Plan: | Belvédèrelaan 24 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01215-vg01 |
De gemeente Nunspeet is voornemens om een deel van de gronden grenzend aan de noordzijde van de manege op het perceel Belvédèrelaan 24 in Nunspeet planologisch-juridisch bij het perceel te betrekken en om te zetten naar de bestemming 'Sport'. Hiermee sluit de nieuwe bestemming aan bij de bestaande situatie en het feitelijke gebruik van deze gronden.
Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Belvédèrelaan 24 te Nunspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Belvédèrelaan 24 te Nunspeet is een manege gevestigd. Het plangebied is gelegen in een bosrijk gebied met in de omgeving enkele woningen en een recreatiepark. Ten zuiden van het plangebied loopt een spoorlijn. Binnen het plangebied bevinden zich onder meer een overdekte hal, een paardenbak en een parkeerterrein. Een gedeelte van het terrein dat in gebruik is bij deze manege (circa 150 m²) is momenteel in bezit van de gemeente Nunspeet. Op deze gronden bevindt zich een longeercirkel. Het plangebied wordt met een inrit ontsloten via de Belvédèrelaan. Parkeren vindt op eigen terrein plaats.
Luchtfoto plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Aanzicht longeercirkel vanaf Belvédèrelaan
Met voorliggend plan wordt een deel van de gronden grenzend aan de noordzijde van de manege op het perceel Belvédèrelaan 24 in Nunspeet planologisch-juridisch bij het perceel betrokken en omgezet naar de bestemming 'Sport'. Deze gronden zijn in de huidige situatie al in gebruik door de manege. Met het plan vinden verder geen ruimtelijke wijzigingen plaats. Het plan voorziet alleen in het toekennen van een bestemming die passend is bij de bestaande situatie en het feitelijk gebruik van de grond. De ontsluiting van het perceel wijzigt niet en het parkeren blijft, net als in de huidige situatie, plaatsvinden op eigen terrein. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding voorliggend bestemmingsplan
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Er zijn geen rijksbelangen in het geding.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet enkel in het positief bestemmen van een bestaande situatie. Hiervoor worden geen gebouwen gerealiseerd. Er is om die reden geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Verdere toetsing is niet nodig.
Conclusie
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Navolgend worden de relevante thema's/kaarten uit de Omgevingsvisie/-verordening toegelicht.
Natuur
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Regels Natuur - kaart 1' behorende bij de Omgevingsverordening. Hierop is te zien dat het plangebied gelegen is in zones die zijn aangeduid als Groene ontwikkelingszone (GO) en Gelders natuurnetwerk (GNN). Op de gronden binnen GO vinden geen wijzigingen plaats en dus zijn hiervoor geen relevante regels van toepassing. Het te herbestemmen gebied is gelegen binnen GNN.
Uitsnede kaart 'Regels Natuur' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Onderhavig initiatief is enkel mogelijk indien aangetoond wordt dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Voor het plan is een ecologische notitie opgesteld (zie bijlage 1), waaruit blijkt dat de bestemmingsplanwijziging niet leidt tot aantasting hiervan. Het perceel heeft momenteel een zeer lage natuurwaarde en bevat geen wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Compensatie is daarmee niet aan de orde.
Conclusie
Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie en -verordening.
Conclusie
Het plan is passend binnen het provinciale beleid.
De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld: de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema's en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030.
Planspecifiek
De Omgevingsvisie van de gemeente Nunspeet is slechts beperkt van toepassing op onderhavig plan. De visie behandelt niet wat de ambities van de gemeente zijn voor onderhavig plan. In algemene zin kan gezegd worden dat het plan aansluit bij de ambities rond duurzame ontwikkeling van het buitengebied. Het plan levert een bijdrage aan het behouden van een divers aanbod aan functies in het buitengebied. Door het positief bestemmen van de bestaande situatie wordt het gebruik van de grond voor de toekomst vastgelegd en kan deze situatie (duurzaam) in stand worden gehouden. De Omgevingsvisie staat het plan niet in de weg.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Nunspeet Zuid-Oost' (vastgesteld op 13 augustus 2009). Het plangebied kent grotendeels de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'manege' een manege toegestaan. Deze aanduiding ligt over het gehele bestemmingsvlak. Binnen de bestemming 'Sport' is een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van dit bouwvlak gelden maatvoeringen voor een maximum bouwhoogte van 7 meter, maximum goothoogte van 4 meter en maximum bebouwingspercentage van 100%.
