direct naar inhoud van 5.6 Geur
Plan: Hooglanderveen en Vathorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00066-0301

5.6 Geur

5.6.1 Normen en beleid

In en rondom het plangebied Vathorst bevinden zich diverse veehouderijen. Dit zijn mogelijke bronnen voor geurhinder en daarom gelden voor veehouderijen regels met betrekking tot aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten zoals woningen of bedrijfsgebouwen waar mensen verblijven (In de Wgv worden geurgevoelige objecten gedefinieerd als: "Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt). Omgekeerd hebben deze regels ook gevolgen voor de mogelijkheden om nieuwe geurgevoelige objecten, zoals nieuwe woningen of nieuwe bedrijfsgebouwen (voor zover deze als voor geurhinder gevoelig kunnen worden aangemerkt) te realiseren. Dit wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd. Hierbij zijn de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer (na 1 januari 2013 het Activiteitenbesluit) de relevante kaders.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor het verlenen van een milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij, zoals varkens en pluimvee. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal aan te houden afstanden.

De gemeente Amersfoort, en daarmee plangebied Hooglanderveen en Vathorst, is gelegen binnen een zogenaamd concentratiegebied, zoals verwoord in de Wgv. De (vaste) wettelijke normen die zodoende gelden voor de maximaal toegestane geurbelasting van dieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig object, zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Wettelijke normen Wgv, Concentratiegebieden (waaronder Amersfoort)  
Gebiedstypering   Norm  
Binnen de bebouwde kom   3 Ou  
Buiten de bebouwde kom   14 Ou  

*Ou = Odour units

De wettelijke normen voor de te hanteren minimale afstand tussen geurgevoelige objecten en dierverblijven met dieren zonder geuremissiefactor zijn opgenomen in onderstaande tabel:

Wettelijke vaste afstanden Wgv  
Gebiedstypering   Norm  
Binnen de bebouwde kom   100 meter  
Buiten de bebouwde kom   50 meter  


In het kader van de Wgv moet de ontwikkeling van Vathorst gezien worden als een uitbreiding van de bebouwde kom van Amersfoort. Het begrip bebouwde kom is in de Wet niet gedefinieerd, maar in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat deze bepaald wordt door de aard van de omgeving: op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur, dat overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin dus veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen. 

Uitgaande van Vathorst als bebouwde kom, geldt onder de vigerende geurverordening een maximale geurbelasting van 3 Ou/m3 en een minimale afstand van 100 meter. Binnen de gemeente Amersfoort zijn tot op heden geen afwijkende geurnormen op basis van een gemeentelijke verordening vastgesteld.


Besluit landbouw (per 1 januari 2013 opgenomen in het Activiteitenbesluit)

Tot op heden vallen bedrijven tot 200 koeien, 50 dieren of 50 mestvarkeneenheden onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer (Besluit landbouw) en zijn daarmee meldingsplichtig. Alle overige bedrijven hebben een vergunningsplicht.

In artikel 4 van het Besluit landbouw is opgenomen dat de volgende afstanden gelden:

  • Een afstand van 100 meter tot objecten in categorie I of II.
  • Een afstand van 50 meter tot objecten in categorie III, IV en V.

De genoemde categorieën verwijzen naar de Brochure Veehouderij en Hinderwet (1985), Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 en Wet stankemissie veehouderijen, die geldig waren voor invoering van de Wet geurhinder en veehouderij en ten tijde van het opstellen van het Besluit landbouw.

Na 1 januari 2013 wordt het Besluit landbouw opgenomen in het Activiteitenbesluit. Op basis van dit Activiteitenbesluit komen veel meer bedrijven onder de meldingsplicht te vallen. Zo zal de grens liggen bij maximaal 1.200 vleesrunderen, 200 stuks melkrundvee, 340 stuks vrouwelijk jongvee (en overig melkvee), 750 zeugen, 2000 vleesvarkens, 40.000 pluimvee, 2.000 schapen, 3.750 gespeende biggen, 100 paarden en 50 andere landbouwhuisdieren dan hiervoor genoemd.

