direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Neerijnen, herziening Meikampgraaf 7 en Paalgraaf 11 te Hellouw
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Paalgraaf 11 te Hellouw is het griendbedrijf Van Aalsburg (hierna: initiatiefnemer) gevestigd. Op de locatie wordt griendhoud opgeslagen en verwerkt tot vlechtschermen en zinkstukken voor de waterbouw. Het bedrijf zorgt zelf voor de winning aanvoer van de grondstof die wordt geteeld op zo'n 300 hectare met griendhout in de wijde omgeving. Materiaal en machines ten behoeve van het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteiten worden ter plaatste vervaardigd en gerepareerd.

Vanwege wet- en regelgeving is het noodzakelijk geworden om het griend op het eigen bedrijfsperceel aan de Paalgraaf 11 op te slaan. De huidige situatie biedt hier onvoldoende mogelijkheden voor. Daarnaast is er een uitbreiding van bedrijfsgebouwen nodig om materieel overdekt op te kunnen slaan en te onderhouden. Deze toename van bedrijfsactiviteiten op het perceel zorgt er tevens voor dat er meer toezicht gewenst is bij de opslag van het wilgenhout en materieel en de gehuisveste arbeiders. Dien tengevolge is de behoefte aan een 2e bedrijfswoning ontstaan.

Naast de ontwikkelingen aan de Paalgraaf 11 heeft het bedrijf agrarische bedrijfslocatie met bijbehorende gronden (c.a. 10 hectare) aan de Meikampgraaf 7 aangekocht. Inmiddels is een deel van de gronden bij initiatiefnemers in eigendom en een deel verkocht aan boeren in de omgeving. Dit betekent dat de locatie niet meer als agrarisch grondgebonden bedrijf te exploiteren valt. De wens bestaat nu het perceel om te zetten naar particuliere bewoning conform de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Buitengebied veegplan 2017' is opgenomen.

1.2 Doel

De gewenste ontwikkelingen aan de Paalgraaf 11 en Meikampgraaf 7 zijn niet in overeenstemming met het huidig planologisch regime. Met dit bestemmingsplan wordt een actueel juridisch kader geboden voor de gewenste ontwikkeling van beide percelen. Hierbij worden de opslagmogelijkheden en het bouwvlak aan de Paalgraaf 11 vergroot en wordt er een bedrijfswoning toegevoegd. Aan de Meikampgraaf 7 wordt het bouwvlak verkleind en zal de woonbestemming van toepassing worden.

1.3 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0001.jpg"

Figuur 1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: Pdokviewer)

Onderstaand is een globale begrenzing van het plangebied aangegeven. Het plangebied van beide locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0002.jpg"

Figuur 2: Situering plangebied en globale begrenzing (Bron: Pdok viewer)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

De gronden ter plaatse van de Paalgraaf 11 en Meikampgraaf 7 maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017', van de gemeente Neerijnen, vastgesteld op 6 juli 2017.

Ter plaatse van de Paalgraaf 11 is de bestemming 'Agrarisch' van van toepassing. De locatie heeft een bouwvlak van ca. 6650 m2. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 en zijn de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - griendhandel' en gebiedsaanduiding 'overige zone - open landschap ' van toepassing.

De agrarische locatie aan de Meikampgraaf 7 heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak van ca. 1 Hectare. Daarnaast is voor een deel van de gronden de dubbelbestemmigen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing en heeft de locatie de functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij' en gebiedsaanduiding 'overige zone - open landschap'. Bij de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de moeilijkheid biedt om bij sloop van stallen een woning te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0003.jpg"

Figuur 3: Fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan. (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De juridische planopzet wordt in het vierde hoofdstuk uiteengezet. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Paalgraaf 11

Griendhouthandel Van Aalsburg is een familiebedrijf waarin van vader op zoon (-s) het ambacht van de griendwerker is doorgegeven. De familiare band is nog steeds sterk aanwezig gelet op de 7 boers die samenwerken binnen het bedrijf. Het bedrijf is in Nederland en het buitenland actief en heeft met name kennis en ervaring op het gebied van zinkstukken, kraagstukken en beschoeiingen. Daarnaast verzorgt het bedrijf gevlochten wilgentenen schuttingen bij particulieren en bedrijven.

Van Aalsburg heeft zich in de loop der jaar gespecialiseerd in de teelt en verwerking van griend(wilgenhout). Griend werd in het verleden verkregen door het kappen en beheren van natuurgebieden. Momenteel heeft het bedrijf ruim 100 hectare in gebruik. In combinatie met beheer en van natuurterreinen en loonpercelen wordt er jaarlijks circa 300 hectare bewerkt. Hierdoor is er een constante en homogene aanvoer van griendhout.

Griend wordt op de locatie Paalgraaf 11 opgeslagen en verwerkt tot wiepen die weer worden gebruikt voor versterking van oevers, kusten en bodems. Een gedeelte van het wilgenhout wordt gebruikt voor het vormen van onderstammen. Deze worden doorverkocht aan boomtelers voor de teelt van sierwilgen. Afzet van deze onderstammen vindt in hoofdzaak plaats in Nederland en Duitsland.

