar dit jaar worden de luchtkwaliteitsnormen nimmer overschreden nu de verkeersomvang in 2015 en 2020 respectievelijk 50.000 en 100.000 mvtg/etmaal mag zijn voordat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit voor NO2 worden overschreden. Die verkeersomvang kan zich ter plaatse nimmer voordoen.

Conclusie

In het plangebied wordt naar verwachting overal voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Normen en beleid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.5.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6 -contour (PR).

4.5.3 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.

4.5.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.5.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst zijn voor dit gebied de activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied beschouwd, die mogelijk risico’s zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, en naar transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Ook hoogspanningslijnen en zendmasten zijn meegenomen. Het Servicebureau|Gemeenten heeft een uitgebreid rapport opgesteld (bijlage: Externe Veiligheid bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst. Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/529224, dd. 24 september 2012). Dit rapport bevat voldoende actuele en relevante informatie om voor het voorliggende plangebied vast te kunnen stellen dat er geen sprake is van belemmeringen op het gebied van externe veiligheid.

4.6 Bodem

4.6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de wet bodembescherming en het besluit bodemkwaliteit.

4.6.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s kunnen zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt af van deze risico's maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort grotendeels in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.6.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.6.4 Bodem in relatie tot het plangebied

In 2002 heeft de gemeente Amersfoort een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan vastgesteld. De kaart vormt de leidraad voor hergebruik en verplaatsing van grond en geeft per gebied de kwaliteit van de boven- en ondergrond weer. In het Bodembeheerplan staan de voorwaarden voor hergebruik van grond.

Het plangebied ligt in de zone "Vathorst”. Op de kaart ligt het plangebied de een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als "schoon".

Voor elk bouwplan moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit gebeurt in het kader van de Woningwet. In artikel 8 van deze wet is bepaald dat de gemeente moet onderzoeken of door de bouw geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging. Dit is verder uitgewerkt in de bouwverordening van de gemeente. In de bouwverordening is ook aangegeven in welke situaties eventueel vrijstelling kan worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek.

Er zijn voldoende bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Op grond van de uitgevoerde onderzoeken kan waarschijnlijk vrijstelling worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek.

Bodemenergie

In Vathorst zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Er is binnen Vathorst ook al een aantal van deze systemen gerealiseerd.

Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden ‘Warmte Koude Opslagsystemen’ (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom ‘Bodemwarmtewisselaars’ genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen op dit moment nog niet.

4.7 Geluid

4.7.1 Ontheffingsbesluit Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is het door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht genomen ontheffingsbesluit Wet geluidhinder (Wgh) voor woningen in het bestemmingsplan Vathorst, kenmerk nr.1999WEM0002991i, gedateerd 26 januari 1999. Dit besluit is als opgenomen als Bijlage 5.

4.7.2 Beoordeling buitengevelbelasting (planologische beoordeling)

Relevant voor de beoordeling van de geluidbelasting op de buitengevels van de geprojecteerde Wgh-geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan waarop voornoemd ontheffingsbesluit betrekking heeft geldende geluidzones, zijn wegverkeersgeluid en railverkeersgeluid.


Ter toelichting hierop het volgende:

  • De te toetsen geluidbelasting volgens het ontheffingsbesluit zijn weergegeven in dB(A) en niet in dB. Daarom zijn de geluidberekeningen ten behoeve van de toetsbaarheid bepaald in dB(A).
  • De noodzaak voor het uitvoeren van geluidonderzoek wordt bepaald door de ligging van geluidgevoelige bestemmingen binnen de destijds geldende geluidzones en niet binnen de nu geldende ruimere SWUNG-geluidzone voor spoorweggeluid . De ligging binnen geluidzones –en niet geluidzones (30 km/h-wegen) is onveranderd gebleven.
  • De optie een nieuw ontheffingsbesluit Wgh – door B&W van Amersfoort- te laten nemen, waardoor het nu nog geldende ontheffingsbesluit komt te vervallen is overwogen, maar wijzigt niets aan het type wegdek en ook niet aan het 'oude' voornemen geen geluidreducerende maatregelen langs de weg te treffen.
  • Met andere woorden: de vanouds verplichte afwegingscriteria met betrekking tot de stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, financiele en akoestische criteria geen geluidreducrende maatregelen te treffen blijven ongewijzigd, waardoor kan worden volstaan met uitwerking van het plan conform het nu geldende ontheffingbesluit, ook wanneer de geluidbelasting nu hoger is dan destijds beoordeeld op basis van de verkeersprognoses 2012.
  • Ook wanneer de verkeersbelasting in dB(A) hoger is dan geprognosticeerd, zou dat niet leiden tot andere afwegingen dan bij de geprognosticeerde geluidsbelasting behorende bij het ontheffingsbesluit.
  • De geluidsituatie voor de beoordeling van de buitengevelbelastingen wordt getoetst aan het besluit van GS van Utrecht.