Afwijkende normen

  • Diersoorten met geuremissiefactor
    In artikel 6 van de Wgv wordt aan een gemeente de mogelijkheid gegeven afwijkende normen vast te stellen voor de maximaal toegestane geurbelasting, dus voor diersoorten met geuremissiefactor.
  • Diersoorten zonder geuremissiefactor
    Artikel 6 van de Wgv geeft een gemeente ook de mogelijkheid om af te wijken van de vaste afstanden die gelden voor diersoorten zonder geuremissiefactor. Met het in werking treden van de wijziging van het Activiteitenbesluit zijn ook de bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) als uitgangspunt genomen, zodat voor inrichtingen die onder de werking van het nieuwe Activiteitenbesluit vallen dezelfde regels gelden als voor (omgevings-) vergunningplichtige bedrijven.
5.6.2 Omgekeerde werking

De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.

Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is:

  • dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen,
  • dat er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geen aantasting bestaande rechten

Conform deze vaste rechtspraak is voor het plan Vathorst een onderzoek naar de geurhinder en geurhindercontouren van veehouderijen uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn verbeeld in onderstaande afbeelding. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens over de vergunde rechten van de veehouderijen zoals opgenomen in de bestanden Web BvB van de provincie Utrecht en de Provincie Gelderland in een straal van circa 2 kilometer rondom het plangebied.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat binnen de bebouwde kom van Hooglanderveen en Vathorst de bestaande geurbelasting van de veehouderijen cumulatief ruimschoots aan de vastgestelde geurnorm van 3 odour units per m3 lucht voldoet (de groene lijn op de afbeelding). Het agrarische bedrijf binnen de gemeente Nijkerk aan de Domstraat 68 vertoont een overlap met het plangebied van Vathorst. Het betreft hier de cumulatieve beoordeling van de omgekeerde werking van de Wet geurhinder en veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00066-0301_0043.jpg"


Afbeelding: Verbeelding geurcontour Vathorst en omgeving

Waarbij;

  • de blauwe contour de geurnorm van 14 odour units per m3 lucht bedraagt (de wettelijke grens voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom).
  • de groene contour de geurnorm van 3 odour units per m3 lucht bedraagt (de wettelijke grens voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom).

Bij nadere beoordeling blijkt deze woning (Hindeloopenkade 35) te voldoen aan de maximale geurnorm van de Wet geurhinder en veehouderij. De maximaal toelaatbare geurbelasting bedraagt 3 odour units per m3 lucht en de berekende belasting volgens het rekenprogramma V-stacks vergunningen is 2,4 odour units per m3 lucht (zie berekening geurbelasting Hindeloopenkade 35).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00066-0301_0044.jpg"


Bestaande bedrijven binnen het plangebied

Binnen en buiten het plangebied liggen nog diverse agrarische bedrijven. De bedrijven die binnen het plangebied liggen bevinden zich met name in het noordelijke deel, achter de Laak (Laak Noord) en de gemeente Nijkerk.

Het gebied Laak Noord bestaat met name uit van oorsprong agrarische bouwpercelen waarbinnen in beperkte mate nog agrarische activiteiten plaatsvinden. De activiteiten daar bestaan grotendeels uit het huisvesten van paarden. De woningen die gelegen zijn op de agrarische percelen en waarbij geen agrarische activiteiten zijn, dienen afhankelijk van hun situatie anders beoordeeld worden voor wat betreft de geurhinder dan bestaande burgerwoningen binnen dezelfde omgeving. Deze woningen worden gebruikt als burgerwoning en beoordeeld als voormalige landbouwwoningen of plattelandswoning. Voormalige landbouwwoningen zijn agrarische bedrijfswoningen waarvan het gebruik op of na 19 maart 2000 is gewijzigd in burgerwoning. Een plattelandswoning is een (tweede) bedrijfswoning zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen die op 1 januari in werking treedt.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Een toets alleen aan de hand van de norm die ter plaatse geldt op grond van de Wgv is in het kader van de omgekeerde werking onvoldoende. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moeten deze plannen ook worden getoetst aan het criterium 'aanvaardbaar woon-, leef en/of werkklimaat' m.b.t. de geurhinder door veehouderijen.

