direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stakenbergweg 35
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01214-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Stakenbergweg 35 te Elspeet (hierna: het plangebied), in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, ligt een agrarisch erf. Het erf, met daarop twee bedrijfswoningen en diverse bedrijfsgebouwen zijn niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden. Initiatiefnemer is daarom voornemens om in het kader van functieverandering de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en hiervoor in de plaats twee vrijstaande woningen terug te bouwen. In totaal wordt 1.265 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarnaast wenst de initiatiefnemer de twee bestaande bedrijfswoningen op de locatie Stakenbergweg 33a en 35 om te zetten naar reguliere woningen. Het gehele erf met die vier woningen in totaal wordt landschappelijk ingepast, waardoor deze goed wordt ingepast op de omgeving.

Op basis van de huidige planologische regime is voorliggend initiatief in strijdt met de vigerende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Binnen de agrarische bestemming ontbreken immers de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de reguliere woningen. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nunspeet heeft een positief standpunt ingenomen inzake het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen' met daarbij de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer' en 'Agrarisch'.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Stakenbergweg 33a-35 te Nunspeet en staat kadastraal bekend gemeente Nunspeet, sectie F, 8507, 8508, 8511, 8512, 7215, 7594, 8727, 8728.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en de kern van Elspeet weergegeven. Het plangebied is hierin met respectievelijk de rode ster en contour indicatief aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Elspeet en de nabije omgeving (Bron: PDOK.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Stakenbergweg 35" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0302.BP01214-vg01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de volgende bestemmingsplannen:

  • "Welstand Nunspeet 2015";
  • "Buitengebied 2019";
  • "Parapluplan Parkeren";
  • "Parapluplan Bed en Breakfast";
  • "Parapluplan Onzelfstandige Bewoning en Logies Arbeidsmigranten / Seizoenarbeiders e.a.".

De genoemde paraplubestemmingsplannen voorzien in aanvullende regels voor wat betreft welstand, bed & breakfast en parkeren. Het "Parapluplan Onzelfstandige Bewoning en Logies Arbeidsmigranten / Seizoenarbeiders e.a. " voorziet in aanvullende regels ten aanzien van bewoning van de (reguliere) woningen in de gemeente Nunspeet waarbij deze woningen niet worden bewoond door één (zelfstandig) huishouden.

In voorliggend geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dat bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt op deze afbeelding indicatief aangeduid met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2019" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' ,'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Jonge heideontginning'. De gronden zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'.

Enkelbestemmingen

'Agrarisch'

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf, bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare, bestaande wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden en toegangswegen. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers met daarbijbehorende veldschuren, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Dubbelbestemmingen

'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

'Waarde - Jonge heideontginning'

De voor 'Waarde - Jonge heideontginning ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de openheid, de wegenstructuur en de beplantingstructuur.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van de voormalige agrarische bebouwing ter plaatse van het plangebied. Binnen het plangebied is het voornemen na de sloop vervolgens als compensatie twee vrijstaande woningen nieuw te realiseren en gelijktijdig de twee bestaande bedrijfswoningen (qua gebruiksmogelijkheden) om te zetten naar reguliere woningen. De bouw van de compensatiewoningen en het gebruik van reguliere woningen past niet binnen de vigerende agrarische bestemming(en). Daarnaast dienen de sloop en de landschappelijke inpassing te worden geborgd.

Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. In paragraaf 3.3 wordt nader op het totale planvoornemen in gegaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en juridische verantwoording. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Zoals in de aanleiding reeds is verwoord ligt het plangebied aan de Stakenbergweg 35 in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, ten noordwesten van de kern Elspeet. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk woonpercelen en verspreidliggende agrarische percelen in een overwegend agrarisch gebied. Langs de noordzijde van het plangebied ligt de Stakenbergweg. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de kern Elspeet.

Het plangebied zelf is in de huidige situatie ingericht als een agrarisch erf met bijbehorende agrarische cultuurgronden. Op het terrein zijn diverse agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Ook staan er twee bedrijfswoningen met daarbij enkele bijgebouwen. In de huidige situatie zijn de agrarische bedrijfsgebouwen niet meer als zodanig in gebruik.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Het plan

Het voornemen is om een passende vervolgfunctie te geven aan de recent vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in het plangebied, alsmede het vrijkomen van een agrarische bedrijfslocatie zonder concrete toekomstplannen. Hiervoor wenst de initiatiefnemer de agrarische bedrijfsgebouwen, met een omvang van circa 1.265 m2, te slopen. Als compensatie hiervoor worden twee nieuwe woningen gerealiseerd en worden de twee bestaande bedrijfswoningen omgezet naar reguliere woningen. De percelen worden landschappelijke ingepast.

In afbeelding 2.2 is een sloopoverzicht weergegeven, deze is tevens bijgevoegd in Bijlage 1 bij deze toelichting en wordt ook geborgd middels een sloopverplichting in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Sloopoverzicht (Bron: Slaa+vanAsselt architecten)  

Er is veel vraag naar vrijstaande woningen in de gemente Nunspeet en specifiek in Elspeet, wat ook blijkt uit het gemeentelijke woonbeleid.

