direct naar inhoud van Regels
Plan: Varelseweg 211 Hulshorst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.bp01141-ow01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Varelseweg 211 Hulshorst met identificatienummer NL.IMRO.0302.bp01141-ow01 van de gemeente Nunspeet;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.7 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid, onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;

1.8 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de logiesverblijven daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is voor beheer of toezicht;

1.10 bestaande

bij bouwwerken: de bestaande legale bebouwing ten tijde van de inwerkintreding van het bestemmingsplan;

bij gebruik: het bestaande legale gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaand en legaal aanwezig zijn of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk

functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 chalet/stacaravan

een permanent aanwezig kampeermiddel in de vorm van een gebouw, uitsluitend bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en dat hooguit een niet gebouwde fundering (zoals bijvoorbeeld in de vorm van stelconplaten of kanaalplaatvloerdelen) heeft en binnen 24 uur demontabel is; het chalet/stacaravan mag niet zijn/worden opgebouwd met stenen- of betonconstructies;

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.25 erf

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een (recreatie)woning of chalet/stacaravan en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de (recreatie)woning of het chalet/stacaravan;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 groepsaccommodatie

een (deel van een) gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waarin een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.29 horeca(bedrijf)

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.30 inwoning

twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;

1.31 kampeermiddel
  • a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan, een wagonette of een huifkar;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen groter grondoppervlak dan 70 m2 of hoger dan 5,5 m;

een en ander voor zover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.32 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.33 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.34 mobiele kampeermiddelen

kampeermiddelen die uitsluitend tijdens het zomerseizoen worden gebruikt. Zodra een kampeermiddel langer dan acht maanden op een kampeerterrein is geplaatst of niet langer te verplaatsen is (uitgezonderd stalling), krijgt dit een plaatsgebonden karakter, waardoor het kampeermiddel niet langer binnen de definitie van mobiel kampeermiddel valt;

1.35 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.36 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.37 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.38 nutsvoorzieningen

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte- koude opslag of het (tele)communicatieverkeer;

1.39 onderbouw of kelders

een bouwlaag in een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil, met uitzondering van kruipruimten;

1.40 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.41 ondergeschikte functie

een functie die zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een hoofdfunctie;

1.42 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;

1.43 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.44 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.45 recreatieve overnachting

de overnachting die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie (dus niet als hoofdverblijf);

1.46 recreatiewoning

een gebouw, geen kampeermiddel zijnde, uitsluitend bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.47 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen;

1.48 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.49 schouwpad

pad langs een watergang waar een vertegenwoordiger van het waterschap de schouw (inspectie van de sloten) kan uitvoeren;

1.50 stacaravan/chalet

zie artikel 1.21;

1.51 toeristische standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar;

1.52 verbeelding/plankaart
  • de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;
  • de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan met legenda en tekeningnummer NL.IMRO.0302.bp01141-ow01;
1.53 verblijfsrecreatie

elke vorm van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt in een recreatief nachtverblijf;

1.54 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig zal worden aangemerkt;

1.55 voorzieningengebouw

een gebouw ten behoeve van de verblijfsrecreatie dat niet is gericht op nachtverblijf maar op functies als 'een receptie, zwembad, sportzaal, restaurant, kantine, parkwinkel, animatieruimten, technische dienst, zeil- en surfschool, fietsverhuur, zorg- en gezondheidsdiensten, kampeerplaatsgebonden en gezamenlijke en individuele sanitaire voorzieningen' en dat onderdeel uitmaakt van de exploitatie van het recreatieterrein;

1.56 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Gebouwen en bouwwerken
  • a. afstand
    de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
  • b. de breedte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

  • c. de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • d. de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goot van dakkapellen met een maximale breedte van 50% van de gevelbreedte niet als goot wordt aangemerkt;

  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • f. de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; bij recreatiewoningen wordt vanaf de bovenzijde van de begane grondvloer gerekend;

  • g. de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. afschermende beplanting;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van de afschermende beplanting;
  • c. bestaande wegen en paden, waaronder schouwpaden;
  • d. water noodzakelijk voor de waterhuishouding op het terrein;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, en andere werken.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Groen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw en overkapping zijnde, niet meer dan 1,8 m mag bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. de wijziging van de waterhuishouding of van waterstanden door werkzaamheden zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • e. het aanleggen van nieuwe waterlopen en het vergraven, verbreden en dempen van bestaande waterlopen en vennen;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van geluid- en of grondwallen.
  • g. het vellen of rooien van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos.

