direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rietenweg-Hullerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01209-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen gelegen aan de Rietenweg en op de hoek van de Rietenweg en Hullerweg te Nunspeet (hierna: het plangebied), in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. Ter plaatse zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch - Kwekerij' en 'Agrarisch'. Initiatiefnemer is voornemens om middels het vigerende 'functieveranderingsbeleid' van de gemeente Nunspeet een nieuwe woning te realiseren, gepaard gaande met een goede landschappelijke inpassing. Als compensatie is reeds op de locatie Kleine Kolonieweg 160 te Elspeet (hierna: slooplocatie) voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Van deze totale sloopoppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt circa 615 m² ingezet (aangekocht) ten compensatie voor de nieuwe woning. De meters zijn aangekocht middels een koopovereenkomst, het is daarom dan ook niet nodig om genoemde slooplocatie onderdeel uit te laten maken van voorliggend bestemmingsplan. De slooplocatie is daarbij reeds voorzien van een nieuw, eigen planologisch kader. Het wordt daarom enkel aangehaald wanneer dat nodig is voor de toetsing van het desbetreffende gemeentelijke beleid.

Tevens wordt met voorliggend bestemmingsplan de gronden van de kwekerij herbestemd. De gronden zijn al jaren in gebruik als agrarische cultuurgronden en van een kwekerij ter plaatse is geen sprake. Aangezien de beoogde nieuwe woning binnen de milieucontouren van de kwekerij zou bevinden worden de planologische bedrijfsmatige mogelijkheden tot uitvoering van een kwekerij wegbestemd.

Op basis van de huidige planologische regime is voorliggend initiatief in strijd met de vigerende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Binnen de agrarische bestemming ontbreken immers de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een reguliere woning. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nunspeet heeft middels een principebesluit (21 september 2022) een positief standpunt ingenomen inzake het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt daarom aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt globaal ingeklemd in de hoek tussen de Rietenweg en de Hullerweg te Nunspeet en staat kadastraal bekend als gemeente Nunspeet, sectie B, perceelnummers 7977, 7978 en 8776. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en de kern van Nunspeet weergegeven. Het plangebied is hierin met respectievelijk de rode ster en contouren aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Nunspeet en de nabije omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Rietenweg-Hullerweg" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0302.BP01209-vg01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de volgende bestemmingsplannen:

  • "Buitengebied 2019";
  • "Parapluplan Bed en Breakfast";
  • "Parapluplan Parkeren";
  • "Parapluplan Onzelfstandige Bewoning en Logies Arbeidsmigranten / Seizoenarbeiders e.a.";
  • "Welstand Nunspeet 2015".

De genoemde paraplubestemmingsplannen voorzien in aanvullende regels voor wat betreft bed & breakfast en parkeren. Het "Parapluplan Onzelfstandige Bewoning en Logies Arbeidsmigranten / Seizoenarbeiders e.a." voorziet in aanvullende regels ten aanzien van bewoning van de (reguliere) woningen in de gemeente Nunspeet waarbij deze woningen niet mogen worden bewoond door meer dan één (zelfstandig) huishouden. In het bestemmingsplan "Welstand Nunspeet 2015" is het welstandsbeleid van de gemeente geborgd.

In voorliggend geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dat bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt op deze afbeelding aangeduid met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2019" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Overgangszone'. De gronden zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'.

Enkelbestemming 'Agrarisch - Kwekerij'

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een boom- en/of sierkwekerij en het telen van gewassen, niet zijnde een volkstuin. En mede het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat teeltondersteunende voorzieningen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd,

Enkelbestemming 'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, teeltondersteunende voorzieningen, het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden met de daarbijbehorende veldschuren, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Overgangszone'

De voor 'Waarde - Overgangszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in vorm van landgoederen, de bestaande houtwallenstructuur en de doorzichten.

Gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone – verwevingsgebied'

Ter plaatse van de aanduiding ' reconstructiewetzone - verwevingsgebied ' geldt dat Burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de vigerende bestemming ten behoeve van vergroting van het bestemmingsvlak van de bestemming onder bepaalde voorwaarden.

1.4.3 Strijdigheid

Binnen het plangebied is het voornemen, ter compensatie in het kader van rood voor rood, een vrijstaande woning te realiseren (zie aanleiding in paragraaf 1.1). De agrarische gronden beschikken niet over de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast dient de landschappelijke inpassing te worden geborgd. Tot slot worden de planologische mogelijkheden tot de uitoefening van een kwekerij wegbestemd.

Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en juridische verantwoording. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt ingeklemd op de hoek van de Rietenweg met de Hullerweg in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. Het ligt op de rand van het buitengebied en ten noordwesten van de kern van Nunspeet. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich woonpercelen, agrarische bedrijvigheid, agrarische cultuurgronden en een bedrijventerrein.

Deelgebied beoogde woning

Langs de westzijde van het deelgebied van de beoogde woning, vormt de Rietenweg en aan de zuidoostzijde de Hullerweg met een houtsingel de begrenzing van het plangebied. Aan de noord- en noordoostzijde vormen agrarische cultuurgronden de begrenzing. Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie uit agrarische cultuurgronden (grasland). Er zijn geen gebouwen of bouwwerken aanwezig.

Deelgebied kwekerij

Aan de overzijde van de Rietenweg liggen de gronden van de 'kwekerij'. Het deelgebied wordt aan de noordzijde en zuidzijde begrenst door twee woonerven. Aan de westzijde vormen agrarische cultuurgronden de begrenzing. Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie uit agrarische cultuurgronden (grasland). Er zijn geen gebouwen of bouwwerken aanwezig.

