Plan: | Kolmansweg 8a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01211-vg01 |
Op het perceel aan de Kolmansweg 8a te Nunspeet, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, is het recreatiepark de Bijsselse Enk gelegen. Dit recreatiepark bestaat uit meerdere chalets en twee recreatieruimtes met bijbehorend voorzieningen. Daarnaast is er parkeerruimte en een speeltuin aanwezig op het perceel.
Het huidige recreatiepark is echter te klein om ruimte te bieden aan de toekomstige (en noodzakelijke) invulling om het park toekomstbestendig te houden. Een uitbreiding is daarom noodzakelijk.
Om deze uitbreiding mogelijk te maken wordt het recreatiepark aan de noordoostzijde uitgebreid. De gronden hiervoor zijn momenteel in gebruik als weiland (agrarische bestemming). Ter plaatse van deze uitbreiding zullen geen recreatieve verblijfseenheden of andere gebouwen gebouwd of geplaatst worden. Het zal worden gebruikt ten behoeve van de recreatie, zoals speeltoestellen, een vuurplaats, een zandbak en een beachvolleybalveld. Het recreatiepark en de uitbreiding zullen landschappelijk worden ingepast, volgens de geldende natuurlijke en landschappelijke waarden. Tot slot zal het perceel worden voorzien van een groenzone met streekeigen beplanting. Het recreatiepark met uitbreiding wordt hierna plangebied genoemd.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Zo heeft het gebied ter plaatse van de uitbreiding op basis van het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming en binnen deze bestemming ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de recreatieve doeleinden. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt aan de Kolmansweg 8a te Nuspeet, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven met rood, waarbij de beoogde uitbreiding met blauw is omlijnd.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Nunspeet en de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl) |
Het bestemmingsplan 'Kolmansweg 8a" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de volgende bestemmingsplannen:
Van deze bestemmingsplannen zijn met name "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010" ter plaatse van het huidige recreatieterrein en "Buitengebied 2019" ter plaatse van de uitbreiding relevant. De overige bestemmingsplannen kunnen worden gezien als aanvullingen op deze plannen met daarbij specifieke regels voor bepaalde onderdelen zoals welstand, parkeren, onzelfstandige bewoning en bed and breakfast.
Ter plaatse van het recreatieterrein geldt het "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010". In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dat bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt op deze afbeelding aangeduid met de rode omlijning. In afbeelding 1.3 is een uitsnede opgenomen van de beoogde uitbreiding (blauw omlijnd), dat binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" ligt.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2019" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Ter plaatse van het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen. De gronden ter plaatse van het huidige recreatieterrein zijn bestemd met de enkelbestemmingen 'Recreatie - Gemengd terrein' en 'Groen'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
Ter plaatse van de uitbreiding geldt de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Randmeerkust' en 'Waarde - Dekzandrug'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
'Recreatie - Gemengd terrein'
De voor 'Recreatie - Gemengd terrein' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor verblijfsrecreatieve terreinen met recreatiewoningen, standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans, groepsaccommodaties, trekkershutten en voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening. Ter plaatse van het plangebied zijn recreatiewoningen, groepaccomodaties en trekkersutten niet mogelijk omdat het adres niet genoemd wordt. Standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans, voorzieningengebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn wel mogelijk.
'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor afschermende beplanting en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van de afschermende beplanting.
'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het uitoefenen van het agrarisch bedrijf en het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf, bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan twee hectare, bestaande wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden en toegangswegen. Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' gelden aanvullende regels voor het vergroten van agrarische bedrijven. In voorliggend geval is er geen agrarisch bedrijf aanwezig in het plangebied waardoor deze aanduiding niet relevant is.
'Waarde - Randmeerkust'
De voor 'Waarde - Randmeerkust' aangewezen gronden zijn, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de openheid en de bestaande houtwallenstructuur.
'Waarde - Dekzandrug'
De voor 'Waarde - Dekzandrug' aangewezen gronden zijn, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf en de morfologie.
