direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klingelenberg Noord
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ten oosten van de inmiddels gerealiseerde Christelijke basisschool Klingelenburg in Tuil wordt een nieuw woongebied gerealiseerd. Voor de juridisch-planologische verankering is onderhavig uitwerkingsplan opgesteld.

1.1 Aanleiding

De gemeente wil op de nieuwbouwlocatie De Klingelenberg in Tuil achter de school (inclusief ruimte(n) voor een peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang en daarnaast een trap- en speelveld) maximaal 24 grondgebonden woningen te realiseren. Voor de grondgebonden woningen is in het moederplan 'Klingelenberg Noord' een nader uit te werken woonbestemming opgenomen. Het onderhavig plan voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisering van woningen en de aanleg van de openbare ruimte in het nieuwe woongebied.

Omdat de ontwikkeling van Klingelenberg Noord gefaseerd zal plaatsvinden, is geen sprake van een gedetailleerd en volledig uitgewerkt plan. De stedenbouwkundige visie op het gebied is de hoofdstructuur van het nieuwe woongebied en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling vastgelegd.

De exacte verkaveling en inrichting zijn niet uitgewerkt, zodat bij de uitvoering van de plannen nog flexibiliteit bestaat en kan worden ingespeeld op de marktsituatie en de actuele woningbehoefte.

Omdat nog geen sprake is van een uitgewerkte verkaveling heeft voorliggend uitwerkingsplan een globaal karakter: het legt de hoofdlijnen van de nieuwe ontwikkeling vast, maar maakt binnen deze hoofdstructuur nog verschillende invullingen van het plan mogelijk. Belangrijke randvoorwaarden, zoals het maximum aantal te bouwen woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn in het uitwerkingsplan wel vastgelegd.

Het uitwerkingsplan 'Klingelenberg Noord’ voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisering van woningen en de aanleg van de openbare ruimte in het nieuwe woongebied. De regels van het uitwerkingsplan sluiten aan op de regels van het moederplan en andere bestemmingsplannen van de dorpen in gemeente Neerijnen. Hierdoor gelden voor de nieuwe woningen in Klingelenberg Noord vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden als voor de woningen in de huidige kern van Tuil en gaat Klingelenberg Noord een logische aanvulling op het stedelijk gebied van deze kern vormen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van het dorp Tuil en is momenteel in gebruik als weiland. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een weiland met greppel. Aan de oostzijde ligt het bedrijventerrein Slimwei dat van het plangebied gescheiden wordt door de Oude Kuilenburgse vaart. Zuidelijk wordt het gebied begrensd door de (geplande) uitbreidingswijk De Klingelenberg. Aan de westzijde grenst het plangebied een school en daarachter gelegen begraafplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0001.png"

figuur 1.1: Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Klingelenberg Noord’, dat op 12 januari 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Neerijnen. De gronden in het plangebied zijn in het bestemmingsplan ‘Klingelenberg Noord’ bestemd als ‘Woongebied - Uit te werken’ en 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0002.png"

Figuur 1.2: uitsnede bestemminsplan Klingelenberg Noord

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan ‘Klingelenberg Noord’ bestaat uit drie delen:

  • 1. een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
  • 2. regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
  • 3. een toelichting, waarin de keuzes die in het uitwerkingsplan zijn gemaakt nader zijn gemotiveerd en verantwoord. In de toelichting is ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het uitwerkingsplan.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. In dat hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 betreft de relevante milieuaspecten en hoofdstuk 5 bevat de juridische toelichting. In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving Tuil

De ruimtelijke structuur van de gemeente Neerijnen, als onderdeel van het Rivierengebied, wordt bepaald door rivierbeddingen met oevers (de uiterwaarden), bebouwde stroomruggen, open komgebieden en infrastructurele doorsnijdingen van de A2 en de spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch. Het gebied De Klingelenberg (voormalige camping) is gelegen tussen de oostelijke rand van de bestaande kern Tuil en de westelijke rand van het bedrijventerrein Slimwei te Waardenburg. Het westelijk deel van de gemeente Neerijnen wordt gekenmerkt door een groot open komgebied met verdichte oeverwallen langs de Waal. De landschappelijke reeks rivier-uiterwaard-oeverwal-komgebied ligt hier min of meer parallel aan de rivier. Het plangebied is gelegen op een smalle doorsnijding van het komgebied, tussen de oeverwallen waarop Tuil en Waardenburg liggen.

Door de nabijheid van de A2 is er ten westen van Waardenburg een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld (Slimwei). Hierdoor is de open ruimte tussen Waardenburg en Tuil verkleind, maar er is nog steeds een groenzone met daarin de Oude Kuilenburgse vaart die de kernen van elkaar scheidt. De trekvaart zal, ook na de omvorming van de voormalige camping tot het nieuwe woongebied Klingelenberg, een structuurelement zijn dat de ruimtelijke en functionele scheiding vormt tussen het bedrijventerrein en de uitbreiding van Tuil.

Ruimtelijk is het omliggende stedelijk en landelijk gebied sterk verdicht. Uitzonderingen hierop zijn een smalle groenzone parallel aan de dijk, waarin de Graaf Reinaldweg/ Steenweg (N830) ligt en het open komgebied ten noorden van De Klingelenberg, waar het plangebied is gesitueerd. Dit laatste gebied bestaat hoofdzakelijk uit open weides.

2.2 Het dorp Tuil

Tuil is één van de kleinere kernen in de gemeente Neerijnen. De oorspronkelijke structuur wordt gevormd door de Sint Antoniestraat en de Langstraat. De bebouwing langs deze straten heeft een sterk individueel karakter, doordat de woningen in de loop van de tijd zijn ontwikkeld en er geen programmatische bouw heeft plaatsgevonden. Als geheel vormen deze straten een harmonieus beeld. Haaks op deze wegen lopen de Kruisstraat, de Haarstraat en de Melssinghdreef. Tuil kent een compacte ruimtelijke opzet. De kern heeft een dorpsstructuur met een typisch Betuwse opbouw van een dijkdorp met centrumvorming aan de dijk.

Zoals bij veel dijkdorpen in de Betuwe ligt het (historische) centrum van het dorp niet geografisch centraal, maar aan de kernrand bij de dijkopgang. Hier zijn veelal de eerste aanzetten tot dorpsvorming ontstaan, waar later kerk, café, school en dorpswinkel werden gevestigd; zo ook in Tuil.

De uitwaaierende wegen met lintbebouwing zijn vanuit het verleden agrarisch, zo ook de achterstraat parallel aan de dijk. De bebouwing langs deze straten heeft een sterk individueel karakter, met afwisselende kaprichtingen en kapvormen, verschillende bouwhoogten, afstanden tot de weg et cetera. Als geheel vormen deze straten desondanks een harmonieus beeld, door de eenheid in materialisering, overeenkomstige oriëntatie op de straten en bijvoorbeeld inrichting van ruime siertuinen.

Haaks op de oudere linten staan de Kruisstraat en de Melssinghdreef, die meer het karakter hebben van planmatig ontwikkelde woonstraten. De variatie aan bebouwingstypen is hier veelal lager, omdat de hoofdzakelijk naoorlogse bebouwing als woonbebouwing is gerealiseerd, terwijl in de dorpslinten een sterke menging is ontstaan met agrarische en andere bedrijfsbebouwing. De naoorlogse nieuwbouwwijkjes aan de Wilhelminastraat en het zuidelijk hiervan gelegen wijkje (omgeving Bleijenburg) liggen oostelijk van de oude kern. Ten noorden van de Wilhelminastraat gaat de kern over in het landelijke gebied met boomgaarden.