Op het achter terrein worden de wilgentenen opgeslagen totdat ze worden verwerkt. Voorheen werden de geoogste wilgentenen bewaard op de teeltvelden. De afgelopen jaren is gebleken dat de opslag op de teeltvelden gevoelig is voor brandstichting. Naast de verloren oogst komt hierdoor ook de bedrijfsvoering, waarbij het nakomen van leveringsafspraken van essentieel belang is, in de knel. Vanwege het grote risico op de teeltpercelen is besloten om de opslag te concentreren op het achter terrein.

Naast de bedrijfswoning is er een loods aanwezig waarin meerdere functies zijn ondergebracht, namelijk: kantoor, werknemersverblijven, sanitaire ruimten en kantine, opslag materiaal en materieel en een werkplaats. Voor het onderhoud en reparatie is de werkplaats noodzakelijk. Door de aard van het bedrijf worden werktuigen in eigen beheer ontwikkeld en onderhouden. Machines en werktuigen worden gebruikt op de teeltvelden of bij het afleveren, toepassen en verwerken van het eindproduct op locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0004.jpg"

Figuur: Luchtfoto Paalgraaf 11 te Hellouw (Bron: www.griendhouthandel.nl)

Meikampgraaf 7

Op de Meikampgraaf 7 vinden geen agrarische activiteiten meer plaats. De voormalige eigenaar heeft de werkzaamheden met betrekking tot het houden van melkrundvee een aantal jaren geleden beëindigd. Het erf en de aanwezige gebouwen zijn nog wel ingericht voor het houden van melkvee. Op het perceel zijn de volgende gebouwen en overige bouwwerken aanwezig: bedrijfswoning, ligboxenstal, rundveeschuur, hooiberg en voersilo’s en kuilvoeropslagen.

De gronden behorende bij het bedrijf zijn door de voormalige eigenaar in delen verkocht.Bij de bedrijfslocatie resteert nog een kleine huiskavel. Het bouwvlak bedraagt circa 1 hectare met daarop 1.715 m2 te saneren bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0005.jpg"

Figuur: Luchtfoto Meikampgraaf 7 te Hellouw

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer wil aan de Paalgraaf 11 te Hellouw een nieuwe opslag voor het materiaal realiseren, meer opslagruimte voor het griendhout creëren en een 2e bedrijfswoning bouwen. Om de vergroting van het bouwvlak aan de Paalgraaf 11 mogelijk te maken wordt een deel van het agrarisch bouwvlak aan de Meikampgraaf verplaatst naar de Paalgraaf 11 en zal de agrarische bestemming aan de Meikampgraaf 7 omgezet worden naar een woonbestemming.

Paalgraaf 11

Op de bedrijfslocatie aan de Paalgraaf 11 is er sprake van een ruimtegebruik voor wat betreft de stalling van voertuigen en de opslag van griendhout. Daarnaast is er permanent toezicht noodzakelijk gelet op de opslag van griend(brandveiligheid) en de op het bedrijf verblijvende werknemers.

Bedrijfsgebouwen

Voor het opslaan van te gebruiken materialen, stallen van machines en werktuigen is meer bedrijfsruimte nodig en bestaat de wens de werkplaats te vergroten. Veel machines en werktuigen worden op dit moment buiten gestald. Dit is nadelig voor de levensduur van de machines en zorgt voor extra onderhoudskosten. Er is behoefte om het bestaande bedrijfsgebouw te verlengen en een extra kapschuur voor het stallen van werktuigen te realiseren.

Activiteiten

Vanwege het aanwezige bedrijfsrisico is het noodzakelijk om de geoogste voorraad wilgentenen op te slaan op het bedrijfsterrein. Binnen de huidige functieaanduiding griendhandel is hiervoor onvoldoende ruimte. Het vergroten van het opslag terrein is noodzakelijk vanuit het oogpunt van een adequate bedrijfsvoering.

Tweede bedrijfswoning

Bedrijfsmatig is er gelet op de activiteiten en risico's van de bedrijfsvoering behoefte aan een tweede bedrijfswoning. Voor het realiseren van een extra woning aan de Paalgraaf 11 is geen woningcontingent beschikbaar.

Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven wordt in het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om bij sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen een woning terug te bouwen. Aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan door het slopen van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Meikampgraaf 7. Vervolgens wordt dit bouwrecht verplaatst naar de Paalgraaf 11. Het verplaatsen van deze 'extra' woning is een goed alternatief voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en huidige ruimtelijke kenmerken aan de Meikampgraaf 7 en is tevens een goede oplossing voor de genoemde knelpunten op de locatie aan Paalgraaf 11.

Zoals gezegd wordt de jaaroogst van griend opgeslagen voordat het verwerkt wordt. Voorheen vond de opslag plaats op werkterreinen, door de verzekering wordt geëist dat de opslag plaatsvindt op bewoond en bewaakt terrein. Dit betekent dat de bedrijfsleiding dag en nacht moet zorgen voor toezicht. Dit toezicht kan vanwege het bedrijfsrisico niet worden neergelegd bij de aanwezige buitenlandse werknemers.