'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'
De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Waarbij ter plaatse van 'Archeologie 2' voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m2 en voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden een archeologisch onderzoek moeten worden overlegd. Ter plaatse van 'Archeologie 3' geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden, een archeologisch onderzoek moeten worden overlegd.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het recreatieterrein op agrarische gronden. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien de benodigde gebruiks- en bouwregels voor recreatie ontbreken en de bestemming 'agrarisch' dit niet toelaat.
Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en juridische verantwoording. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Zoals in de aanleiding reeds is verwoord ligt het plangebied aan de Kolmansweg 8a in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk agrarische gronden, natuur en woonpercelen. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Kolmansweg. Ten zuiden van de Kolmansweg ligt eveneens een recreatieterrein.
Het plangebied grenst aan de westzijde aan agrarische gronden met aan de noordwestzijde en zuidwestzijde een woonperceel. Ten noorden en oosten van het plangebied liggen eveneens agrarische gronden met aan de zuidoostzijde een woonperceel.
Het plangebied zelf is in de huidige situatie ingericht als een recreatiepark. Er zijn 33 chalets aanwezig, met plaats voor 35 en twee algemene voorzieningen (recreatieruimtes). Daarnaast is er een parkeergelegenheid en speelgelegenheid aan de oostzijde van het park. Rondom het recreatieterrein is een houtsingel aanwezig. De beoogde uitbreiding is momenteel in gebruik als agrarische gronden.
In afbeelding 2.1 is met een luchtfoto de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode contour weergegeven en de beoogde uitbreiding met geel.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK, bewerkt) |
Het voornemen ziet toe op de uitbreiding van het recreatieterrein ten behoeve van recreatiemogelijkheden. De uitbreiding is niet bedoeld voor het toevoegen van chalets op het recreatiepark. De uitbreiding zal dan ook niet bebouwd worden. Het is enkel bedoeld voor het uitbreiden van de recreatiemogelijkheden zoals een zandbak en vuurplaats. Deze uitbreiding en het bestaande recreatiepark zullen landschappelijk worden ingepast, zodat ze een geheel vormen en opgaan in de omgeving. In onderstaande afbeelding 2.2 is een uitsnede van het landschappelijke inpassingsplan ter plaatse van de uitbreiding opgenomen. Het volledige inrichtingsplan van het recreatiepark en uitbreiding is als Bijlage 1 bijgevoegd bij deze toelichting.
![]() |
Afbeelding 2.2: Uitsnede landschappelijk inpassingsplan (Bron: OnlineTuincoach) |
De uitbreiding zal natuurlijk worden ingericht, met onder andere veldbloemen en vogelbosjes. Binnen de uitbreiding zijn een vuurplaats, een beachvolleybalveld en zandbak gepland. Aan de noordzijde zal een boomgaard komen met enkele fruitbomen. Daarnaast zullen er enkele speeltoestellen geplaatst worden. De uitbreiding sluit direct aan op het bestaande recreatiepark. Dit park is landschappelijk ingericht met streekeigen beplanting en dat zal worden versterkt. De gekozen beplanting is passend in de omgeving. In Bijlage 1 van deze toelichting is een lijst opgenomen van deze beplanting. Tussen de chalets zal ruimte worden gemaakt voor een natuurlijk talud met een sloot om zo het hemelwater op te vangen.