Midden in de kern aan de Sint Antoniestraat ligt een boomgaard met daarin een groot aantal fraaie volgroeide fruitbomen. Aan de kernranden van Tuil liggen twee begraafplaatsen, waaronder de begraafplaats grenzend aan het plangebied. De groene zone langs de Graaf Reinaldweg, die Tuil en de camping aan het zicht onttrekken, is vanwege de aanwezigheid van kasteelfundamenten in archeologisch opzicht waardevol. De beplanting is echter dusdanig verwilderd dat hiervan weinig elementen zichtbaar of herkenbaar zijn. Aan de noordzijde van Tuil ligt een klein speelterrein en voornamelijk in de linten is relatief veel groen aanwezig.

Kenmerkend is echter dat dit veelal geen openbare groene ruimte betreft, maar particuliere terreinen. Dit is overigens ‘dorps-eigen’; openbare ruimte is relatief schaars. Wel leidt dit ertoe dat in onderhavig plangebied

een groene speelplaats wordt ingericht. De oostzijde van de kern wordt grotendeels door de voormalige camping “De Klingelenberg” begrensd. Hier wordt woongebied De Klingelenberg ontwikkeld, geïnspireerd op het ruimtelijk-stedenbouwkundige patroon en de sfeer van een dorps woonmilieu. De daarin bepaalde ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten zijn bepalend voor de uitwerking van het ruimtelijk plan voor onderhavig plangebied. Dit sluit daardoor goed aan op de geplande uitleglocatie Klingelenberg.

Vanaf de Haarstraat is duidelijk zicht op de visueel onaantrekkelijke achterkant van dit bedrijventerrein. Tussen Tuil en Slimwei ligt de Oude Kuilenburgse vaart die als cultuurhistorisch waardevol object wordt aangemerkt.

2.3 Nieuwe situatie

Op het plangebied wordt een woongebied opgericht dat in totaal bestaat uit maximaal 24 grondgebonden woningen, inclusief parkeerplaatsen en verkeersontsluiting. De maximale goothoogte bedraagt 6,5 meter en bouwhoogte bedraagt 10,5 meter. Onderstaande figuur toont de toekomstige situatie binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0003.png"

Figuur 2.1: verbeelding Klingelenberg Noord

In de regels van het uitwerkingsplan zijn de maximale maatvoeringen vastgelegd in artikel 3 Woongebied. Omdat de verkaveling nog niet vastligt zijn de ruimtelijke voorwaarden in de regels opgenomen. Voor het bedrijventerrein Slimwei is een gebied aangeduid met de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie'. In dit gebied zijn geen woningen toegestaan. Wel kan de invulling van dit gebied bestaan uit groen, water of (achter)tuinen van woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In het moederplan Klingelenberg-Noord is een verantwoording opgenomen over de rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsuitgangspunten op grond waarvan de uitbreiding Klingelenberg - Noord gestalte kon krijgen. Inmiddels zijn we een aantal jaren verder en is het beleid geactualiseerd. Vooral van belang is hoe de ontwikkeling voldoet aan de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder voor duurzame verstedelijking' (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 3.5 van deze toelichting).

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. Het Barro bevat onder meer regels voor het bouwen in het rivierbed van de grote rivieren. De regels zijn overgenomen uit de Beleidslijn grote rivieren en vormen een juridische vertaling van deze beleidslijn. Bestemmingsplannen die zijn gelegen in het rivierbed van de grote rivieren, moeten voldoen aan de regels die in het Barro zijn opgenomen. De buitendijks gelegen gronden aan de zuidzijde van de Waalbandijk (de uiterwaarden van de Waal) maken volgens de kaarten behorende bij het Barro deel uit van de rivierbedding van de Waal.

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de dijk en ligt daarom volledig buiten het rivierbed. Het Barro stelt geen beperkingen aan ontwikkelingen binnen het plangebied.

3.1.3 Nota Belvedere en Modernisering Monumentenzorg

In 1999 is de Nota Belvedere verschenen. De Nota Belvedere geeft een visie op de wijze waarop in de ruimtelijke inrichting met cultuurhistorische kwaliteiten kan worden omgegaan. Het behoud en de benutting van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe en is één van de basisprincipes van ruimtelijke inrichting. Hierbij staat een ontwikkelingsgerichte benadering ('behoud door ontwikkeling') centraal. In de Nota Belvedere is aangegeven dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron kan worden gebruikt. Het Rijk wil bewerkstelligen dat aanwezige cultuurhistorische waarden bewust, vroegtijdig en volwaardig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming.

Uitgangspunt van de Nota Belvedere is dat op elke locatie in Nederland cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid voor de cultuurhistorie heeft daarom in principe betrekking op heel Nederland. De gebieden waar sprake is van een dusdanige cumulatie van cultuurhistorische waarden dat zij specifieke beleidsmatige aandacht verdienen, zijn aangemerkt als Belvederegebied. In totaal zijn 70 gebieden en 105 steden aangemerkt als Belvederegebied, waarbij zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit selectiecriteria waren. De Tieler- en Culemborgerwaard is één van de aangewezen Belvederegebieden. Het gebied vormt een typisch voorbeeld van het rivierenlandschap, waar van oudsher bewoning plaatsvond op de oeverwallen en stroomruggen.

Onder de noemer 'Modernisering Monumentenzorg' (MoMo) is de laatste jaren op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan wordt omgegaan. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is ingegaan op de historische ontwikkeling van Ophemert en op de cultuurhistorische waarden in het plangebied en de directe omgeving. De ontwikkeling van Klingelenberg Noord aansluitend op het bestaande dorp Tuil past binnen de cultuurhistorische opbouw van het gebied.

De nieuwe woonbuurt vormt een logische voortzetting van het bestaande dorpsgebied en heeft geen aantasting van cultuurhistorische waarden tot gevolg. De uit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle Oude Kuilenburgse Vaart blijft behouden, er zijn derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.

Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:

  • de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie),
  • de Beleidsnota Noordzee
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord
  • de Natuurvisie
  • de Internationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma’s om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu

Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding. Het Waterplan voor stroomgebied Rijn - Maasdelta kent drie deelgebieden, Rijnmond-Drechtsteden, Zuidwestelijke Delta en het rivierengebied. Het waterveiligheidsbeleid in het rivierengebied, waaronder bestemmingsplan valt, berust op twee pijlers: rivierverruiming en dijkversterking. In dit kader wordt in de nabijheid van het bestemmingsplan een grote dijkversterking en dijkverhoging beoogd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten de geactualiseerde Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn twee hoofddoelen benoemd: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil om- gaan met ontwikkelingen en initiatieven. Als leidend principe en afwegingskader hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, in samenhang met de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (aantonen van de behoefte, afwegen van de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied, motiveren bereikbaarheid).

De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen, onder andere door een verandering van aanbod gestuurd bouwen in vraag gestuurd bouwen. Voor woningbouw geldt dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift in de Omgevingsvisie van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal.

De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en zoekzones zoals opgenomen in het Streekplan 2005. Voor de bepaling van de begrenzing van het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie daarvoor uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden een transparante besluit-vorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Als juridische basis wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt, die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. In ieder bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.

De ladder voor duurzame verstedelijking kent drie treden:

  • trede 1: is er een regionale behoefte;
  • trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied;
  • trede 3: zoek een locatie die passend ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast, aangezien op die niveaus de samenhang tussen de bestaande voorraad en nieuwe ontwikkelingen op in- en uitbreidingslocaties kan worden beschouwd. In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking in relatie tot de woningbouw in Klingelenberg-Noord.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 8 juli 2015. In de verordening heeft de Provincie regels gesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Omgevingsverordening is bepaald in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerend door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.