4.7.3 Beoordeling geluidwering wegverkeersgeluid

Ter waarborging van het toelaatbare geluidniveau in de woning is het gebruikelijk de geluidwering van de gevels af te leiden uit het ontheffingsbesluit. Indien de berekende (niet met 5 dB gecorrigeerde) geluidbelasting voor wegverkeersgeluid op de buitengevel minder bedraagt dan 55 dB(A) dan dient de bouwaanvraag te worden getoetst aan het Bouwbesluit dat een minimale geluidwering van 20 dB vereist. Bij een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) zou de vastgestelde ontheffingswaarde uitgangspunt zijn voor het vaststellen van de noodzakelijke geluidwering tot het prognosejaar 2012. Bij het vaststellen van de vereiste geluidwering wordt echter nu niet meer uitgegaan van de verleende ontheffingsgrenswaarden omdat daarmee onvoldoende geluidwering wordt gerealiseerd om het vereiste binnenniveau in geluidgevoelige ruimtes toekomstvast tot 2025 te kunnen waarborgen. Om te komen tot planregels die deze geluidweringswaarborg bieden is van het volgende uitgegaan.

  • Geluidbelasting berekend voor het verkeersprognosejaar 2025 in plaats van 2012.
  • Geluidbelasting op de buitengevel niet meer berekend in dB(A) maar conform de nu geldende rekenvoorschriften in dB.
  • De geluidwering is afgestemd op het bereiken van de nu geldende binnennivo's in dB. Voor woningen is dat nu 33 dB in plaats van 35 dB(A) in het verleden.
  • Omdat toepassing van het Bouwbesluit (minimaal 20 dB geluidwering) onvoldoende garantie biedt voor een toekomstvast binnennivo zal de bouwaanvraag moeten worden getoetst aan de in het uitwerkingsplan op te planregels voor geluidwering,

4.7.4 Akoestische rapportage, toetsingsresultaten en consequenties planregels uitwerkingsplan

In de akoestische rapportage van Goudappel Coffeng “Velden 2C, fasen 4 en 5 , akoestisch onderzoek”, kenmerk OBV142/Kzj/1094.01, gedateerd 3 februari 2014 (opgenomen als Bijlage 6) zijn de voornoemde uitgangspunten nader uitgewerkt. Deze worden hier samengevat weergegeven.

  • De in dB(A) berekende geluidbelastingen vanwege wegverkeer op de buitengevels van de geprojecteerde woningen voldoen aan het Ontheffingsbesluit van GS van Utrecht en het aantal woningen waarvoor ontheffing is verleend past eveneens binnen de gevoerde boekhouding ten aanzien van het ontheffingsbesluit (pagina 24, rapport).
  • De vereiste en in de planregels van het uitwerkingsplan op te nemen geluidweringsvereisten, die dienen ter toetsing van de aanvraag voor het verlenen van een bouwvergunning, zijn opgenomen in pagina 22 en 23 van het rapport.

4.7.5 Beoordeling railverkeersgeluid

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Vathorst lag het plan buiten de vastgestelde geluidzone (300 m) voor spoorgeluid en zijn daarom niet onderhevig aan een ontheffingsbesluit ongeacht de hoogte van de geluidbelasting en dus zelfs niet wanneer buiten de zone de destijds geldende Wgh-voorkeursgrenswaarde zou worden overschreden. Buiten de geluidzone is geluidonderzoek op grond van de milieuwetgeving niet verplicht.