Op het bedrijf wordt vaak zes dagen per week gewerkt. Zeker door de medewerkers die op het bedrijf woonachtig zijn. De eigenaar van het bedrijf is het aanspreekpunt voor de bedrijfsvoering maar ook verantwoordelijk voor het wel en wee van de op het bedrijf woonachtige medewerkers. In feite is toezicht en controle vanwege de medewerkers een 24 uurs verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die ook geldt buiten de normale werktijden en niet planmatig kan worden opgelost.

Vanwege de opslag van materialen en werkvoorraden is toezicht op het bedrijf en bedrijfsterrein noodzakelijk. Direct kunnen reageren bij calamiteiten houd bedrijfsrisico’s beperkt en is van belang voor de continuïteit van het bedrijf. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren zal een 2e bedrijfswoning worden gebouwd om naast de huidige bedrijfsleider een 2e bedrijfsleider in te kunnen huisvesten. Op deze manier kan voldoende toezicht worden geborgd.

Onderstaand is een impressie en plattegrond weergegeven van de gewenste situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0006.jpg"

Figuur: Impressie gewenste situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0007.jpg"

Figuur: plattegrond gewenste situatie Paalgraaf 11

Landschappelijke inpassing

De bedrijfsontwikkeling aan de Paalgraaf 11 wordt landschappelijk ingepast conform het landschappelijk inpassingsplan dat is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. De inpassing is gebaseerd op de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan. Aanbevolen wordt om hallen en schuren in te passen met populierenbossen, elzensingels of kades met doornige beplanting. Op onderstaande afbeelding is de uitwerking op soorten niveau hiervan te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0008.jpg"

Figuur: Landschappelijke inpassing Paalgraaf 11.

Voor de inpassing van het nieuwe erf worden de volgende elementen toegevoegd, of verwijderd.

  • Verwijderen laurier. Aan de westzijde van het plangebied is reeds laurier aangeplant. De laurierhaag wordt verwijderd en vervangen door een struweelhaag met inheemse beplanting;
  • Aanplant scheerhaag. Op de grens tussen het woon- en werkgedeelte van het erf wordt een scheerhaag aangelegd;
  • Aanplant knotwilgen. Langs de westrand van het plangebied worden knotwilgen geplant. Deze beplanting sluit aan bij de reeds aanwezige kavelgrensbeplanting rond andere delen van het bedrijf;
  • Op een aangebracht wallichaam van ca. 1 meter hoog, wordt een vlechtmat van wilg geplaatst ter afscherming van het privédeel van het erf naar de weg. Deze vlechtmat is een verwijzing naar het bedrijf;
  • Op de meest zuidwestelijke punt van het plangebied is een rode beuk geplant. Deze zal worden verwijderd.

In het landschappelijk inpassingsplan wordt de inrichting en het beheer van de beplanting verder toegelicht.

Meikampgraaf 7

De locatie betreft een voormalig melkveebedrijf. De bijbehorende gronden zijn verkocht aan meerdere andere agrarische bedrijven in de omgeving. Het doorzetten van een agrarisch bedrijf op deze locatie is vanwege het overblijvende oppervlak van de huiskavel onrealistisch. Gelet op de asbesthoudende daken moet er een oplossing worden gezocht voor de huidige bedrijfsgebouwen.

Het is financieel niet rendabel om de bestaande gebouwen aan te passen of te verbouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Er wordt daarom gekozen voor sloop van de huidige gebouwen en gebruik te maken van de VAB (vrijkomende agrarische bebouwing) regeling van de gemeente. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid een compensatiewoning te realiseren.

Met dit bestemmingplan wordt de compensatiewoning verplaatst naar de Paalgraaf 11. De verplaatsing draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de Meikampgraaf 7. Er worden namelijk oude gebouwen gesloopt en er vindt geen nieuwbouw van een (milieu) gevoelige functie plaats.

Op onderstaande afbeelding is de gewenste situatie aan de Meikampgraaf 7 weergegeven. In het hoofdstuk vier wordt ingegaan op de milieutechnische inpasbaarheid van het omzetten van de agrarische functie naar een woonfunctie aan de Meikampgraaf 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0009.png"

Figuur: gewenste situatie Meikampgraaf 7

Landschappelijke inpassing

Ook het perceel aan de Meikampgraaf 7 wordt van een landschappelijke inpassing voorzien. Deze inpassing is gebaseerd op een ruimtelijke analyse van het omliggende landschap, het historische landschap en de beleidsuitgangspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente. Het landschappelijk inpassingsplan voor de Meikampgraaf 7 is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Op de onderstaande afbeelding is de gewenste inpassing te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0010.jpg"

Figuur: Inpassingsplan voor de Meikampgraaf 7.

Voor de inpassing van het nieuwe erf worden de volgende elementen toegevoegd of verwijderd:

  • Aanplant scheerhaag. Op de overgang van het erf (privé) naar het aangrenzende agrarische cultuurland, wordt een scheerhaag aangelegd;
  • Aanplant hoogstam fruitbomen. Op het erf worden twee hoogstam perenbomen geplant;
  • Verwijderen knotwilgen buiten het erf. De recent aangeplante knotwilgen langs de erftoegangsweg, die na planrealisatie in agrarisch cultuurland komen te staan, worden verwijderd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, provinciaal, (regionaal) en gemeentelijk beleid, welke een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
3.1.2 Toets

Het voorliggende plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid voor het voorliggende initiatief wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.