Het eindbeeld van de voorgenomen ontwikkeling zie toe op een woonerf met vier vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen betreffen koopwoningen. De behoefte ten aanzien van deze woningen is uitgewerkt in paragraaf 3.3.3.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

De woningen (en hiermee het nieuwe woonerf) worden landschappelijk ingepast conform het erfinrichtingsplan in afbeelding 2.3. Het plan zelf is terug te vinden in Bijlage 2 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Landschappelijk inpassingsplan (Bron: BJZ.nu)  

Erfinrichting

Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij de karakteristieke erfindeling. De beoogde bebouwing staat verspreid op de percelen. De verstrooide bebouwing sluit hiermee aan bij de uitgangspunten van het essenlandschap.

In de beoogde situatie wordt het bijgebouw apart van de woning gerealiseerd. De bijgebouwen worden qua architectuur en materialisatie ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

De percelen B en C hebben een eigen toegangsweg. De percelen A en C worden gezamenlijk ontsloten via één in- en uitrit. Hierdoor heeft het de illusie van een gezamenlijk erf.

Groenstructuren

Het landschap rondom het plangebied ligt in een onregelmatig blokpatroon met open kamers. De zichtlijnen vanaf de nieuwe erven naar het achterliggende open landschap blijft behouden. Door middel van een gemengde inheemse haag worden de erven van elkaar gescheiden.

De bestaande bomenrij wordt aangevuld en vormt een laan in het landschap. Deze bomenrij heeft een dichte onderbegroeiing met inheemse soorten die zorgen voor afscheiding tussen de percelen. De openheid van het landschap blijft behouden doordat de bomenrij alleen langs de in- en uitrit staat.

Daarnaast wordt een solitaire boom aangeplant op perceel B. Tot slot wordt op perceel C een bomenrij en een kruidenrijk grasland toegevoegd.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381` (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

De gemeente Nunspeet beschikt samen met de buurgemeenten (Elburg, Hattem en Oldebroek) over een eigen parkeernota. Hierin zijn de uitgangspunten zoals vermeld in de CROW-publicatie 'verkeer en parkeren' omtrent verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en functie grotendeels overgenomen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” van toepassing. Dit bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de Parkeernota van de gemeente Nunspeet. In de beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik (de parkeernormen) is en - als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd - onder welke voorwaarden er een ontheffing respectievelijk een afwijkingsvergunning kan worden verleend.

2.3.2 Uitgangspunten

Ten aanzien van de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: Buitengebied;
  • Functie: Wonen, koop, vrijstaand

Buiten de bebouwde kom is het uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein plaats moet vinden. Ten aanzien van de stedelijke zone 'buitengebied' wordt vanuit de parkeernota verwezen naar de publicatie van het CROW. In onderstaande paragraaf 2.3.3 wordt dit nader uitgewerkt.

2.3.3 Parkeren

Uitgaande van voorgenoemde uitgangspunten geldt per vrijstaande woning een gemiddelde parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning.

Wat betreft de bestaande bedrijfswoningen welke worden omgezet naar reguliere woningen, behoeft er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd wat betreft het aspect 'parkeren', omdat deze woningen reeds planologisch mogelijk zijn (en aanwezig) binnen het geldende bestemmingsplan. In de huidige situatie is omliggend aan deze woningen voldoende verharding aanwezig om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

De te realiseren woningen zijn elk voorzien van een ruim perceel. Zoals in afbeelding 2.3 is weergegeven iso p elke perceel voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in drie parkeerplaatsen. Gesteld wordt dat er in de eigen parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen wordt voorzien. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig voornemen.

2.3.4 Verkeersgeneratie

Huidige situatie
In de huidige situatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Beide bedrijfswoningen worden omgezet naar reguliere woningen, derhalve vindt hier geen wijziging plaats ten aanzien van de verkeergeneratie.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Deze woningen behoeven elk een verkeersgeneratie van 8,2 per woning per etmaal. In het totaal betreft het een toename van 16,4 auto's per etmaal.

De agrarische bestemming (en daarmee de aan de agrarische bedrijfsactiviteiten verwante verkeersbewegingen) vervalt echter, waardoor de netto toename in het aantal verkeersbewegingen lager uitvalt dan 16,4 ten opzichte van de bestaande situatie. In de gewenste situatie ontsluiten de nieuwe woningen via de bestaande en nieuw aan te leggen in- en uitrit op de Stakenbergweg. Gesteld wordt dat dit geen onevenredige hinder veroorzaakt voor de omgeving en dat de omliggende wegen beschikken over voldoende capaciteit om het verkeer als gevolg van het voornemen op een veilige wijze af te wikkelen.

2.3.5 Conclusie

Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

Voorliggend bestemmingsplan betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd is dat de woonfunctie de meest logische vervolgfunctie is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen en de wijziging van de functie van de twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen, hiervoor behoeft er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd, omdat deze woningen reeds planologisch mogelijk zijn (en aanwezig) binnen het geldende bestemmingsplan. Hieruit volgt de conclusie dat met de realisatie van vier woningen (netto toevoeging van twee) er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder van stedelijke ontwikkeling is niet nodig.

Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste beleid betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuurversterking,
  • 2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

3.2.1.2 Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

De ambities zijn als volgt geformuleerd:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen;
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas;
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio's, om zodoende regionale afspraken te maken.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Voorliggend plan betreft de realisatie van vier woningen (netto toevoeging van twee) op de locatie van een voormalig agrarisch erf. Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente Nunspeet (zie paragraaf 3.3.3). Het plan wordt stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast in de omgeving en de nieuwe woningen worden conform het bouwbesluit gerealiseerd. Het plan voldoet aan het borgen van kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het behoud van vitale kernen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Daarnaast is het de ambitie om leegstand van bestaande bebouwing te beperken tot regulier wisselniveau en de uitstraling van de provincie plaatselijk te verbeteren. Daarmee wil de provincie transformatie naar andere functies zoveel mogelijk stimuleren, hetgeen met voorliggend plan wordt bewerkstelligd.