Het huidige recreatiepark is omringd door een singel met opgaande beplanting. De uitbreiding zal ook worden voorzien van een houtwal met streekeigen beplanting en zal aansluiten op de bestaande singel waarmee er een geheel wordt gecreëerd. Deze singel is aan de noordwestzijde van het park iets versmald om zo de de noordwestelijke schuur en het voorzieningengebouw beter in te passen. Het versmallen van de singel (groenstrook) wordt gecompenseerd door het gehele park, inclusief de uitbreiding landschappelijk in te passen (Bijlage 1). De groenstrook wordt gezien als een bufferzone richting de omliggende natuurgebieden en open weigebieden. Het versmallen van de groenstrook aan de noordwestzijde van het perceel is mogelijk doordat aan deze zijde het perceel grenst aan een 'woonbestemming', waardoor er sprake is van een andere situatie en de groenstrook versmald kan worden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381` (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
De gemeente Nunspeet beschikt samen met de buurgemeenten (Elburg, Hattem en Oldebroek) over een eigen parkeernota. Hierin zijn de uitgangspunten zoals vermeld in de CROW-publicatie 'verkeer en parkeren' omtrent verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en functie grotendeels overgenomen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” van toepassing. Het “Parapluplan Parkeren” verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de Parkeernota van de gemeente Nunspeet. In de beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik (de parkeernormen) is en - als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd - onder welke voorwaarden er een ontheffing respectievelijk een afwijkingsvergunning kan worden verleend.
Door de uitbreiding zullen niet meer recreatieve eenheden gecreëerd worden, dan dat er nu aanwezig zijn. Er zijn daarmee ook niet meer parkeerplaatsen nodig dan in de huidige situatie. In het zuidoosten van het plangebied is reeds een parkeerplaats aanwezig. De parkeerbehoefte wordt daar opgevangen. Er is binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig om in de huidige parkeerbehoefte te voorzien.
Door de uitbreiding zullen er niet meer recreatiegelegenheden bijgebouwd worden, waardoor het aantal verkeersbewegingen ook niet zal wijzigen. De omliggende wegen rondom het plangebied zijn van voldoende omvang om dit aantal verkeersbewegingen af te kunnen wikkelen. Het park en de uitbreiding zijn een afgesloten terrein en de uitbreiding is alleen bedoeld voor gasten van het park en niet bedoeld voor openbaar gebruik. Waardoor er geen sprake is van een verkeersaantrekkende functie.
Op basis van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat er door de uitbreiding van het recreatiepark geen toename van de verkeersintensiteit op de omliggende wegen ontstaat.
Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.
Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Een recreatiepark wordt gezien als 'andere stedelijke voorzieningen' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro (ABRvS van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3931). Echter voorziet het vigerende planologische kader ter plaatse van de uitbreiding in een agrarische bestemming. In de nieuwe situatie is geen extra ruimtebeslag door bebouwing. Immers ter plaatse van de uitbreiding mogen geen gebouwen gebouwd worden, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de Ladder is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste beleid betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio’s – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). De provincie is daarmee uitstekend verbonden en werken daarmee samen, net zoals met de buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland – haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport – kan zij zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. Zo kunnen mensen in Gelderland zich ontplooien, ontspannen en ontwikkelen. Het concentreren en combineren van activiteiten heeft daarbij onze voorkeur, boven versnippering door de hele provincie. Activiteiten die elkaar versterken, brengt de provincie met elkaar in contact en wil de provincie zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt of in dezelfde voorziening plaatsen. Zo blijft Gelderland, naast dynamisch, ook open, groen en gezond.
Voorliggend plan voorziet in het uitbreiden van een recreatiepark, waarbij er niet meer overnachtingsmogelijkheden mogelijk worden gerealiseerd dan dat er nu aanwezig zijn. De uitbreiding is bedoeld voor het versterken van de recreatieve kwaiteit/voorzieningenniveau. Daarnaast wordt het park landschappelijk ingericht (zie Bijlage 1). De beoogde uitbreiding is daarmee in lijn met de omgevingsvisie omdat het bijdraagt aan de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de omgeving, de uitstraling verbeterd en het park zich verder kan ontwikkelen als recreatiepark. Met de uitbreiding van het recreatiepark wordt daarnaast aan een lokale ondernemer ruimte geboden om zich uit te breiden. Hiermee wordt aan de lokale economie een krachtige impuls gegeven en wordt bijgedragen aan het recreatief toeristisch product van de gemeente.
Gesteld wordt dat voorliggend initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland.