3.1.4 Toets

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

3.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • Bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook als er formeel geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling moet toch het nut, de noodzaak en uitvoerbaarheid van de ontwikkeling op die plek worden aangetoond. Door middel van het alternatievenonderzoek moet worden aangetoond dat de gekozen locatie buiten bestaand stedelijk gebied een betere optie is dan een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt daarmee verwacht dat er een goede kennis is van de bestaande voorraad. In beide gevallen van ontwikkeling, zowel binnen als buiten bestaand gebied, moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.

3.1.6 Toets

Er is bij het verruimen van de mogelijkheden aan de Paalgraaf 11 en het wijzigen van de bestemming aan de Meikampgraaf 7 geen sprake van stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor dit planvoornemen hoeft de ladder niet verder te worden doorlopen.

3.1.7 Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (december 2017)

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:

  • Een duurzame economische structuur;
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit betekend onder andere goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Rivierenland

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Rivierenland'. Het Rivierenland is een regio gekenmerkt door:

  • Groen open gebied, omzoomd door rivieren;
  • Ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, met name vrijetijdseconomie, agribusiness en logistiek;
  • Balans zoeken tussen koesteren, vernieuwen en benutten.

De provincie en haar partners streven in de regio naar

De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in Rivierenland. De gezamenlijke inspanningen en opgaven richten zich op vier speerpunten:

  • Logistiek
  • Agribusiness
  • Vrijetijdseconomie
  • Vitaal Platteland

De speerpunten die van belang zijn in relatie tot het voornemen betreft 'Vitaal Platteland'.

Agribusiness

  • De ambitie om tot de top-5 van de Europese tuinbouwregio's te horen;
  • Versterking en innovatie van de volgende sectoren: fruitteelt, paddestoelenteelt, glastuinbouw en laanboomteelt;
  • Beleidsuitwerking ruimtelijke consequenties van de ontwikkelingen in deze sectoren.

Vitaal Platteland

  • Een passend voorzieningenniveau in kernen en dorpen;
  • Schaalvergroting en verbreding van de agrarische sector;
  • Functieverandering van de agrarische bebouwing;
  • Ontwikkeling van ruimtelijk beleid met provinciaal kader en lokaal maatwerk.
3.2.2 Toets

De voorgenomen ontwikkeling van het griendhouthandelsbedrijf aan de Paalgraaf 11 betreft een uitbreiding van een bestaande agrarische functie in het Rivierenlandschap. Met de voorgenomen ontwikkeling is een verduurzaming van de bestaande functie wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

Aan de Meikampgraaf 7 vindt een wijziging plaats van agrarisch bedrijf naar wonen met bijbehorende sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De toekomstige situatie wordt landschappelijk ingepast hetgeen kwaliteitswinst oplevert. Dit draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

3.2.4 Toets

Voor de Paalgraaf 11 en Meikampgraaf 7 is het 'Plussenbeleid' van toepassing. Dit beleid geldt voor veehouderijen. Het onderhavige initiatief betreft geen ontwikkeling die is gericht op een veehouderij. Dit geldt ook voor de glastuinbouw aanduiding waar de locaties in zijn gelegen. Er is geen sprak van ontwikkeling van glastuinbouw. Verder worden er geen regels gesteld in de Verordening.

3.2.5 Conclusie

Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie buitengebied gemeente Neerijnen

In de gemeente Neerijnen komen vier verschillende landschapseenheden voor. Deze landschapseenheden hebben vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een eigen identiteit en unieke, gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteiten. De plangebieden zijn gelegen binnen de landschapseenheid 'Grootschalige kommen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0011.jpg"

Figuur: Fragment visie buitengebied Neerijnen

Deze landschapseenheid wordt als volgt beschreven: Achter de oeverwallen liggen in het binnendijks gelegen gebied de lager gelegen kommen van zware rivierklei. In deze kommen kwam het water tot rust, na met kracht over de hogere oevers te zijn gestroomd. Door aanleg van gemalen, het rechttrekken en verbeteren van weteringen en ruilverkaveling is de waterhuishouding in de komgebieden sterk verbeterd en zijn de kommen in gebruik genomen als agrarisch weidegrond.

  • Kenmerken

Het kenmerk van de grootschalige kommen is de grootschalige openheid. Het agrarisch grondgebruik bestaat overwegend uit grasland (veehouderij). In de laagste en natste gedeelten van de kommen liggen enkele eendenkooien, broekbossen en grienden). In de Neerijnen zijn deze gebieden te vinden in Het Broek, het natuurreservaat ten zuidwesten van de het knooppunt Deil. In de grootschalige kommen liggen geen kernen, slechts verspreide boerderijen en andere bebouwing op grote onderlinge afstand. Het wegenpatroon bestaat uit rechte wegen. De van oudsher slagenverkaveling is na ruilverkaveling rationeel met rechte wegen en lange weteringen geworden. Het gebied kent weinig wegbeplanting, en ook opgaand groen als perceelsgrens ontbreekt.