In afbeelding 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en straatbeelden van de huidige situatie binnen het plangebied weergegeven. De locatie van de beoogde woning is indicatief met rode ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0004.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: Google.Streetview)  

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Het plan

Het voornemen is om een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren, met de ontsluiting aan de Rietenweg. De woning zal een landelijk en passende uitstraling krijgen. In paragraaf 2.2.2 en in Bijlage 1 wordt de landschappelijke inpassing nader toegelicht.

Om de compensatiewoning te mogen bouwen is reeds aan de Kleine Kolonieweg 160 te Elspeet voormalig agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. In afbeelding 2.3 is de desbetreffende sloopopgave weergegeven. Van voorliggende slooplocatie wordt circa 615 m² aan rechten aangekocht. Op de slooplocatie zijn reeds de gebouwen gesloopt en zijn de terugbouwmogelijkheden met het wijzigingsplan "Stakenbergweg 106 & Kleine Kolonieweg 160" wegbestemd. De aankoop van de sloopmeters is vastgelegd middels een koopovereenkomst.

Slooplocatie

Middels de sloop van voldoende oppervlakte kan (elders) een compensatiewoning teruggebouwd worden. Echter is de kavel aan de Kleine Kolonieweg 160 van een te kleine omvang om hier een woning terug te bouwen. De woningen zouden ruimtelijk te dicht op elkaar worden gerealiseerd. Hiervoor is gekozen dit nieuwbouwrecht te verkopen en elders een compensatiewoning te realiseren. Dit is het plangebied aan de Rietenweg 21 te Nunspeet geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0006.png"  
Afbeelding 2.3: Sloopopgave Kleine Kolonieweg 160 te Elspeet (Bron: BJZ.nu)  

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Als voorwaarde voor de realisatie van het planvoornemen moet de woning landschappelijk ingepast worden alsmede gerealiseerd worden binnen een afstand van 20 meter gemeten vanaf de houtsingel van de Hullerweg. De agrarische cultuurgrond ter plaatse van de voormalige 'kwekerij' blijft in huidige hoedanigheid bestaan. Door BJZ.nu is dan ook een landschappelijk inpassingsplan gemaakt welke is toegevoegd als Bijlage 1 van deze toelichting. In afbeelding 2.4 is een uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan weergegeven. Opgemerkt wordt, zoals eerder reeds beschreven, dat enkel de nieuwbouwlocatie landschappelijk wordt ingepast. De voormalige 'kwekerij' blijft zoals de huidige situatie behouden als agrarische cultuurgrond (grasland).

De woonbestemming ligt op (meer dan) 30 meter vanaf het bedrijventerrein Lepelingen. Zodoende vormt dit geen belemmering voor het voornemen zoals beschreven in paragraaf 4.5.

Erfinrichting

De in- en uitrit (ontsluitingsweg) is gesitueerd aan de Rietenweg. De voor- of zijgevel van de woning wordt binnen de 20 meter van de houtsingel van de Hullerweg gesitueerd. Dit geldt als voorwaarde gesteld in het principebesluit, tevens is omtrent deze afstand aanvullend overleg geweest.

Groenstructuren

Op het perceel worden diverse groen structuren aangebracht en versterkt. Ten noorden wordt een nieuwe houtsingel gerealiseerd (1). De houtsingel zal bestaan uit een van de volgende soorten: zomereik, berk, els,lijsterbes, gelderse roos, meidoorn, sleedoorn, vuilboom, hazelaar. De bomenrij ten westen van het woonperceel (2) bestaat bijvoorkeur, uit zomereik of linde.

Om de tuin van het woonerf met de omliggende gronden te begrenzen wordt deze omsloten middels een robuuste haag, bijvoorkeur een meidoornhaag (3). Op het erf worden ook fruitbomen geplant bijvoorkeur, hoogstammen (4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0007.png"  
Afbeelding 2.4: Landschappelijk inpassingsplan (Bron: BJZ.nu)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381` (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

De gemeente Nunspeet beschikt samen met de buurgemeenten (Elburg, Hattem en Oldebroek) over een eigen parkeernota. Hierin zijn de uitgangspunten zoals vermeld in de CROW-publicatie 'verkeer en parkeren' omtrent verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en functie grotendeels overgenomen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” van toepassing. Dit bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de Parkeernota van de gemeente Nunspeet. In de beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik (de parkeernormen) is en - als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd - onder welke voorwaarden er een ontheffing respectievelijk een afwijkingsvergunning kan worden verleend.

2.3.2 Uitgangspunten

Ten aanzien van de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: Buitengebied;
  • Functie: Wonen, koop, vrijstaand.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de voormalige kwekerij deze bedrijfsmogelijkheden wegbestemd worden. Per saldo zal er ter plaatse meer ruimte zijn voor parkeren en een afname aan verkeersbewegingen.

Ten aanzien van de stedelijke zone 'buitengebied' wordt vanuit de parkeernota verwezen naar de publicatie van het CROW. In onderstaande paragraaf 2.3.3 wordt dit nader uitgewerkt.

2.3.3 Parkeren

Uitgaande van voorgenoemde uitgangspunten geldt per vrijstaande woning een gemiddelde parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning (afgerond 3).

Het woonerf beschikt over voldoende ruimte om aan de eigen parkeerbehoefte te voldoen. Gesteld wordt dat in de parkeerbehoefte op eigen terrein ruimschoots wordt voorzien.