3.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden;
  • b. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheerplan.

3.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, waaronder de landschappelijke inpassing van het recreatiepark.

Artikel 4 Recreatie - Gemengd terrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Gemengd terrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatieve terreinen met:

  • a. recreatiewoningen, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. groepsaccommodaties, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • c. chalets/stacaravans, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • d. ten hoogste 180 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen, waarvan ten minste 50 toeristische standplaatsen, onder meer ondergebracht ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1' (maximaal 30 toeristische standplaatsen);
  • e. voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening;
  • f. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak ten minste moet bedragen:
    • 1. 1,8 per recreatiewoning, geen groepsaccommodatie zijnde;
    • 2. 1,3 per chalet/stacaravan of standplaats;
    • 3. 3,6 per groepsaccommodatie;
    • 4. 2,0 per bedrijfswoning;
  • g. een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde, de natuurlijke waarde en de cultuurhistorische waarde, waaronder het behoud van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos;
  • i. een bomenlaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting';

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, sport- en spelvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, opslag van boottrailers, een milieustraat en loosplaats voor vuil water, groenvoorzieningen en/of erfbeplanting, ontsluiting, paden en wegen ten behoeve van het verblijfsrecreatieve terrein.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels.

4.2.1 Recreatiewoningen, chalets/stacaravans en groepsaccommodaties
  • a. ten aanzien van recreatiewoningen, chalets/stacaravans en groepsaccommodaties gelden de volgende regels:

    recreatiewoningen, geen groepsaccom-
modaties zijnde  
chalets/stacaravans   groepsaccommodaties  
1.   maximum aantal   165   380   17  
2.   maximum hoogte   goothoogte = 4 m voor ten minste 50% van de recreatiewoningen

bouwhoogte = 8 m

bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken = 3,5 m  
bouwhoogte = 5,5 m




bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken = 3,5 m  
goothoogte = 4 m voor ten minste 50% van de groepsaccommodaties

bouwhoogte = 9 m

bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken = 3,5 m  
3.   maximum oppervlak/inhoud   oppervlak = 75 m² en inhoud = 300 m³
 
oppervlak = 100 m² en inhoud = 400 m³ voor maximaal 20 woningen

oppervlak van bijbehorende bouwwerken per recreatiewoning= 9 m2  
oppervlak =70 m²







oppervlak van bijbehorende bouwwerken = 9 m2  
oppervlak =150 m2 en inhoud = 600 m3






oppervlak van bijbehorende bouwwerken = 18 m²
 
4.   maximaal te bebouwen bouwperceel-
oppervlak  
25% van de bouwperceelomvang   25% van de bouwperceelomvang   25% van de bouwperceelomvang  
5.   maximaal te verharden bouwperceeloppervlak   25% van de bouwperceelomvang bovenop het maximaal te bebouwen perceeloppervlak   25% van de bouwperceelomvang bovenop het maximaal te bebouwen perceeloppervlak   25% van de bouwperceelomvang bovenop het maximaal te bebouwen perceeloppervlak  
6.   minimum afstanden tussen gevels recreatiewoningen, chalets/stacaravans en groepsaccommodaties   3 m


deze afstanden gelden niet bij geschakelde bouw voor de zijde waar recreatiewoningen geschakeld zijn gebouwd  
3 m


deze afstanden gelden niet bij geschakelde bouw voor de zijde waar chalets/stacaravans geschakeld zijn gebouwd  
3 m


deze afstanden gelden niet bij geschakelde bouw voor de zijde waar groepsaccommodaties geschakeld zijn gebouwd  