  • Betekenis voor het buitengebied van Neerijnen

Kenmerkend voor de grootschalige kommen is de grote openheid en de grotendeels monofunctionaliteit in de vorm van veehouderij. Dit landschap is kwetsbaar omdat veranderingen door de grote openheid heel zichtbaar zijn. In dit gebied is het daarom wenselijk dat de huidige veehouderij de belangrijkste functie blijft.

Aandachtpunt in dit gebied is de bebouwing. Grootschalige gebouwen zijn ongewenst. Dit betekent dat de veehouder beperkt uitbreidingsmogelijkheden krijgt, dat de compositie op het erf een aandachtspunt is en dat intensieve veehouderij en megastallen uitgesloten zijn.

3.3.2 Toets

Het plangebied aan de Paalgraaf 11 wordt voorzien van erfbeplanting die zich goed voegt in het bestaande landschap. Een groot deel van het bestaande agrarische erf aan de Meikampgraaf 7 wordt gesaneerd een landschappelijk goed ingepast. Dit heeft een positief effect op de openheid van het gebeid. Beide plangebieden zijn op deze manier goed ingepast in de landschapseenheid 'Grote open kommen'

3.3.3 Duurzaamheidsvisie Neerijnen Energieneutraal 2030

De gemeenteraad heeft op 5 april 2018 de Duurzaamheidsvisie Neerijnen energieneutraal 2030 vastgesteld.

In deze visie staan vijf thema's centraal die de basis vormen voor het gemeentelijk beleid:

  • 1. Klimaat en energie: het verminderen van en het aanpassen aan de klimaatproblemen.
  • 2. Werken en bedrijven: het verduurzamen van de bedrijfsvoering van lokale bedrijven.
  • 3. Wonen en leven: het duurzaam bouwen, onderhouden, wonen en werken in huizen, kantoren en andere gebouwen.
  • 4. Mobiliteit: het verduurzamen van het verkeer met een focus op 4 V’s: voorkomen, verkorten, vervoerskeuze en verschonen.
  • 5. Duurzaam gedrag: de bewustwording van de klimaatproblemen en vervolgens het aanpassen van het gedrag.
3.3.4 Toets

Op het bedrijf van de initiatiefnemer is het thema 'Werken en bedrijven: het verduurzamen van de bedrijfsvoering van lokale bedrijven' van toepassing. Bij de bouw van de woning en bedrijfsgebouw kunnen de volgende duurzame handelingen worden toegepast:

  • resthout van het productieproces wordt gebruikt voor het verwarmen van de bestaande loods;
  • woning kan worden verwarmd met het resthout (biomassa) door deze aan te sluiten op de verwarming van de bestaande loods;
  • op de bestaande loods liggen zonnepanelen, dit kan nog worden uitgebreid;
  • de nieuwe woning wordt gasloos gebouwd;
  • er worden duurzame materialen toegepast.
3.3.5 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Neerijnen, Geldermalsen en Lingewaal hebben gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De beide plangebieden zijn gelegen in 'Het rustieke hart van de Tielerwaard'. In dit gebied wordt de landbouw met eventueel nieuwe teelten of verbrede activiteiten als stuwende kracht aangemerkt. De opslag van wilgentenen wordt specifiek genoemd in dit deelgebied.

Toets

Het rustieke hart van de Tielerwaard is opgedeeld in drie deelgebieden. De plangebieden zijn gelegen in het deelgebied 'De open kommen'. Dit gebied blijft open met ruimte voor grondgebonden duurzame landbouw. Deze landbouw moet de beste garantie bieden voor het behoud van de karakteristieke openheid en de weidevogelbiotoop. In het rustieke hardt zullen de dorpspolders voornamelijk in landbouwkundig gebruik blijven.

Voor de vergroting van de locatie Paalgraaf 11 wordt een landschapsplan opgesteld om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van het perceel. Voor het rapport wordt verwezen naar de bijlagen 3 en 4 van deze toelichting.

3.3.6 Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het initiatief past binnen de kaders van het beleid van de gemeente Neerijnen.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en ander gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor reeds genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).
4.1.2 Toets

Paalgraaf 11

Externe werking

De bedrijfsactiviteiten t.b.v. de griendhouthandel hebben een milieucontour. De functie laat zich als volgt vertalen in de omschrijvingen die volgen uit bijlage 1 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering:

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0012.jpg"

Tabel: afstanden VNG brochure

Uit bovenstaande bovenstaande tabel valt op te maken dat op grond van de bedrijfsactiviteiten een maximale richtafstand van 50 meter geldt. Aan die richtafstand wordt ten opzichte van omliggende woningen voldaan voor het uit te breiden deel van het bouwvlak en de opslag. Op voorhand is het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen gewaarborgd.

Interne werking

In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich een aantal agrarische bedrijven waaronder teeltbedrijven en veehouderijen.

Deze bedrijven vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het aspect geur is niet van toepassing. De wettelijke afstanden hebben voorrang op de richtafstanden. Zie voor verdere toelichting het ODA-advies “Geur veehouderij”. Daaruit komt naar voren dat voor alle genoemde veehouderijen een minimumafstand voor geur van 50 meter geldt. Aan die wettelijke afstand en de resterende richtafstanden voor stof, geluid en gevaar wordt ten opzichte van het uit te breiden gedeelte van het bedrijf voldaan.