2.3.4 Verkeersgeneratie

Huidige situatie
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied geen woning aanwezig. De nieuw te realiseren woning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. In het totaal betreft het een toename van afgerond 9 auto's per etmaal.

In de gewenste situatie ontsluit de woning zich via de eigen in- en uitrit op de Rietenweg. Gesteld wordt dat dit geen onevenredige hinder veroorzaakt voor de omgeving en dat de omliggende wegen beschikken over voldoende capaciteit om het verkeer als gevolg van het voornemen op een veilige wijze af te wikkelen.

2.3.5 Conclusie

Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd wordt dat een woonfunctie een passende vervolgfunctie is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van slechts een woning. Dit blijft ruimschoots onder de grens van 11 woningen. Daarom hoeft hiervoor er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd. Hieruit volgt de conclusie dat met de realisatie van dit aantal woningen er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder van stedelijke ontwikkeling is niet nodig.

Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste beleid betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuurversterking,
  • 2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

3.2.1.2 Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

De ambities zijn als volgt geformuleerd:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen;
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas;
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio's, om zodoende regionale afspraken te maken.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Voorliggend plan betreft het wegbestemmen van de planologische mogelijkheden van een kwekerij en de realisatie van een woning. Het plan wordt ter plaatse van de woning landschappelijk ingepast waarbij gelet wordt op de ruimtelijke kenmerken van de omgeving en de natuur. Tevens wordt de woning conform het bouwbesluit gerealiseerd waarbij aandacht wordt geschonken aan een duurzame bouw van de woning gelet op de gestelde klimaatdoelen. Het plan voldoet aan het borgen van kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het behoud van de vitaliteit van het buitengebied zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt tevens de behoefte aan woningen in de gemeente Nunspeet (zie paragraaf 3.3.3).

Gesteld wordt dat voorliggend initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn het bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

In voorliggend geval zijn in het kader van dit project artikelen 2.2, 2.38, 2.56 en 3.33 van belang. Deze artikelen luiden:

Artikel 2.2 Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • a. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • b. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • 1. er geen reële alternatieven zijn;
    • 2. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • 3. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Artikel 2.38 en 3.33 (instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied) en (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden)

2.38:
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk.

3.33:
Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.

3.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland

De plancapaciteit waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet kan worden ondergebracht in de aan de gemeente Nunspeet toegekende plancapaciteit. Voor nadere toelichting op de woonvisie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Er wordt dan ook voldaan aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Gelderland.

Daarnaast is er reeds voormalige bebouwing gesloopt en wordt ter compensatie een woning teruggebouwd (in Nunspeet) welke tevens landschappelijk wordt ingepast gelet op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. Hieruit blijkt dat het Nationaal Landschap niet wordt aangetast. Er wordt dan ook voldaan aan artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland.

Tot slot wordt gesteld dat voorliggend initiatief geen fossiele energiewinning beoogd. Er wordt dan ook voldaan aan artikel 2.38 en 3.33 van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 2018 Nunspeet
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld.

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De omgevingsvisie heeft een breed karakter.

De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'.

3.3.1.2 Planspecifiek

Voor de gemeente Nunspeet wordt ingezet op de volgende koers:

  • Behoud en versterken van het aantrekkelijk woon- en onderneemklimaat;
  • Een rustige uitvalsbasis en woonomgeving voor alle doelgroepen en opleidingsniveaus;
  • Inzetten op verbeteren kwaliteit woongebieden en van bedrijventerreinen
  • Faciliteren van een goed ondernemingsklimaat, vergroten van de diversiteit hierbinnen (kansen voor innovatieve maakindustrie, voedselindustrie, ICT, zakelijke dienstverlening en zorg en recreatie oppakken);
  • Aantrekkelijk maken voor nieuwe bedrijvigheid voor hoger opgeleiden, versterken relaties tussen onderwijs en bedrijvigheid.

Op het gebied van wonen wil de gemeente dat toevoeging van woonlocaties in balans moet zijn met de uitbreidingsbehoefte. Ook wil de gemeente dat er tot 2030 circa 895 woningen bijkomen. Op afbeelding 3.1 is een uitsnede van de Omgevingsvisie 2018 te zien waar het plangebied met een rode contour indicatief is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0008.png"  
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart Omgevingsvisie 2018 Nunspeet (Bron: gemeente Nunspeet)  

Voor het gebied waarbinnen het plangebied zich bevindt is de volgende ambitie opgesteld:

  • Behoud van het open landschap en agrarische karakter.
  • Versterking van natuurwaarden en bekenstructuur in het veenweidegebied
  • Behoud van doorzichten naar de bosrand en naar het grootschalige open landschap
  • Versterken van de landschapstructuur; houtwallen in het coulissenlandshap en de open enken
  • Nieuwe ontwikkeling zorgvuldig inpassen in de bosrand en het kampenlandschap
  • Bosrand bestaande uit loofhout behouden en versterken
3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie 2018 Nunspeet

Wanneer de gewenste ontwikkeling wordt getoetst aan de 'Omgevingsvisie Nunspeet, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling aansluit bij de gemeentelijke beleidsambities op het gebied van duurzame ontwikkeling van het buitengebied. Het voornemen voorziet in de versterking van de landschapsstructuur. Er wordt onder meer landschapsontsierende bebouwing gesloopt (in Elspeet) en houtsingels aangeplant (in het plangebied), die de natuurlijke structuur van het coulisselandschap versterkt (zie paragraaf 2.2.2). Met het planologisch wegbestemmen van de kwekerij en realisatie van de woning wordt invulling gegeven wat past bij de beoogde kenmerken van de Omgevingsvisie, namelijk 'Versterken identiteit groot dorp'.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de 'Omgevingsvisie Nunspeet'.