Het noordelijk deel van het plangebied kent de bestemming 'Bos'. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor houtproductie, instandhouding en ontwikkeling van bos en extensieve openlucht-recreatie. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid
In de bestaande situatie is een longeercirkel, behorende bij de manege, gelegen ter plaatse van de bosbestemming. Binnen de bestemming 'Bos' is het uitoefenen van activiteiten met betrekking tot de manege niet toegestaan. Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt door de bestemming 'Bos' om te zetten naar de bestemming 'Sport'.
Overige plannen
Op de gronden van onderhavig plangebied zijn tevens de volgende bestemmingsplannen van toepassing:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is er geen sprake van bodemingrepen. Ter plaatse van het plangebied worden geen bodemgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom niet aan de orde. Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect bodem.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang om ten aanzien van luchtkwaliteit na te gaan wat de situatie is en wat deze na planrealisatie wordt. In voorliggend geval is er enkel sprake van het vastleggen van een bestaande situatie. Daarbij is er geen sprake van een uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen. Gelet op de beperkte omvang en aard van het initiatief is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in het aanbrengen van nieuwe geluidgevoelige objecten of functies binnen het plangebied. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarmee achterwege blijven. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe geurgevoelige objecten of functies binnen het plangebied. In het plangebied is aan de Belvédèrelaan 24 in de huidige situatie reeds de bestaande manege gevestigd. Het plan betreft enkel het juist bestemmen van het feitelijk gebruik van het stukje grond. Het plan leidt niet tot een uitbreiding van het aantal paarden. Op de te herbestemmen grond worden geen voorzieningen aangelegd ten behoeve van het houden van paarden, zoals stallen. Het optreden van negatieve effecten in het kader van geur als gevolg van het plan is daarmee niet aan de orde. Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met het plan worden geen gevoelige functies of activiteiten mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen in een bosrijk gebied met in de omgeving weinig andere functies. In de omgeving van het plangebied zijn enkele woningen en een recreatiepark gelegen. Formeel leidt onderhavig plan tot een uitbreiding van een bestaande functie (manege), omdat een stukje grond wordt omgezet naar de bestemming 'Sport' en planologisch-juridisch bij het bestaande perceel betrokken wordt. In werkelijkheid breidt het bedrijf niet uit, omdat sprake is van het vastleggen van een bestaande situatie. Tevens heeft het plan geen betrekking op een uitbreiding van het aantal te houden paarden.
Gemotiveerd dient te worden of het plan niet leidt tot negatieve effecten in het kader van milieuzonering.
Een manege is een functie waarvoor op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' milieucategorie 3.1 van toepassing is. Hiervoor gelden minimale richtafstanden van 50 meter voor het aspect geur en 30 meter voor de aspecten stof en geluid. De woningen aan de Belvédèrelaan 24 en Belvédèrelaan 28 voldoen niet aan deze richtafstand. Deze woningen zijn in de bestaande situatie met hun voortuin reeds direct grenzend aan het terrein van de manege, niet zijnde het terrein rond de longeercirkel.
Met het positief bestemmen van het stuk grond bij de longeercirkel wordt de afstand tussen de woningen en het terrein van de manege niet korter dan in de huidige situatie. Daarmee vindt voor de woningen geen verslechtering van de situatie plaats. Voor de recreatiewoningen nabij het plangebied geldt ook dat het terrein van de manege niet dichterbij komt te liggen. Bovendien betreffen recreatiewoningen geen milieugevoelige objecten. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van milieugevoelige objecten. Tevens worden met het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Met het plan wordt formeel een sportterrein uitgebreid. Een sportterrein is te categoriseren als een beperkt kwetsbaar object. Ter plaatse van de te herbestemmen grond bevindt zich enkel een longeercirkel. De grond wordt daarmee gedurende de dag hoogstens door kleine aantallen mensen gebruikt. Permanent verblijf op de locatie is niet mogelijk. Gelet op de kleinschaligheid en de aard van de ontwikkeling wordt uitgesloten dat de ontwikkeling tot significante gevolgen leidt in het kader van externe veiligheid. Dit aspect levert geen belemmeringen op.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. De rapportage hiervan is terug te vinden in bijlage 2. Omdat het initiatief enkel een bestemmingswijziging betreft en er geen fysieke wijzigingen worden aangebracht binnen het plangebied, is er geen belang voor het doorlopen van een procedure bij het waterschap. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt niet toe. Er is geen reden voor compenserende maatregelen.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van voorliggend initiatief is een ecologische notitie opgesteld ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming. Deze notitie is vindbaar in bijlage 1. Navolgend wordt de notitie met betrekking tot de Wet natuurbescherming beknopt toegelicht. In paragraaf 3.2 is beschreven dat het plan niet leidt tot aantasting van het Gelders Natuurnetwerk.