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij welke de meeste geurbelasting op een geurgevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor

het aspect geurhinder onderstaande 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil). In onderstaande tabel is de classificatie voor de achtergrondbelasting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00066-0301_0045.jpg"

In de bovenstaande verbeelding is de achtergrondbelasting voor het plangebied Vathorst weergegeven. In de berekening zijn alle veehouderijen in een straal van 2 km rondom het gebied meegenomen. De agrarische bedrijven binnen dat gebied met dieren zonder omrekenfactor zijn in de berekening meegenomen door de wettelijke afstand van 50 meter terug te rekenen naar een aantal odour eenheden (780 odour eenheden) dat gelijk staat aan de gestelde 50 meter. Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting in het plangebied van dit bestemmingsplan als zeer goed of goed kan worden geclassificeerd. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel is voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten, zoals bedrijfswoningen of andere geurgevoelige objecten, in dit plangebied, buiten de groene lijn contour.

Mogelijkheden afwijking normstelling

In de toekomstige situatie kan, op basis van de Wgv en na inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit, besloten worden afwijkende normen ten aanzien van de geurbelasting voor alle veehouderijen (vergunningsplichtige en meldingsplichtige) vast te stellen.

Voormalige landbouwwoningen

Agrarische bedrijfswoningen waarvan het gebruik op of na 19 maart 2000 is gewijzigd in burgerwoning, behouden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij hetzelfde (lagere) beschermingsniveau als de bedrijfswoning die ze voorheen waren. De datum 19 maart 2000 in de Wet geurhinder en veehouderij is ontleend aan de voormalige Regeling beëindiging veehouderijtakken (de zgn. "ruimte voor ruimte"-regeling). De meeste woningen binnen het gebied Laak Noord zijn onderdeel geweest van een agrarisch bedrijf en hebben na 19 maart 2000 de agrarische activiteit beëindigd. Deze woningen zijn in het bestemmingsplan voorzien van de terminologie voormalige agrarische bedrijfswoning (Wvl), waardoor het duidelijk is dat deze woningen anders beoordeeld dienen te worden dan burgerwoningen in het buitengebied.

Plattelandswoning

Een plattelandswoning is een woning die voorheen een agrarische bedrijfswoning was, maar is afgesplitst van het agrarisch bedrijf om gebruikt te worden als woning voor personen die niet meer functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf (burgerwoning).

Bij wet is het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten. Door de introductie van de plattelandswoning kunnen gemeenten in een bestemmingsplan de voormalige boerderij als plattelandswoning bestemmen. Voor de wet blijft het een bedrijfswoning, er gelden niet de strengere milieunormen die bij gewone woningen van toepassing zijn. De (voormalige) boerderij kan bovendien worden bewoond door gewone burgers.

Op het gebruik van bestaande agrarische bedrijfswoningen die bewoond worden door personen die geen relatie hebben met het agrarische bedrijf dient, zolang het feitelijk (planologisch) een dienstwoning betreft, in beginsel te worden gehandhaafd. Door deze woning als plattelandswoning te bestemmen wordt het planologisch gebruik gelegaliseerd zonder dat het betreffende bedrijf beperkt wordt in haar bedrijfsvoering. Door invoering van de terminologie plattelandswoning wordt de agrarische bedrijfswoningen bij een agrarische bedrijf die door derden mogen worden bewoond planologische gelegaliseerd en worden deze woningen niet beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Binnen dit bestemmingsplan is het op grond van artikel 5.6.4 mogelijk woningen die aan bovenstaande criteria voldoen aan te wijzien als "plattelandswoning". Hiervoor is in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Smink Afvalverwerking

Bij Smink Afvalverwerking wordt onder andere bagger en afvalstoffen gestort, groenafval gecomposteerd en afval op- en overgeslagen en bewerkt. Daarom moet rekening gehouden worden met het aspect geur in de omgeving van het bedrijf.

Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande situatie als uitgangspunt genomen, waarbij gekeken is naar het feitelijke gebruik, de bestaande bebouwing, de mogelijkheden uit het geldende plan en het vastgestelde beleid.

In de milieuvergunning van Smink (verleend in 2008) is vastgelegd dat voor aaneengesloten woonbebouwing de geurbelasting als gevolg van de inrichting de waarde van 6 snuffeleenheden per m3 als 98 percentiel niet mag overschrijden.

