direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poppeswegje 44
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.WI01028-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Poppeswegje 44 in Hulshorst. Op dit perceel staat een woning met diverse agrarische bedrijfsgebouwen. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren op het perceel Poppeswegje 44. Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2019' is deze ontwikkeling niet bij recht mogelijk.

Op 4 september 2020 heeft de initiatiefnemer bij de gemeente het verzoek ingediend om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en twee nieuwe woningen terug te bouwen. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 1 december 2020 besloten om medewerking te verlenen aan het verzoek.

Een aanpassing van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit rapport geeft hiervoor de ruimtelijke onderbouwing. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven hoe het te realiseren project past binnen de beleidskaders. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de, bij de afweging betrokken, belangen en aspecten.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Poppeswegje 44 bevindt zich aan de noordzijde van de kern Hulshorst. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door het perceel Poppeswegje 36, aan de oostzijde en zuidzijde door het Poppeswegje en aan de westzijde door het perceel Poppeswegje 50 en 54.

Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 4081 en 4082.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het perceel Poppeswegje 44 te Hulshorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Ligging van het perceel Poppeswegje 44 te Hulshorst.

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond, aangewezen. Ook geeft het wijzigingslan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan. Een wijzigingsplan/bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. Hoofdstuk 6 gaat in op de ruimtelijke afweging. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de procedure, waarbij de uitkomsten van de inspraak is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Poppeswegje 44 in Hulshorst. Op dit perceel staat een woning met diverse agrarische bedrijfsgebouwen. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren.

2.1 Huidige situatie

Het perceel Poppeswegje 44 bevindt zich aan de noordzijde van de kern Hulshorst. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door het perceel Poppeswegje 36, aan de oostzijde en zuidzijde door het Poppeswegje en aan de westzijde door het perceel Poppeswegje 50 en 54.

Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 4081 en 4082. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6800 m2. In het plangebied staat één woning met bijgebouw in de zuidwest hoek van het perceel. Daarnaast zijn er een viertal agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig binnen het plangebied. De agrarische bedrijfsgebouwen B, C, F G en H hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1544 m2.

Ontsluiting van het perceel vindt plaats via twee in- en uitritten op het Poppeswegje. Aan de westzijde van het plangebied is een ontsluiting voor de bestaande woning, aan de oostzijde van het plangebied is tevens een ontsluiting voor de bestaande bedrijfsgebouwen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0003.png"

Afbeelding 2.1 gebouwen aanwezig op het perceel Poppeswegje 44 te Hulshorst.

2.2 Gewenste situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en twee nieuwe vrijstaande woningen terug te bouwen. De bestaande woning met bijgebouw op het perceel blijft behouden. Gebouw B, C, F, G en H op het perceel worden volledig gesloopt. Het totaal aantal vierkante meters aan gebouwen dat gesloopt wordt bedraagt 1544 m2.

De twee nieuwe woningen worden naast de huidge woning gesitueerd. Hier worden twee nieuwe woonpercelen gecreëerd. De nieuwe woningen hebben een maximaal bebouwd oppervlak van 120 m2 per woning, de woningen hebben een kap (maximale nokhoogte 8-9 meter) en een lage goot (maximale goothoogte 3 meter).

Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van het plangebied veranderd niet ten opzichte van de bestaande situatie. Ontsluiting van het plangebied blijft via twee in- en uitritten ontsloten op het Poppeswegje. De twee nieuwe woningen worden allebei ontsloten via de in- en uitrit aan het Poppeswegje. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, hier is meer dan genoeg ruimte om aan de gemeentelijke parkeernorm te voldoen.

Beeldkwaliteit

De bebouwing wordt in een landelijke stijl vormgeven met de kenmerken uit het gebied. Belangrijk is dat de nieuwe bebouwing in één geheel wordt ontworpen met de bestaande bebouwing. Dit geeft eenheid. De kleuren en materialen van de hoofdbebouwing komen overeen met die in de omgeving. De gevels zijn gebouwd in baksteen (pleisterwerk) of andere steenachtige materialen en de daken zijn gedekt met dakpannen en/of riet. Eventueel wordt het metselwerk combineert met wit stucwerk , houten geveldelen en/of vergel.kbare kwaliteiten. De gebouwen hebben een verwante architectuur en gevels van zwarte potdekseldelen. De nieuwe bebouwing heeft stijlovereenkomsten met bebouwing in de omgeving.

Duurzaamheid

Voor de nieuwe woningen in dit plangebied is de ambitie om Beng woningen te realiseren. Deze woningen zijn uitermate goed geïsoleerd, hebben een hoge kierdichtheid en zijn voorzien van WTW installatie vloerverwarming. De woningen in dit plan zijn gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door de woningen zelf opgewekt. Dat gebeurt door middel van zonnepanelen en een warmtepomp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0004.png"

Afbeelding 2.2 overzicht te slopen bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.3 toekomstige situatie op het perceel Poppeswegje 44 te Hulshorst.