Toetsing

Betreffende locatie is opgenomen op de lijst van locaties die tot ontwikkeling gebracht kunnen worden. Deze projecten zijn vervolgens regionaal ingebracht, afgestemd en akkoord bevonden.
Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Op dit moment is de regio in de afrondende fase van de Regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma. In de paragraaf 3.3.2 wordt hier verder op ingegaan.

Conclusie provinciaal beleid

Voorliggend uitwerkingsplan past binnen de systematiek die gehanteerd wordt bij het regionale woningbouwprogramma. De provincie heeft ingestemd met het regionale woningbouwprogramma 2015.

3.2.3 Woonvisie Gelderland en Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de Provincie de Woonvisie Gelderland opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel (deel b: Anders wonen in de regio) is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c (Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019) is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen.

Deel a: Woonbeleid met kwaliteit

De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt 'De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd'. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning wordt gebouwd. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Er wordt niet alleen aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.

Deel b: Anders wonen in de regio

Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. Het grondgebied van de provincie Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio's. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland. Voor deze regio gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • de bouwproductie verhogen;
  • zeer veel levensloopbestendige of - liever nog - direct voor ouderen geschikte wonin-gen bouwen;
  • locaties in of nabij voorzieningencentra vrijwel uitsluitend bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
  • herstructureringslocaties nabij stedelijke centra zoveel mogelijk benutten om het aanbod aan centrum(-stedelijk) wonen te vergroten. Dit geldt met name voor Tiel, en in mindere mate ook voor Culemborg, Geldermalsen en Zaltbommel;
  • woningsplitsing en functieverandering in het buitengebied goed benutten om aan de vraag naar landelijk wonen te voldoen;
  • met name in de kleinere kernen (maar wel bij voorzieningen) meer meergezinswoningen bouwen, aangezien juist daar het woningaanbod te eenzijdig is gericht op gezinnen met kinderen;
  • beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend meer woningen in het goedkope segment bouwen, mede door kleinere woningen te bouwen;
  • meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap.

Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Voor het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een afsprakenkader. De Regio Rivierenland gaat zich richten op:

  • de verhouding huur-koop: 37% van de nieuw te bouwen woningen dient in de huursector te vallen;
  • betaalbare woningen: 46% van de nieuw te bouwen woningen dient in het betaalbare segment (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) te vallen;
  • nultredenwoningen: 74% van de nieuw te bouwen woningen dient geschikt te zijn of geschikt gemaakt te worden, waarbij ze voldoen aan de definitie van nultredenwoning of het vergelijkbare niveau conform de regionaal bekende sterrenclassificatie;
  • totaal aantal toe te voegen woningen: in de periode 2010-2019 worden 9.800 woningen netto toegevoegd.

Om concreet in beeld te brengen hoeveel woningen in de gemeente Neerijnen moeten worden toegevoegd in de komende jaren, is een woningbehoeftenonderoek verricht, op basis waarvan afspraken met de provincie omtrent het woningbouwprogramma zijn gemaakt. In paragraaf 3.4.1 en verder wordt hierop ingegaan.

3.2.4 Waterplan Gelderland

Het Waterplan Gelderland (vastgesteld op 11 november 2009) is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan van Gelderland. Het derde Waterhuishoudingsplan had een planperiode van 2005 t/m 2010. Het Waterhuishoudingsplan was gebaseerd op de Wet op Waterhuishouding. Ook het Waterplan is nog opgesteld onder deze wet, maar is na vaststelling onder het regime van de nieuwe Waterwet komen te vallen. In de Waterwet is opgenomen dat de provincies een of meerdere regionale Waterplannen opstellen met een looptijd van 6 jaar. Voor dit Waterplan Gelderland is dat de periode 2010 tot en met 2015.

Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwater-bescherming. Voor deze thema's is er beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 liggen.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Conclusie

Het beleid dat in dit Waterplan Gelderland is beschreven is bindend voor de provincie, voor de waterschappen is het kaderstellend voor de doorvertaling van dit beleid naar hun waterbeheerplannen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Rivierenland 2004-2015

De gemeente Neerijnen maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.

De kernen van de gemeente Neerijnen zijn woonkernen met, ondergeschikt, een aantal voorzieningen. Deze voorzieningen hebben geen regionale functie. Ook dienen de kernen niet als opvang voor de regionale woonvraag.

Het ruimtelijk beeld op basis van de eerder genoemde structuurdragers en de opgaven voor het gebied leiden tot de volgende koers voor ruimtelijke ontwikkelingen:

  • water als structurerend element: meervoudig ruimtegebruik met verbreding van watergangen en concretiseren zoekgebieden waterberging;
  • contouren voor zoekruimte verstedelijking tot 2015 volgens experiment 'een lijn voor kwaliteit' blijft uitgangspunt;
  • functieverandering in het landelijk gebied voor kommen en oeverwallen differentiëren;
  • structuurversterkende bebouwing aan de dijk;
  • ontwikkeling meer samenhangend toeristisch-recreatief aanbod rond 'boegbeelden' en concentratiepunten;
  • uitvoering door middel van een ruimtelijke projectenagenda.

Conclusie

Vanuit de structuurvisie is er geen specifiek project benoemd voor het plangebied .

3.3.2 Regionaal Woningbouwprogramma regio Rivierenland

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren - actueel houden - van een regionaal woningbouwprogramma.

Om voldoende inzicht te hebben in de woningmarkt en als basis voor het regionale woningbouwprogramma heeft de regio Rivierenland in 2015 gezamenlijk een regionaal woningbehoeftenonderzoek uit laten voeren. Het regionaal woningbehoeftenonderzoek geeft inzicht in de verwachte woningbehoefte voor de komende jaren op basis van de effectieve vraag.

Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd. Hierbij wordt gewerkt met een methodiek die uitgaat van de kwalitatieve woonbehoefte. Hiervoor is geput uit het regionaal woningbehoeftenonderzoek Rivierenland (WBO).

Toetsing van projecten

Alle projecten worden getoetst op drie punten:

I. Planstatus

Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'.

Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt 'Groen', omdat het moederplan al onherroepelijk is.

II. Urgentie

Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering, bedrijfssanering, afronding van een gebied. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van huurwoningen en koopwoningen om in de behoefte van het dorp en omgeving te voorzien.
Hiermee scoort de ontwikkeling 'Groen'.

III. Woonmilieu, prijs en woningtype

In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.

Voorliggend plan zal een divers aanbod hebben van woningtypen en prijzen en past binnen het WBO. Het plan scoort hiermee 'Groen'.

Indeling projecten

Alle bekende projecten zijn getoetst en ingedeeld in drie categorieën.

1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)

Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorg gerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2.

2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)

De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving.

Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen plannen in categorie 2A waarvan verwacht wordt dat de oplevering gepland is voor de middellange termijn (2020-2025) en plannen in categorie 2B met aandachtspunten of belemmeringen.

3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder)

Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen.

Regionale woningbouwprogramma

De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen gezamenlijk het regionale woningbouwprogramma Rivierenland.

De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 1. Op urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed.

Conclusie regionaal beleid

Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en past hiermee in regionale afspraken.

3.3.3 Sociaaleconomische Visie Rivierenland 2009-2020

Deze sociaaleconomische visie van Regio Rivierenland 2009-2020 is gemaakt voor en door de elf gemeenten in de regio, in samenwerking met de Kamer van Koophandel, het bedrijfsleven en overige maatschappelijke partijen.