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn het bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
In voorliggend geval is in het kader van dit project is hoofdzakelijk artikel 2.56 van belang. Dit artikel luidt:
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
Om de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en te vergroten is de eis gesteld dat nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen alleen mogelijk mag wordt gemaakt als daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden. Voorliggend initiatief voorziet echter niet in het uitbreiden van recreatiewoningen, maar enkel het recreatieterrein dat wordt uitgebreid ten behoeve van de bestaande chalets. Dit geeft een kwaliteitsimpuls aan het recreatieve product van het bestaande bedrijf.
Tot slot ligt het plangebied binnen een gebied dat is aangemerkt als een 'Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie', waarmee de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast mogen worden door nieuwe ontwikkelingen. In voorliggend geval wordt de uitbreiding landschappelijk ingepast, passend bij de landschappelijke kenmerken van het gebied. In Bijlage 1 is dit weergegeven.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale beleid.
De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld.
De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De omgevingsvisie heeft een breed karakter.
De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'.
Voor de gemeente Nunspeet wordt ingezet op de volgende koers:
Het plangebied is gelegen in Deelgebied 2 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied'. Hierin bestaat de ambitie om het behoud en het versterken van de diversiteit, in beleving, in gebruiken naar ecologische waarden. Koesteren van kleinschaligheid, authenticiteit en van de gradiënt. De recreatieve kracht van het gebied wordt verder benut en ontsloten. Ook het zorgvuldig inpassen in het kampenlandschap en het zorgdragen voor geleidelijke en aantrekkelijke overgangen tussen de (nieuwe) bebouwingsclusters en het buitengebied is een ambitie voor het gemengd kleinschalig overgangsgebied. Daarnaast wordt ingezet op een kwaliteitsimpuls voor de recreatieve voorzieningen in het gebied.
Gezien de brede functionaliteit van het gebied en in verband met het belang van de ruimtelijke kwaliteit, zijn er functioneel veel mogelijkheden. Daarnaast wordt het vergoten van recreatief gebruik in het gebied gestimuleerd. Met het initiatief wordt bijgedragen aan deze ambitie. Het recreatieterrein zal landschappelijk worden ingepast volgende de geldende gebiedskenmerken. Er is een inpassingsplan opgesteld, zie Bijlage 1. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat er ter plaatse van de locatie sprake is van een milieutechnisch wenselijke situatie (zie Hoofdstuk 4) en het is eveneens passend om ter plaatse het recreatieterrein uit te breiden. Het plan is in lijn met de Omgevingsvisie 2018 Nunspeet.
De gemeente Nunspeet heeft de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030 vastgesteld. Deze integrale toekomstvisie (ITV) vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid om de visie in al haar facetten gerealiseerd te krijgen. Vanuit de gedachte 'meer samenleving, minder overheid' zal de gemeente meer vanuit een stimulerende, faciliterende en uitnodigende rol de toekomstvisie gaan uitvoeren, waarbij het benutten van kansen centraal staat. Daarnaast vormt de ITV een uitdaging voor ondernemers, inwoners, maatschappelijke organisaties, enzovoorts om met elkaar, vanuit de kracht van de samenleving ervoor te zorgen dat Nunspeet in 2030 een vitale, ondernemende en zorgzame gemeente is waar het uitstekend wonen, werken en recreëren is.
De uitdaging is om te blijven streven naar een goede onderlinge balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Om alle aanwezige kwaliteiten te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. In de toekomstvisie zijn vier ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt:
In voorliggend geval is met name het thema 'Een prettige woonomgeving voor iedereen' van belang.
In 2030 pronkt de gemeente Nunspeet nog steeds met de verschillende verbeterde landschapstypen, wat bijdraagt aan de hoge kwaliteit van wonen, werken en recreëren. De waardevolle groenstructuren in de dorpen zijn bewaard gebleven. Het landschap is nog steeds de duurzame onderlegger van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De grote diversiteit aan natuurtypen en het grote soortenrijkdom zijn behouden gebleven en versterkt. De prachtige natuur is nog steeds een gewaardeerde toeristische trekker en draagt daarmee in belangrijke mate bij aan de lokale economie.
