direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Neerijnen, herziening Ophemertsestraat 3a, 9 en 11 Ophemert
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0304.BPbgOphertsestr3a-1703

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen, herziening Ophemertsestraat 3a, 9 en 11 Ophemert met identificatienummer NL.IMRO.0304.BPbgOphertsestr3a-1703 van de gemeente Neerijnen.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productie gebonden detailhandel.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

een ambachtelijk, handels-technisch, constructietechnisch of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf in milieucategorie 1 of 2, al dan niet met ondergeschikte productie gebonden detailhandel.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, of het fokken en houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • Grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt,- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven worden hieronder ook begrepen;

  • Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond. Niet-grondgebonden bedrijven zijn intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en grondgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen en sommige viskwekerijen en wormenkwekerijen;

  • Grondgebonden veehouderij:

een agrarisch bedrijf voor het houden van vee waarbij het houden van vee geheel of grotendeels afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf kan beschikken, met uitzondering van mestkalverhouderijen, paardenhouderij en manege;

1.8 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen - alsook in verband hiermee en als nevenactiviteit van ondergeschikt belang - het verkopen en/of leveren van goederen.

1.9 arbeidsmigrant:

arbeiders/arbeidskrachten die niet afkomstig zijn uit Nederland.

1.10 archeologisch deskundige:

de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.11 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.12 archeologisch onderzoek:

onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologisch onderzoek, in de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet of een certificaat ex artikel 5.1 Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.13 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.17 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.18 bedrijf / niet agrarisch bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat geschikt is voor bedrijfsmatige activiteiten, niet zijnde kassen.

1.20 bedrijfswoning:

een woonruimte in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.21 bestaand:

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd op zichzelf staand gebouw, dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang in de vorm van extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals wandelen, skeeleren, fietsen of kanoën.

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.

1.30 evenement:

alle tot vermaak en recreatie bedoelde tijdelijke al dan niet periodiek terugkerende activiteiten op of aan de openbare weg, dan wel voor publiek toegankelijk, zoals feesten, markten, braderieën, sportwedstrijden, voorstellingen, optochten en dergelijke.

1.31 extensief recreatief medegebruik:

recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen, die plaats vinden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hoofdgebouw:

een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.

1.34 inrichting:

elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.35 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.36 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.37 ketenactiviteiten:

alle activiteiten behorende tot de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, zoals telen, bewaren, sorteren, verwerken en distributie van agrarische producten.

1.38 kleinschalig kamperen:

een voorziening gericht op kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, zoals kamperen bij de boer.

1.39 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin.

1.40 logiesgebouw:

een gebouw met zelfstandige slaapruimten met ten minste een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en keuken.

1.41 maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.42 opslag, statische (binnen)opslag:

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf. Het betreft bijvoorbeeld (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.43 opslag, dynamische (binnen)opslag:

binnenopslag van goederen die een regelmatige verplaatsing behoeve vanwege productie en/of handel voor het eigen bedrijf.

1.44 opslag, buitenopslag:

buitenopslag van goederen die een regelmatige verplaatsing behoeve vanwege productie en/of handel voor het eigen bedrijf.

1.45 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.46 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.47 plattelandswoning:

een (voormalige bedrijfs-)woning gelegen binnen een agrarisch of bedrijfsmatig bouwvlak zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en het (agrarisch) bedrijf.

1.48 seizoenarbeiders:

werknemers die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn.

1.49 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.50 vereveningseffect:

toename van stikstofemissie binnen een inrichting terwijl binnen een of meerdere andere inrichting(en), al dan niet in hetzelfde plangebied, een afname van de stikstofemissie plaatsvindt zodat de totale stikstofdepositie op een voor stikstof overbelast Natura 2000-gebied ten opzichte van de voor het betreffende gebied relevante referentiedatum aantoonbaar niet toeneemt, of door de initiatiefnemer wordt aangetoond dat er concreet zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, dan wel indien aangetoond wordt dat de toename past binnen, bij of krachtens de Wet natuurbescherming opgestelde regels.