2.3 Landschappelijke inpassing

Het landschapsplan voor het plan Poppeswegje 44 wil een bijdrage leveren om de kwaliteit van het 'landschap' te versterken. De voorgenomen ontwikkeling biedt kansen om erf en landschap beter bij elkaar passend te maken. Bij landschappelijke inpassing gaat het om het inpassen van het veranderende erf in het landschap. De voorgestelde inpassing houdt rekening met de typische kenmerken en kwaliteiten van het landschapstype. Bij het opstellen van dit landschappelijk plan is er aandacht voor het samenspel van vormgeving, plaatsing, materiaal- en kleurgebruik van bebouwing en andere materialen, de diverse vormen van beplantingen en de verdeling en verhoudingen op het erf als geheel.

De randen van het plangebied worden aangezet met houtsingels en hagen. Het plangebied wordt d.m.v. natuurlijke structuren (houtsingels) verdeeld in drie percelen. Binnen perceel 1 is de bestaande woning gesitueerd, dit perceel bestaat uit weidegebied, woongebied en een boomgaard. Binnen de percelen 2 en 3 worden de nieuwe woningen gesitueerd. Deze percelen bestaan uit het woongebied en een onbebouwde agrarische zone. Door dit landschapsplan wordt het erf verknoopt met zijn omgeving.

2.4 Toets aan wijzigingsbevoegdheid

Paardenhouderij, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.

In artikel 44.1.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2019' is een wijzigingsbevoegdheid

opgenomen voor burgemeester en wethouders. Deze houdt in dat de bestemming 'Agrarisch -

Paardenhouderij' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen', onder de volgende voorwaarden:

1. bij sloop van alle maar minimaal 1500 m² aan bestaande bedrijfsgebouwen, mogen twee woonhuizen worden teruggebouwd;

a. Hier wordt aan voldaan. Het totaal aantal vierkante meters aan schuren dat gesloopt wordt bedraagt 1544 m2.

2. er een inrichtingsplan wordt opgesteld op kosten van de initiatiefnemer en door een in overleg aan te wijzen deskundige;

a. Hier wordt aan voldaan. Voor het perceel is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld.

3. dit geen beperkingen voor omliggende bedrijven oplevert;

a. Hier wordt aan voldaan. De milieuparagraaf toont aan dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden.

4. de overige gronden van het voormalige bestemmingsvlak worden bestemd tot een agrarisch of natuurbestemming;

a. Hieraan wordt voldaan. De woonpercelen krijgen een woonbestemming, de gronden in de noordwest hoek van het perceel krijgen een agrarische bestemming.

5. een overeenkomst is gesloten aangaande sloop, inrichting, planschade en instandhouding;

a. Hieraan wordt voldaan. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

a. Hier wordt aan voldaan. Het landschappelijk inrichtingsplan toont aan dat de natuurlijke en landschappelijke waarden met deze ontwikkeling versterkt worden. De quickscan Natuur toont aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden. De milieuparagraaf toont aan dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden en dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De wetgeving in Nederland gaat ervanuit dat er bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. Een afwijking van dit beleid moet duidelijk gemotiveerd worden. Het project betreft een kleinschalige ontwikkeling, in dit hoofdstuk wordt dan ook alleen ingegaan op relevant provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.

Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.

Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

3. afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toetsing aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming.

Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het plangebied worden niet meer dan 11 woningen gerealiseerd, de ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland

De wetgeving in Nederland gaat ervanuit dat er bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. Een afwijking van dit beleid moet duidelijk gemotiveerd worden. Het project betreft een kleinschalige ontwikkeling, in dit hoofdstuk wordt dan ook alleen ingegaan op relevant provinciaal en gemeentelijk beleid.

De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien is de Omgevingsvisie meerdere malen geactualiseerd. De Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'. De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening wordt vooruit gelopen op de aankomende Omgevingswet, die in 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in overleg met de omgeving. Wanneer het nodig is worden onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening geactualiseerd om verder in lijn te brengen met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het coalitieakkoord. Ook zal de Omgevingsverordening anticiperen op de eisen van de Omgevingswet.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: "In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen". Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten.

De provincie heeft enkele wijzigingen van de Omgevingsvisie en -Verordening doorgevoerd. Doel van deze wijzigingen is dat de provincie een sterkere rol kan vervullen bij regionale programmering voor met name werken en winkelen. De belangrijkste wijzigingen in de verordening zijn:

  • in elke regio moet binnen 4 jaar (na vaststelling Verordening) een Regionaal Programma Werklocaties (RPW) komen. Werklocaties betreffen bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel;
  • er moet regionale afstemming zijn over het RPW;
  • in het RPW moeten afspraken staan over deprogrammeren;
  • uitwerkings- en wijzigingsplannen moeten passen in het RPW;
  • supermarkten die mogelijk gemaakt kunnen worden als kruimelgeval, moeten voor goedkeuring langs de provincie;
  • solitaire bedrijvigheid in buitengebied is uitsluitend onder voorwaarden toegestaan.

De omgevingsvisie en verordening zijn op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en is op 1 maart 2019 in werking getreden.

De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld:

Nationale landschappen

De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. De provincie heeft met het toepassen van 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied voor ogen.

Waardevol open gebied

Voor waardevolle open gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit. Daarom geldt als uitgangspunt dat ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten niet zijn toegestaan.

Natura 2000 gebieden

Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. De Veluwe is een Natura 2000-gebied en is beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.