3.3.2 Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Nunspeet heeft de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030 vastgesteld. Deze integrale toekomstvisie (ITV) vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid om de visie in al haar facetten gerealiseerd te krijgen. Vanuit de gedachte 'meer samenleving, minder overheid' zal de gemeente meer vanuit een stimulerende, faciliterende en uitnodigende rol de toekomstvisie gaan uitvoeren, waarbij het benutten van kansen centraal staat. Daarnaast vormt de ITV een uitdaging voor ondernemers, inwoners, maatschappelijke organisaties, enzovoorts om met elkaar, vanuit de kracht van de samenleving ervoor te zorgen dat Nunspeet in 2030 een vitale, ondernemende en zorgzame gemeente is waar het uitstekend wonen, werken en recreëren is.

De uitdaging is om te blijven streven naar een goede onderlinge balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Om alle aanwezige kwaliteiten te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. In de toekomstvisie zijn vier ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt:

  • Eén autonome gemeente met vier hechte kernen;
  • Een prettige woonomgeving voor iedereen;
  • Een bereikbare, bedrijvige en duurzame gemeente is;
  • Een plek om van de natuur te genieten.

In voorliggend geval is met name het thema 'Een prettige woonomgeving voor iedereen' van belang.

3.3.2.2 Een prettige woonomgeving voor iedereen

In de kernen van de gemeente Nunspeet is het niet eenvoudig om betaalbare woningen te kunnen aanbieden voor jongeren, starters, jonge gezinnen of senioren. Het waarborgen van voldoende diversiteit en beschikbaarheid op de woningmarkt vormt dan ook een wezenlijke voorwaarde voor het waarborgen van de sociale samenhang en verscheidenheid van de lokale samenleving. Verder is van belang dat de kerngerichtheid van de bewoners groot is. Er wordt ernaar gestreefd om elke inwoner woonruimte te kunnen bieden in zijn/haar eigen kern. Dit betekent niet automatisch veel bouwen, maar zorgvuldig en periodiek analyseren wat noodzakelijk is om het aanbod voor alle groepen op peil te houden en de doorstroming te bevorderen.

De strategie is maatwerk. De gemeente wil op basis van de werkelijke behoefte in de kernen woningbouw mogelijk maken, waarbij ook het bestaande aanbod in aanmerking wordt genomen. Het doel is om aan iedereen kansen te geven, belangrijke doelgroepen zijn de starters, jonge doorstromers en senioren.

Nieuwe ontwikkelingen moeten er vooral op gericht zijn de bestaande kernkwaliteiten te versterken en recht te doen aan het credo 'het hart op de juiste plaats'. Daarom zal bij de woningbouwopgave bezien worden of er in het bestaand bebouwd gebied kan worden ingebreid. Hierdoor wordt het landschap ontzien en wordt er voldoende aandacht besteed aan beeldkwaliteit en cultuurhistorische waarden.

3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030

Het voornemen draagt bij aan de versterking van de natuurlijke- en landschappelijke kwaliteiten. Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het plangebied zich uitstekend leent voor een functietransformatie in combinatie met de gestelde landschapsmaatregelen (zie paragraaf 2.2.2). Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de 'Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030'.

3.3.3 Woonvisie gemeente Nunspeet 2020-2025
3.3.3.1 Algemeen

In de woonvisie legt de gemeenteraad de ambities op het gebied van wonen vast. De woonvisie 'Goed wonen in de gemeente Nunspeet' is op 20 februari 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze woonvisie is vastgesteld voor de periode van 2020 tot 2025.

Met deze woonvisie wordt een nieuw fundament gelegd voor voldoende aantrekkelijke woningen voor iedereen, een kwalitatief en energetisch hoogwaardige woningvoorraad, waar iedereen in elke levensfase, met of zonder zorgbehoefte, kan (blijven) wonen.

In de woonvisie staan drie ambities centraal:

  • a. een gezonde woningmarkt met passende woningen, voor nu en later;
  • b. ambitieus in energietransitie;
  • c. evenwichtige en zorgzame wijken.

Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig in de periode 2020 tot 2025. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop.

De gemeente wil een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik, dan wel energieneutraliteit. Tevens wil de gemeente goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte mogelijk maken.

3.3.3.2 Dilemma's op de woningmarkt

De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:

  • Aantal huishoudens blijft groeien, dit vraagt om flexibele oplossingen;
  • Veranderende bevolkingssamenstelling; ontgroening, vergrijzing en kleinere huishoudens;
  • Vertrekoverschot, met name door jongeren en jongvolwassenen;
  • Langer zelfstandig wonen en toenemende zorgbehoefte (senioren verhuizen nauwelijks);
  • Kwaliteit en geschiktheid bestaande woningvoorraad;
  • Wat te doen met nieuwbouwplannen.
3.3.3.3 Kwantitatieve woningbehoefte

Op 1 januari 2019 kende Nunspeet 10.851 woningen (Bron: CBS). De vraag is hoeveel woningen er in 2025 nodig zijn om aan de woningbehoefte te voldoen. In de meest recente huishoudensprognose in Nunspeet voor de periode van 2019-2025 een toename van 535 huishoudens verwacht. Ook speelt er een huidig woningtekort van huishoudens die nu al graag zelfstandige woning wensen in Nunspeet maar nog niet zelfstandig wonen. Dit woningtekort moet bij de geraamde groei van het aantal huishoudens worden opgeteld om tot een reële woningbehoefte te komen. Het is niet duidelijk hoe groot dit tekort in Nunspeet precies is, maar de provincie Gelderland raamt voor de hele provincie dat de woningbehoefte ongeveer 25% hoger ligt dan de groei van het aantal huishoudens. Wanneer deze vuistregel toegepast wordt op Nunspeet dan is er in de gemeente tot 2025 sprake van een extra woningbehoefte van circa 670 woningen. Voor de periode 2025-2030 gaat het om respectievelijk een huishoudensgroei van 282 huishoudens en een extra woningbehoefte van 350 woningen.