Rivierenland kiest in de Sociaaleconomische visie voor een beleidsagenda met vier strategische beleidsthema's:

  • 1. intensivering van de onderlinge samenwerking;
  • 2. versterking van werklocaties en werklandschappen;
  • 3. krachtige marketing, promotie en acquisitie van de regio;
  • 4. verbetering van commerciële en maatschappelijke voorzieningen.

Deze thema's met bijbehorende uitwerkingen plus de bestaande sociaaleconomische activiteiten zijn onder de pijler Welvarend Rivierenland opgenomen in Eigen-Wijs Rivierenland, het Regionaal Ontwikkelingsprogramma 2008-2011.

De regio heeft gekozen voor deze vier sociaaleconomische beleidsthema's omdat ze effect hebben (inspanning op deze terreinen levert het meeste op ten opzichte van de investering) en stuurbaar zijn (dit beleid kan Rivierenland écht beïnvloeden). Bovendien sluiten deze beleidsthema's goed aan bij de Structuurvisie.

Conclusie

Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit de Sociaaleconomische Visie dat direct raakvlakken heeft met het uitwerkingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Neerijnen 2012-2020

De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 28 juni 2012 de Woonvisie 2012-2020 en het woningbehoefte onderzoek (2011) vastgesteld. De Woonvisie 2012-2020 is gebaseerd op het woningbehoefte onderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd.

De woonvisie rust op vier uitgangspunten:

  • 1. Behoud van identiteit en het rustieke en landelijke karakter van onze gemeente.
  • 2. Voldoen aan de woningbehoefte van degenen die graag in onze gemeente willen wonen.
  • 3. Afstemming van het beleid op wat per kern nodig is, rekening houdend met maat en schaal van de dorpen, de noodzaak van koppeling van (zorg)voorzieningen aan het wonen en de ruimtelijke context.
  • 4. Beleidsontwikkeling in samenspraak met Woonstichting De Kernen en Woningbouwvereniging De Goede Woning Neerijnen.

Centraal in de Woonvisie staat de vraag hoe wij tot een beter evenwicht kunnen komen tussen het huidige planaanbod en de verwachte vraag. Die verhouding is nu behoorlijk scheef, zowel in aantallen als in soorten woningen. Dat is uiteraard niet onbegrijpelijk. De huidige planvoorraad is in de loop van de afgelopen jaren opgebouwd en vertoont nog sterk de kenmerken van de woningmarkt uit de jaren van voor de crisis.

De gemeentelijke planvoorraad is qua aantal voldoende om de vraag, zoals die regionaal met de provincie is afgestemd (ruimte voor 730 woningen tot 2020) te accommoderen. Kwalitatief passen echter nogal wat plannen niet bij de huidige marktsituatie, terwijl bovendien op de verdeling over de dorpen nogal wat af te dingen valt. Geconstateerd wordt dat er op basis van de toenmalig bekende plannen 190 woningen gepland zijn in Tuil, waarvan:

  • 152 woningen in Klingelenberg;
  • 20 woningen in Klingelenberg Noord;
  • 18 woningen in Kruyt. Melsingdreef.

De gemeenteraad zet voor Tuil (zie conclusie woonvisie) in op:

  • Fasering en herprogrammering van Klingelenberg met goedkopere woningen, ook in de huursector.
  • Klingelenberg mede benutten voor de behoefte van gezinshuishoudens elders uit de gemeente.
3.4.2 Uitwerking woonvisie 2012-2020

Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad de Uitwerking van de woonvisie vastgesteld. Hieruit blijkt dat in Tuil de woningbehoefte tot 2020 zal toenemen tot 40 woningen en tot 2030 tot 60 woningen. Dat is aanzienlijk minder dan de circa 190 woningen die thans in plannen zijn opgenomen.

De gemeente stelt dat het plan Klingelenberg Noord aan de orde kan komen tijdens of na fase 3 en 4 van de Klingelenberg. Tegelijk met het opstellen van onderhavig plan wordt het uitwerkingsplan voor Klingelenberg fase 2C/3 opgesteld.

3.4.3 Actuele planontwikkeling

In het moederplan 'Klingelenberg Noord' is uitgegaan van maximaal 24 woningen. In de gemeentelijke woonvisie en de regionale woningbouwopgave is een aantal van 20 woningen opgenomen. Het onderhavig plan kent een programma van maximaal 24 woningen. De exacte verkaveling en inrichting zijn niet uitgewerkt, zodat bij de uitvoering van de plannen nog flexibiliteit bestaat en kan worden ingespeeld op de marktsituatie en de actuele woningbehoefte.

Omdat nog geen sprake is van een uitgewerkte verkaveling heeft voorliggend uitwerkingsplan een globaal karakter: het legt de hoofdlijnen van de nieuwe ontwikkeling vast, maar maakt binnen deze hoofdstructuur nog verschillende invullingen van het plan mogelijk. Belangrijke randvoorwaarden, zoals het maximum aantal te bouwen woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn in het uitwerkingsplan wel vastgelegd.

3.4.4 Structuurvisie Neerijnen 2020

De gemeente Neerijnen heeft de Structuurvisie Neerijnen 2020 opgesteld. De structuurvisie is zowel omwille van de gewijzigde wetgeving als beleidsinhoudelijke motieven opgesteld. Bij het opstellen van de structuurvisie is invulling gegeven aan twee opgaven:

  • een evaluatie van de samenhang en actualiteit van de verschillende beleidsuitgangspunten binnen de gemeente. Wanneer nodig zij de beleidsuitgangspunten bijgesteld;
  • het nader concretiseren van de zoekzones voor landschapsversterking uit de Omgevingsvisie.

In de structuurvisie wordt het ingezette beleid uit de Visie Wonen en Werken waar nodig aangevuld, aangescherpt en bijgesteld. Ieder kern binnen de gemeente wordt specifiek beschreven. Hierbij wordt het bestaande beleid ten aanzien van de verschillende sectorale aspecten weergegeven.

Conclusie

Gebiedsvisie Tuil

Het doel van het proces gebiedsvisie is om een integrale visie voor de ontwikkeling van Tuil op te stellen op hoofdlijnen. Deze visie vormt het kader waarbinnen diverse initiatieven kunnen plaatsvinden. De planontwikkeling op locatie Klingelenberg Noord is in de gebiedsvisie aangemerkt als 'zoekzone wonen' en draagt hiermee bij aan de doelen uit de structuurvisie.

3.4.5 Welstandsnota

Sinds 1 juli 2004 kan welstandstoetsing van bouwplannen alleen nog maar plaatsvinden als de gemeente beschikt over een welstandsnota. De gemeente Neerijnen beschikt over een dergelijke nota. De welstandsnota is in 2012 geëvalueerd en aangepast. De aangepaste versie is digitaal bevraagbaar via de website van de gemeente. De algemene welstandscriteria worden ontleend aan het vakmanschap van het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp, alsmede aan algemeen aanvaarde normen van fatsoen. De algemene welstandscriteria zijn onder te verdelen in:

  • Het bouwwerk sociaal – cultureel: Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als verwijzingen en associaties zorgvuldig zijn gebruikt en uitgewerkt;
  • Het bouwwerk en omgeving: Het gebouw of de wijziging aan het gebouw voldoet aan redelijke eisen van welstand als het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van die omgeving en er de juiste houding in aanneemt.
  • Het bouwwerk op zich: Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand, als het toont ‘wat het is’, hoe het gemaakt is en hoe het is samengesteld, en als het tegelijk beantwoordt aan eigen compositieregels van de architectuur.

