29.3 mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.4, 18.5, 19.5 of 20.5 voor het gebruik van aan, uit- en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan voor mantelzorg of een mantelzorgwoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
-
a. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
-
b. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
-
c. de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden overschreden, met dien verstande dat de oppervlake van een te plaatsen portocabin ten behoeve van mantelzorg niet wordt meegerekend;
-
d. de oppervlakte mag maximaal bedragen:
- 30 m2 bij mantelzorg voor één persoon;
- 50 m2 bij mantelzorg voor twee personen;
-
e. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
-
f. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
-
g. de aanvrager ter toetsing van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht wordt gegeven van:
-
1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
-
2. de te treffen voorzieningen
-
3. de nieuwe (inrichtings)situatie
-
4. het terugbrengen in oude staat van de aan- uit en bijgebouwen ná de beïndiging van de mantelzorgsituatie
-
h. Burgemeester en wethouders trekken de in lid 29.3 bedoelde omgevingsvergunning in als de bij het verlenen bestaande noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.