Grondwaterfluctuatiezone

In een zone rondom het Veluwemassief, aan de oostzijde van de stuwwal van Nijmegen en een zone langs de Randmeren is sprake van een (smalle) zone die extra gevoelig is voor grondwateroverlast, de zogenoemde grondwaterfluctuatiezone. Het is van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zonodig maatregelen te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0006.png"

Afbeelding 3.1 ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 gebied (bron: provincie Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0007.png"

Afbeelding 3.2 ligging plangebied t.o.v. Nationaal landschap en Waardevol open gebied (bron: provincie Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0008.png"

Afbeelding 3.3 ligging plangebied t.o.v. Grondwater fluctuatiezone (bron: provincie Gelderland)

Toetsing aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren. Het plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie bijlage 1 van deze onderbouwing). Door dit landschapsplan wordt het erf verknoopt met zijn omgeving.

- Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk en/of Natura 2000 gebied. Het plangebied ligt in het buitengebied van Hulshorst, op ca. 890 m afstand van Natura 2000-gebied Veluwe. Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten en habitats. Uit een Aeriusberekening blijkt dat het plan zowel in de gebruiksfase als de aanlegfase geen stikstofdepositie veroorzaakt hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Daarbij is op het perceel een vergunning aanwezig voor het houden van 27 paarden. Bij realisatie van het plan verdwijnt deze activiteit, waarmee er per definitie een (forse) afname is van de stikstofemissie (intern salderen). Conform het beleid van de provincies is overigens ook een tijdelijke bijdrage = 0.05 mol/ha/jaar niet significant als dit korter duurt dan 2 jaar en het gevolg van is van transportbewegingen en mobiele werktuigen (zie ook website provincies BIJ12.nl). Deze bronnen maken onderdeel uit van de totale stikstofdeken van Nederland. Daarmee zal het project met zekerheid niet leiden tot significant negatieve effecten. Een vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden is niet nodig.

Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap en Waardevol open gebied. Onderhavig plan betreft de functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en de ontwikkeling van twee woningen. Het totaal aantal vierkante meters aan gebouwen dat gesloopt wordt bedraagt 1544 m2. De sloop van deze gebouwen draagt bij aan de kernkwaliteiten (openheid) van dit gebied. Daarnaast wordt ontwikkeling voorzien van een landschappelijke inpassing. In dit plan wordt nader ingegaan op de situering, invulling en maatvoering van de landschapselementen. De positionering van de nieuw te bouwen woningen is afgestemd op de bestaande kavelstructuur, en de relatie met de omgeving. De kernkwaliteiten van het Nationaal landschap en Waardevol open gebied worden niet aangetast maar versterkt.

De watertoets procedure is doorlopen. Met het in acht nemen van de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoet het plan aan de eisen die het waterschap stelt aan een ruimtelijke ontwikkeling in dit gebied.

Voor de nieuwe woningen in dit plangebied is de ambitie om Beng woningen te realiseren. Deze woningen zijn uitermate goed geïsoleerd, hebben een hoge kierdichtheid en zijn voorzien van WTW installatie vloerverwarming. De woningen in dit plan zijn gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door de woningen zelf opgewekt. Dat gebeurt door middel van zonnepanelen en een warmtepomp.

De te realiseren woningen in dit plangebied passen binnen het meerjaren woningbouwprogramma van de regio.

Gezien de nieuwe situatie zorgt voor een kwaliteitsverbetering van de omgeving, dat er geen nadelige gevolgen zijn voor natuur en dat de woning energieneutraal wordt opgeleverd, voldoet het plan aan voornoemde provinciale ambitie.

3.2.2 Conclusie

Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Nunspeet

Op grond van artikel 3.1 van de Omgevingswet wordt de gemeente verplicht een Omgevingsvisie vast te stellen. Dit is een strategische integrale visie op de gewenste ontwikkeling van de totale (fysieke) leefomgeving op de lange termijn, die de gemeenteraad bindt bij het uitoefenen van haar bevoegdheden. De visie gaat inhoudelijk over thema's als ruimtelijke ontwikkeling, milieu, gezonde leefomgeving, economische ontwikkeling, natuur, landschap, water, verkeer en cultuurhistorie. Deze Omgevingsvisie vormt de beleidsmatige basis voor het toekomstige Omgevingsplan Nunspeet (de opvolger van de huidige bestemmingsplannen) en de Omgevingsprogramma's (voor bijvoorbeeld gemeentelijke milieunormen). In de Omgevingsvisie wordt een strategische ontwikkelrichting voor de gemeente neergelegd. Ook het Rijk en de provincies moeten een omgevingsvisie opstellen. De gemeenteraad heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet 2030 vastgesteld.

Het eerste deel van de omgevingsvisie omvat de gezamenlijke visie van de drie NEO gemeenten (Nunspeet, Elburg en Oldebroek). Deze visie is uitgewerkt in vijf overkoepelende thema's. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig is één van deze thema's.

De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens ook samen mee aan de slag wordt gegaan. Deze koers is niet nieuw, er wordt voortgebouwd op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030' en de WMO-beleidsvisie en er wordt afstemming gezocht met in ontwikkeling zijnde beleidstrajecten zoals rondom het Wonen en Duurzame energie. In de omgevingsvisie zijn zeven thematische speerpunten uitgewerkt die door de gemeenteraad bij de start van het Omgevingsvisietraject zijn benoemd. Voor elk afzonderlijk speerpunt zijn de kernpunten samengevat, gevolgd door een uitwerking en motivatie.