Meikampgraaf 7

Externe werking

Het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming op het perceel Meikampgraaf 7 heeft geen negatieve externe werking op de omgeving.

Interne werking

In de directe omgeving van de Meikampgraaf 7 zijn diverse bedrijfslocaties aanwezig. In onderstaande tabel is per bedrijf de omschrijving en de bijbehorende afstanden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0013.png"

Tabel: Afstanden VNG brochure

Deze bedrijven vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het aspect geur is niet van toepassing. De wettelijke afstanden hebben voorrang op de richtafstanden. Zie voor verdere toelichting het ODA-advies “Geur veehouderij”. Daaruit komt naar voren dat voor alle genoemde veehouderijen een minimumafstand voor geur van 50 meter geldt. Aan die wettelijke afstand en de resterende richtafstanden voor stof, geluid en gevaar wordt ten opzichte van de grens van het nieuwe bouwvlak voor de woonbestemming voldaan.

4.1.3 Conclusie

Gelet op de richtafstanden uit de VNG brocure is de uitbreiding van de Griendhouthandel aan de Paalgraaf 11 en de bestemmingswijziging aan de Meikampgraaf 7 uitvoerbaar.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Aan de Paalgraaf 11 wordt een 2e bedrijfswoning te gerealiseerd. Omdat het gebouw een zogenaamde verblijfsruimte betreft, dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning Bouw – op grond van de Woningwet/Bouwverordening – een bodemonderzoek te worden aangeleverd.

Op grond van de onderzoeksresultaten kan beoordeeld worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie als woning of dat deze een mogelijke belemmering vormt voor de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.2 Toets

Paalgraaf 11

Voor de locatie van de woning aan de Paalgraaf 11 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN5740 (zie Bijlage 3). De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw van de woning.

Meikampgraaf 7

Hier wordt geen bouwwerk gerealiseerd met een verblijfsfunctie. De huidige woning blijft in tact.

4.2.3 Conclusie

Het uitgevoerde bodemonderzoek toont aan dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Wetgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  • railverkeerslawaai;
  • wegverkeerslawaai:
  • industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Kan niet worden voldaan aan deze grenswaarden, dan bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om deze hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij moet een procedure worden doorlopen die aan de eisen van de Wgh moet voldoen.

4.3.2 Toets

Voor zowel de Meikampgraaf als voor de Paalgraaf 11 geldt dat er een woonbestemming komt te liggen binnen de geluidszone van een weg. De woonbestemming aan de Meikampgraaf 7 ligt ook binnen de zone van de Betuwelijn. Gelet hierop is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4).

Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting Lden op de nieuwe woonbestemmingen ten gevolge van omliggende wegen en de spoorlijn voldoet aan de voorkeusgrenswaarden.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Geur

4.4.1 Wetgeving

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer;
4.4.2 Toets

Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1. Is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
  • 2. Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Paalgraaf 11

De voorgenomen ontwikkeling aan de Paalgraaf 11 vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie bevinden zich enkele agrarische bedrijven.

Locatie   Activiteit   Afstand   Odeur  
Paalgraaf 4   Glastuinbouw   N.v.t.   nee  
Paalgraaf 1   Melkvee   > 50 m   nee  

Tabel: Omliggende bedrijven

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding.

Meikampgraaf 7

Voor de omschakeling van de agrarische bedrijfsbestemming naar wonen zal in het kader van het activiteitenbesluit een melding worden gedaan als het bestemmingsplan is vastgesteld. De ontwikkeling aan de Meikampgraaf 7 bevindt zich buiten de bebouwde kom en is meegenomen in de toetsing als geurgevoelig object.

In de omgeving van de locatie bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Dit is weergegeven in onderstaande tabel:

Locatie   Activiteit   Afstand   Odeur  
Meikampgraaf 6   Melkvee   > 50 m   nee  
Meikampgraaf 8   Melkvee   > 50 m   nee  
Meikampgraaf 9   Stalling en opslag   n.v.t.   nee  
Meikampgraaf 14   Melkvee / Varkens   > 50 m   ja  

Tabel: Omliggende bedrijven

Binnen een cirkel van 2 kilometer rondom het bedrijf ligt één varkenshouderij (Meikampgraaf 14). Voor de toekomstige woonlocatie aan de Meikampgraaf 7 is onderzocht of dit passend is qua voorgrond- en achtergrondbelasting ter plaatse. Uitgangspunt hierbij is de ligging in een niet concentratiegebied waarbij een maximale geurbelasting geldt van 8,0 Oue.

Uit het betreffende geuronderzoek (zie Bijlage 5) blijkt dat de locatie qua achtergrondbelasting ruim buiten contour van 8 Oue blijft. Uit de berekening van de voorgrondbelasting volgt een geurbelasting van 1,1 Oue . In beide gevallen wordt ruimschoots aan de wettelijke norm voldaan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0014.jpg"

Figuur: Geurcontouren Meikampgraaf 14 (Groene lijn = 8 Oue )

De voorgenomen ontwikkeling aan de Meikampgraaf vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Het woon- en leefklimaat op de locatie is hiermee voldoende gewaarborgd.