Inmiddels geldt een grotere geluidzone waardoor het plan wel komt te liggen binnen de nu geldende geluidzone. Analoog aan de beoordeling van wegverkeersgeluid leidt dat niet tot een andere planologische inrichting van het gebied, maar wordt ook hier gekeken naar het waarborgen van de geluidniveau's in geluidgevoelige binnenruimte, nu niet rekening houdend met de geluidemissie van de spoorbaan tijdens de vaststelling van het plan, maar met de wettelijk vastgestelde en door de beheerder van het spoor te handhaven geluidemissie van het spoor.

Omdat, rekening houdend met deze wettelijk geldende geluidemissie, in het plangebied geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor railverkeersgeluid is er geen aanleiding de geluidwering, afgestemd op het geluidspectrum van railverkeersgeluid te waarborgen via de planregels van het uitwerkingsplan.

4.7.6 Trillingen weg- en railverkeer

In het plangebied zullen zich geen voelbare trillingen -met weg- en railverkeer als bron – voordoen, die leiden tot overlast.

4.8 Duurzaamheid

4.8.1 Normen en beleid

In 2030 is Amersfoort een stad zonder CO2 uitstoot. Deze ambitie van een Duurzame Stad vraagt een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al op stedenbouwkundig niveau moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Naast het gemeentelijk beleid moet bij de uitwerking van de plannen op bouwplanniveau tevens rekening worden gehouden met het landelijk beleid: het Klimaatakkoord. Hierin is vastgesteld dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal moet zijn. Het rijk gaat de komende jaren stapsgewijs de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) aanscherpen. Voor woningbouw is de EPC in januari 2011 van 0,8 al naar 0,6 verlaagd. De volgende aanscherping naar 0,4 wordt in 2015 ingevoerd met als doel energieneutrale nieuwbouwwoningen in 2020.

Andere aspecten zijn technische duurzaamheid, economische en sociale duurzaamheid. Het streven is naar een wijk met balans tussen economische, ecologische en sociale duurzaamheid.

4.8.2 Duurzaamheid Vathorst

Vanuit natuur, milieu en ecologie zijn (ecologische duurzaamheid) doelstellingen geformuleerd voor het wonen, werken en recreëren in Vathorst. Milieuvriendelijk bouwen, beperken van energie- en watergebruik, integraal waterbeheer, stimuleren van openbaar vervoer en beperken van automobiliteit zijn daarbij uitgangspunten. Omdat de wijk ruimte wil bieden aan een verscheidenheid aan leefvormen en behoeften, óók voor toekomstige generaties, is flexibiliteit het uitgangspunt; de wijk moet veranderingen in de tijd kunnen opnemen, technisch solide zijn en in beeld en gebruiksmogelijkheden blijven appelleren aan de behoeften. Flexibiliteit van de basisstructuur is één duurzaamheidaspect en richt zich op de functionele duurzaamheid. Flexibel betekent hier dat woningen zonder grote (milieu)problemen kunnen worden aangepast, gesplitst of samengevoegd of zelfs van functie kunnen veranderen. Compact bouwen rond haltes, stations en centrumvoorzieningen draagt bij aan het beperken van de mobiliteit en leidt tot energiebesparing.

4.8.3 Economische en sociale duurzaamheid

Economische duurzaamheid richt zich op de fysieke en functionele levensduur van de wijk. Duurzaamheid in deze zin betekent het voorkomen van kapitaalvernietiging door slijtage en gebrek aan flexibele gebruiksmogelijkheden. Maar evenzeer moet gedacht worden aan de aanwezigheid van economische functies, gericht op het functioneren van de wijk. De mogelijkheid van hun ontwikkeling mag niet worden beperkt door de ruimtelijke structuur en de (afwezigheid van) relaties en verbindingen.

Vanuit het oogpunt van sociale duurzaamheid zijn aan de wijk gehechte bewoners nodig. De basis hiervoor is een aangename wijk, waar het woongenot wordt bepaald door de woning en de woonomgeving en door de voorzieningen en relaties. De verscheidenheid en menging van leefstijlen, de vele functionele mogelijkheden, het kunnen veranderen van woning binnen de wijk (wooncarrière), de vrije keuzes in individualiteit en collectiviteit zijn enkele van de aspecten die hiertoe bijdragen.