De thema's 'Versterken sociaal-economische positionering', 'Een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied' en 'Behouden en versterken van de rijke cultuurhistorie van Nunspeet'

zijn met name van toepassing op het voorliggend plan. Kernpunten binnen deze thema's zijn o.a. qua wonen een rustige uitvalsbasis en woonomgeving voor alle doelgroepen en opleidingsniveaus, versterken van de diversiteit in het buitengebied, aanhaken op identiteitsdragers binnen deelgebieden en aandacht voor de ontstaansgeschiedenis van Nunspeet en de zichtbaarheid in het landschap. Deelgebied 2 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied' is van toepassing op het plangebied Poppeswegje 44.

Deelgebied 2 Gemengd kleinschalig overgangsgebied

Behoud en versterken van de diversiteit, in beleving, in gebruiken naar ecologische waarden. Koesteren van kleinschaligheid, authenticiteit en van de gradiënt. De recreatieve kracht van het gebied verder benutten en ontsloten, parels aaneenrijgen. Voorkomen van verdere versnippering van het gebied. Zorgdragen voor geleidelijke en aantrekkelijke overgangen tussen de (nieuwe) bebouwingsclusters en het buitengebied. Kwaliteitsimpuls voor de (recreatieve)voorzieningen in het gebied.

IDee-kaarten

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de IDee-kaarten opgesteld zijn, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau' . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de kernen een IDee-kaart opgesteld.

Deelgebied 5 'Kern Hulshorst' is van toepassing op de planlocatie aan de Poppeswegje 44. Uitgangspunten voor dit deelgebied zijn:

- Ruimtelijk versterken kern Hulshorst en aan recreatieve route Harderwijkerweg/Zuiderzeestraatweg

- Er dient met respect omgegaan te worden met de karakteristieke agrarische structuur, de monumenten, de beeldkwaliteit en belevingswaarde van aanwezige bebouwing en van de inrichting van de openbare ruimte en de aanwezige groene en blauwe elementen in het dorp en zorggedragen worden voor het behoud van een goede verweving met het omringende buitengebied.

- Het verbeteren van de toegankelijkheid van en zichtrelatie met landgoed Groeneveld

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0009.png"

Afbeelding 3.4 uitsnede omgevingsvisiekaart Nunspeet (bron: gemeente Nunspeet)

Toetsing aan de Omgevingsvisie Nunspeet 2030

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren. Het plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie bijlage 1 van deze onderbouwing).

Door dit landschapsplan wordt het erf verknoopt met zijn omgeving, karakteristieke landschapselementen worden toegevoegd, de overgang tussen dit bebouwingscluster en het buitengebied wordt daarmee verbeterd.

Voor de nieuwe woningen in dit plangebied is de ambitie om Beng woningen te realiseren. Deze woningen zijn uitermate goed geïsoleerd, hebben een hoge kierdichtheid en zijn voorzien van WTW installatie vloerverwarming. De woningen in dit plan zijn gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door de woningen zelf opgewekt. Dat gebeurt door middel van zonnepanelen en een warmtepomp.

De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de (kern) kwaliteiten van het gebied worden met deze ontwikkeling versterkt. Het plan sluit daarmee aan op de omgevingsvisie van de gemeente Nunspeet.

3.3.2 Notitie ruimtelijke kwaliteit Functieverandering

De gemeente Nunspeet heeft de regeling voor functieverandering van agrarische bebouwing naar wonen opgenomen als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Dat betekent dat wanneer de functieverandering voldoet aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan, er geen apart bestemmingsplan hoeft worden opgesteld. Wanneer voldaan kan worden aan de voorwaarden, mogen er afhankelijk van de hoeveelheid te slopen vierkante meters maximaal twee extra woningen worden toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0010.png"

Tabel functieverandering Nunspeet (bron: gemeente Nunspeet)

Centraal uitgangspunt bij functieverandering is de versterking van ruimtelijke kwaliteit en het landschap. Een plan voor functieverandering wordt daarom beoordeeld op drie thema's:

- Het erf

o Een agrarisch erf heeft een karakteristiek die bepaald wordt door een aantal kenmerken. Deze karakteristiek maakt een erf tot een duidelijk herkenbare eenheid in het landschap. Deze kenmerken bieden aanknopingspunten voor functieverandering van een erf. Hoewel elke functieverandering van een erf maatwerk is.

- Het erf in het landschap

o Naast de eigenschappen die algemeen gelden voor erven, zijn er ook kenmerken die karakteristiek zijn voor de plek die het erf in het landschap heeft. In het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nunspeet worden vier landschappelijke eenheden onderscheiden.

- Uitgangspunten voor bebouwing

o De nieuwe bebouwing moet voldoen aan de gestelde criteria

Toetsing aan de Notitie ruimtelijke kwaliteit Functieverandering

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren. Het plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie bijlage 1 van deze onderbouwing). Door dit landschapsplan wordt het erf verknoopt met zijn omgeving, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt versterkt.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, dient het geldend bestemmingsplan hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.4 van deze ruimtelijke onderbouwing is het initiatief getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden. Het plan is daarmee passend binnen de Notitie ruimtelijke kwaliteit Functieverandering.