Voorafgaand aan de realisatie van de woningen dient te worden getoetst aan volgende aspecten uit de welstandsnota:

  • plaatsing/situering;
  • massavorm/compositie massaonderdelen;
  • gevelopbouw en gevelindeling;
  • detaillering, materiaal en kleur.
3.4.6 Beleidsnota archeologie

De gemeente heeft een archeologische inventarisatie voor het gehele Neerijnense grondgebied uitgevoerd en vertaald naar een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Met de vaststelling van het archeologische beleid door de gemeenteraad is er in de toekomst niet meer voor elk afzonderlijk bouwplan een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Gebieden met een lage verwachting zijn pas vanaf één hectare onderzoeksplichtig gesteld.

Bij toekomstige ontwikkelingen op plaatsen met een reeds bekende archeologische waarde (de zogenaamde AMK-terreinen) en de historische dorpskernen zal verstoring van de diepere ondergrond zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Bij ingrepen vanaf 100 m² zullen deze waardevolle gebieden zelfs aan een (bureau)onderzoek en nadere afweging onderworpen moeten worden. Waar behoud in de bodem niet realiseerbaar is, zullen de consequenties voor wat betreft de aantasting van het bodemarchief in een zo vroeg mogelijk stadium inzichtelijk moeten worden gemaakt voor alle partijen die betrokken zijn bij de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op archeologische waarden en cultuurhistorie in het plangebied.

3.4.7 Beleid inzake externe veiligheid

De gemeente Neerijnen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Neerijnen de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

De gemeente Neerijnen legt de nadruk op de uitbreiding van woonkernen, maar daarnaast wordt ook plaats geboden voor uitbreiding en vestiging van lokale ondernemingen. Op basis van de aard en de omvang van risicobronnen in de nabijheid van kwetsbare functies kan worden gesteld dat de gemeente momenteel een relatief laag risicoprofiel heeft. Dit wil de gemeente zo houden.

Het doel van de beleidsvisie is om een toetsingskader te bieden dat duidelijk maakt hoe met bestaande en toekomstige externe veiligheidsrisico's dient te worden omgegaan. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties. De essentie van de visie is weergegeven aan de hand van beleidsuitspraken op verschillende niveaus; algemene uitgangspunten, generieke beleidsuitspraken, gebiedsspecifieke beleidsuitspraken voor de meest risicovolle bedrijven en beleidsuitspraken voor overige risicoveroorzakende activiteiten. De opbouw impliceert een steeds verdergaande uitwerking, waarbij ook voorgaande stappen van toepassing zijn. Voor de genoemde risicovolle bedrijven en de overige risicoveroorzakende activiteiten gelden bijvoorbeeld ook de algemene uitgangspunten en de generieke uitspraken.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op externe veiligheid in het plangebied.

3.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.5.1 Algemeen

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. In dat artikel is bepaald dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Het plan dient te voorzien in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Indien er sprake is van een actuele behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio, door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient te worden beschreven in hoeverre deze plaatsvindt op een passende locatie buiten het stedelijk gebied.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' ligt mede ten grondslag aan het provinciaal beleid en is als 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' opgenomen in de provinciale structuurvisie. In de voorgaande paragrafen is beschreven hoe het initiatief zich verhoudt tot het provinciale en gemeentelijke beleid. Hierna wordt het initiatief puntsgewijs getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.5.2 Toetsing initiatief

Op grond van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is voor onderhavig initiatief de volgende afweging gemaakt.

  • 1. In het woningbehoeftenonderzoek uit 2011 is geconstateerd dat sprake is van een actuele behoefte voor de toevoeging van woningen in de gemeente Neerijnen (als onderdeel van de regio Rivierenland). In de periode tot 2020 moeten nog 560 woningen worden toegevoegd om in de actuele woningbehoefte te voorzien. Rekening houdend met planuitval en vertraging zijn regionale afspraken gemaakt met de provincie, op basis waarvan voor de gemeente Neerijnen een woningbouwprogramma van 730 woningen tot het jaar 2020 geldt. Op gemeentelijk niveau is (in de Woonvisie 2012-2020 en de Uitwerking Woonvisie) bepaald hoe het woningbouwprogramma wordt verdeeld over de kernen binnen de gemeente. Mede uit oogpunt van behoud van voldoende draagvlak voor voorzieningen is ervoor gekozen om de woningbouw te concentreren in clusters rond de drie 'pluskernen' Haaften/Hellouw, Waardenburg/Tuil en Ophemert/Varik. Met woningbouw in de overige kernen wordt zeer terughoudend omgegaan. Hieruit blijkt dat in Tuil de woningbehoefte tot 2020 zal toenemen tot 40 woningen en tot 2030 tot 60 woningen. Dat is aanzienlijk minder dan de circa 190 woningen die thans in plannen zijn opgenomen. De gemeente stelt dat met de woningbouwontwikkeling meer wordt gebouwd dan de behoefte is in Tuil. Echter is dit project destijds regionaal afgestemd (zie paragraaf 3.4.1) zou dus moeten voorzien in de regionale behoefte. De Klingelenberg zal, zoals ook in de woonvisie vermeld staat, benut moeten worden voor de behoefte van gezinshuishoudens elders uit de gemeente Neerijnen. De gemeente stelt dat het plan Klingelenberg Noord aan de orde kan komen tijdens of na fase 3 en 4 van de Klingelenberg. Tegelijk met het opstellen van onderhavig plan wordt het uitwerkingsplan voor Klingelenberg fase 2C/3 opgesteld. Het plan voldoet hiermee aan de regionale behoefte en gestelde van de gemeente.
  • 2. De bestaande kern van Tuil biedt onvoldoende ruimte om in de woningbehoefte te voorzien. Er is in de kern geen locatie beschikbaar om een woningvraag van 24 woningen op te vangen zonder dat dit ten koste gaat van het dorpse karakter en het vele groen.
  • 3. Uitbreiding op de locatie Klingelenberg Noord heeft tot gevolg dat woningbouw plaatsvindt op korte afstand van het dorpscentrum, direct aansluitend aan het stedelijk gebied van Tuil. Op de locatie bevinden zich geen landschappelijke en cultuurhistorische waarden die zich verzetten tegen woningbouw. De nieuwe woonbuurt kan op een vanzelfsprekende manier worden verbonden met het bestaande dorp en vormt een nieuwe, aantrekkelijke dorpsrand voor de kern. Het plangebied is bovendien geen 'maagdelijk' agrarisch gebied. De locatie is, net als de overige woningen in Tuil, passend ontsloten voor zowel gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer.

Op basis van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een zorgvuldige afweging, die past binnen het provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskader en die voldoet aan het afwegingskader van de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen 'ladder voor duurzame verstedelijking' en de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

In het moederplan Klingelenberg Noord is een verantwoording opgenomen van de milieuhygiënische aspecten op grond waarvan de uitbreiding Klingelenberg Noord gestalte kon krijgen. Een aantal aspecten zijn geactualiseerd gezien het tijdsverloop. In dit hoofdstuk zijn de geactualiseerde onderzoeken opgenomen.

Er zal kort aandacht zijn voor de volgende planologische- en milieuaspecten: geluid (wegverkeerslawaai, industrielawaai, enz.), hinderlijke bedrijvigheid (agrarische- en niet-agrarische bedrijven), externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, water, flora en fauna en cultuurhistorie en archeologie. Verder wordt aandacht geschonken aan de ligging van kabels en leidingen.

4.1 Geluid

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.

