In deze planregels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Invaart Haaften' met identificatienummer NL.IMRO.0304.BPinvaarthaaften-
1703 van de gemeente Neerijnen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw:
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag - gemeten vanaf het peil
-, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt
van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 archeologisch deskundige:
de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van
archeologie.
1.7 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch
monument.
1.8 archeologisch onderzoek:
onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologisch onderzoek, in
de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst,
bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend
over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de
Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van
archeologische relicten.
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het
deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of
ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig
als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte
liggende vloeren is begrensd.
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct
of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel
gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.23 inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.24 maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien
verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.25 omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving,
op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
1.26 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met
toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1
onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
1.27 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a
van de Wabo.
1.28 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
werkzaamheid:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.
1.29 ondergeschikt:
een functie, die in aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/of architectonisch ten dienste staat
van de hoofdfunctie/ gebouw. Voor deze functie mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte van
bouwwerken als zodanig worden gebruikt.
1.30 prostitutie:
seksueel-erotische dienstverlening die, al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg, wordt
aangeboden.
1.31 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in art. 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of een
inrichting met vergelijkbare externe veiligheidsrisico's, waarvoor een vergunningplicht geldt
vanwege een risicovolle activiteit (bijvoorbeeld een LPG-opslagtank voor eigen gebruik of een
LNG-opslagtank).
1.32 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin
bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting
worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater,
parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.33 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde
gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels
1.34 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.