3.3.3 Welstand Nunspeet 2015

In het welstandsbeleid Nunspeet 2015 (vastgesteld op 9 december 2015) worden de beleidsregels vastgelegd met daarbij welstandscriteria die worden gehanteerd bij de welstandsbeoordeling van de bouwplannen. Met deze welstandsnota wil de gemeente een gerichter welstandstoezicht uitoefenen: een uitgebreidere welstandstoets vindt alleen nog plaats in de beeldbepalende gebieden van Nunspeet en voor de markante gebouwen van de gemeente. Voor het overgrote deel van het gemeentelijk grondgebied volstaat een beperkte welstandtoets of is geen toets vooraf nodig. Het plangebied is gelegen in het toetsgebied 'eenvoudige toets' en deelgebied 'Buitengebied Randmeren'.

Eenvoudige toets

De gebieden met een beperkte toets zijn gebieden die kleine afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen kunnen verdragen zonder dat daarbij het beeld van de gemeente als geheel in het geding is. Het gaat hier om de woongebieden direct rond het centrum van Nunspeet en de planmatige woongebieden in de dorpen. Omdat de monumenten en karakteristieke panden als object voorzien zijn van een uitgebreide toets, kan met een beperkte toets worden volstaan voor de overige bouwwerken in het buitengebied. De beperkte toets is een ambtelijke toets. De criteria behorend bij de beperkte toets zijn helder en eenduidig uitlegbaar, zodat deze hanteerbaar zijn voor de betreffende ambtenaar. Indien plannen niet voldoen aan de deze criteria of wanneer sprake is van een bijzondere situatie waar twijfel bestaat over de toepasbaarheid van deze criteria, dan kan alsnog besloten worden tot een uitgebreide toets

Buitengebied Randmeren, deelgebied Open weidegebied

Dit deelgebied omvat het lager gelegen weidegebied. Dit is een overwegend open veenontginningslandschap, dat wordt gedomineerd door de aanwezigheid van grasland dat naast de agrarische functies ook wordt gebruikt door weide- en trekvogels als rust- en foerageergebied.

Buitengebied Randmeren, deelgebied overgangszone

Dit deelgebied wordt gevormd door het gebied dat gelegen is op de overgang van het hoger gelegen CVN en het lager gelegen weidegebied, het Overgangsgebied genoemd. Het halfopen gebied vormt de overgangszone van bos- naar weidegebied. Het is een kampenlandschap op de rand van de Veluwe, dat wordt gekenmerkt door een grote diversiteit van extensieve bewoning in de bosrand, grillige wegen en waterlopen. Ook hier is de landbouw nog altijd de belangrijkste vorm van grondgebruik.

Toetsing aan Welstand Nunspeet 2015

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren. Het plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie bijlage 1 van deze onderbouwing). Door dit landschapsplan wordt het erf verknoopt met zijn omgeving.

De bebouwing wordt in een landelijke stijl vormgeven met de kenmerken uit het gebied. Belangrijk is dat de nieuwe bebouwing in één geheel wordt ontworpen met de bestaande bebouwing. Dit geeft eenheid. De kleuren en materialen van de hoofdbebouwing komen overeen met die in de omgeving. De gevels zijn gebouwd in baksteen (pleisterwerk) of andere steenachtige materialen en de daken zijn gedekt met dakpannen en/of riet. Eventueel wordt het metselwerk combineert met wit stucwerk , houten geveldelen en/of vergel.kbare kwaliteiten. De b.gebouwen hebben een verwante architectuur en gevels van zwarte potdekseldelen. De nieuwe bebouwing heeft stijlovereenkomsten met bebouwing in de omgeving

De nieuw te bouwen woning is qua massa, vorm, kleur en materiaalgebruik in samenhang met de omgeving. Het plan sluit daarmee aan op het welstandsbeleid van de gemeente Nunspeet.

3.3.4 Conclusie

Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Omgevingsvisie Nunspeet 2030, de Notitie ruimtelijke kwaliteit Functieverandering en Welstand Nunspeet 2015.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De zorg voor ons erfgoed is erop gericht zoveel mogelijk in de bodem te bewaren voor het nageslacht: behoud 'in situ'. Wie iets met de bodem wil, een "verstoorder", is verplicht de schade aan het erfgoed zoveel mogelijk te beperken. Dit streven naar behoud komt voort uit het Verdrag van Malta dat met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in 2007 in onze wetgeving geïmplementeerd is. Het is tevens een kernpunt van de herziene Monumentenwet 1988.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren.

De gemeente Nunspeet heeft een archeologische kaart op laten stellen voor het grondgebied. Hieruit blijkt dat een groot deel van het plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

In het geldend bestemmingsplan heeft een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2': Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m2 waarbij voor de gehele oppervlakte werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden, zal een archeologisch rapport overlegd moeten worden. In dit deel van het plangebied zal echter geen bebouwing gerealiseerd gaan worden, archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0011.png"

Afbeelding 4.1 fragment archeologicshe beleidskaart

De regio-archeoloog heeft op 26 april 2021 advies uitgebracht over de archeologische verwachtingswaarde:

'De planlocatie heeft een lage archeologische verwachting. Verder is een groot deel van het plangebied bebouwd. Daarom wordt hier geen archeologisch onderzoek verlangd. De aanwezigheid van een historisch woonlocatie bij nummer 25 doet geen afbreuk aan dit advies.'