4.8.4 Prestatieafspraken voor de duurzaamheid, het instrument GPR-gebouw

De gemeente Amersfoort wil controleerbare prestatieafspraken voor de duurzaamheid van gebouwen. In oktober 2011 is de DCBA- systematiek (uit het werkboek Duurzaam Bouwen en Wonen) voor het vastleggen van prestatiefafspraken voor duurzaamheid van gebouwen vervangen door GPR- gebouw methodiek. Het oorspronkelijke DCBA C- ambitieniveau is vertaald naar de minimale scores van het GPR-gebouw voor de duurzaamheid van gebouwen.

Met dit instrument wordt de duurzaamheidprestatie van een gebouw voor de vijf thema's gekwantificeerd. Deze thema's verdeeld over de drie P's zijn als volgt: "Energie en Milieu (Planet), Gezondheid en Gebruikskwaliteit (People) en Toekomstwaarde (Profit).

De minimale duurzaamheidprestaties gelden voor alle woon- en utiliteitsfuncties (kantoren, bedrijven scholen, winkels en anderen).

Voor het inrichten van de openbare ruimte gelden duurzame richtlijnen, die zijn samengevat in het document "Richtlijnen voor inrichtingswerken in de openbare ruimte".

Met behulp van het instrument GPR-gebouw zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen vastgelegd c.q. vertaald naar een prestatiescore van het instrument GPR-gebouw. Per thema wordt een score gegeven op een schaal van 0 tot 10. Hoe hoger de score des te lager de milieubelasting.

Voor nieuwbouw moet worden gestreefd naar de volgende scores per thema:

  • Energie: 7,5
  • Milieu: 7,0
  • Gezondheid: 7,0
  • Gebruikskwaliteit: 7,0
  • Toekomstwaarde: 7,0


Hiermee wordt (deels) invulling gegeven aan de ambitie van de gemeenteraad om als stad in 2030 CO2 neutraal te zijn en daarmee te voldoen aan de kernwaarde duurzaamheid uit het coalitieakkoord.

Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten of ontwikkelingsgebieden waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingconvenanten met externe partners afsluit voor alle woon- en utiliteitsfuncties.

Met de wettelijke aanscherping van energieprestatie voor woningen en de invoering per 1 januari 2013 van materiaalgebonden prestatie-eisen voor woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen, zijn de relevante GPR score's verder verhoogd.

4.8.5 Energieprestatie

Voor het energiegebruik van de woningen, bedrijven en andere gebouwfuncties geldt een energieprestatienorm voor de gebouwen die 10% lager is dan de wettelijke geldende energieprestatienorm. Deze energieprestatie-eis is vertaald in de GPR-Gebouw minimum score van 7,5 voor thema Energie. Met de volgende wettelijke aanscherping van de energiecoëfficiënt (EPG) in 2015, zal de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd om uiteindelijk te komen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.

Tot 2020 hoeven de te realiseren woningen in Vathorst niet direct energieneutraal te zijn. De toegepaste maatregelen mogen echter niet belemmerend werken om op termijn energieneutraliteit te bereiken. Voor Vathorst worden samen met de ontwikkelaars de mogelijkheden verkend om toekomstgericht te gaan bouwen (zodanig te bouwen dat duurzame aanpassingen snel en eenvoudig in een later stadium kunnen worden gerealiseerd). Deze maatregelen worden "No Regret maatregelen" genoemd.

4.8.6 Energievisie in Vathorst

Er zijn diverse mogelijkheden om aan de landelijke en gemeentelijke ambities op het gebied van energie te voldoen. Er zal daarom een keuze moeten worden gemaakt voor een energieconcept. Hierbij kan worden gekozen voor lokale of collectieve oplossingen. Voor elke nieuw te ontwikkelen locatie dient een energievisie gemaakt worden die per gebied, de bestaande kansen en kwaliteiten in kaart brengt.

Er wordt optimaal gebruik gemaakt van passieve zonne-energie door een optimale zongerichte verkaveling en ontwerp, bouwtechnische maatregelen (onder andere extra isolatie, toepassen van zonneboilers, geclusterd compact bouwen en warmteterugwinsystemen uit ventilatielucht). Er wordt gestreefd naar maximale energie inzet, afkomstig van duurzame bronnen (zon, warmte- en koude opslag, biomassa).