Toetsing

Door Antea Group is een akoestische beschouwing uitgevoerd (27 juni 2016) en opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Op basis van voorgaand akoestisch onderzoek uit 2012. Onderstaand worden de belangrijkste uitkomsten weergegeven:

  • Wegverkeerslawaai: Op basis van gelijkblijvende verdeling van het verkeer ontstaat er in de situatie 2035 een toename van maximaal 0,9 dB op de gevel van de geluidgevoelige bestemmingen. Omdat de geluidgevoelige bestemmingen in Klingelenberg Noord op een relatief grote afstand liggen is de verwachting dat de geluidbelasting ca 4,8 dB lager liggen dan berekend op de eerstelijns bebouwing uit het onderzoek van 2012. De geluidbelasting bedroeg 51 dB op de eerstelijns bebouwing. Met de autonome groei in beschouwing genomen bedraagt de geluidbelasting circa 52 dB. Als de afstandsfactor wordt toegepast op de woningen van Klingelenberg Noord ontstaat er een afname van ca. 4,8 dB. Hiermee bedraagt de geluidbelasting (afgerond) maximaal 47 dB op de woningen van Klingelenberg Noord. Op circa 650 ligt de rijksweg A2. Deze weg kent een onderzoekszone van 600 meter. Het plangebied is gelegen buiten de zone. Conform de Wet geluidhinder is geen onderzoek noodzakelijk;
  • Railverkeerslawaai: De spoorlijn Utrecht-'s-Hertogenbosch heeft een onderzoekszone van 600 meter. Het plangebied ligt op ongeveer 800 meter van de spoorlijn. Zodoende is onderzoek niet noodzakelijk;
  • Industrielawaai: voor dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de N830 op de rand van het bouwvlak uit het uitwerkingsplan (circa 170 meter vanaf het hart van de weg) bedraagt ten hoogste 47 dB. Uitgaande van de bouwmogelijkheden uit het uitwerkingsplan kan worden gesteld dat de geluidsbelasting op de woningen van Klingelenberg Noord aan de voorkeursgrenswaarde voldoen.

Vanuit het aspect geluid zijn dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.

De Omgevingsdienst Rivierenland heeft het akoestisch onderzoek beoordeeld en akkoord bevonden.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.

Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.

De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.

Daarnaast is in de regels van het vigerend bestemmingsplan Klingelenberg Noord onder artikel 7.2.d een onderzoeksverplichting opgenomen. Voor de uitwerking van het plangebied dient aangetoond te worden dat er een aanvaardbaar woon- en leefmilieu is verzekerd, alsmede dat de belangen van de omliggende bedrijven niet onevenredig worden geschaad.

Onderzoek

Door Antea Group is een onderzoek milieuzonering uitgevoerd (11 juli 2016) en opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Onderstaand worden de belangrijkste uitkomsten weergegeven:

  • In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich, naast wonen, diverse functies. Het gaat hierbij om bedrijven (bedrijventerrein Slimwei), agrarisch gebied en een school. Daarnaast bevindt zich een provinciale weg (N830) op relatief korte afstand van het plangebied (150 meter). In de toelichting van het naastgelegen bestemmingsplan Bedrijventerrein Slimwei zijn de afstanden voor 'gemengd gebied' gehanteerd. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype 'gemengd gebied';
  • Rondom het plangebied bevinden zich verschillende functies. Deze zijn beschreven in bijlage 2;
  • Enkel ten aanzien van het bedrijf aan de Industrieweg 5 geldt dat dit bedrijf in zijn maximale milieuruimte op basis van het bestemmingsplan (50 meter) wordt beperkt wanneer er binnen deze zone woningen worden geprojecteerd in het plangebied.

Conclusie

Voor het bedrijf aan de Industrieweg 5 geldt dat deze in zijn maximale milieuruimte wordt beperkt wanneer er binnen deze zone (50 meter) woningen worden geprojecteerd in het plangebied. In de regels van het uitwerkingsplan is voor deze zone de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' toegevoegd. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' mogen geen woningen worden opgericht.

Door de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' aan de regels van het uitwerkingsplan toe te voegen vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen:

Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het bedrijf Rijnvallei Plantaardig (Zandweistraat 20) op ruim 680 meter van het plangebied ligt. Het Bevi is van toepassing op dit bedrijf vanwege de opslag van meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen in een opslagruimte. Het plangebied ligt echter buiten het invloedsgebied van dit Bevi-bedrijf. Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied van andere Bevi-bedrijven. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waarop het Bevi niet van toepassing is.

Vervoer van gevaarlijke stoffen:

De gemeente Neerijnen heeft geen routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Dit betekent dat tankwagens met gevaarlijke stoffen In principe langs het plangebied kunnen rijden over gemeentelijke wegen. Aangezien op of nabij het plangebied geen bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen (in tanks) zijn gelegen (met uitzondering van enkele propaantanks en dieselolietanks), zal het vervoer van gevaarlijke stoffen in tankwagens over gemeentelijke wegen langs het plangebied zeer beperkt zijn. Daarom is geen rekening gehouden met de risico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt "verder dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal, A2, Betuweroute, Basisnetroute spoor Utrecht-Meteren en de toekomstige basisnetroute spoor Meteren-Den Bosch. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 15 november 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal, A2, Betuweroute, Basisnetroute spoor Utrecht-Meteren en de toekomstige basisnetroute spoor Meteren - Den Bosch. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • A. een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • B. ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • C. een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • D. een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Onderzoek

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen. In het plangebied van dit uitwerkingsplan worden maximaal 24 grondgebondenwoningen gerealiseerd. Het initiatief blijft derhalve ver onder de grens voor 'niet in betekenende mate', die is gesteld op 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Het project draagt dus 'niet in betekenende mate' bij. Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. Er zijn derhalve uit oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het initiatief.

Omdat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt, is een toetsing aan de grenswaarden conform de Wet milieubeheer niet noodzakelijk. Op basis van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit kan echter eenvoudig worden geconcludeerd dat zelfs langs de drukste (provinciale) wegen in de gemeente Neerijnen geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 (een deelverzameling van PM10). Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op de wegen in en rond Tuil mag er vanuit worden gegaan dat ook in de omgeving van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. Er wordt dus ook voldaan aan artikel 5.16 lid a van de Wet milieubeheer.

Conclusie

De luchtkwaliteit in het plangebied staat realisering van de woningen niet in de weg.

4.5 Bodem

Beleidskader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Toets

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group, zie bijlage 3. Dit onderzoek geeft enige aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein.

Ten zuiden en ten noordwesten van de onderzoekslocatie is een voormalige boomgaard aanwezig geweest. Dit zou mogelijk van invloed kunnen zijn geweest op de milieuhygiënische kwaliteit toplaag (laag 0-0,25 á 0,30 m-mv) van de locatie (de noordwestpunt en de meest zuidelijke strook van de onderzoekslocatie is gelegen in de voormalige spuitzone).

In verband met deze voormalige boomgaarden is ook het slib uit de noordelijke en zuidelijk watergang mogelijk verontreinigd met persistente bestrijdingsmiddelen (OCB's). Mogelijk is het baggerslib uit deze watergangen in het verleden aan de zijde van de onderzoekslocatie op de kant gebracht.

Ten oosten van het plangebied ligt een watergang (de Kuilenburgse Vaart) met een breedte van ca. 7 meter. Activiteiten op het aan de overzijde van de watergang gelegen bedrijventerrein Slimwei kunnen van belang zijn voor de bodemkwaliteit in het plangebied (afstand minder dan 10 meter). Omdat de afstand tot de te bebouwen delen van het plangebied meer is dan 25 meter kan worden geconcludeerd dat de afstand tot het bedrijventerrein Slimwei te groot is om van belang te zijn voor de bodemkwaliteit van het plangebied nu het meest oostelijke deel van het gebied niet worden bebouwd.