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in de 'overgangszone'. In de zone tussen laag- en hoogland ligt het slagenlandschap en de gordel van oude bouwlanden. De oude bouwlanden zijn weer onder te verdelen in strookkampen, blokkampen en enken. Het plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie bijlage 1 van deze onderbouwing). Door dit landschapsplan wordt het erf verknoopt met zijn omgeving. In het plangebied zijn geen monumentale gebouwen en/of cultuurhistorische elementen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0012.png"

Afbeelding 4.2 Kaart uit 1990

Conclusie

Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.

4.2 Ecologie

Wettelijk kader

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;

- een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren. In januari 2023 is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling op dit perceel (zie bijlage 2 van deze onderbouwing).

Beschermde soorten

In het plangebied zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Er is wel een nest van de huiszwaluw gevonden. Omdat er voldoende nestgelegenheid is in de omgeving is het voldoende om te wachten tot na het broedseizoen. Advies is wel in de nieuwbouw rekening te houden met deze soort. Er is specifiek gezocht naar potentieel geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen, kleine marterachtigen, huismus en steenuilen. Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden. Hierbij is gekeken naar geschikte toegangspunten, poepsporen, nestmateriaal, veren, braakballen e.d. .

De huismus is aanwezig op het perceel en broedt in de bestaande woning met een aantal nesten. De woning blijft verder behouden en daarmee ook de nestplaatsen. Het aanvragen van een ontheffing Wnb voor soorten is hiermee niet nodig. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in het buitengebied van Hulshorst, op ca. 890 m afstand van Natura 2000-gebied Veluwe. Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten en habitats. Uit een Aeriusberekening blijkt dat het plan zowel in de gebruiksfase als de aanlegfase geen stikstofdepositie veroorzaakt hoger dan 0.00 mol/ha/jaar (zie bijlage 2 van de toelichting). Daarbij is op het perceel een vergunning aanwezig voor het houden van 27 paarden. Bij realisatie van het plan verdwijnt deze activiteit, waarmee er per definitie een (forse) afname is van de stikstofemissie (intern salderen).Daarmee zal het project met zekerheid niet leiden tot significant negatieve effecten. Een vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden is niet nodig.

Gelders natuurnetwerk (GNN) / Groene Ontwikkelzone (GO)

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzingen mag worden aangenomen dat er geen significante effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig.

Conclusie

Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader ecologisch onderzoek is daarom ook niet nodig.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Een bodemonderzoek is niet nodig als:

Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);

Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;

Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen te realiseren. In januari 2023 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling op dit perceel (zie bijlage 3 van deze onderbouwing). Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging.

Volgens de onderzoeksnorm dient, m.b.t. de aanwezigheid van eventuele bodemverontreiniging, vooraf een onderzoekshypothese te worden opgesteld. De hypothese kan worden opgesteld op basis van bekende (historische) gegevens, uit de betrokken informatie kan blijken dat de onderzoekslocatie, vooraf, als "verdacht" of "onverdacht" wordt aangemerkt. Op basis van de historische informatie uit het vooronderzoek blijkt dat zich op de locatie aan het Poppeswegje 44 te Hulshorst in het verleden een paardenhouderij was gevestigd. Gezien het algemeen bedrijfsmatige gebruik van het oostelijk deel van het plangebied is dit deel van de locatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch "verdacht" aangemerkt. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek t.p.v. dit deel van de locatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740+A1, paragraaf 5.6 strategie voor een verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging (VED-HE-NL), verdachte bovengrond (literatuur 1). De ondergrond en het grondwater is in dit onderzoek onderzocht volgens de strategie voor een onverdachte locatie, (ONV-NL) paragraaf 5.1 van de NEN-5740. Het westelijk deel van het plangebied (grasveld en vm. manege) wordt in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek t.p.v. dit deel van de locatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740+A1, paragraaf 5.1 strategie voor een onverdachte locatie, (ONV-NL).

Op basis van bekende informatie zijn geen gegevens bekend dat op de locatie sprake zou kunnen zijn van een bodemverontreiniging met asbest. Op voorhand is geen concrete informatie bekend waaruit blijkt dat t.p.v. de onderzoekslocatie asbesthoudend materiaal in de bodem aanwezig is.

Er is in dit onderzoek vooralsnog geen onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in grond uitgevoerd.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg deels als

milieuhygiënisch verdacht en deels als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is

van bodemverontreiniging. In de bovengrond t.p.v boring 2 is een sterk verhoogd gehalte koper en een matig verhoogd gehalte lood en minerale olie gemeten. Middels afperkende boringen is de matig tot sterke verontreiniging in de grond globaal afgeperkt.