Met deze ontwikkeling wordt daarbij een bijdrage geleverd aan de lokale woningbouwbehoefte, en hiermee tevens het vitaal houden van het buitengebied van Nunspeet

Gesteld wordt dat voorliggend initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn het bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

In voorliggend geval zijn in het kader van dit project artikelen 2.2 en 2.56 van belang. Deze artikelen luiden:

Artikel 2.2 Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • a. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • b. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • 1. er geen reële alternatieven zijn;
    • 2. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • 3. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
3.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland

De plancapaciteit waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet kan worden ondergebracht in de aan de gemeente Nunspeet toegekende plancapaciteit. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Er wordt dan ook voldaan aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Gelderland. Daarnaast wordt bestaande agrarische bebouwing gesloopt waarvoor twee woningen terugkomen en de bestaande woningen worden omgezet tot reguliere woningen. De woningen worden landschappelijk ingepast, waaruit blijkt dat het nationaal landschap niet wordt aangetast, maar juist verbeterd.

3.2.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 2018 Nunspeet
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld.

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De omgevingsvisie heeft een breed karakter.

De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'.

3.3.1.2 Planspecifiek

Voor de gemeente Nunspeet wordt ingezet op de volgende koers:

  • Behoud en versterken van het aantrekkelijk woon- en onderneemklimaat;
  • Een rustige uitvalsbasis en woonomgeving voor alle doelgroepen en opleidingsniveaus;
  • Inzetten op verbeteren kwaliteit woongebieden en van bedrijventerreinen
  • Faciliteren van een goed ondernemingsklimaat, vergroten van de diversiteit hierbinnen (kansen voor innovatieve maakindustrie, voedselindustrie, ICT, zakelijke dienstverlening en zorg en recreatie oppakken);
  • Aantrekkelijk maken voor nieuwe bedrijvigheid voor hoger opgeleiden, versterken relaties tussen onderwijs en bedrijvigheid.

Op het gebied van wonen wil de gemeente dat toevoeging van woonlocaties in balans moet zijn met de uitbreidingsbehoefte. Ook wil de gemeente dat er tot 2030 circa 895 woningen bij moeten komen. Om aan de vraag te voldoen overweegt de gemeente zelfs om uitleglocatie te ontwikkelen.

Het plangebied ligt in het deelgebied 7 'Kern en agrarische enclave Elspeet'. In afbeelding 3.1 is het plangebied indicatief met rode ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart Omgevingsvisie 2018 Nunspeet (Bron: gemeente Nunspeet)  

Voor het gebied waarbinnen het plangebied zich bevindt is de volgende ambitie opgesteld:

  • openheid tussen kern en bosrand waarborgen (voormalig beschermd dorpsgezicht);
  • behoud agrarische- en dorps karakteristiek, zoals de ruimtelijke structuur van wegen, de beeldkwaliteit en belevingswaarde van aanwezige bebouwing en inrichting van openbare ruimte;
  • behoud van markante plekken, monumenten en karakteristieke bebouwing, zoals de brink, de schaapskooi en omgeving, de molen De Hoop en omgeving;
  • behoud van de doorzichten binnen het dorp en naar het buitengebied (bossen en akkers);
  • het is in het algemeen van belang dat zorgvuldig omgegaan wordt met de ligging in het Veluws natuurgebied.
3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie 2018 Nunspeet

Wanneer de gewenste ontwikkeling wordt getoetst aan de 'Omgevingsvisie Nunspeet, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling aansluit bij de gemeentelijke beleidsambities op het gebied van de openheid/doorzichten binnen het dorp en naar het buitengebied. Het initiatief voorziet namelijk in het toevoegen van twee woningen in een groene setting en het omzetten van twee bedrijfswoningen tot reguliere woningen. Het voornemen is een mooie kans om de grote omvang van de agrarische bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats passende woningen met landschappelijke inpassing toe te staan.

In het plan wordt tevens de openheid tussen kern en bosrand gewaarborgd. De nieuwe woningen worden compact nabij de bestaande bedrijfswoningen op het erf gerealiseerd. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opruimen van landschapsontsierende bebouwing. Het plan is tevens milieukundig uitvoerbaar (zie hoofdstuk 5), zodat er sprake is van een balans. De gewenste ontwikkeling sluit concluderend goed aan bij de “Omgevingsvisie Nunspeet”.

3.3.2 Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Nunspeet heeft de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030 vastgesteld. Deze integrale toekomstvisie (ITV) vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid om de visie in al haar facetten gerealiseerd te krijgen. Vanuit de gedachte 'meer samenleving, minder overheid' zal de gemeente meer vanuit een stimulerende, faciliterende en uitnodigende rol de toekomstvisie gaan uitvoeren, waarbij het benutten van kansen centraal staat. Daarnaast vormt de ITV een uitdaging voor ondernemers, inwoners, maatschappelijke organisaties, enzovoorts om met elkaar, vanuit de kracht van de samenleving ervoor te zorgen dat Nunspeet in 2030 een vitale, ondernemende en zorgzame gemeente is waar het uitstekend wonen, werken en recreëren is.