1.51 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan, met dien verstande dat:

  • a. bij gesplitste (monumentale) woningen van voor 1940 de oorspronkelijke voorgevel als voorgevel(rooi)lijn wordt aangehouden, tenzij in een specifiek geval anders is vastgelegd.
1.52 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.53 woning/woonruimte:

een besloten ruimte, die al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd is voor de bewoning door één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. ketenactiviteiten behorende bij de onder a. bedoelde bedrijven;
  • c. hobbymatige grondgebonden agrarische activiteiten;
  • d. plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
  • e. aan-huisgebonden-beroepen en bedrijven;
  • f. kleinschalig kamperen;
  • g. de huisvesting van seizoensarbeiders, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting werknemers';
  • h. bed and breakfast;
  • i. dagrecreatie;
  • j. tuinen, erven en verhardingen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding 'relatie' is opgenomen, worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd.
  • b. De afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 5 m.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De afstand van bedrijfsgebouwen tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 18 m.
  • c. De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

3.2.4 Plattelandswoningen

Voor het bouwen van plattelandswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Plattelandswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.
  • b. Per bouwvlak is maximaal één plattelandswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - plattelandswoning' is geen plattelandswoning toegestaan.
  • c. De voorgevel van de plattelandswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3 meter daarachter. Indien toepassing van deze regel ertoe leidt dat de afstand van de plattelandswoning tot de as van de weg minder dan 15 m bedraagt, geldt in afwijking van deze regel dat de afstand van de plattelandswoning tot de as van de weg minimaal 15 m en maximaal 18 m dient te bedragen.
  • d. De inhoud van de plattelandswoning mag niet meer dan 800 m³ bedragen.
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij plattelandswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij plattelandswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' worden gebouwd.
  • b. Bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de plattelandswoning te worden gebouwd.
  • c. De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m² per bouwperceel.
  • d. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • e. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • f. In afwijking van het bepaalde b, mag op de gronden voor de voorgevellijn per woning één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan maximaal 6 m²;
    • 2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
    • 4. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de gevel.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevellijn van de plattelandswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van poeren en poorten mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • e. De bouwhoogte van torensilo’s en installaties mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • f. De bouwhoogte van energievoorzieningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • g. De bouwhoogte van hagelnetten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • h. De bouwhoogte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.7 Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende regels:

  • a. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2.
  • c. Lichtmasten zijn niet toegestaan.
3.2.8 Voorwaardelijke verplichting

Het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2.2 is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te slopen bebouwing' volledig zijn gesloopt.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.1 onder a voor het bouwen van hulpgebouwen ten behoeve van hobbymatige grondgebonden agrarische activiteiten onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het aantal hulpgebouwen mag niet meer bedragen dan één per hectare;
    • 2. de afstand van het hulpgebouw tot bouwvlakken van derden mag niet minder bedragen dan 30 m;
    • 3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m²;
    • 4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
    • 5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
    • 6. er sprake is van een landschappelijk inpassing.
  • b. Het bepaalde in 3.2.2 onder d voor een goothoogte tot maximaal 7,5 m, onder de volgende voorwaarde:
    • 1. De afwijking dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige;
  • c. Het bepaalde in 3.2.6 ten behoeve van de bouwhoogte van torensilo's, installaties en energievoorzieningen tot maximaal 15 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • a. Boomgaarden binnen een afstand van 50 meter tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, behoudens bestaande en vervanging van bestaande boomgaarden.
  • b. Het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren;
  • c. Het opslaan van goederen van derden en het stallen van caravans;
  • d. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • e. Het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning als burger-/plattelandswoning, met uitzondering van plattelandswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
  • f. Mestverwerking;
  • g. Grootschalige opslag van aardoliehoudende vloeistoffen of schadelijke stoffen.
3.4.2 Ketenactiviteiten

Ketenactiviteiten zoals bedoeld in 3.1 onder b. zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. Ketenactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan bij de verkoop van zelf geteelde danwel geproduceerde agrarische producten, al dan niet aangevuld met agrarische producten afkomstig van bedrijven uit de omgeving;
  • b. De ketenactiviteiten mogen geen onevenredige belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
3.4.3 Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.