Door een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid/leefbaarheid van natuur en landschap voor alle doelgroepen, waaronder ouderen, mensen met een handicap en ook jongeren, is de toeristisch-recreatieve functie van de gemeente Nunspeet vergroot en zijn de toeristische bestedingen en banen gestegen. Nunspeet is het middelpunt van wildbeleving en daaraan verwante voorzieningen - om de wildzichtbaarheid te vergroten - en activiteiten (culinair, excursies, arrangementen). Er is een veelzijdig en uitdagend aanbod op het gebied van verblijfsrecreatie en extensieve dagrecreatie, passend bij ons landschap en de natuurwaarden, maar dat ook tegemoet komt aan het avontuurlijke karakter van onze bos- en natuurterreinen. Nunspeet beschikt over attractieve (culturele, recreatieve en/of sportieve) routes voor fietsers, wandelaars en ruiters die aansluiten op regionale netwerken. Het plattelandstoerisme is verder ontwikkeld en langs het Veluwemeer is ter hoogte van de gemeente Nunspeet sprake van een aantrekkelijke hoogwaardige verblijfs- en dagrecreatieve zone. Nunspeet onderscheidt zich op de Noord-Veluwe door een groot aanbod van kwalitatief hoogwaardige vitale verblijfsaccommodaties en heeft zich daarnaast op de kaart gezet als kunstenaarsdorp, onder andere door het schildersmuseum. Creatieve industrie in de gemeente is gegroeid en landgoederen en cultuurhistorisch waardevolle elementen, onder meer in de omgeving van de Zuiderzeestraatweg, fungeren uitstekend als recreatieve trekkers.
Het voornemen ziet toe op de uitbreiding van een recreatiepark ten behoeve van het verhogen van de recreatieve kwaliteit van het park. Het maakt daarmee het park aantrekkelijker en verhoogt de kwaliteit van het toeristisch product. Tot slot geldt dat het voornemen bijdraagt aan een versterking van de natuurlijke- en landschappelijke kwaliteiten. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de 'Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030'.
De koersnotitie ‘Nunspeet vier seizoenen uit de kunst’ is een uitnodiging aan alle partners en partijen in toerisme en recreatie om samen de ambities op te pakken en waar te maken. Hieruit is een ontwikkel- en uitvoeringsagenda 2020-2022 voortgekomen.
De koersnotitie ‘Nunspeet vier seizoenen uit de kunst” kent 8 opgaven:
En onderdeel hiervan is het aansluiten op het programma 'Vitale Vakantieparken' van de regio. Het hoofddoel van het programma 'Vitale Vakantieparken': het aanbod aan vakantieparken op de Veluwe behouden en versterken. Dat gebeurt vooral door kwaliteitsverbetering, maar ook door herstructurering van het aanbod: het samenvoegen, herverkavelen, uitbreiden en ruimtelijk optimaliseren van parken. Op sommige plekken is er namelijk geen realistisch perspectief op een goede exploitatie als vakantiepark. De beste oplossing is dan een nieuwe bestemming, zoals natuur, zorg, permanent of tijdelijk wonen.
De gemeenten voeren dit proces van oude naar nieuwe bestemming uit en nemen daarover de beleidsmatige besluiten. Het programma Vitale Vakantieparken werkt samen met gemeenten en andere partijen aan regionale afspraken en concrete uitvoeringsinstrumenten om dit proces te optimaliseren.
Het programma heeft voor de periode 2019-2022 vier doelen:
De komende tien tot vijftien jaar moeten op de Veluwe zo’n honderd van in totaal bijna vijfhonderd plekken met bestemming verblijfsrecreatie een toekomstbestendige nieuwe bestemming krijgen. Dit is een schatting, want exacte aantallen zijn moeilijk te geven. Ook is nog niet duidelijk waar en wanneer dit gaat spelen. Via de ‘één park, één plan’-benadering komt hierover duidelijkheid. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de individuele gemeenten, de eigenaren en ondernemers.