Gebiedsbescherming
Het gehele oppervlakte van het perceel inzake de bestemmingsplanwijziging is onderdeel van het Natura 2000-gebied de 'Veluwe'. In het besluit Natura 2000-gebied de 'Veluwe' (11 juni 2014) is echter een zogenaamde 'exclaveringsformule' opgenomen voor diverse gronden binnen het Natura 2000-gebied. Onder deze exclaveringsformule vallen "Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen". Het gehele plangebied, inclusief het terrein waar de longeercirkel is gerealiseerd, is te classificeren als erf. Op basis van deze exclavering is het perceel waar momenteel de longeercirkel gerealiseerd is, gelegen aan de geen onderdeel van het Natura 2000-gebied de 'Veluwe'. De beoogde vaststelling van het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, waardoor compensatie niet benodigd is.
Effecten van de geplande bestemmingsplanwijziging en verkoop op de doelen van het Natura 2000-gebied zijn tevens uitgesloten. Het terreindeel valt niet onder een beoogd doelhabitattype van het Natura 2000-gebied de Veluwe. Tevens vormt het terrein geen essentieel leefgebied voor een doelsoort van de Habitatrichtlijn zoals de gevlekte witsnuitlibel of de meervleermuis of van de Vogelrichtlijn zoals de wespendief en de tapuit. Effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied zijn uitgesloten.
De bestemmingsplanwijziging leidt niet tot externe effecten inzake stikstofdepositie of verstoringen door geluid, trillingen of optische veranderingen. Het optreden van significante negatieve effecten in het kader van gebiedbescherming wordt daarmee uitgesloten.
Soortenbescherming
Het terreindeel waarvan de bestemming gewijzigd dient te worden is momenteel in gebruik als longeercirkel. De afscheiding bestaat uit coniferen en een lage takkenril. Het terrein betreft mul zand zonder begroeiing en wordt veelvuldig door paarden betreden. Hierdoor is het gebied op voorhand niet tot slechts weinig geschikt voor veel beschermde flora en fauna. De wijziging van het bestemmingsplan zal niet leiden tot een verandering in het daadwerkelijke gebruik van het perceel aangezien het perceel reeds in gebruik is door de manege. Door het geringe oppervlakte van het perceel, de afwezigheid van waarnemingen van beschermde flora en fauna in de directe nabijheid van het perceel en het ongewijzigde gebruik van het perceel zijn negatieve effecten als gevolg van de wijziging van het bestemmingsplan op vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van beschermde soorten uitgesloten.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend plan worden geen nieuwe functies toegevoegd aan het plangebied. Het erf wordt al gebruikt door de manege en het positief bestemmen van een deel van de gronden ten noorden ervan leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Tevens blijft de ontsluiting van het gebied ongewijzigd. De parkeerbehoefte neemt als gevolg van het plan niet toe. Parkeren blijft net als in de huidige situatie plaatsvinden op eigen terrein.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plan voorziet enkel in het positief bestemmen van een bestaande situatie en het feitelijk gebruik van de grond. Hiervoor worden geen fysieke wijzigingen binnen het plangebied aangebracht. Het plan heeft geen (negatieve) invloed op eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving. Er zijn vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor het plan.
Archeologie
Voorliggend plan voorziet niet in het verrichten van bodemingrepen. Er wordt niets gebouwd of gesloopt dus de grond wordt niet geroerd. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor het plan.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Met voorliggend plan is geen sprake van een bouwplan. De betrokken partijen hebben onderlinge afspraken gemaakt over de financiering van het plan. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De direct omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 december 2023 tot en met 7 februari 2024 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.