3.4.4 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Binnen de bestemming ‘Agrarisch' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als nevengeschikte activiteit, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m2.
  • b. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • d. Detailhandel is niet toegestaan.
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.4.5 Kleinschalig kamperen
  • a. Kleinschalig kamperen is toegestaan, waarbij maximaal 15 standplaatsen tot maximaal 3.000 m2 is toegestaan binnen of aansluitend aan het bouwvlak.
  • b. Binnen het bouwvlak is maximaal 75 m2 aan sanitaire voorzieningen toegestaan.
3.4.6 Bed and breakfast

Bed and breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing.
  • b. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.
  • c. Per woning is sprake van niet meer dan 3 bed & breakfast eenheden tot een oppervlakte van maximaal 150 m2.
  • d. De woonfunctie van de woning blijft behouden.
  • e. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
3.4.7 Huisvesting seizoensarbeiders in logiesgebouwen

De vestiging van seizoensarbeiders binnen logiesgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting werknemers' is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De voor bewoning ingerichte gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten.
  • b. De maximale huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar, waarbij er op jaarbasis minimaal 2 aaneengesloten maanden de huisvesting moet zijn onderbroken.
  • c. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.
3.4.8 Evenementen

Evenementen zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. Er mag per terrein per jaar één maal een evenement worden georganiseerd. Voor maneges zijn per jaar maximaal 2 evenementen toegestaan.
  • b. Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  • c. Het evenement dient te voldoen aan het gemeentelijk beleid.
  • d. Er mag geen sprake zijn van aantasting van natuur- en landschapswaarden.
  • e. De duur van een evenement, inclusief op- en afbouwen mag niet meer bedragen dan 5 dagen.
3.4.9 Voorwaardelijke verplichting in gebruik nemen bedrijfsgebouwen

Het in gebruik nemen c.q. gebruiken van nieuwe bedrijfsgebouwen is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de in Bijlage 1 opgenomen landschappelijke inpassing wordt uiterlijk binnen één jaar na aanvang van de bouwwerkzaamheden gerealiseerd;
  • b. de onder a bedoelde landschappelijke inpassing wordt na realisatie duurzaam in stand gehouden;
  • c. de bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' dient volledig te zijn gesloopt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.4 ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande, dat:

  • a. De gezamenlijke vloeroppervlakte aan niet-agrarische activiteiten niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 350 m², met uitzondering van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug' waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 700 m2. 
  • b. Nevenfuncties uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande bebouwing.
  • c. De uitoefening van de nevenfunctie geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk.
  • d. Er geen buitenopslag voor de nevenfunctie plaatsvindt.
  • e. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
  • f. De afwijking gepaard gaat met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.
  • g. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
  • h. De volgende nevenfuncties zijn toegestaan:
    • 1. kleinschalige detailhandel tot maximaal 50 m2 verkoopvloeroppervlakte;
    • 2. kleinschalige horeca, tot maximaal 50 m² en een bijbehorend terras tot maximaal 100 m2;
    • 3. vakantieappartementen, waarbij maximaal 3 eenheden zijn toegestaan tot maximaal 195 m2;
    • 4. trekkershutten tot een totaal maximaal oppervlak van 60 m2;
    • 5. productiegebonden detailhandel inclusief opslag tot maximaal 50 m2 verkoopvloeroppervlakte;
    • 6. dagrecreatie, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 750 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug';
    • 7. zorgfunctie, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 375 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug';
    • 8. statische binnenopslag, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.500 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug';
    • 9. semi-agrarische bedrijvigheid, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 600 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug';
    • 10. niet agrarische bedrijvigheid, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 600 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug'.
  • i. Cumulatie van nevenfuncties, met uitzondering van statische binnenopslag en kleinschalig kamperen, is toegestaan tot maximaal 50% van de bedrijfsbebouwing, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 700 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwal-stroomrug'.
3.5.2 Afwijken kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.5 ten behoeve van extra standplaatsen, waarbij maximaal 25 standplaatsen tot maximaal 5.000 m2 is toegestaan binnen of aansluitend aan het bouwvlak, mits:

  • a. Sprake is van een landschappelijke inpassing.
  • b. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
3.5.3 Afwijken ten behoeve van huisvesting seizoensarbeiders in bedrijfsgebouwen en/of logiesgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.4.7, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De voor bewoning ingerichte gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers binnen het teeltseizoen die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten.
  • b. De noodzaak dient aangetoond te zijn door een advies van een ter zake deskundige.
  • c. Er mogen niet meer dan 32 seizoenarbeiders per bedrijf gehuisvest worden.
  • d. De oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders mag niet meer bedragen dan 400 m2.
  • e. De huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar, waarbij de huisvesting op jaarbasis minimaal 2 aaneengesloten maanden moet zijn onderbroken.
  • f. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.
  • g. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
3.5.4 Afwijken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders in woonunits en/of stacaravans

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.4.7 voor het huisvesten van seizoensarbeiders in woonunits en / of stacaravans, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Er is aangetoond dat huisvesting binnen de bestaande bebouwing niet mogelijk is.
  • b. De afwijking dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf. In geval de afwijking meer dan 12 seizoensarbeiders betreft, dient hieromtrent vooraf advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.
  • c. De woonunits en/of stacaravans mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers binnen het teeltseizoen die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten.
  • d. Er mogen niet meer dan 32 seizoenarbeiders per bedrijf gehuisvest worden.
  • e. De oppervlakte ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders mag niet meer bedragen dan 400 m2.
  • f. De huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar, waarbij de huisvesting op jaarbasis minimaal 2 aaneengesloten maanden moet zijn onderbroken.
  • g. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.
  • h. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van relevante risicobronnen en het groepsrisico wordt afgewogen in het licht van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
3.5.5 Afwijken afstand boomgaarden tot gevoelige functies

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder a ten behoeve van de realisering van een boomgaard binnen 50 m van gevoelige functies, mits uit onderzoek blijkt dat:

  • a. De afwijking milieuhygiënisch inpasbaar is.
  • b. Er geen hinder is voor omliggende (bedrijfs)woningen en bedrijven.
3.5.6 Afwijken ten behoeve van kleinschalige mestverwerking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder f ten behoeve van kleinschalige mestverwerking, mits:

  • a. De afwijking dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.
  • b. de mestverwerking in hoofdzaak gebruik maakt van biomassastromen uit de directe omgeving;
  • c. het digestaat van de mestverwerking een organische meststof is die in hoofdzaak weer wordt afgezet in de directe omgeving.
  • d. De (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet mogen worden beperkt.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf.
  • b. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.
  • c. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
  • d. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
  • e. De wijziging gaat gepaard met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.
3.6.2 Wijziging ten behoeve van vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2 ha voor grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij voor grondgebonden veehouderijen de stikstofemissie vanuit het betreffende bedrijf niet toe mag nemen, tenzij sprake is van:
    • 1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming;
    • 2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;
    • 3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verleend;
    • 4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.50.
  • b. Verplaatsing naar een concentratiegebied of regionaal cluster bedrijfseconomisch niet mogelijk is;
  • c. Rekening gehouden wordt met aanwezige gebiedskwaliteiten.
  • d. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.
  • e. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
  • f. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
  • g. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
  • h. De wijziging gaat gepaard met een landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan.