Het maken van keuzes wordt voor de gemeente mede geleid door de ambitie vier seizoenen aantrekkelijk te willen zijn en gasten buiten het hoogseizoen aan te trekken. Ook de wens Nunspeet gezellig en gastvrij te houden en de kwaliteiten rust en ruimte die iedereen waardeert, in stand te houden, maakt onderdeel uit van de besluitvorming. Dit vertaalt de gemeente naar een terughoudende opstelling ten aanzien van nieuwvestiging buiten de bestaande locaties. Het heeft de voorkeur kansen te benutten in het versterken van het aanbod door toevoegen van kwaliteit en diversiteit op bestaande recreatieve verblijfslocaties.
Door de beoogde uitbreiding van het bestaande recreatiepark blijft het recreatiepark vitaal en krijgt het park een kwaliteitsimpuls omdat er beter toeristisch product ontstaat. Het aantal overnachtingsmogelijkheden wordt niet uitgebreid, waarmee de kleinschaligheid van het park wordt gewaarborgd. Het voornemen voldoet daarmee aan de doelen van voorgaande beleid en versterkt de toekomstbestendigheid van het park.
Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in past binnen het gemeentelijk beleid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied toegevoegd. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai of industrielawaai is niet nodig.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de NEN-richtlijnen.
In voorliggend geval worden uitsluitend recreatieve voorzieningen gerealiseerd. Er komt geen nieuwe verblijfsfunctie. Een bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Temeer omdat de locatie momenteel een agrarische gebiedsbestemming heeft en niet verdacht is voor bodemverontreiniging. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend omstikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend plan voorziet in het planologisch toevoegen van recreatievoorzieningen. In paragraaf 4.3.2 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast zijn recreatievoorzieningen zoals speeltoestellen geen gevoelige bestemming zoals in het Besluit gevoelige bestemmingen is bedoeld.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe cirkel) en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
Op circa 54 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een inrichting met een plaatsgebonden 10-6 risico-contour van 25 meter. Dit betreft een bovengrondse propaangasreservoir op de Camping De Hofstee. De beoogde uitbreiding van het recreatiepark ligt op circa 190 meter. Het voornemen betreft een uitbreiding van het recreatiepark, waardoor het aantal personen in het plangebied niet zal toenemen. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Gelet op het aantal personen en de afstand worden belemmeringen op voorhand uitgesloten.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven.
Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, waardoor er sprake is van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
![]() |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt het recreatiebedrijf aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand geldt voor geluid (50 meter). Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof 0 meter.
Op circa 42 meter ten westen is een woonbestemming aanwezig. Echter heeft deze woonbestemming een bouwaanduiding waarbij er bebouwing is uitgesloten tot circa 116 meter afstand van de nieuwe recreatiebestemming. Er is daarmee voldoende afstand tussen de uitbreiding en het woonperceel.
Op circa 22 meter ten zuiden van de uitbreiding is een woonbestemming (Kolmansweg 10) aanwezig. De richtafstand wordt niet gehaald. Er kan echter een nuancering worden aangebracht. Het gaat niet om het toevoegen van recreatieve eenheden, maar om bijbehorende functies zoals een volleybalveld, vuurplaats, zandbak en basketbalveld. De feitelijke afstand tot de woning is meer dan 50 meter. Gezien de indeling van het woonerf is ook niet te verwachten dat deze afstand kleiner wordt. Verplaatsing naar achteren zou immers betekenen dat nabij een bestaand speelveld op het recreatieterrein wordt gebouwd, waarbij bestaande rechten zouden worden aangetast. Bovendien zal het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning niet verslechteren, gezien de woonbestemming aan de westzijde reeds grenst aan het recreatieve erf. De uitbreiding aan de achterzijde zal daardoor feitelijk nauwelijks merkbaar zijn. Gesteld wordt dat ter plaatse van het woonerf daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is te verwachten.