De uitdaging is om te blijven streven naar een goede onderlinge balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Om alle aanwezige kwaliteiten te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. In de toekomstvisie zijn vier ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt:

  • Eén autonome gemeente met vier hechte kernen;
  • Een prettige woonomgeving voor iedereen;
  • Een bereikbare, bedrijvige en duurzame gemeente is;
  • Een plek om van de natuur te genieten.

In voorliggend geval is met name het thema 'Een prettige woonomgeving voor iedereen' van belang.

3.3.2.2 Een prettige woonomgeving voor iedereen

In de kernen van de gemeente Nunspeet is het niet eenvoudig om betaalbare woningen te kunnen aanbieden voor jongeren, starters, jonge gezinnen of senioren. Het waarborgen van voldoende diversiteit en beschikbaarheid op de woningmarkt vormt dan ook een wezenlijke voorwaarde voor het waarborgen van de sociale samenhang en verscheidenheid van de lokale samenleving. Verder is van belang dat de kerngerichtheid van de bewoners groot is. Er wordt ernaar gestreefd om elke inwoner woonruimte te kunnen bieden in zijn/haar eigen kern. Dit betekent niet automatisch veel bouwen, maar zorgvuldig en periodiek analyseren wat noodzakelijk is om het aanbod voor alle groepen op peil te houden en de doorstroming te bevorderen.

De strategie is maatwerk. De gemeente wil op basis van de werkelijke behoefte in de kernen woningbouw mogelijk maken, waarbij ook het bestaande aanbod in aanmerking wordt genomen. Het doel is om aan iedereen kansen te geven, belangrijke doelgroepen zijn de starters, jonge doorstromers en senioren.

Nieuwe ontwikkelingen moeten er vooral op gericht zijn de bestaande kernkwaliteiten te versterken en recht te doen aan het credo 'het hart op de juiste plaats'. Daarom zal bij de woningbouwopgave bezien worden of er in het bestaand bebouwd gebied kan worden ingebreid. Hierdoor wordt het landschap ontzien en wordt er voldoende aandacht besteed aan beeldkwaliteit en cultuurhistorische waarden.

3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030

Onderhavig voornemen ziet toe op het mogelijk maken van van vier reguliere woningen op een voormalig agrarisch erf. Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het plangebied zich uitstekend leent voor een functietransformatie in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt dat het voornemen bijdraagt aan een versterking van de natuurlijke- en landschappelijke kwaliteiten. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de 'Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030'.

3.3.3 Woonvisie gemeente Nunspeet 2020-2025
3.3.3.1 Algemeen

In de woonvisie legt de gemeenteraad de ambities op het gebied van wonen vast. De woonvisie 'Goed wonen in de gemeente Nunspeet' is op 20 februari 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze woonvisie is vastgesteld voor de periode van 2020 tot 2025.

Met deze woonvisie wordt een nieuw fundament gelegd voor voldoende aantrekkelijke woningen voor iedereen, een kwalitatief en energetisch hoogwaardige woningvoorraad, waar iedereen in elke levensfase, met of zonder zorgbehoefte, kan (blijven) wonen.

In de woonvisie staan drie ambities centraal:

  • a. een gezonde woningmarkt met passende woningen, voor nu en later;
  • b. ambitieus in energietransitie;
  • c. evenwichtige en zorgzame wijken.

Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig in de periode 2020 tot 2025. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop.

De gemeente wil een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik, dan wel energieneutraliteit. Tevens wil de gemeente goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte mogelijk maken.

3.3.3.2 Dilemma's op de woningmarkt

De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:

  • Aantal huishoudens blijft groeien, dit vraagt om flexibele oplossingen;
  • Veranderende bevolkingssamenstelling; ontgroening, vergrijzing en kleinere huishoudens;
  • Vertrekoverschot, met name door jongeren en jongvolwassenen;
  • Langer zelfstandig wonen en toenemende zorgbehoefte (senioren verhuizen nauwelijks);
  • Kwaliteit en geschiktheid bestaande woningvoorraad;
  • Wat te doen met nieuwbouwplannen.
3.3.3.3 Kwantitatieve woningbehoefte

Op 1 januari 2019 kende Nunspeet 10.851 woningen (Bron: CBS). De vraag is hoeveel woningen er in 2025 nodig zijn om aan de woningbehoefte te voldoen. In de meest recente huishoudensprognose in Nunspeet voor de periode van 2019-2025 een toename van 535 huishoudens verwacht. Ook speelt er een huidig woningtekort van huishoudens die nu al graag zelfstandige woning wensen in Nunspeet maar nog niet zelfstandig wonen. Dit woningtekort moet bij de geraamde groei van het aantal huishoudens worden opgeteld om tot een reële woningbehoefte te komen. Het is niet duidelijk hoe groot dit tekort in Nunspeet precies is, maar de provincie Gelderland raamt voor de hele provincie dat de woningbehoefte ongeveer 25% hoger ligt dan de groei van het aantal huishoudens. Wanneer we deze vuistregel toepassen op Nunspeet dan is er in de gemeente tot 2025 sprake van een extra woningbehoefte van circa 670 woningen. Voor de periode 2025-2030 gaat het om respectievelijk een huishoudensgroei van 282 huishoudens en een extra woningbehoefte van 350 woningen.