Artikel 4 Groen - Landschapselement

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het groen en de bijbehorende groenvoorzieningen;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, inclusief de bijbehorende abiotische waarden;
  • c. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • d. behoud en herstel van geïsoleerde wateren zoals vennen en poelen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. Voor het bouwen van kleinschalige bouwwerken ten behoeve van bos-, groen en/of natuurbeheer gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 16 m²;
    • 3. het aantal kleinschalige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 per 1,5 ha.
  • b. De bouwhoogte van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • c. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Het bouwen moet ten dienste zijn van de bestemming.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden, natuurwaarden en/of hydrologische waarden door het verlenen van de afwijking niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met betrekking tot deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  • a. Het opslaan, storten of bergen van materialen.
  • b. Verblijfsrecreatie (kamperen).
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen deze bestemming de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren.

  • a. Het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en/of diepwoelen van de bodem van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 40 cm onder maaiveld.
  • b. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem.
  • c. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
  • d. De aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om het vervangen een reeds bestaande drainage.
  • e. Het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen.
  • f. Het verwijderen van onverharde wegen/paden, alsmede het aanleggen/verharden van wegen/paden, dan wel het aanbrengen van andere niet-omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
4.5.2 Uitzonderingen

Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. krachtens een verleende vergunning reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. dienen ter realalisatie en instandhouding van de in Bijlage 1 opgenomen landschappelijke inpassing.
4.5.3 Toelaatbaarheid

De in 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de betrokken bos-, groen- en/of natuurwaarden, inclusief de bijbehorende abiotische waarden.
  • b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterstaatkundige doeleinden ten behoeve van waterbeheersing, waterafvoer en waterberging;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. verhardingen voor in- en uitritten;

alsmede daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. De bouwhoogte van palen en (licht)masten ten behoeve van scheepvaart mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • b. De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen terreinen zijn, naast andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de totale bodemingreep kleiner is dan 250 m² en de verstoring minder diep dan 50 cm is.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
  • b. De afwijking wordt verleend, indien op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    • 1. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
    • 2. op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een afwijking als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.
  • d. Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend is het ten tijde van de bouwwerkzaamheden aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en over een oppervlakte groter dan 250 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage, met uitzondering van het vervangen van een bestaande drainage;
    • 2. het verlagen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
  • b. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • c. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:
    • 1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. het gaat om gronden die (vergund) geroerd zijn en op gronden die binnen 5 m van bestaande funderingen zijn gelegen;
    • 3. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 4. de werken en werkzaamheden:
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
  • e. In geval van omgevingsvergunningverlening is het aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen terreinen zijn, naast andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de totale bodemingreep kleiner is dan 5.000 m² en de verstoring minder diep dan 50 cm is.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
  • b. De afwijking wordt verleend, indien op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    • 1. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
    • 2. op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een afwijking als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.
  • d. Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend is het ten tijde van de bouwwerkzaamheden aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en over een oppervlakte groter dan 5.000 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage, met uitzondering van het vervangen van een bestaande drainage;
    • 2. het verlagen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
  • b. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • c. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:
    • 1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. het gaat om gronden die (vergund) geroerd zijn en op gronden die binnen 5 m van bestaande funderingen zijn gelegen;
    • 3. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 4. de werken en werkzaamheden:
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
  • e. In geval van omgevingsvergunningverlening is het aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

9.2 Bebouwingspercentages

In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met een verleende vergunning tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Overige zone - oeverwal - stroomrug

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke elementen van de rivieroeverwallen en stroomruggen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. Van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhoud van een (bedrijfs)woning, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  • b. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de as van de weg niet minder mag bedragen dan 10 m, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
    • 2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
  • c. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens met derden niet minder mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
    • 2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
  • d. Van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
  • e. Van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
  • f. Van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    • 1. de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  • g. Van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • h. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  • i. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
11.2 Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het uitoefenen van een bed & breakfast, mits:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de bed & breakfast maximaal 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  • b. de bed & breakfast binnen de bestaande woning wordt gerealiseerd;
  • c. de bed & breakfast in parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden volledig op het eigen perceel voorziet;
  • d. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Wijzigen Waarde - Archeologie 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, herziening Ophemertsestraat 3a, 9 en 11 Ophemert'.