Op basis van de bekende onderzoeksresultaten wordt het volumecriterium voor een ernstig geval van bodemverontreiniging in grond (>25 m3 sterk verontreinigde grond) voor wat betreft koper, lood en minerale olie t.p.v. boring 2 naar verwachting niet overschreden. Op basis van de bekende onderzoeksresultaten is er voor wat betreft de parameters koper, lood en minerale olie op dit deel van de locatie geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet Bodembescherming.

De onderzoeksresultaten stemmen deels overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese "verdacht" wordt aanvaard. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden. Ter plaatse van het onverdachte deel is in de ondergrond een verhoogd gehalte PCB's t.o.v. de achtergrondwaarde gemeten. De onderzoeksresultaten stemmen voor wat betreft het onverdachte deel van de locatie niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese "onverdacht" wordt voor dit deel van de locatie verworpen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

In het kader van de beoogde herontwikkeling van de locatie wordt geadviseerd om de geconstateerde verontreiniging t.p.v. boring 2 te saneren. Indien wordt overgegaan tot een eventuele sanering van de verontreiniging of voor het treffen van sanerende maatregelen dient vooraf een plan van aanpak, waarin de voorgenomen saneringswerkzaamheden worden beschreven, te worden ingediend bij het bevoegd gezag.

De boringen 104, 107 en 108 zijn vanwege een obstructie (vermoedelijk onderliggende betonlaag) gestaakt. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de bouw, bv. tijdens sloopwerkzaamheden, deze verharding middels een kraan vrij te graven en de aard van de verharding en de bodem daaronder te beoordelen. Mocht onder de verharding sprake zijn van bv. puinlagen of puinhoudende grond kan verder onderzoek mogelijk nodig zijn.

Conclusie

Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader bodemonderzoek is daarom ook niet nodig.

4.4 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.

Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoonhouden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de 1544 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats een twee nieuwe woningen (maximaal 120 m2 grondoppervlak per woning) te realiseren. In het plangebied is er geen toename van verharding, er is een sterke afname van de verharding, waardoor er geen nadelige effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Het hemelwater wordt niet op de riolering geloosd, het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied. De nieuw te bouwen woningen worden aangesloten op de riolering voor het vuilwater.

Uit de watertoets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling mogelijk primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van het plan "Functieverandering perceel Poppeswegje 44 in Hulshorst" gaat het om 'Leggerwatergangen met beschermingszones'. Aan de oostzijde van het plangebied is een watergang gelegen. In het inrichtingsplan is een onbebouwde zone opgenomen tussen de watergang en de nieuw te bouwen woningen. De onbebouwde zone bestaat uit weiland en een boomgaard. De watergang zelf krijgt een vrije oever van 4 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0013.png"

Afbeelding 4.3 De watergang aan de oostzijde met een onbebouwde zone

Met het in acht nemen van de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoet het plan aan de eisen die het waterschap stelt aan de voorgenomen ontwikkeling (zie bijlage 4 van deze toelichting: watertoets).

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:

  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren.

Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief afstrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren.

Het plangebied grenst aan het Poppeswegje, op deze weg geldt een de wettelijke snelheid van ten hoogste 60 kilometer per uur. Deze weg heeft een geluidzone van 250 meter, de nieuw te bouwen woningen worden gesitueerd binnen deze geluidzone. Er is dan ook sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig objecten (woningen) binnen een geluidszone van een weg. Uit de geluidcontourenkaart, van gemeentelijke wegen rond Poppeswegje 44, blijkt dat het perceel ligt in de 'groene zone' en groen betekent dat de geluidsbelasting in deze zone lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Op basis van deze geluidberekening van de ODNV is een gedetailleerder verkeersonderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Onderzoek Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies, er is wel sprake van de toevoeging van kwetsbare objecten (woningen).De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen gevaarlijke functies voorkomen. In de nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen of wegen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0014.png"

Afbeelding 4.4 uitsnede risicokaart

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren. Een agrarisch bedrijf heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een vrijstaande woning heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Door het stoppen van de agrarische bedrijvigheid op het perceel Poppeswegje 44 zullen de verkeerbewegingen afnemen. Door het toevoegen van twee extra woningen zullen deze echter weer wat toenemen. Per saldo zal de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling (twee extra woningen) 24,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedragen. De bijdrage van het verkeer is bij het voorliggend plan in 'niet betekende mate'.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit zijn onder andere:

• woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;

• woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;

• kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0015.png"

Afbeelding 4.5 achtergrondconcentratie PM2,5 in 2019 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0016.png"

Afbeelding 4.6 achtergrondconcentratie PM10 in 2019 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0017.png"

Afbeelding 4.7 achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2019 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0018.png"

Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentraties stikstofdioxide en fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

ZZowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01028-vg01_0019.png"

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Bij realisatie van het plan verdwijnt de agrarische activiteit, waarmee er per definitie een (forse) afname is van de stikstofemissie.