  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a en in lid 4.1 onder d ten aanzien van de maximale aantallen is het toegestaan om onderling te wisselen met typen verblijfsrecreatie-eenheden, waarbij met de volgende getallen wordt gerekend:

type   aantal groeps-
accom-
modaties ter vervanging  
aantal recreatie-
woningen van maximaal 75 m² ter vervanging  
aantal recreatie
woningen van maximaal 100 m² ter vervanging  
aantal chalets/
stacaravans ter vervanging  
aantal standplaatsen voor mobiele kampeer-
middelen ter vervanging  
1 groepsaccommodatie (waarbij minimaal 12 groepsaccommodaties gehandhaafd blijven)   1   2   1,5   2,5   6  
1 recreatiewoning van maximaal 75 m²   0,33   1   0,75   1,25   3  
1 recreatiewoning van maximaal 100 m²   0,33   1   1   1,25   3  
1 chalet/stacaravan   0   0   0   1   2,5  
1 standplaats voor mobiele kampeermiddelen   0   0   0   0,4   1  

  • c. het bepaalde in lid 4.1 onder d ten aanzien van het minimale aantal toeristische standplaatsen blijft van toepassing;
  • d. op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1' zijn geen gebouwen anders dan voorzieningengebouwen ten behoeve van sanitair toegestaan;
  • e. bij recreatiewoningen en groepsaccommodaties worden bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, aan het hoofdgebouw vast gebouwd;
  • f. kelders worden uitsluitend gerealiseerd loodrecht onder recreatiewoningen (waaronder groepsaccommodaties) tot een diepte van niet meer dan 3,5 m;
  • g. onderbouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
  • h. de breedte van een chalet/stacaravan mag niet meer dan 4,50 meter bedragen.

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per aanduiding 'bedrijfswoning' is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • e. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3,5 m;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 75 m²;
  • g. bijbehorende bouwwerken moeten worden gesitueerd op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • h. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • i. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • j. onderbouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

4.2.3 Voorzieningengebouwen

Voor het bouwen van voorzieningengebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningengebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Recreatie - Gemengd terrein';
  • b. de goothoogte van een voorzieningengebouw mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een voorzieningengebouw mag niet meer dan 9 m bedragen.

4.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en van toestellen voor sport en spel mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • b. er is ten hoogste 1 waarschuwings- en/of communicatiemast toegestaan, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen rondom het recreatieterrein mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,2 m bedragen, waarbij geldt dat gebouwde erfafscheidingen uitsluitend zijn toegestaan indien deze ten opzichte van het openbare gebied groen worden afgeschermd;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedragen.

4.2.5 Specifieke vorm van groen - laanbeplanting

In afwijking van het bepaalde in 4.2.1 tot en met 4.2.4 is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting' geen bebouwing toegestaan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 4.2.5 om bebouwing als bedoeld in het bepaalde in 4.2.1 tot en met 4.2.4 onder de daarvoor opgenomen bouwregels toe te staan met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, waaronder de landschappelijke inpassing van het recreatiepark.
  • b. sublid 4.2.1, onder h, in die zin dat een grotere breedte is toegestaan in geval van bijvoorbeeld een T-, L- of U-vormige constructie, mits sprake is van een kwalitatief hoogwaardig recreatieterrein hetgeen moet blijken uit een inrichtingsplan.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van recreatiewoningen (waaronder groepsaccommodaties), chalets/stacaravans en mobiele kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  • b. het gebruiken van voorzieningen voor detailhandel, dienstverlening en horeca voor zover dit niet ondergeschikt is aan en in hoofdzaak ten dienste staat van de verblijfsrecreatieve voorziening;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

4.4.2 Specifieke vorm van recreatie - 1

De ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1' toegestane standplaatsen betreffen uitsluitend maximaal 30 toeristische standplaatsen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningsplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. de wijziging van de waterhuishouding of van waterstanden beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • c. het aanleggen van nieuwe waterlopen en het vergraven, verbreden en dempen van bestaande waterlopen en vennen;
  • d. het ophogen van gronden en aanleggen van geluid- en/of grondwallen;
  • e. het vellen of rooien van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos.
  • f. het rooien van solitaire bomen met een diameter van 25 cm of meer, gemeten op een hoogte van 1,3 m vanaf maaiveld.