Conclusie

De verzamelde informatie geeft enige aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein.

Wanneer een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd, kan dit worden uitgevoerd volgens de strategie ‘Onverdacht, niet lijnvormig’, waarbij de bovengrondmonsters op het zuidelijke terreindeel aanvullend onderzocht dienen te worden op bestrijdingsmiddelen (OCB’s).

Indien ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling watergangen worden gedempt, dienen deze tevens te worden onderzocht. Hierbij moet het slib ook op OCB's worden geanalyseerd.

Tevens moet bij de gemeente Neerijnen en bij het Waterschap worden nagegaan of er in het verleden baggerslib op de onderzoekslocatie op de kant is gebracht.

4.6 Flora en fauna

Beleidskader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en Boswet) vervangen.

In de nieuwe Wet natuurbescherming treedt de provincie op als bevoegd gezag (met uitzondering van landelijke projecten). Inhoudelijk zijn als gevolg van de wetswijziging voornamelijk (maar niet uitsluitend) veranderingen opgetreden in de soortenbescherming (voorheen Flora- en faunawet). Zo zijn na de inwerkingtreding veel zeevissen, zoetwatervissen, dagvlinders en plantensoorten niet meer beschermd. Echter een aantal vlinder- en libellensoorten en plantensoorten hebben bij de inwerkingtreding een beschermde status gekregen. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet geen vrijstelling meer, hier is in de Provincie Gelderland echter geen sprake van.

De Wet natuurbescherming (Wnb) is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Wet natuurbescherming (Wnb) is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

De Wet natuurbescherming (Wnb) is ook gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde Speciale beschermingszones op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nbw uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.

Toets

Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (juli 2016) en opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voortkomend uit de soortenbescherming komen een aantal verplichte voorwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998:

Op ca. 300 meter van het plangebied ligt het Natura-2000 gebied Rijntakken. Voor het project is een M.E.R.-beoordeling uitgevoerd (d.d. 23 juli 2012). Hierin is geconcludeerd dat geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is voor stikstopdepositie in relatie tot omliggende Natura 2000-gebieden.

Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk.

Aanvullend op de natuurtoets is voor de woningbouwontwikkeling in Klingelenberg fase 2c en Klingelenberg Noord op basis van het bekende programma een Aeriusberekening uitgevoerd, zie Bijlage 6.

Uit de Aerius-calculator blijkt dat op het natuurgebied Rijntakken voor het gebied geen relevante depositie plaatsvindt op OR-relevante hexagonen. Het concept wel of niet ontwikkelingsruimte beschikbaar (groen vinkje of rood kruis) is dus niet van toepassing.

Datzelfde geldt ook voor de stikstofgevoelige habitat H3150baz Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, buiten afgesloten zeearmen.

Voor zowel de natuurgebieden als habitattype volgt dat er geen overschrijding plaatsvind van de KDW (Kritische Depositie Waarden).

Soortenbescherming

Kort samengevat is het resultaat van de Natuurtoets dat in het plangebied geen beschermde soorten, anders dan broedvogels, voorkomen die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden.

Conclusie

De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand onbebouwd gebied. Bij werkzaamheden in het plangebied zal de algemeen geldende zorgplicht, onderdeel van de Wet natuurbescherming, in acht worden genomen. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de ecologische waarden worden dan ook niet verwacht. De ontwikkeling heeft eveneens geen gevolgen op Natura2000-gebieden.

4.7 Watertoets

Locatie

Het project gebied ligt ingeklemd tussen de dorpen Tuil en Waardenburg. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een weiland met greppel. Ten oosten is het gebied begrensd door de Oude Culemborgsche vaart en de overige zijden liggen aan de overige projecten van het Klingelenberg welke al in uitvoering zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0004.png"

Figuur 4.1: Locatie van het projectgebied in de regio. Rode lijn is het gehele projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0005.png"

Figuur 4.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Klingelenberg Noord met globaal de ligging van het uitwerkingsplan (blauwe stippellijn)

Proces

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders (in dit geval het waterschap Rivierenland en de gemeente Neerijnen) met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Voor het opstellen van deze watertoets (in de vorm van een waterparagraaf) heeft meermalen afstemming plaatsgevonden tussen de betrokken partijen. Ter afronding van het watervraagstuk zal de voorliggende waterparagraaf naar het waterschap gestuurd worden ter beoordeling.

Veiligheid (waterkeringen)

Onderstaande figuur geeft het aantal waterkerende objecten in het gebied weer met de daarbij behorende grenzen. De grens waar naar gekeken moet worden is de 'Bouwgrens'. Deze ligt niet in het projectgebied en daarom hoeft er geen rekening gehouden te worden met waterkerende objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0006.png"

Figuur 4.3: Waterkerende objecten kaart met ingetekend (rood) de projectgebieden

Waterberging

De waterberging zal plaatsvinden in verruiming van de watergangen rond het plangebied en verlenging van het open water parallel aan de Oude Culemborgsche vaart (zie ). De milieuzone rond de Oude Culemborgsche vaart zorgt er voor dat er in het oosten van het projectgebied een stuk niet bebouwd mag worden. Dit wordt beschikbaar gesteld voor de waterberging (de verruiming van de watergangen) en heeft de bestemming water/waterstaatswerk.

In de beleidsregels van het waterschap Rivierenland is een bepaling opgenomen dat per hectare verhard oppervlak 436 m3 geborgen moet worden. De totale (toename aan)verharding in het plan is 4.080 m2 (0,41 ha) waarvoor dus ca 180 m3 geborgen moet worden. Hierdoor wordt, rekening houdend met een peilstijging van 30 cm, ca. 600 m3 aan waterberging gecreëerd. Er is dus meer dan genoeg ruimte voor waterberging beschikbaar gesteld in het ontwerp.

Daarnaast is in de KEUR opgenomen dat zonder een vergunning het verboden is hemelwater afkomstig van vernieuwd oppervlak op een oppervlakwaterlichaam te lozen. Deze bepaling geldt voor een toename van het verhard oppervlak van 1500 m2. Dit is voor het plan Klingelenberg Noord het geval en dus zal er te zijner tijd een vergunning aangevraagd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.tuiklingnoord-1703_0007.png"

Figuur 4.4: Indeling projectgebied Noord. Aangegeven zijn milieuzones en een ruwe indeling van het gebied

Grondwater en kwel

De lokale bodemgesteldheid en de hoogteligging van het plangebied zijn bepalend voor de waterhuishouding. Op basis van de beschikbare geohydrologische informatie is aangegeven dat ophoging nodig is om aan de ontwateringsnormen te voldoen. Naast ophoging wordt geadviseerd drainage in de wegen toe te passen zodat ten tijde van hoge waterstanden in de Waal een goede ontwatering kan worden gegarandeerd. Naast het halen van de ontwateringsnormen is de weghoogtes zodanig bepaald dat hemelwater oppervlakkig kan afvoeren naar de aanwezige wadi's en bermpassages.

Inrichten en waterkwaliteit

Voor het inrichten van het gebied dient de bestaande watergang bewaard te blijven. Deze maakt onderdeel uit van het oppervlaktewaterstelsel dat van belang is voor de waterhuishouding en afwatering van Tuil en Klingelenberg. Ook is de richting van de watergang kenmerkend voor het landschap patroon. Dit geld eveneens voor de watergang die het plangebied aan het noorden begrensd.

Als uitgangspunt voor het inrichten van de oevers geldt dat minimaal 50% natuurvriendelijk moet zijn. Een natuurlijke oever betekent een minimaal talud van 1:5 vanaf de waterbodem.