3.3.3.4 Plancapaciteit

Momenteel kent de gemeente een plancapaciteit van 919 woningen, waarvan ruim een kwart harde en driekwart zachte plannen betreft. Wanneer we deze plancapaciteit afzetten tegen de geraamde woningbehoefte dan blijkt dat Nunspeet onvoldoende plannen heeft om in de verwachte extra woningbehoefte te kunnen voorzien. Zowel voor de periode tot 2025 als daarna. De realiteit is dat een deel van de plannen uiteindelijk niet doorgaat. Wanneer we rekening houden met dergelijke planuitval dan blijkt het tekort aan woningbouwplannen nog groter. Tot 2025 komt de gemeente plannen te kort voor circa 277 woningen.

Bovendien zijn de plannen tot 2025 slechts 100 woningen in harde plannen voorzien. Er worden dus naar verwachting te weinig woningen gerealiseerd om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Sturen op realisatie en versnelling is noodzaak.

3.3.3.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Nunspeet

Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van een nieuwe woning, aan de rand van het buitengebied van Nunspeet. Hiervoor geldt dat de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. In voorliggend geval is hiervan sprake, het betreft een particulier initiatief. Daarnaast is het van belang dat met woningbouw een bijdrage geleverd worden aan de vitaliteit/leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In voorliggend geval wordt hier bij aangesloten. Het betreft namelijk de bouw van een woning voor de lokale behoefte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied door de sloop en de landschappelijke inpassing aanzienlijk wordt verbeterd. Daarnaast wordt bijgedragen aan het vergroten van het aanbod in vrijstaande woningen, waar op basis van het woonbeleid de komende jaren de grootste behoefte in ligt. Daarmee is sprake van het bouwen voor de lokale behoefte. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Woonvisie Nunspeet'.

3.3.4 Welstandsnota Nunspeet 2015
3.3.4.1 Algemeen

De gemeente Nunspeet heeft op 9 december 2015 de Welstandsnota 'Welstand Nunspeet 2015' vastgesteld. In deze welstandsnota zijn de beleidsregels met daarbij welstandscriteria die worden gehanteerd bij de welstandbeoordeling van bouwplannen vastgelegd.

3.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Nunspeet 2015

Het stedenbouwkundige ontwerp van het planvoornemen dient met de gemeente te worden besproken en akkoord bevonden worden. Vervolgens is het aan de welstandscommissie of het bouwplan voldoet aan de welstandsnota. Dit aspect maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

3.3.5 Notitie functieverandering - Uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen
3.3.5.1 Algemeen

De agrarische sector is van groot belang voor de gemeente Nunspeet. Net als in andere gemeenten staat deze sector voor enorme toekomstige opgaven en veranderingen: een transitie naar circulaire landbouw en het naleven van de (Europese en nationale) doelstellingen op het gebied van milieu, duurzaamheid, klimaat, biodiversiteit, dierenwelzijn, plantgezondheid en bodem. Daarnaast staat het landelijk gebied van Nunspeet onder druk als gevolg van allerlei ruimte vragende opgaven zoals woningbouw, en duurzaamheids- en klimaatvraagstukken. En zeer actueel heeft de landbouwsector te maken met de stikstofcrisis en de gevolgen van Covid19-uitbraak. Agrarische bedrijven zijn in deze complexe situatie bezig om te overleven en om voor hun bedrijf haalbare toekomststrategieën te ontwikkelen. Ook zullen agrarische bedrijven noodgedwongen moeten stoppen. Functieverandering naar wonen is één van de mogelijke alternatieven voor stoppende agrariërs. Na circa 15 jaar met deze beleidsregels voor functiewijziging naar wonen te hebben gewerkt, heeft de gemeenteraad gevraagd om het beleid en de regels voor functieverandering te evalueren en een herijking door te voeren. De actuele ontwikkelingen en de toekomstperspectieven in het landelijk gebied vragen om een passende regeling.

De visie is gericht op:

  • het behoud van de gebieden met grondgebonden landbouw in de gemeente;
  • geen verdere functiemenging met wonen in het gebied waar de grondgebonden landbouw als hoofdfunctie wordt gezien (open randmeergebied);
  • het passend ondersteunen van agrarische ondernemers in de intensieve veehouderij die op korte termijn gaan stoppen.
3.3.5.2 Functiewijziging naar wonen

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nunspeet heeft per 5 juli 2022 een Besluit van tot specificatie van de beleidsregels voor de uitvoering van functieverandering van agrarisch naar wonen in de gemeente Nunspeet 2021-2022. Met dit besluit eeft het college voorgenomen uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen, d.d. 17 december 2020 nader te specificeren.

Keuzes over functiewijziging naar wonen worden gebaseerd op de beslisboom van afbeelding 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0009.png"  
Afbeelding 3.2 Beslisboom specificatie van de beleidsregels voor de uitvoering van functieverandering van agrarisch naar wonen (www.Overheid.nl)  

Uit de beslisboom blijkt dat nieuwbouw in het kader van functieveranderingsbeleid niet mag plaatsvinden in het door de provincie aangewezen waardevol open gebied. Ook moet de woning teruggebouwd worden op het eigen perceel, tenzij dit (aantoonbaar) ruimtelijk niet wenselijk is.