4.4.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plannen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wetgeving

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit
4.5.2 Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0015.jpg"

Figuur 10: Uitsnede risicokaart met plangebieden (cirkels)

Paalgraaf 11

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Paalgraaf 11 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

Er bevinden zich geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aan de Paalgraaf 11.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportroutes

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet hierdoor worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 26 oktober 2018 aangegeven dat in dit geval de onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.”

Meikampgraaf 7

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Meikampgraaf 7 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

Er bevinden zich geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aan de Meikampgraaf 7.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportroutes

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet hierdoor worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 26 oktober 2018 aangegeven dat in dit geval de onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.”

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute (Meikampgraaf 7 en Paalgraaf 11) en de A15 (alleen Meikampgraaf 7). Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.”

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wetgeving

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wet Luchtkwaliteit). Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
4.6.2 Onderzoek

Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De Regeling NIBM is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in het uitbreiden van een bouwvlak en het wijzigen van de bestemming ten behoeven van wonen. Die ontwikkeling valt qua verkeersaantrekkende werking beduidend lager uit dan de in de Regeling NIBM genoemde woonwijk met 1500 woningen. Verdere bronnen van stikstofdioxide en fijn stof op het terrein zijn qua bijdrage aan de luchtkwaliteit verwaarloosbaar.

4.6.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk. Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Water

4.7.1 Wetgeving

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.7.2 Toets

Waterbeheerprogramma 2016-2021: Koers houden, kansen benutten

Het bestuur van Waterschap Rivierenland heeft met ingang van 27 november 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021: Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid vastgesteld. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het Waterschap Rivierenland het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Voor Rivierenland wordt voornamelijk ingezet op “vasthouden – bergen – afvoeren” van water.

De digitale watertoets is een instrument om het planvoornemen vroegtijdig aan te geven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De eerste afstemming voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets. De eerste aanvullingen zijn opgenomen in deze rapportage. De planontwikkeling dient ter controle voorgelegd te worden aan waterschap Rivierenland.

Watersysteem

  • Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie Bijlage 3) blijkt dat ter plaatse sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is naar verwachting slecht.

  • Oppervlaktewater

In de directe omgeving van de Paalgraaf 11 als de Meikampgraaf 7 zijn bestaande sloten aanwezig.. Deze sloten zijn zogenaamde B-watergangen die van secundair belang zijn voor het waterbeheer. Ze dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden (bron: waterschap Rivierenland) In Bijlage 6 is te zien waar de sloten exact zijn gelegen.

  • Grondwater

Uit de Peilenkaart en Peilentabel Tielerwaard volgt dat beide locaties in hetzelfde peilgebied TLW006 liggen. Het zomerpeil is 0 meter + NAP en het winterpeil is 0,2 meter - NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0016.jpg"

Figuur 11: Ligging locaties in peilgebied

  • Hemel- en afvalwater

In Bijlage 6 is de compensatie voor de toename van het verhard oppervlak toegelicht. Totaal moet er 2315,60 m2 gecompenseerd worden door toename van verhard oppervlak. Dit vindt plaats door omliggende sloten bij beide locaties te verbreden.

4.7.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

4.8 Ecologie

4.8.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van toepassing. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er is een verschuiving opgetreden in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur).

4.8.2 Toets

Voor beide locaties is een Quickscan (zie: Bijlage 7) natuurwaardenonderzoek uitgevoerd waarin wordt ingegaan op de gebieds- en soortenbescherming. De conclusie uit deze quickscan luidt als volgt: 'Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging op enige afstand van beschermd natuurgebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren met inachtneming van de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Vanwege de mogelijke vestiging van de rugstreeppad in het plangebied tijdens de bouwfase, wordt geadviseerd het plangebied ongeschikt te houden als voortplantingsbiotoop'.

4.8.3 Conclusie

Het plan kan voor het aspect Ecologie uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)

4.9.2 Gemeentelijk beleid

Op 5 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Nota cultuurhistorisch beleid vastgesteld. Onder cultuurhistorie verstaat de gemeente Neerijnen het volgende:

  • Archeologische waarden waarmee rekening gehouden dient te worden op grond van de Archeologische waarden- en beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Neerijnen;
  • Panden en objecten die beschermd zijn, of zijn geweest, op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijke erfgoedverordening;
  • Objecten en structuren binnen het beschermd dorpsgezicht Neerijnen – Waardenburg;
  • Wegen en structuren en gebouwen die gebouwd of aangelegd zijn voor 1826, het moment dat de eerste kadastrale kaart voor de gemeente Neerijnen getekend is;
  • Bouwwerken uit de periode 1940 – 1965 die gebouwd zijn binnen het kader van de wederopbouw.

Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie 3' en 'Waarde - archeologie 4' van toepassing in het plangebied.

De gronden met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Hier zijn de volgende bouwregels van toepassing:

  • a. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in artikel 28.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
      • het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
      • de totale bodemingreep kleiner is dan 5.000 m² en de verstoring minder diep dan 50 cm is

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4 zijn minder waardevol. Bij deze bestemming geldt de volgende regel:

  • De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden dienen alleen bij projecten in het kader van de Tracéwet en projecten met een bodemingreep/ verstrorende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² te worden onderzocht op eventuele archeologisch waardevolle resten
4.9.3 Toets

Meikampgraaf 7

Ter plaatse van het plangebied aan de Meikampgraaf 7 is zowel de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' als 'Waarde - archeologie 4' van toepassing. Op deze locatie wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Er zullen alleen gebouwen worden gesloopt. Dit betekent dat wordt voldaan aan de bouwregels van beide archeologische dubbelbestemmingen.