4.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden;
  • b. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheerplan;
  • c. het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van groen – laanbeplanting' buiten de kroonprojectie van langs de laan volgroeide aanwezige/geplande bomen.

4.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging en waterhuishouding

met daarbij behorende voorzieningen zoals paden, bermen, oevers, taluds, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bouwwerken, zoals bruggen, steigers, duikers, palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.

5.2 Bouwregels

Op de voor ' Water ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: maximale bouwhoogte:

  • palen, masten en verkeerstekens: 9 m
  • kunstwerken: 4 m
  • andere bouwwerken: 2,5 m

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen, ondergrondse gebouwen

In afwijking, dan wel aanvulling van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat:

  • a. maximale oppervlakte- en hoogtematen en bebouwingspercentages mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnepanelen en andere duurzame energiebronnen, gevel- en kroonlijsten, luifels, aan-/uitbouwen zoals erkers/serres, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. maximale inhoudsmaten mogen worden overschreden door:
    • 1. de inhoud van ondergrondse gebouwen, mits deze zijn gelegen onder bovengrondse bebouwing en de diepte tot aan de keldervloer ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 2. de inhoud van dakkappellen, voor zover deze niet meer dan 50% van de breedte van de gevel beslaan;
    • 3. de inhoud van aan-/uitbouwen zoals erkers/serres voor zover deze op ten hoogste 3 m vanuit de gevel van het gebouw en eenlaags worden gebouwd;
  • c. niet vanuit het hoofdgebouw toegankelijke aanbouwen en inpandige technische ruimten ten behoeve van technische voorzieningen in het kader van een duurzame energievoorziening met een maximale goot- en/of bouwhoogte gelijk aan het hoofdgebouw en een oppervlak van maximaal 6 m2 (bij groepsaccommodaties tot maximaal 12 m2).
7.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing indien in hoofdstuk 2 expliciet anders is bepaald;
  • d. op een bouwwerk als onder a bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met enige bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als renbaan of menterrein;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen (waaronder groepsaccommodaties), chalets/stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet-recreatieve overnachtingen;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen voor bewoning en/of mantelzorg;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoont;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van woningen voor inwoning.
8.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, strijdig met enige bestemming, wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning of afwijking vereist is en deze is verleend.

Artikel 9 Aanduidingsregels

9.1 Milieuzone - natte landnatuur
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natte landnatuur' geldt dat die gronden – naast de andere aangewezen bestemming(en) – mede bestemd zijn voor de bescherming van vochtgebonden natuurlijke waarden.

9.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden 'binnen de milieuzone – natte landnatuur' is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden dieper dan 0,7 m en groter dan 200 m²;
  • b. werken en werkzaamheden die de wijziging van de waterhuishouding of van waterstanden beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden breder dan 4 m en het aanleggen van oppervlakteverhardingen met een oppervlak groter dan 100 m²;
  • d. het aanbrengen van constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanleggen van nieuwe waterlopen en het vergraven, verbreden en dempen van bestaande waterlopen en vennen;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van geluids- en/of grondwallen;
  • g. het diepploegen, zijnde het meer dan 50 cm diep omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • h. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.

9.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.1.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

9.1.4 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de vochtgebonden natuurlijke waarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • e. de bestemmingsregels in die zin dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  • f. de bestemmingsregels in die zin dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m²;
  • g. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte van gebouwen, voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras, tot een maximum van 1,2 m boven de maximaal toegestane bouwhoogte, mits:
    • 1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en;
    • 2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad;
  • h. de in hoofdstuk 2 gestelde parkeernormen, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, mits:
    • 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    • 2. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • j. de bestemmingsregels ten behoeve van inwoning in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of in een bedrijfswoning, mits:
    • 1. uit een te sluiten overeenkomst blijkt dat het perceel niet kadastraal wordt gesplitst en de totale oppervlakte ten behoeve van de inwoning maximaal 60 m² bedraagt;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Varelseweg 211 Hulshorst'.