Daarnaast wordt opgemerkt dat er maatregelen zijn genomen om mogelijk geluidsoverlast te voorkomen. Zo zijn onder andere de huisregels op het gebied van geluidsoverlast aangepast en worden groepen gasten geselecteerd zodat mogelijk geluidsoverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook is er 's nachts een nachtwaker beschikbaar die toezicht houdt op de gasten.
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). De recreatieve activiteiten zijn in het kader van milieuzonering niet aan te merken als milieugevoelig, waardoor er geen hinder wordt ondervonden van bestaande functies in de omgeving.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Situatie plangebied
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Veluwe' en 'Veluwerandmeren' liggen op respectievelijk circa 2,2 kilometer en 1,9 kilometer afstand van het plangebied.
Door BJZ.nu is een Aeriusberekening uitgevoerd naar de aanlegfase en gebruiksfase van het park. De volledige berekening is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. Hierna volgt de conclusie:
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In de provincie Gelderland is het NNN vertaald in het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte.
Het plangebied ligt op circa 2,2 kilometer van het dichtstbijzijnde GNN. Het plangebied ligt tevens buiten de begrenzing van de Groene Ontwikkelingszone. Gezien deze ligging ten opzichte van het GNN en Groene Ontwikkelingszone kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het GGN en Groene Ontwikkelingszone.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Om de effecten van voorliggende ontwikkeling op de aanwezige flora en fauna ten behoeve van de uitbreiding van het recreatiegebied is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Beschermde grondgebonden zoogdier- en vleermuissoorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Het plangebied vormt geen functioneel leefgebied voor amfibieën.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beuk- en laurierhaag verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Er worden geen negatieve effecten op de GGN, Groene ontwikkelingszone en Natura 2000-gebieden, en de flora en fauna verwacht. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Nunspeet heeft het archeologische beleid voor het grondgebied in Nunspeet doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Zoals in paragraaf 1.4.2 reeds aan bod is gekomen kennen de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Voor gronden met deze bestemming geldt dat archeologisch onderzoek vereist is bij bodemverstoringen groter dan respectievelijk 120 m2 en 500 m2 voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden.
In voorliggend geval zijn de bodemverstoringen niet dieper dan 0,5 meter en kleiner dan 120 m2 waarmee archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. In de regels van voorliggend bestemmingsplan zullen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' behouden blijven, waarmee de archeologische waarden worden gewaarborgd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten de negatief kunnen worden beïnvloed als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Binnen de uitbreiding is sprake van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Randmeerkust' en 'Waarde - Dekzandrug'. De gronden met deze bestemmingen zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf en de morfologie (Dekzandrug) en in de openheid en de bestaande houtwallenstructuur (Randmeerkust). Bij de inrichting van het perceel wordt rekening gehouden met deze waarden, zie ook Bijlage 1 van deze toelichting.
Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uitbreiding van een recreatiepark ten behoeve van diverse bijbehorende voorzieningen (zoals een vuurhaard en speeltoestellen).
Gelet op de afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de ontwikkeling (zie ook 4.6.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Het gaat binnen het plangebied om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling (uitbreiding recreatiepark, waarbij geen overnachtingsmogelijkheden worden toegevoegd), waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Gelderland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur.
De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) koerst naar een duurzame en water inclusieve leefomgeving. De BOVI2050 beschrijft waar het Waterschap Vallei en Veluwe in 2050 wil staan en geeft kleur aan deze doelstelling. Het BOP is de gebiedsgerichte en tactische uitwerking van de beleidsvisie. Hierin zijn de eigen doelen verbonden aan de maatschappelijke opgaven zoals de klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, hervorming landbouw, natuur- en stikstofopgave en de verstedelijking.
Het BOP bevat vier gebiedsprogramma’s. Het plangebied is gelegen in de gebiedsopgave 'Noord Veluwe'.