3.3.3.4 Plancapaciteit

Momenteel kent de gemeente een plancapaciteit van 919 woningen, waarvan ruim een kwart harde en driekwart zachte plannen betreft. Wanneer we deze plancapaciteit afzetten tegen de geraamde woningbehoefte dan blijkt dat Nunspeet onvoldoende plannen heeft om in de verwachte extra woningbehoefte te kunnen voorzien. Zowel voor de periode tot 2025 als daarna. De realiteit is dat een deel van de plannen uiteindelijk niet doorgaat. Wanneer we rekening houden met dergelijke planuitval dan blijkt het tekort aan woningbouwplannen nog groter. Tot 2025 komt de gemeente plannen te kort voor circa 277 woningen.

Bovendien zijn de plannen tot 2025 slechts 100 woningen in harde plannen voorzien. Er worden dus naar verwachting te weinig woningen gerealiseerd om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Sturen op realisatie en versnelling is noodzaak.

3.3.3.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Nunspeet

Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van twee nieuwe woningen, en het omzetten van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen in het buitengebied van Elspeet. Hiervoor geldt dat de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. In voorliggend geval is hiervan sprake, het betreft een particulier initiatief. Daarnaast is het van belang dat met woningbouw een bijdrage geleverd worden aan de vitaliteit/leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In voorliggend geval wordt hier bij aangesloten. Het betreft namelijk de bouw van woningen voor de lokale behoefte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied door de sloop en het inpassen aanzienlijk wordt verbeterd.

Gezien de schaarste van de woningen binnen de gemeente Nunspeet geeft onderhavig initiatief een impuls aan de woningmarkt. Het voornemen ziet toe op de realisatie van vrijstaande koopwoningen. Met voorliggend voornemen wordt een kleine doorstroom gecreëerd. Bestaande kopers/huurders van bijvoorbeeld middeldure koopwoningen verhuizen naar een vrijstaande woning. Zo wordt er plaats gemaakt voor jongeren of jonge gezinnen waarvoor veel vraag is naar goedkope en middeldure koopwoningen. Het voornemen voorziet in het bouwen voor de lokale behoefte. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Woonvisie Nunspeet'.

3.3.4 Welstandsnota Nunspeet 2015
3.3.4.1 Algemeen

De gemeente Nunspeet heeft op 9 december 2015 de Welstandsnota 'Welstand Nunspeet 2015' vastgesteld. In deze welstandsnota zijn de beleidsregels met daarbij welstandscriteria die worden gehanteerd bij de welstandbeoordeling van bouwplannen vastgelegd.

3.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Nunspeet 2015

Het stedenbouwkundige ontwerp van het planvoornemen dient met de gemeente te worden besproken en akkoord bevonden worden. Vervolgens is het aan de welstandscommissie of het bouwplan voldoet aan de welstandsnota. Dit aspect maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

3.3.5 Notitie functieverandering - Uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen
3.3.5.1 Algemeen

De agrarische sector is van groot belang voor de gemeente Nunspeet. Net als in andere gemeenten staat deze sector voor enorme toekomstige opgaven en veranderingen: een transitie naar circulaire landbouw en het naleven van de (Europese en nationale) doelstellingen op het gebied van milieu, duurzaamheid, klimaat, biodiversiteit, dierenwelzijn, plantgezondheid en bodem. Daarnaast staat het landelijk gebied van Nunspeet onder druk als gevolg van allerlei ruimte vragende opgaven zoals woningbouw, en duurzaamheids- en klimaatvraagstukken. En zeer actueel heeft de landbouwsector te maken met de stikstofcrisis en de gevolgen van Covid19-uitbraak. Agrarische bedrijven zijn in deze complexe situatie bezig om te overleven en om voor hun bedrijf haalbare toekomststrategieën te ontwikkelen. Ook zullen agrarische bedrijven noodgedwongen moeten stoppen. Functieverandering naar wonen is één van de mogelijke alternatieven voor stoppende agrariërs. Na circa 15 jaar met deze beleidsregels voor functiewijziging naar wonen te hebben gewerkt, heeft de gemeenteraad gevraagd om het beleid en de regels voor functieverandering te evalueren en een herijking door te voeren. De actuele ontwikkelingen en de toekomstperspectieven in het landelijk gebied vragen om een passende regeling.

De visie is gericht op:

  • het behoud van de gebieden met grondgebonden landbouw in de gemeente;
  • geen verdere functiemenging met wonen in het gebied waar de grondgebonden landbouw als hoofdfunctie wordt gezien (open randmeergebied);
  • het passend ondersteunen van agrarische ondernemers in de intensieve veehouderij die op korte termijn gaan stoppen.
3.3.5.2 Functiewijziging naar wonen

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nunspeet heeft per 5 juli 2022 een Besluit van tot specificatie van de beleidsregels voor de uitvoering van functieverandering van agrarisch naar wonen in de gemeente Nunspeet 2021-2022. Met dit besluit heeft het college voorgenomen uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen, d.d. 17 december 2020 nader te specificeren.

Keuzes over functiewijziging naar wonen zijn gebaseerd op de beslisboom zoals opgenomen in afbeelding 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0007.png"  
Afbeelding 3.2 Beslisboom specificatie van de beleidsregels voor de uitvoering van functieverandering van agrarisch naar wonen (www.Overheid.nl)  

Uit de beslisboom blijkt dat nieuwbouw in het kader van functieveranderingsbeleid niet mag plaatsvinden in het door de provincie aangewezen waardevol open gebied. Daarnaast dient er geen tweede locatie te zijn voor de salderingsregeling en moet het ruimtelijk wenselijk zijn.