Op het nabij gelegen perceel Poppeswegje 32 is een agrarische bedrijf gevestigd met twee stallen en onderstaande dieraantallen:

  • 56 melkkoeien
  • 10 stuks vrouwelijk jongvee
  • 10 zoogkoeien
  • 30 stuks overig rundvee ouder dan 2 jaar
  • 30 vleesstieren van circa 8 – 24 maanden
  • 20 vleeskalveren tot circa 8 maanden
  • 40 volwassen paarden
  • 10 volwassen pony's
  • 10 paarden in opfok

Op basis van de Wgv is een onderbouwing nodig waaruit blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor de beoordeling daarvan met betrekking tot geur zijn twee aspecten van belang, te weten

1. de naastgelegen veehouderij mag niet in haar uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt door de nieuwe woning en

2. ter plaatse van de nieuwe woningen moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat

In november 2022 is er een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5 van deze onderbouwing) naar de geurbelasting van dit agrarische bedrijf. Het bedrijf aan het Poppeswegje 32 heeft een vergunning voor melkvee, vleeskalveren en paarden. De meeste dieren zijn zogenaamde afstandsdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Hiervoor geldt een minimale afstand van 50 meter van de emissiepunten tot de woningen. De woningen zijn geprojecteerd buiten de 50 meter grens van het bouwblok van Poppeswegje 32. De afstand tussen de emissiepunten en de geplande woningen bedraagt 95 meter. Voor de 20 vleeskalveren en 30 vleesstieren geldt een geuremissie van 1.780 OUE/sec. Met het programma V-stacks 2020 vergunning is een berekening gemaakt van de te verwachten geurbelasting. De geurbelasting op de nieuwe woningen is berekend op 2.2 OUE/m3. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 14 OUE. Daarnaast moet ook worden gekeken naar een goed woon- en leefklimaat. Daarvoor wordt in de regel het achtergrondniveau bekeken. Daarom is in V-stacks gebied een berekening gemaakt met de relevante bedrijven binnen een straal van 2 km. De achtergrondbelasting geeft dan een geurbelasting van 6,2 OUE of lager op de nieuwe woningen. Dit geeft voor het geuraspect een goed woon- en leefklimaat.

Hiermee is voldoende aangetoond dat het plan niet leidt tot onevenredige belemmeringen voor de het bedrijf en dat ter plaatse van de nieuw geplande woningen Poppeswegje 44 sprake is van een goed woon- en leefklimaat m.b.t. het aspect geur.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.

4.9 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofd transportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren.

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect kabels en leidingen, nader onderzoek op het gebied van kabels en leidingen is daarom ook niet nodig.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij de aspecten verkeer en parkeren gaat erom dat het plangebied goed bereikbaar is, er geen onveilige verkeerskundige situaties ontstaan en er voldoende parkeergelegenheid in het plangebied aanwezig is.

Onderzoek plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren.

Verkeer

Een agrarisch bedrijf heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een vrijstaande woning heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Door het stoppen van de agrarische bedrijvigheid op het perceel Poppeswegje 44 zullen de verkeerbewegingen afnemen. Door het toevoegen van twee extra woningen zullen deze echter weer wat toenemen. Per saldo zal de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling (twee woningen extra) 24,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedragen. Ontsluiting van het perceel vindt plaats via de bestaande in- en uitritten op het Poppeswegje. De bijdrage van het verkeer zal geen verkeersproblemen geven op het Poppeswegje.

Parkeren

Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken per woning op eigen terrein, overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.

4.11 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Getoetst moet worden op:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de mogelijke gevolgen.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.

Onderzoek Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren.

Deze onderbouwing voorziet in de planologische kaders voor een nieuw te bouwen woning en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.- toets.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het plan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Voor de gemeente zijn geen uitvoeringskosten aan het plan verbonden. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. De kosten voor de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van een anterieure overeenkomst worden verrekend met de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Ruimtelijke afweging

De voorgenomen ontwikkeling betreft de functieverandering van het perceel Poppeswegje 44 van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvoor in plaats twee nieuwe woningen te realiseren.

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2019' is deze ontwikkeling niet bij recht mogelijk. Het bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. In artikel 44.1.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2019' is een wijzigingsbevoegdheid 'Wijziging naar bestemming Wonen met sloop bebouwing' opgenomen voor burgemeester en wethouders. Deze houdt in dat de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Poppeswegje 44 voldoet aan de gestelde voorwaarden uit deze wijzigingsbevoegdheid.

In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is aangegeven hoe de planologische wijziging past binnen de beleidskaders en de omgevingsaspecten. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het beleid van de verschillende overheden. De ontwikkeling sluit aan bij het opgestelde beleid van de provincie Gelderland en de gemeente Nunspeet.

In het voorgaande hoofdstuk zijn de onderzoekaspecten van het plan beschreven. Het project levert geen problemen op ten aanzien van de onderzochte milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten (ecologie, water, bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, verkeer, archeologie en milieuzonering).

Tenslotte is geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling ook economisch uitvoerbaar wordt

geacht, doordat de kosten volledig voor de initiatiefnemer zijn. De kosten voor van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.

Concluderend kan worden gesteld dat het plan mogelijk is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleidskader en er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de uitvoering.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Algemeen

Voor het wijzigingsplan Poppeswegje 44 is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk deel uit van het wijzigingsplan.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

7.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

7.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Natuur - Landschap
  • Wonen
  • Agrarisch
  • Verkeer

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Algemeen

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vastgestelde wijzigingsplan na bekendmaking opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Verslag zienswijzen

De zienswijzennota is opgenomen in bijlage 6.