Deze contour ligt net buiten de grens van de geprojecteerde woningbouw in het westelijk deel van Vathorst (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00066-0301_0046.jpg"

Geurbelasting van Smink Afvalverwerking. De contour geeft de vergunde waarde van 6 snuffeleenheden per m3 als 98 percentiel voor aaneengesloten woonbebouwing aan. 

De geurcontour zoals die voortvloeit uit de actuele milieuvergunning is op de verbeelding van het voorliggende plan aangeduid als: 'Milieuzone – Geurzone'. De bepalingen bij deze geurzone maken het onmogelijk om binnen deze zone woningen en andere gevoelige functies te bouwen.

Tussen de 'Milieuzone – Geurzone' en de geprojecteerde woningen is nog voldoende gebruiksruimte beschikbaar voor het bedrijf. Deze zone zal naar verwachting nog inkrimpen en er zijn aan deze zone geen milieuplanologische voorwaarden of regels verbonden zijn. Hierom kan Smink Afvalverwerking aan de in de milieuvergunning opgenomen voorschriften voldoen voor zowel geur als geluid.

Voor de toets of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is de minimale afstand op basis van de VNG-richtlijnen van belang. Op basis van deze richtlijnen geldt er tussen woningen en een stortfront een afstand van 300 meter. Het gaat hier om een indicatieve maatgevende milieuafstand, opgebouwd uit de afstanden voor geur (300m), stof (200), geluid (300) en gevaar (10m). Aangezien het hier gaat om een richtlijn, mag, mits goed gemotiveerd, een andere afstand in acht worden genomen.

De afstand van de teen van de vuilstortplaats en de geprojecteerde woningen in De Velden is groter dan 200 meter. Dit maakt dat de aspecten stof en gevaar (beoordeeld volgens de VNG-richtlijnen) geen betekenis meer hebben nu aan deze afstanden wordt voldaan.

De afdekkingsrichting van de vuilstortplaats heeft zich de laatste jaren van de geprojecteerde woningen in De Velden af bewogen (westwaarts). Aan of bij het stortfront bevinden zich de afstandbepalende geur- en geluidbronnen voor de stortactiviteiten. De horizontaal gemeten afstand tussen de geprojecteerde woningen en dit stortfront is overal ten minste 250 meter en nagenoeg overal 300 meter. Dit komt omdat er in de hoogte met een hellingshoek wordt gestort. De stort heeft al een minimale hoogte van 20 meter bereikt, wat maakt dat deze afstand tussen de geprojecteerde woningen en het actuele stortfront nu groter is. Dit is gunstig voor de geur- en geluidverspreiding. Dit maakt dat de 'Hindercontour vuilstort' niet is overgenomen.

De VNG-richtlijnen zijn gericht op nieuwe activiteiten. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe milieugevoelige bestemmingen tussen het stortfront en de reeds in het uitwerkingsplan bestemde woningen. Toepassing van de VNG-richtlijnen kan om deze reden achterwege blijven. De richtlijn kan wel als indicatie worden gebruikt voor een bestaande situatie. Hier geldt dat vrijwel overal wordt voldaan aan een afstand van 300 m tussen het stortfront en de geprojecteerde woningen in De Velden. Voor het kleine stortgedeelte van 2500 m² in de uiterste noordoost hoek, nu op 252m vanaf de geprojecteerde woningen, wordt de afstand met het benutten van de stortcapaciteit op korte termijn ook minimaal 300 meter. Ook deze situatie geeft, met de VNG-richtlijnen als indicatie, geen aanleiding voor het opnieuw opnemen van een hindercontour met een afstand van 250 meter of zelfs 300 meter.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening nu het niet opnieuw opnemen van de 'Hindercontour Vuilstort' noch een nieuwe contour gebaseerd op de VNG-richtlijn gerechtvaardigd.
Met de situering van de op de milieuvergunning gebaseerde 'Milieuzone – geurzone', wordt aangegeven dat er (gelet op de aanwezige afstand) voor de woningen geen sprake is van een onacceptabele geurbelasting. Doordat er binnen deze contour geen woningen en andere gevoelige functies mogen worden gebouwd, wordt de bedrijfsvoering van Smink Afvalverwerking niet belemmerd.