Beheer en onderhoud watergangen

De B-watergang aan de zuidzijde van het plangebied wordt opgewaardeerd naar een A-watergang. Dit betekent dat deze door het waterschap onderhouden zal worden. Rondom de retentie dient een vier meter brede obstakelvrije strook aanwezig te zijn (wettelijke zone keur Waterschap). Bij een talud van minimaal 1:5 kan deze ook als onderhoudszone gebruikt worden.

Daarnaast zal parallel aan de Oude Culemborgsche vaart compensatie gegraven worden. Door gebruik te maken van de bestaande watergang blijft de hemelwaterafvoer van De Klingenberg ongewijzigd. Gezien de beschikbare ruimte zijn kindvriendelijke oevers, en dus natuurvriendelijke oevers, niet mogelijk langs deze nieuwe A-watergang.

Riolering en hemelwater

In het plangebied Klingelenberg wordt een apart vuilwaterstelsel gerealiseerd. Het vuilwaterstelsel wordt onder vrij verval geleidt naar een gemaal, waarna het via een persleiding aangesloten wordt op het gemengd riool in de Haarstraat. Gestreefd wordt naar het creëren van een vermaasd DWA-stelsel, zodat bij eventuele opstoppingen het vuilwater nog kan afstromen.

Het streven is om hemelwater langer in het gebied vast te houden. Het zal niet aangesloten worden op het rioolstelsel. In overleg met de gemeente en waterschap is gekozen om bodempassages (wadi's) in combinatie met open waterberging te realiseren in het plangebied. Uitgangspunt is dat het hemelwater zichtbaar wordt afgevoerd. Het voordeel hiervan is dat de aanleg van een HWA-stelsel niet nodig is en dat de kans op foutieve aansluitingen geminimaliseerd wordt.

4.8 Cultuurhistorie, monumenten en archeologie

Beleidskader

Door de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in 2007 is de zorg voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten komen te liggen. Om hieraan vorm te geven heeft Vestigia een archeologische inventarisatie uitgevoerd voor het gehele grondgebied van de gemeente Neerijnen. Het doel hiervan was om archeologische waarden structureel mee te kunnen nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische inventarisatie is vertaald in een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidskaart.

Op de beleidskaart zijn voor het hele gemeentelijk grondgebied de archeologisch waardevolle gebieden en de archeologische verwachtingswaarden aangegeven. Er is onderscheid gemaakt tussen gebieden met een hoge archeologische verwachting, gebieden met een gematigde archeologische verwachting en gebieden met een lage archeologische verwachting. Tenslotte zijn gebieden aangewezen waar geen archeologische waarden worden verwacht. Uitgangspunt is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt moeten in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen de eventuele archeologische waarden door middel van een onderzoek in kaart worden gebracht.

Op de archeologische beleidskaart ligt het plangebied binnen de aanduiding ‘lage verwachting' en 'gematigde verwachting'.

Toetsing

Vanwege de mogelijk aanwezige archeologische resten is archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (nr. 2008-22, d.d. 19 maart2009) uitgevoerd op het terrein aan de Haarstraat (nr. 38) te Tuil door door Archaeological Research & Consultancy bv (zie bijlage 5). Uit het bureauonderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie ligt tussen de Waal en de beddinggordel van Herwijnen op oeverafzettingen van de Waal. De top van deze oeverafzettingen heeft een lage trefkans op sporen uit de periode Vroege Middeleeuwen - Nieuwe Tijd. Op de oeverafzettingen is waarschijnlijk nog een overslagpakket aanwezig met een lage trefkans op sporen uit de Late Middeleeuwen tot Nieuwe Tijd.

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart kunnen in het oostelijk deel van de onderzoekslocatie nog oeverafzettingen behorende bij de stroomgordel van Herwijnen aanwezig zijn. Deze oeverafzettingen hebben door hun ouderdom een middelhoge archeologische verwachting op sporen uit de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen. Op de stroomgordel van Herwijnen zijn echter geen vondsten bekend.

Bij het verkennend booronderzoek zijn al deze niveaus aangetroffen. Aan de top liggen de overslagafzettingen die deels erosief zijn afgezet op de onderliggende oeverafzettingen van de Waal. Ook zijn in de intacte delen van de oeverafzettingen van de Waal geen sporen van bodemvorming waargenomen. De oeverafzettingen van de stroomgordel van Herwijnen zijn zoals verwacht aangetroffen in het oostelijk deel van de onderzoekslocatie. Ook hierin zijn geen sporen van bodemvorming aangetroffen. Doordat er geen aanwijzingen voor een bewoningslaag in de boringen zijn aangetroffen en er ook geen vondsten op de stroomgordel van Herwijnen bekend zijn, kan op basis van het verkennend booronderzoek geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een archeologische vindplaats op de onderzoekslocatie.

Conclusie

De gemeente heeft dit onderzoek beoordeeld en onderschrijft de conclusies. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten en rioolinstallaties zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd, maar algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving van de toegekende bestemmingen en de omvang ervan te beperken in de bouwregels.

Binnen het plangebied zijn, zoals genoemd in de paragraaf externe veiligheid, geen kabels, leidingen en straalpaden van zodanige importantie aanwezig, dat deze bij de planvorm betrokken dienen te worden c.q. afzonderlijk in het plan opgenomen dienen te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planvorm

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit uitwerkingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het toenmalige ministerie van VROM ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat onder andere de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard zijn voorgeschreven. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.

5.2 Plansystematiek

Het onderhavige uitwerkingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de nieuwbouw van maximaal 24 woningen met bijbehorende groen- en verkeersvoorzieningen. Bij het opstellen van het uitwerkingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de inhoud van de regels is aangesloten bij het handboek van de gemeente Neerijnen, de recente bestemmingsplannen voor de dorpen en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Hierdoor is in Klingelenberg Noord sprake van vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden als in de omliggende woongebieden.

Er is gekozen voor een globale systematiek, waarbinnen nog diverse verkavelingen mogelijk zijn. Op de verbeelding is daarom gewerkt met een bestemmingsvlak ‘Woongebied’, waarbinnen zowel woningen als verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan. De overige aspecten, waaronder het maximum aantal woningen en de maximale bouwmogelijkheden, zijn beschreven in de planregels. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen.

5.3 Bestemmingen

In dit uitwerkingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Woongebied

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Daarnaast zijn de gronden onder andere bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming mogen maximaal 24 woningen worden gebouwd. De bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Alle gronden in het plangebied zijn in gemeentelijk eigendom. Er is daarom geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van anterieure overeenkomsten met grondeigenaren of ontwikkelende partijen. Te zijner tijd worden, bij de verkoop van de gronden aan ontwikkelende partijen, afspraken gemaakt omtrent het te realiseren woningbouwprogramma en de inrichting van de openbare ruimte. Het kostenverhaal wordt daarbij verdisconteerd in de grondprijs.

Voor de ontwikkeling van Klingelenberg Noord wordt een exploitatieopzet opgesteld, waarin de kosten en baten van de ontwikkeling van het gebied in beeld worden gebracht. De exploitatieopzet wordt gedurende de looptijd van de ontwikkeling periodiek geactualiseerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp uitwerkingsplan 'Klingelenberg Noord' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast wordt het plan conform de inspraakverordening voor een ieder ter inzage gelegd, waarbij aan eenieder de mogelijkheid wordt geboden om een zienswijze in te dienen.

Tegen het ontwerp uitwerkingsplan Klingelenberg Noord zijn geen zienswijzen ontvangen.

Op 3 oktober 2017 is het uitwerkingsplan vastgesteld.