3.3.5.3 Staffeling

Voor de funtiewijziging van agrarische bebouwing naar wonen in het kader van deze rood voor rood regeling wordt onderstaande staffeling gebruikt

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0008.png"  
Afbeelding 3.3 Staffeling (bron: Notitie functieverandering, Uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen) (Bron: Gemeente Nunspeet)  
3.3.5.4 Toetsing aan de Notitie functieverandering

In voorliggend geval worden voldoende vierkante meters (1.265 m2) aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor ter compensatie het recht op twee vrijstaande woningen ontstaat. In Bijlage 1 is een sloopoverzicht weergegeven. De locatie ligt niet binnen, door de provincie aangewezen als, waardevol open gebied. Tevens is er geen sprake van een tweede locatie o.b.v. de salderingsregeling.

In deze toelichting wordt aangetoond, dat voorliggend plan past binnen een goede ruimtelijke ordening. De gronden zijn recent in gebruik geweest ten behoeve van agrarische activiteiten. De locatie is uitermate geschikt voor het vestigen van woningen, vanwege de aansluiting op bestaande bebouwing.

Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan alle voorwaarden die worden gesteld in de "Notitie functieverandering, Uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen".

3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In voorliggend geval worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg is gelegen.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0009.png"

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art. 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74.2).

Situatie plangebied

Het voornemen ziet toe op het omzetten van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen en de realisatie van twee nieuwe woningen. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Dit betreft de bestaande bedrijfswoningen. Ten aanzien van de nieuwe reguliere woningen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Onderstaand wordt nader ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Stakenbergweg bedraagt, inclusief aftrek art.110g Wgh, 49 dB voor compensatiewoning 1. Compensatiewoning 2 voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting van het wegverkeerslawaai van respectievelijk de Merelweg en de Nachtegaalweg bedraagt, inclusief aftrek art.110g Wgh, 26 dB en 24 dB. Met deze waarden wordt voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wgh.

De te realiseren woning 1 beschikt over een geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte. Daarnaast zijn overdrachtsmaatregelen niet doelmatig. Tevens is het vergroten van de afstand tot de weg stedenbouwkundig niet wenselijk. Er wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid, indien de te realiseren gevels minimaal een geluidswering van 21 dB bevatten. Er kan dan ook een hogere waarde van 49 dB verleend worden voor het wegverkeerslawaai afkomstig van de Stakenbergweg. In Bijlage 4 is het concept ontwerpbesluit hogere grenswaarde bijgevoegd.

Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aangaande het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.2 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).

4.1.2.3 Railverkeerslawaai

Het aspect railverkeerslawaai kan in voorliggend geval buiten beschouwing worden gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied ligt.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt, mits een hogere waarde wordt verleend door de gemeente Nunspeet, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de NEN-richtlijnen.

4.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Dumea Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Met dit verkennend bodemonderzoek is ook een asbest in grondonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten. De volledige rapportage is bijgevoegd als bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten verkennend bodemonderzoek (incl. asbest in grondonderzoek)

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van
een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie
In het bovengrondmengmonster BM1 is een lichte verhoging kobalt aangetroffen. In het
bovengrondmengmonster BM2 zijn geen verhogingen aangetroffen. In de
bovengrondmengmonsters BM3 en BM4 zijn lichte verhogingen PAK aangetroffen. In de
ondergrondmengmonsters OM1 en OM2 zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen barium en naftaleen aangetroffen. In
het grondwatermonster Pb2wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem" & NEN5897 “asbest in puin”

Op de onderzoekslocatie zijn meerdere asbestverdachte materialen waargenomen. In bijlage III zijn de contouren weergegeven waar de materialen zijn aangetroffen. Geadviseerd wordt om het aanwezige asbest op het maaiveld, middels handpicking te verwijderen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.

In de mengmonsters MM1, MM3 en MM4 is analytisch geen asbest aangetoond. De mengmonsters MM2 en MM10 zijn licht asbesthoudend, de gewogen asbestgehalten blijven ruim onder de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Oprit

De gewogen asbestgehalten van de inspectiegaten ter plaatse van de half-verharding zijn hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek en hoger dan de interventiewaarde.

Omdat de contour van de half-verharding in beeld is, kan gesteld worden dat de omvang van de verontreiniging voldoende in beeld is. In de ondergrond (0,50-1,00 m-mv) zijn zintuiglijk geen asbesthoudende materialen waargenomen.

De verontreiniging met asbest word veroorzaakt door de aangetroffen asbesthoudende materialen (>20mm).

Als een laag meer dan 50% bodemvreemd materiaal bevat, is de Wbb niet van toepassing. Dit betekent dat voor het ontgraven van een dergelijke puinlaag geen saneringsplan hoeft worden opgesteld. Een asbestweg moet worden gemeld bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).

De verontreiniging mag voor sanering niet worden geroerd als gevolgd van sloop- en grondwerkzaamheden.

Samenvattend

Ter plaatse is een asbesthoudend pad aanwezig. Deze wordt gesaneerd. De sanering van de verontreining is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.

Beoordeling Omgevingsdienst

De omgevingsdienst heeft in een bodemnotitie aangegeven dat er ter plaatse van de stallen aanvullend onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de NEN 5740 en NEN 5707 (asbest in grond). Dit onderzoek kan echter pas uitgevoerd worden na sloop van de stallen en kelders.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.2 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend omstikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.4 Situatie plangebied

Voorliggend plan voorziet in het planologisch toevoegen van twee woningen (en het planologisch omzetten van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen) op een voormalig agrarisch erf. In paragraaf 4.3.2 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit plan in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.3.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode ster) en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0010.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven.

Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Elspeet, in de gemeente Nunspeet, nabij het plangebied zijn hoofdzakelijk woonfuncties en agrarische functies te bekennen. Gezien de omliggende functies is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01214-vg01_0011.png"  
4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie(s) als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling(en) hinder ondervindt van de bestaande functie(s) in de omgeving. Een woning wordt in dit kader aangemerkt als milieugevoelige functie.

In de nabijheid van het plangebied zijn enkele milieubelastende activiteiten aanwezig. Het betreffen twee intensieve veehouderijen op de locaties Stakenbergweg 46 en Merelweg 36-36a. Een intensieve veehouderij wordt aangemerkt als milieucategorie 4.1. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter (geluid en stof), met uitzondering van geur. De afstand tussen de locaties Stakenbergweg 46 en Merelweg 36-36a tot aan het plangebied bedraagt respectievelijk 83 meter en 170 meter.

Voor geur geldt geen wettelijk vastgestelde richtafstanden gelden op basis van de VNG, maar de vaste afstanden en geurnormen zoals bepaald in de Wet geurhinder. Hier wordt in paragraaf 4.6 ingegaan.

Gelet op bovenstaande wordt gesteld dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. Tevens wordt gesteld dat omliggende bedrijven, gelet op de bestaande situatie, niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht. De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

In dit geval liggen er verscheidene agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied. In paragraaf 4.4 zijn deze weergegeven.

Ten aanzien van de intensieve veehouderijen geldt het volgende: Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen.

In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die voldoet aan artikel 14.2 van de Wet geurhinder. Het gaat immers om het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf, in combinatie met sloop. Er mag daarom van de vaste afstand van 50 meter uit worden gegaan. Deze afstand wordt gehaald. Zoals ook uit de verbeelding van dit bestemmingsplan blijkt, ligt het plangebied op ruim meer afstand dan 50 meter van de dichtstbijzijnde veehouderij.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Situatie plangebied

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied de 'Veluwe', welke is gelegen op circa 300 meter afstand van het plangebied. Om de stikstofdepositie te berekenen is een stikstofberekening uitgevoerd, deze is toegevoegd aan deze toelichting in Bijlage 6.

Onderzoeksresultaten AERIUS-berekening

Aanlegfase
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. (zie bijlage 1 van deze berekening). Echter blijkt dat als gevolg van de aanwezige NOx emissie veroorzakende activiteit reeds sprake is van stikstofdepositie. Deze depositie vervalt, zoals eerder vermeld, permanent als gevolg van het voornemen.

Wanneer de (tijdelijke) depositie als gevolg van de aanlegfase tegenover de depositie als gevolg van de aanwezige activiteit wordt gezet (intern salderen) is per saldo geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr., waardoor als gevolg van de aanlegfase geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Voor de bijbehorende salderingsberekening wordt verwezen naar bijlage 3 van de AERIUS-berekening.

Gebruiksfase
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. (zie bijlage 2 van deze berekening). Echter blijkt dat als gevolg van de aanwezige NOx emissie veroorzakende activiteit reeds sprake is van stikstofdepositie. Deze depositie vervalt, zoals eerder vermeld, permanent als gevolg van het voornemen.

Wanneer de (tijdelijke) depositie als gevolg van de aanlegfase tegenover de depositie als gevolg van de aanwezige activiteit wordt gezet (intern salderen) is per saldo geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr., waardoor als gevolg van de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Voor de bijbehorende salderingsberekening wordt verwezen naar bijlage 4 van de AERIUS-berekening.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.

4.7.2.2 Natuur Netwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen het GNN gebied. Het dichtstbijzijnde gelegen GNN ligt op een afstand van circa 110 meter ten westen van de woning op de locatie Stakenbergweg 35. Gezien deze ligging ten opzichte van het GNN kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het GNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

Om de effecten van voorliggende ontwikkeling ten aanzien van sloop van bebouwing op de aanwezige flora en fauna in kaart te brengen, is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Geconcludeerd wordt dat in het plangebied geen beschermde planten of dieren of beschermde nesten, holen, vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen of andere beschermde functies voorkomen. Uit de quickscan natuurwaardenonderzoek is gebleken dat de uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet leidt tot wettelijke consequenties.

Steenmarter(s)
Door het uitvoeren van sloopwerkzaamheden wordt mogelijk een steenmarter gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Steenmarters mogen niet gedood worden en de vaste rust- en voortplantingsplaats mag niet beschadigd en vernield worden zonder ontheffing. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt een ontheffing aangevraagd.

4.7.4 Conclusie

Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Tevens leidt de uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties ten aanzien van de soortenbescherming. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Nunspeet heeft het archeologische beleid voor het grondgebied in Nunspeet doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Zoals in paragraaf 1.4.2 reeds aan bod is gekomen kennen de gronden gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

Op basis van deze dubbelbestemmingen is in voorliggend geval een archeologisch onderzoek verplicht omdat de oppervlaktegrens voor onderzoek wordt overschreden.