Paalgraaf 11

Op deze locatie is alleen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. De beoogde ontwikkelingen zijn niet in strijd met deze dubbelbestemming omdat de gewenste nieuwbouw ruimschoots onder de grens van 10.000 m2 blijft.

4.9.4 Conclusie

Het planvoornemen kan in het kader van archeologie en cultuurhistorie uitgevoerd worden.

4.10 Milieueffectrapport

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De wettelijke basis voor de m.e.r. is de Wet milieubeheer. In de uitvoeringswetgeving, het Besluit m.e.r., staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt, de omvang ervan en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPBGMeika7Paalgr11-1802_0017.png"

Figuur 13: Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.  (Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die qua omvang boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is.

In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, dan moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.

Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bij-lage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd, moet een planMER worden opgesteld.

Doel vormvrije m.e.r-beoordeling

Het doel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is het geven van inzicht in de milieueffecten van de voorgenomen activiteit aan het bevoegd gezag. Er wordt in een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling een antwoord gegeven op de vraag of er vanwege de uitvoering van de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In voorliggend rapport wordt inzicht gegeven in de milieueffecten en daarmee vormt dit rapport de benodigde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Criteria voor toetsing

In het voorliggend rapport wordt op de milieueffecten van het voornoemde project (bedrijfswontwikkeling Paalgraaf 11 en bestemmingswijziging Meikampgraaf 7) ingegaan, waarbij, conform artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r., ingezoomd wordt op de volgende onderdelen:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • kenmerken van de gevolgen van de activiteit.

Aan de hand van de behandeling van deze criteria wordt onderzocht of voor de ontwikkelingen al dan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.

4.10.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven. De verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport kan op verschillende wijze ontstaan.

  • Indien een activiteit behoort tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven in de aangegeven gevallen.
  • Indien uit een mer-beoordeling volgt dat een milieueffectrapport nodig is. Een mer-beoordelingsplicht bestaat als:
    • 1. een activiteit behoort tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven in de aangegeven gevallen;
    • 2. een passende beoordeling moet worden gemaakt op basis van de Wet natuurbescherming. Dit is het geval als niet uitgesloten kan worden dat er significant negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van (nabij gelegen) natura 2000-gebieden ontstaan.

Voor activiteiten die onder de drempelwaarden van de aangegeven gevallen van onderdeel D blijven moet worden gemotiveerd dat een milieueffectrapport niet nodig is. Deze motivering heet een vormvrije (mer)beoordeling.

4.10.2 Toets

Onderdeel C

Het plan voorziet niet in een activiteit die behoort tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven.

Onderdeel D

Het plan voorziet niet in een activiteit die behoort tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven.

4.10.3 Conclusie

In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de verbeelding is de bestemming van het plangebied weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Agrarisch', ' Wonen' en 'Groen Landschapselement' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en ' Waarde - Archeologie 3'. Verder zijn er voor de locatie Paalgraaf 11 nog enkele functie aanduidingen van toepassing.

Ter plaatse van de bedrijfslocatie aan de Paalgraaf 11 is de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - griendhandel' gekoppeld aan het plangebied. Dit maakt de gewenste uitbreiding van bedrijfsgebouwen en opslag van griendhout mogelijk. Daarnaast is de functie aanduiding 'permanente huisvesting seizoensarbeiders' van toepassing om aan te geven dat het op deze locatie is toegestaan om de betreffende gebouwen voor dit doel te gebruiken. Om het aantal bedrijfswoningen op maximaal twee te houden is aan het bouwvlak de maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden - 2' gekoppeld.

De Meikampgraaf 7 krijgt de enkelbestemming Wonen. Binnen deze bestemming en bouwvlak is het mogelijk om een woning te realiseren of in gebruik te nemen t.b.v. particuliere bewoning.

Voor beide locaties is de bestemming 'Groen - Landschapselement' van toepassing. Deze bestemming heeft als doel de landschappelijke inpassing van beide percelen te borgen. Middels een voorwaardelijke verplichting bij de bestemming is de uitvoering en duurzame instandhouding van de inpassing geregeld.

De archeologische dubbelbestemmingen zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden aldaar.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Inspraak, overleg, zienswijzen

Het plan is een aantal instanties verzonden in het kader van het vooroverleg. Het Waterschap Rivierenland en de Omgevingsdienst Rivierenland hebben gereageerd. De opmerkingen zijn verwekt in het ontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zijn de buren vooraf geïnformeerd door de initiatiefnemer. De buren hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de plannen.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd op grond van artikel 3.1 Wro. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij het plan.

Vervolgens wordt het bestemmingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door de gemeenteraad en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

7.1 Uitvoerbaarheid

Er moet worden aangetoond dat het plan economisch haalbaar en uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels plankosten. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is. Met initiatiefnemer is tevens een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalovereenkomst gesloten.