3.3.5.3 Staffeling

Voor de functiewijziging van agrarische bebouwing naar wonen in het kader van deze functieverandering wordt onderstaande staffeling gebruikt (afbeelding 3.3). Met het voornemen is op de slooplocatie in Elspeet (zie paragraaf 1.1) voldoende m² aan bebouwing gesloopt waarvan circa 615 m² verkocht wordt ten behoeve van de ontwikkellocatie Rietenweg 21.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0010.png"  
Afbeelding 3.3 Staffeling (bron: Notitie functieverandering Uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen)  
3.3.5.4 Toetsing aan de Notitie Ruimtelijke kwaliteit

In voorliggend geval wordt voor circa 615 m² aan reeds gesloopte bedrijfsbebouwing aangekocht, waardoor het recht op één compensatiekavel ontstaat. De locatie ligt niet binnen, door de provincie aangewezen als, waardevol open gebied. De woning wordt op een ander perceel teruggebouwd aangezien het terugbouwen op de slooplocatie Kleine Kolonieweg 160 niet wenselijk is (zie paragraaf 2.2.1, slooplocatie).

Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan alle voorwaarden die worden gesteld in de 'Beleidsregels functieverandering Buitengebied' en 'Functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen gemeente Nunspeet'.

3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In voorliggend geval wordt, vanuit planologisch oogpunt, een nieuw geluidsgevoelige object toegevoegd (de nieuwe woning). Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg is gelegen.

Met het planologisch wegbestemmen van de kwekerij worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Onder paragraaf 4.5 milieuzonering wordt nader ingegaan op de invloed van de bedrijfsactiviteiten op de omgeving.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen:

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art. 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74.2).

Situatie plangebied

Het plangebied voor de nieuwe woning is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Hullerstraat en Rietenweg. Deze wegen worden, gelet op het omliggende wegennet, voornamelijk voor bestemmingsverkeer gebruikt en hebben een relatief lage verkeerintensiteit.

Op basis van geluidscontouren van het Regionale verkeersmodel van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe voor 2030 blijkt de geluidsbelasting vanwege wegverkeer voor het plangebied Rietenweg/Hullerweg met 40-42 dB, ruim onder de voorkeurswaarde te liggen. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten ter plaatse van de te realiseren woningen. Een nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.

4.1.2.2 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).

4.1.2.3 Railverkeerslawaai

Het aspect railverkeerslawaai kan in voorliggend geval buiten beschouwing worden gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand (circa 1,3 kilometer) van het plangebied ligt.

4.1.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt vanuit de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de NEN-richtlijnen.

4.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Sigma Geo- & Milieutechniek B.V, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd rond de beoogde woning. Dit onderzoek is toegevoegd aan de toelichting onder Bijlage 2. Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Voor de planologische wijziging van de voormalige kwekerij wordt gesteld dat de gronden hier de bestemming 'Agrarisch' blijft houden. De bedrijfsmatige mogelijkheden tot een kwekerij worden enkel wegbestemd. Er wordt geen verblijsobject gerealiseerd. Een bodemonderzoek wordt hiervoor niet noodzakelijk geacht.

Zintuiglijke waarnemingen:

Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming). Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal geen bijzonderheden waargenomen.

Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Peilbuis 1 (1.4-2.4 m-mv)

Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de streefwaarde en/of detectiewaarde.

Toetsing hypothese

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.2 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend omstikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.4 Situatie plangebied

Voorliggend plan voorziet in het planologisch toevoegen van een woning en de sloop van bebouwing in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. In paragraaf 4.3.2 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.3.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (indicatief weergegeven als groene cirkel) en de directe omgeving weergegeven.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0011.png"
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl)  

Transport Buisleiding

Gezien de uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied ligt nabij een transportroute buisleiding. Dit betreft de buisleiding van de GasUnie met de naam N-570-20. De buisleiding heeft een diameter van circa 316 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Hierbij behoort een 1% letaliteitsgrens op 140 meter en een 100 % letaliteitsgrens van 70 meter. Gelet op de onderlinge afstand, circa 340 meter vanaf de leiding tot het plangebied, worden belemmeringen op voorhand uitgesloten.

Spoorroute 360

Het plangebied ligt tevens op 1.300 meter afstand van spoorroute 360 (tussen Amersfoort-Oost en Hattem). Vanaf het spoor ligt een invloedsgebied met Toxisch scenario over het plangebied. Dit komt door het vervoer van stofindicatie D4 (toxische vloeistof) waarvan het invloedsgebied groter dan 4 kilometer kan zijn, op basis van artikel 7 uit de Bevi dienen de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te worden beschouwd. Hieronder worden deze thema's besproken.

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid zorgt op deze afstand van het spoor niet voor vraagstukken. De bestrijding vindt vooral plaats in het brongebied. De inzet zal vooral gericht zijn op het neerslaan van de gifwolk.

Zelfredzaamheid

In heval van een ongeval moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van taxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnen dringen van het gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstalaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn (valt buiten procedure BP). Daarnaast dient in geval van een ongeval tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene rampenbestrijding. Het bebouwde gebied van de Noord-West Veluwse gemeente valt binnen het bereik en dekking van de sirenepalen.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven.

Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, nabij het plangebied zijn hoofdzakelijk woonfuncties en agrarische functies gelegen. Gezien de omliggende functies is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0012.png"  
4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Voor een kwekerij moet naast de milieuzone (milieucategorie 2, met richtafstand 30 meter) rekening gehouden worden met de spuitzone van bestrijdingsmiddelen. Een spuitzone is de afstand die in acht genomen moet worden tussen de rand van een kwekerij en gevoelige objecten. Voor de in acht te nemen afstand bestaan geen vaste richtlijnen. De Raad van State gaat uit van een afstand van 50 meter. Ter plaatse worden de bedrijfsmatige activiteiten planologische wegbestemd. Zodoende wordt gesteld dat de woon- en leefomgeving ter plaatse met het wegbestemmen van deze kwekerij zal verbeteren. Het plangebied blijft wel voor kleinschalige agrarische activiteiten behouden, zoals akkerbouw en het weiden van vee, anders dan in het kader van een agrarisch bedrijf.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie(s) als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling(en) hinder ondervindt van de bestaande functie(s) in de omgeving. Een woning wordt in dit kader aangemerkt als milieugevoelige functie.

In de nabijheid van het plangebied zijn diverse milieubelastende activiteiten aanwezig waaronder solitaire bedrijvigheid, een bedrijventerrein en agrarische bedrijven. Hierbij wordt gesteld dat voor het aspect geur geen wettelijk vastgestelde richtafstanden gelden op basis van de VNG, maar de vaste afstanden en geurnormen zoals bepaald in de Wet geurhinder. Hier wordt in paragraaf 4.6 ingegaan. In de onderstaande tabel is dan ook aan alle aspecten, met uitzondering van geur, getoetst.

Functie en adres (tot beoogde woning)   Milieucategorie en maximale richtafstand   Afstand tot het plangebied
circa:  
Agrarisch bedrijf, (melkveehouderij)
Rietenweg 25  
Categorie 2
100 meter  
130 meter  
Natuursteenbewerking
Waterweg 42  
Categorie 3.1
50 meter  
220 meter  
Agrarisch bedrijf, (intensieve veeteelt)
Waterweg 48  
Categorie 3.2
50 meter  
200 meter  
Tuincentrum en kwekerij
Waterweg 56  
Categorie 2
30 meter  
450 meter  
Recreatieterrein, (campeerpark)
Oude Zeeweg 21  
Categorie 3.1
50 meter  
420 meter  
Bedrijventerrein, (diverse bedrijven)
Hullerweg, (terrein: Lepelingen I)  
Categorie 2
30 meter  
31 meter  
Bedrijventerrein, (diverse bedrijven)
Galvaniweg, (terrein: Lepelingen I)  
Categorie 3.2
meter 100  
480 meter  
Maatschappelijke bestemming
Waterweg 35, (terrein: Lepelingen III)  
Categorie 2
30 meter  
250 meter  
Bedrijventerrein, (diverse bedrijven)
Hardenbrinkweg, (terrein: Lepelingen III)  
Categorie 3.1
50 meter  
680 meter  

Voor de intensieve veehouderijen wordt gesteld dat aan de richtafstanden (zonder geur) wordt voldaan.

Gelet op de afstand tot het plangebied van circa 55 meter (en nog grotere afstand tot het gevoelige object de woning) wordt ten aanzien van bestrijdingsmiddelen geen belemmering verwacht ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling, te meer omdat er ook een afschermende landschappelijke inpassing plaats vindt.

Gelet op bovenstaande wordt gesteld dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. Tevens wordt gesteld dat omliggende bedrijven, gelet op de bestaande situatie, niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht. De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

Door BJZ.nu is een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting. Het volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusie.

4.6.2 Resultaten en conclusie onderzoek

Voorliggend onderzoek heeft betrekking op twee verschillende zaken. Ten eerste is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning aangaande het aspect geurhinder onderzocht. Ten tweede is onderzocht of omliggende veehouderijen (onevenredig) worden geschaad in hun belangen. Voorliggend onderzoek geeft antwoord op deze twee vragen.

Onevenredige schade veehouderijen

Tussen de te realiseren woning en de reeds aanwezige veehouderijen zijn andere woonbestemmingen aanwezig.

Verder wordt opgemerkt dat het voornemen tevens aan de wettelijke afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom voldoet. Gelet op vorenstaande tast het plan geen planologische rechten van de omringende veehouderijen aan.

Beoordeling woon- en leefklimaat

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als ook de achtergrondgeurbelasting berekend.

De voorgrondgeurbelasting en achtergrondgeurbelasting bedraagt respectievelijk hoogstens 0,8 OUE/m³ en 1,11 OUE/m³. Het woon- en leefklimaat voor beide geurbelastingen kan worden geclassificeerd als ‘zeer goed’.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘zeer goed’.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Het plangebied ligt niet binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de 'Veluwe', welke is gelegen op circa 1,3 kilometer afstand en op een afstand van 2,7 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren'. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat het voornemen geen significant negatieve effecten oplevert voor de betreffende Natura 2000-gebieden. Een stikstofonderzoek is dan ook uitgevoerd door BJZ.nu. Dit volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusie.

Stikstofonderzoek
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het Gelder Natuurnetwerk (GNN) behoort hier ook toe. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het NNN weergegeven. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer vanaf het dichtstbijzijnde gelegen NNN. Gezien deze ligging ten opzichte van het NNN kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01209-vg01_0013.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede Natura 2000-gebieden en het NNN (Bron: Atlasleefomgeving.nl)  
4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

Om de effecten van voorliggende ontwikkeling ten aanzien van sloop van bebouwing op de aanwezige flora en fauna in kaart te brengen, is door Ecofect een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Uit de quickscan is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden de Wet natuurbescherming niet wordt overtreden. Er zijn met het voornemen geen negatieve effecten voor de flora en fauna ter plaatse van het plangebied te verwachten.