Met de regio archeoloog is afgestemd dat deze archeoloog aanwezig zal zijn bij het graven van de bouwput (archeologische bouwbegeleiding). Vooralsnog wordt een archeologisch onderzoek daarom niet noodzakelijk geacht. De dubbelbestemmingen worden echter in het kader hiervan wel overgenomen.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten de negatief kunnen worden beïnvloed als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Door de landschappelijke inpassing van voorliggend plan heeft het voornemen geen negatieve invloed op de naastgelegen gronden.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van twee nieuwe woningen en het wijzigen van twee bestaande bedrijfswoningen naar reguliere woningen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een AERIUS-berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie van het voornemen. De rapportage is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat uiteindelijk voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een herontwikkeling van het gebied inzake de realisatie van nieuwe woningen en het bestemmen van twee bestaande bedrijfswoningen als reguliere woningen. Er wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor er wordt voldaan aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Bovendien blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Vigerend beleid
4.10.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.10.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

4.10.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.10.1.4 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur.

De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) koerst naar een duurzame en water inclusieve leefomgeving. De BOVI2050 beschrijft waar het Waterschap Vallei en Veluwe in 2050 wil staan en geeft kleur aan deze doelstelling. Het BOP is de gebiedsgerichte en tactische uitwerking van de beleidsvisie. Hierin zijn de eigen doelen verbonden aan de maatschappelijke opgaven zoals de klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, hervorming landbouw, natuur- en stikstofopgave en de verstedelijking.

Het BOP bevat vier gebiedsprogramma’s. Het plangebied is gelegen in de gebiedsopgave 'Noord Veluwe'.

Gebiedsopgave Noord Veluwe

De Noord-Veluwe en de randmeerkust ontwikkelen zich momenteel in een goede balans tussen stedelijke ontwikkeling, landbouw, natuur en recreatie. De balans behouden tussen de natuur en de groeiende waterrecreatie op de randmeren, de energie- en landbouwtransitie zijn opgaven in de randmeerkustzone.

4.10.2 Watertoets
4.10.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'geen belang procedure' van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies. Dit omdat het plan geen waterbelangen raakt en de toename verhard oppervlak niet toeneemt. Het algemene advies met de aandachtspunten geldt (vasthouden-bergen-afvoeren, grondwaterneutraal bouwen en schoon houden-scheiden-schoon maken). Daarnaast kan de gemeente aanvullende eisen stellen met betrekking tot waterberging of klimaatadaptatie.

Vasthouden - bergen - afvoeren 

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen 

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoonhouden - scheiden - schoon maken 

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

A- en B-watergang

In de Keur en de legger van het waterschap is informatie vastgelegd over de bestaande watergangen. Het is van belang dat uw plan geen negatieve invloed heeft op de aan- en afvoerfunctie van de watergang en de watergang bereikbaar is voor onderhoud. Om A- en B-watergangen te kunnen onderhouden, moet er bijvoorbeeld een vrije ruimte (onderhoudsstrook) van minimaal 5 meter aan één of beide kanten (afhankelijk van breedte watergang) van de watergang beschikbaar zijn. In overleg met het waterschap moet worden bekeken wat in uw situatie van belang is en hoe u binnen uw plan om kunt gaan met de aanwezige watergang(en).

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
5.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: Hier wordt gespecificeerd welke activiteiten wel of geen vergunning vereisen.
5.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 9): dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels (Artikel 10): in dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 11): in dit artikel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming;
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 12): In dit artikel wordt nader ingegaan op de (gebieds)aanduidingen welke ter plaatse van het plangebied zijn opgenomen;
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 13): in dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 14): in dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Overige regels (Artikel 15): in dit artikel zijn de overige regels opgenomen.
5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Artikel 3 Agrarisch'

De overblijvende gronden op het achtererf, achter de woonkavels, zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarische cultuurgrondne.

'Artikel 4 Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bij een en ander behorende voorzieningen zoals in- en uitritten, paden, bermen, parkeervoorzieningen, en andere bouwwerken. Elke woonkavel is voorzien van een gedeelte 'Tuin'.

'Artikel 5 Verkeer'

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeer en het vervoer over de weg, bermen, watergangen, kunstwerken. In het plangebied betreft dit deels de bestaande in- en uitrit.

'Artikel 6 Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor het wonen in een woning of een woonhuis al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

Onderhavig voornemen voorziet in de realisatie van vier woonkavels. Per woonkavel is een apart bestemmingsvlak opgenomen.

Een bijbehorend bouwwerk moet worden gesitueerd op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de afstand de bestaande afstand mag bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel' mogen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel worden gebouwd, met een maximum van 150 m2.

'Artikel 7 Waarde - Archeologie 2' en 'Artikel 8 Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn in aansluiting op de bestaande situatie, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een planschadeovereenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt het voorliggend bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland.

7.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'geen belang procedure'. In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt het plan voorgelegd aan het waterschap.

7.2 Inspraak en burgerparticipatie

Initiatiefnemer heeft, in het kader van participatie, het plan voorgelegd aan omwonenden. In september 2022 is het planvoornemen besproken met de directe omwonenden (Stakenbergweg 30, 30a en 33a). De omwonenden hebben daarbij de mogelijkheid gehad om op het plan te reageren. De omwonenden hebben positief gereageerd op het planvoornemen. De opmerkingen van de omwonenden zijn opgenomen in Bijlage 9 bij de toelichting.

Voorliggend bestemmingsplan heeft als ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen in de periode van 27 december 2023 tot en met 7 februari 2024. Gedurende de zienswijzetermijn zijn geen zienswijzen ingediend.