In Vathorst wordt voor de energielevering in de verschillende plangebieden een energiemix van HR-ketels, warmtekrachtkoppeling en warmtepompen in combinatie met Warmte - en Koudeopslag toegepast.

4.8.7 Grondstoffen / afval

De inzet bij de planontwikkeling van Vathorst richt zich enerzijds op het beperken van het gebruik van grondstoffen. Dit betreft zowel de materiaaltoepassing bij de realisatie van de wijk (beton, zand, hardhout) als het gebruik van energie en water. Anderzijds wordt er naar gestreefd het milieu zo min mogelijk te belasten met afvalstoffen en met vervuiling van bodem, water en lucht.

Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod. Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya te worden toegepast.

Een integraal, op duurzaamheid gericht, afvalbeheer behelst een samenhang tussen de wijze van afvalinzameling en de daaruit voortvloeiende stedenbouwkundige maatregelen. Afvalinzameling in het plangebied gebeurt bovengronds. Afvalcontainers worden op eigen terrein geplaatst (niet in openbare ruimte).

Tijdens de bouw vindt gescheiden inzameling en afvoer van afval plaats.

4.8.8 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Bij de ontwikkeling van het plangebied is hetgeen in de vorige paragrafen is geschreven over duurzaamheid het uitgangspunt.

Voor het project Buitengewoon Zorgzaam is sprake van een doordacht concept dat ook als toekomstbestendig bestempeld kan worden. Er is sprake van een een optimale isolatieschil, lage temperatuur verwarming (LTW) en veel daglicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00094-0301_0016.png"

4.9 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

4.9.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

4.9.2 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

4.9.3 Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied

Ten noorden van Vathorst ligt het Natura 2000 gebied 'Arkemheen', dat bestaat uit de Putterpolder en Nijkerkerpolder. Het gebied maakt van oorsprong deel uit van een delta, waarin de beken van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug uitmondden in de Zuiderzee. Vanaf 1250 is het gebied ingepolderd en momenteel maakt het deel uit van een uitgestrekte open polder, bestaande uit weidegebieden met rietmoerasjes en slootjes.

Voor Arkemheen bestaat de kernopgave uit het behouden van de omvang en kwaliteit leefgebied (overwintering) voor de kleine zwaan met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 190 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied is tevens aangewezen voor de smient, met als opgave behoud omvang en kwaliteit leefgebied (overwintering) met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 850 vogels (seizoensgemiddelde). Daarnaast geldt als complementair doel behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie bittervoorn.

De ontwikkeling van het plangebied is geen belemmering voor de kernopgave voor Arkemheen.

4.9.4 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

4.9.5 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van drie categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten; Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is ('lichte toetsing');
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten; Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten; Dit zijn de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit of in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de regels voor de Habitatrichtlijnsoorten nog strikter zijn. Voor bestendig gebruik en beheer geldt voor de soorten van Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing (zie onder). Voor de soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt hetzelfde regime, met één grote beperking. Ontheffing of vrijstelling kan niet worden verleend voor ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en gebruik, tenzij er (tevens) sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, of in het belang van het milieu, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van wilde flora en fauna. Voor deze groep soorten kan overigens geen vrijstellingen worden verleend voor artikel 10 (verontrusting).
4.9.6 Flora- en Faunawet in relatie tot De Velden

De Velden

Beschermde soorten 

De zwanebloem, een beschermde oeverplant (Tabel 1 Flora- en faunawet), komt verspreid voor in wateren in het gebied. Het is een aan de noordkant van Amersfoort algemeen voorkomende soort. Andere beschermde soorten zijn niet bekend. De natuurgebiedjes in Velden, restanten van het voormalige weidegebied, vormen geschikt biotoop voor de rietorchis (Tabel 2 Flora- en faunawet).

De watergangen hebben een vergelijkbare visfauna als de omliggende gebieden. De kleine modderkruiper (Tabel 2 Flora- en faunawet) zal verspreid voorkomen, de bittervoorn (Tabel 3 Flora- en faunawet) wordt in de bredere (>2 meter) watergangen verwacht. Deze watergangen zullen ook worden gebruikt door algemene soorten amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad en kleine watersalamander (alle Tabel 1 Flora- en faunawet). Strikter beschermde soorten worden niet verwacht. Ook reptielen, specifiek de ringslang, worden niet in De Velden verwacht.