Gebiedsopgave Noord Veluwe
De Noord-Veluwe en de randmeerkust ontwikkelen zich momenteel in een goede balans tussen stedelijke ontwikkeling, landbouw, natuur en recreatie. De balans behouden tussen de natuur en de groeiende waterrecreatie op de randmeren, de energie- en landbouwtransitie zijn opgaven in de randmeerkustzone.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
Uit de digitale watertoets volgt de ‘normale procedure’. Het waterschap geeft aan dat gezien het plangebied geen A- of B- watergang raakt, maar een C-watergang, kan worden uitgegaan van een 'korte procedure'. Dit wel onder de voorwaarde dat er niet meer dan 1.500 m2 toename verharding is. In voorliggend geval zal er geen sprake zijn van zo'n grote toename van verharding. Het gehele gebied wordt landschappelijk ingepast, waarbij het pad uit halfverharding zal bestaan. De 'korte procedure' gaat uit van de algemene aandachtspunten. Hierna vindt de beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Hemelwater en vuilwater
Het plan ziet toe op de uitbreiding van het recreatiepark met een gebied met diverse bijbehorende voorzieningen, zoals speeltoestellen. Er is daarmee geen sprake van het toevoegen van afvalwater Daarnaast zullen er geen overkappingen of andere gebouwen gebouwd worden, waardoor het hemelwater niet wordt opgevangen, maar gelijk de grond in wordt geïnfiltreerd. Ter plaatse van de bestaande overnachtingsmogelijkheden (chalets) zal een talud met een water gerealiseerd worden. Deze zal het hemelwater rondom deze chalets opvangen.
Gelet op de beperkte impact op het watersysteem geeft het waterschap een positief wateradvies.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010" omdat het een uitbreiding van het recreatieterrein betreft. De dubbelbestemmingen met betrekking tot de archeologische waarden worden ter plaatse van de uitbreiding van het park overgenomen van de laatste versie van het "Bestemmingsplan Buitengebied". Tevens zijn de regels van de parapluplannen parkeren, bed and breakfast en met betrekking tot onzelfstandige bewoning en logies arbeidsmigranten/seizoenarbeiders e.a. opgenomen.
Om te waarborgen dat de groenzone rondom het park behouden blijft, is rondom de recreatiebestemming de bestemming 'Groen' aanwezig. Rondom de uitbreiding zal deze bestemming ook aanwezig zijn om zo te waarborgen dat de uitbreiding ook met groen wordt voorzien.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor afschermende beplanting en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van de afschermende beplanting.
Artikel 4 Recreatie - Gemengd terrein
De voor 'Recreatie - Gemengd terrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve terreinen met stacaravans (chalets) en vergelijkbare overnachtingsmogelijkheden. Ter plaatse van het park blijft deze gelijk. Ter plaatse van de uitbreiding zullen de gronden ook tot 'Recreatie - Gemengd terrein' bestemd worden. Echter geldt daar dat er geen chalets (stacaravans) of andere overnachtingsmogelijkheden gerealiseerd mogen worden. Dit wordt geregeld middels de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - recreatieve verblijven'. De bouwwerken, zoals de speeltoestellen zullen moeten voldoen aan de maximaal gestelde bouwhoogtes, zoals deze al bestaan in de huidige recreatiebestemming. Tot slot zal er een voorwaardelijke verplichting gelden voor de totale inpassing van het plangebied.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een planschadeovereenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. In het kader van het wettelijke vooroverleg is het plan voorgelegd aan het waterschap. Uit de digitale watertoets volgt de ‘normale procedure’; gezien het plangebied geen A- of B- watergang raakt maar een C-watergang wordt uitgegaan van een ‘korte procedure’. Gelet op de beperkte impact op het watersysteem geeft het waterschap een positief wateradvies.
Het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Bovendien heeft er een omgevingsdialoog plaatsgevonden met belanghebbenden. De rapportage van de omgevingsdialoog is bijgevoegd in Bijlage 5 van deze toelichting.