4.7.4 Conclusie

Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Nunspeet heeft het archeologische beleid voor het grondgebied in Nunspeet doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Zoals in paragraaf 1.4.2 reeds aan bod is gekomen kennen de gronden binnen het plangebied een archeologische dubbelbestemming.

Voorstaande ontwikkeling is voorgelegd aan de regioarcheoloog. Dit archeologisch adviesdocument is toegevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting. Uit het advies volgt dat het plan vrijgesteld is van archeologisch onderzoek.

Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten de negatief kunnen worden beïnvloed als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In en rondom het plangebied is wel de waarde 'Waarde - Overgangszone' te vinden. Deze gronden zien toe op het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden Door de landschappelijke inpassing van voorliggend plan heeft het voornemen geen negatieve invloed op de naastgelegen gronden.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Passende beoordeling

Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied (zie ook 4.7.2.1). Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele projectgebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts een vrijstaande woning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies.

Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Bovendien blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Vigerend beleid
4.10.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.10.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

4.10.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.10.1.4 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur.

De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) koerst naar een duurzame en water inclusieve leefomgeving. De BOVI2050 beschrijft waar het Waterschap Vallei en Veluwe in 2050 wil staan en geeft kleur aan deze doelstelling. Het BOP is de gebiedsgerichte en tactische uitwerking van de beleidsvisie. Hierin zijn de eigen doelen verbonden aan de maatschappelijke opgaven zoals de klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, hervorming landbouw, natuur- en stikstofopgave en de verstedelijking.

Het BOP bevat vier gebiedsprogramma’s. Het plangebied is gelegen in de gebiedsopgave 'Noord Veluwe'.

Gebiedsopgave Noord Veluwe

De Noord-Veluwe en de randmeerkust ontwikkelen zich momenteel in een goede balans tussen stedelijke ontwikkeling, landbouw, natuur en recreatie. De balans behouden tussen de natuur en de groeiende waterrecreatie op de randmeren, de energie- en landbouwtransitie zijn opgaven in de randmeerkustzone.

4.10.2 Watertoets
4.10.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets is toegepast. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies. Dit omdat het plan geen waterbelangen raakt en de toename verhard oppervlak onder de norm blijft. Het algemene advies met de aandachtspunten geldt (vasthouden-bergen-afvoeren, grondwaterneutraal bouwen en schoon houden-scheiden-schoon maken). Daarnaast kan de gemeente aanvullende eisen stellen m.b.t. waterberging of klimaatadaptatie.

Vasthouden - bergen - afvoeren 

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen 

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Bij grondwaterneutraal bouwen is het belangrijk om te kijken of de (geplande) ontwikkeling past bij de grondwaterstanden in het plangebied. Voor wonen, bedrijven en infrastructuur moet de grond niet te nat zijn en dus de grondwaterstand voldoende diep. Er zal geen grondwateroverlast zijn als wordt voldaan aan de bij een bepaalde functie behorende ontwateringsdiepte. Zo is de gangbare norm voor de ontwateringsdiepte voor woningen (met kruipruimte) en secundaire wegen 70 cm beneden maaiveld. Wanneer grondwaterstanden structureel hoger liggen dan deze 70 cm dan kan wateroverlast ontstaan en kunnen de gebruiksfuncties worden aangetast. Om voldoende ontwateringsdiepte te bereiken, en toch aan te sluiten bij bestaande grond- en oppervlaktewaterpeilen kan overwogen worden het terrein integraal op te hogen, dan wel om over te gaan op selectief ophogen in combinatie met bijvoorbeeld bouwen zonder kruipruimtes te gebruiken.

Schoonhouden - scheiden - schoon maken 

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
5.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: Hier wordt gespecificeerd welke activiteiten wel of geen vergunning vereisen.
5.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 8): dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels (Artikel 9): in dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 10): in dit artikel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 11): in dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 12): in dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Overige regels (Artikel 13): in dit artikel zijn de overige regels opgenomen.
5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" (vastgesteld op 25 juni 2020).

'Artikel 3 Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf, bos en natuurelementen, bestaande wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden, toegangswegen. En ook voor nieuwe toegangswegen bij de nieuwe woning, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting. Er mogen geen gebouwen op deze gronden worden gebouwd.

'Artikel 4 Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor het wonen in een woning of een woonhuis al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Binnen de bestemming is het bouwen van een woning toegestaan tot 120m2 met bijbehorende bijgebouwen. Voor de situering van de nieuwe woning is een bouwvlak met een gevellijn opgenomen. Binnen de gevellijn moet één of meer gevels (voor- of zijgevel) worden gebouwd.

Onderhavig plan ziet toe op de realisatie van een woning. In de regels van de woonbestemming is zoveel mogelijk aangesloten aan de woonbestemming in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. Afgeweken is voor de benodigde voorwaardelijke verplichtingen van de landschappelijke inpassing.

'Artikel 5 Waarde - Archeologie 2' en 'Artikel 6 Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden van de rijksmonumentale gebieden en de daaromheen liggende bufferzones.

'Artikel 7 Waarde - Overgangszone'

De voor 'Waarde - Overgangszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in vorm van landgoederen, de bestaande houtwallenstructuur en de doorzichten.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een planschadeovereenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland.

7.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'normale procedure'. In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt het plan voorgelegd aan het waterschap.

7.2 Inspraak en burgerparticipatie

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het ontwerpbestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.