Voor vleermuizen zijn de doorgaande oude houtwallen belangrijk. Vleermuizen zijn traditioneel met betrekking tot het gebruik van hun landschap. De houtwallen hebben een functie als vliegroute en foerageergebied. Vooral dit laatste aspect is belangrijk. De houtwallen bestaan voor een belangrijk deel uit inheemse boomsoorten, waar een breed scala aan insecten rond voorkomt. Zij vormen op hun beurt prooi voor de vleermuizen. Met toename van de ouderdom van de bomen ontstaan holten en scheuren, die door vleermuizen als verblijfplaats gebruikt kunnen worden.

In De Velden zijn in veel woningen nestkasten geplaatst voor huismus en gierzwaluw. De eerste weet daar sterk van te profiteren en veel nestkasten zijn inmiddels door deze soort bezet. Het is niet bekend in hoeverre de gierzwaluw reeds gebruik maakt van nestvoorzieningen in de wijk. In de oude en nog niet bebouwde agrarische delen van de De Velden komt de buizerd voor.

Ecologische waarden

In De Velden is zoveel mogelijk gestreefd naar behoud van de oorspronkelijke landschappelijke structuren. Vooral de houtwallen zijn van grote waarde door de aanwezigheid van oude bomen en een gerijpte bodem. Via deze structuren kunnen planten en dieren als egel het gebied in en van daaruit verspreiden via parken en tuinen.

Centraal in het westelijke gedeelte van de Velden is een klein weilandje als natuurgebied behouden. Hier is een grote poel in aangelegd en de oorspronkelijke, deels aangevuld, houtwalstructuur begrenst het gebied. Door het extensieve hooilandbeheer vormt het gebiedje een hotspot voor biodiversiteit in de Velden.

Beperkingen vanuit wetgeving

De volgende regels en beperkingen gelden vanuit vigerende natuurwetgeving:

  • ten aanzien van bebouwing geldt dat voorafgaand aan sloop of grootschalige renovatie eerst onderzoek zal moeten plaatsvinden naar gebruik door vleermuizen en vogels, specifiek huismus;

ten aanzien van de watergangen en slootjes geldt dat voorafgaand aan demping of (gedeeltelijke) vergraving onderzoek moet plaatsvinden naar het belang voor aanwezige beschermde soorten vissen.

4.9.7 Flora en fauna in relatie tot het plangebied

Zoals in paragraaf 3.3.6 staat beschreven, staat er een aantal bomen in het plangebied.

Alle aanwezige bomen, met uitzondering van twee aanwezige waardevolle eiken, worden gekapt. Om te beoordelen of deze waardevolle eiken ingepast en duurzaam behouden kunnen worden, is door bureau Copijn een bomeneffectanalyse gemaakt. Deze analyse is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Deze analyse laat zien dat de bomen, na het treffen van een aantal maatregelen, in te passen zijn in de plannen.


Voorts is vastgesteld dat een nog uit te voeren natuurtoets moet uitwijzen of er nog verplichte maatregelen genomen moeten worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het voorliggende plan vormt een uitwerking van de bestemming 'Gemengd uit te werken' het bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst. Het betreft hier een globale bestemming die door burgemeester en wethouders dient te worden uitgewerkt. De uitwerkingsplicht en het kader waarbinnen dit dient te geschieden zijn te vinden in artikel 34 van de regels van genoemd bestemmingsplan.

Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en bijbehorende regels en wordt vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding worden via een combinatie van coderingen, arceringen en lijnen de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels.

De procedure die bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan gevolgd dient te worden is te vinden in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan Vathorst. De belangrijkste punten in deze procedure zijn de terinzagelegging gedurende zes weken en vervolgens het vaststellen van het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders. Tegen een besluit van het college van b&w inzake de vaststelling kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.1.1 Principe opzet plangebied

In het voorliggende uitwerkingsplan is er voor gekozen voor een regeling met een zekere mate van flexibiliteit. Dat wil zeggen dat er een binnen de gestelde grenzen een bepaalde keuzevrijheid is bij de omvang en situering van de gewenste ontwikkelingen binnen de bestemmingen. Door een uitgebreid stelsel van regels is bereikt dat de toekomstige belanghebbenden in het gebied de nodige rechtszekerheid wordt geboden. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure vor het stellen van deze eisen is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.2 Procedurebepalingen bij afwijking

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende uitwerkingsplan bevat enige afwijkingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit uitwerkingsplan

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het utiwerlingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.


Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Behalve bestemmingen zijn binnen het uitwerkingsplan ook aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen over het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

Wonen - 5

De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor de ontwikkeling van woningbouw in alle vormen. Hierbij geldt wel dat de bouwhoogte maximaal 15 meter mag bedragen en het totaal aantal woningen de 60 niet mag overschrijden. Verder is het plangebied, binnen de in de regels gestelde kaders, flexibel in te vullen. Een deel van de woonbestemming bestemming heeft de aanduiding 'Maatschappelijk' gekregen. Deze aanduiding biedt het naastgelegen scholencomplex de mogelijkheid om uit te breiden. Wordt dit niet benut, kan ook deze grond met woningen worden ingevuld.

Gemengd

De bestemming gemengd is in dit uitwerkingsplan toegespitst op het complex Buitengewoon Zorgzaam. Dit betekent dat de regels in ieder geval zorgwoningen, een kerk, kinderopvang en maatschappelijke funcites mogelijk maken. Mocht het in de toekomst nodig zijn, is het mogelijk om van de zorgwoningen reguliere woningen te maken. Wanneer dit gebeurt, moet wel voldaan worden aan de dan geldende Nota Parkeernormen.

Maatschappelijk

De VeenCampus is met de bestemming 'Maatschappelijk' vastgelegd. Daarnaast geeft deze bestemming een mogelijkheid voor opvangvoorzieningen, sociaalculturele voorzieningen en sportvoorzieningen. Via afwijking kunnen ook (sociaal)medische dienstverlening en openbare dienstverlening een plek krijgen in het gebouw, mits daardoor geen onevenredig nadelige gevolgen voor de (woon)omgeving heeft.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Exploitatieverlichting

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Echter, bij de vaststelling van een uitwerkingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6.2.2 Financiële uitvoerbaarheid

Voor de realisering van het bestemmingsplan Vathorst is de gemeente Amersfoort een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met het Ontwikkelingsbedrijf Vathorst. De uitvoering is voor rekening en risico van het OBV. De plankosten voor het opstellen van het uitwerkingsplan zijn verhaald. Op basis van de op dit moment beschikbare informatie is het uitwerkingsplan economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Hooglanderveen en Vathorst. Dit plan is recent vastgesteld (25 juni 2013). Over dit plan (en daarmee over de uitwerkingsregels) is overleg gevoerd met diverse instanties en bestond voor iedereen de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen reacties ontvangen waaruit blijkt dat de mogelijke ontwikkelingen in het voorliggende plangebied onacceptabel zijn. Hiermee wordt het uitwerkingsplan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

Het uitwerkingsplan zal de procedure doorlopen zoals die is bepaald in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat het uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. De uitkomsten van deze terinzagelegging zullen in dit hoofdstuk worden verwerkt. De verwachting is dat hiermee de maatschappelijke uitvoerbaarheid bevestigd wordt.

6.3.2 Vaststelling uitwerkingsplan

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft ter inzage gelegen van 6 maart tot 16 april 2014, waarbij belanghebbenden de mogelijkheid hadden een zienswijze over het ontwerpuitwerkingsplan kenbaar te maken. Er zijn binnen deze periode géén zienswijzen kenbaar gemaakt. Het uitwerkingsplan is daarom op 6 mei 2014 ongewijzigd vastgesteld. Het vastgestelde plan is gepubliceerd op 14 mei 2014 en ter inzage gelegd vanaf 15 mei 2014. Vanaf 16 mei tot en met 26 juni 2014 kunnen belanghebbenden die aantoonbaar, redelijkerwijze geen zienswijze kenbaar hebben kunnen maken over het ontwerpuitwerkingsplan, een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.4 Handhaving

Het uitwerkingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het uitwerkingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het uitwerkingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het uitwerkingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).