Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vennendal en Zonneheuvel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0302.BP01206-ow01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Vennendal en Zonneheuvel’ met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01206-ow01 van de gemeente Nunspeet;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.6 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
 
1.7 arbeidsmigrant
personen die hun vaste woon-, of verblijfplaats in een ander land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of werkvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn;
 
1.8 arbeidsmigrant - short stay
arbeidsmigranten die kort – tot maximaal 1 jaar – in Nederland verblijven. Ze verrichten vaak seizoensarbeid of worden voor een kortere periode van 3 tot 4 maanden via een uitzendbureau ingezet bij verschillende bedrijven (waarbij ze soms tussendoor terugkeren naar het land van herkomst);
 
1.9 arbeidsmigrant - mid stay
arbeidsmigranten die voor middellange termijn in Nederland verblijven, van minimaal 1 tot maximaal 3 jaar. Ze verrichten vaak niet- seizoensgebonden werkzaamheden en hebben hun hoofdwoonverblijf buiten Nederland;
 
1.10 arbeidsmigrant - long stay
arbeidsmigranten die langer dan 3 jaar in Nederland (gaan) verblijven. Het gaat vaak om mensen die zich hier definitief (willen) vestigen;
  
1.11 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.13 bed en breakfast
een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
 
1.14 bedrijf
een bedrijfseconomische eenheid; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;
 
1.15 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.16 bedrijfsmatig
in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;
 
1.17 bedrijfswoning
een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de gebouwen of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.18 bestaande
bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.21 bijbehorend bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
  
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden;
 
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.29 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.31 discotheek
een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;
 
1.32 eigen terrein als bedoeld in de regeling voor parkeren en laden en lossen
het terrein en/of bouwwerk dat de aanvrager in eigendom of in gebruik heeft en waarover hij kan beschikken en die bij het te realiseren (bouw)plan en/of het bouwwerk horen.
 
1.33 erf
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;
 
1.34 exploitant bed en breakfast
degene die de bed en breakfast exploiteert;
 
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.36 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
1.37 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.38 gemeenschappelijke ruimte bed en breakfast
een voor de recreant ingerichte ruimte voor ontspanning en vermaak waar ook het ontbijt kan worden genuttigd;
    
1.39 groepsaccommodatie
een (deel van een) gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waarin een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;
 
1.40 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.41 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.42 horeca(bedrijf)
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies, recreatief nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
 
1.43 huishouden
een persoon of groep personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voer(t)(en) en wil(len) voeren. Hierbij moet sprake zijn van onderlinge, met een gezinsverband vergelijkbare, verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. Kamer(ver)huur wordt hieronder niet begrepen;
 
1.44 inwoning
twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;
 
1.45 kamerverhuur
het geheel of gedeeltelijk verhuren van een woning en/of bedrijfswoning aan die geen gezamenlijk huishouden vormen, waarbij de bewoners beschikken over een eigen (slaap)kamer en waarbij zij afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die kamer;
 
1.46 kamerverhuurpand
een woning / bedrijfswoning die wordt gebruikt door personen die niet als één huishouden kunnen worden aangemerkt. De woning kenmerkt zich door het gezamenlijk gebruik van kook- en wasgelegenheid en/of toilet en in de meeste gevallen met een gezamenlijke toegang. In afwijking van deze definitie wordt een kamer in een verzorgings- of verpleeghuis niet aangemerkt als onzelfstandige bewoning in een kamerverhuurpand;
 
1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang zodanig is, dat de woning of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.48 landschappelijke inpassing
inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen;
  
1.49 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.50 logiesverblijf
een verblijf, anders dan hotel, dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf voor een langdurige verblijfsperiode van minimaal een week aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben, zoals arbeidsmigranten/seizoenarbeiders e.a.;
 
1.51 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
1.52 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.53 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.54 onzelfstandige bewoning
bewoning van onzelfstandige woonruimte, waaronder kamerverhuur;
 
1.55 onzelfstandige woonruimte
woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte, waaronder een kamerverhuurpand;
 
1.56 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.57 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  4. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.58 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
 
1.59 recreatiewoning
een gebouw dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.60 relatie
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bestemmingsvlak met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak;
 
1.61 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.62 seizoenarbeider
werknemer die in een periode van grote arbeidsbehoefte tijdelijk op een (agrarisch) bedrijf werkzaam is;
 
1.63 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.64 trekkershut
een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief nachtverblijf en niet is opgebouwd uit steenachtige materialen met uitzondering van fundering;
 
1.65 vakantieappartement
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie in een groter gebouw;
 
1.66 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.67 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.68 wonen
het gehuisvest zijn in een woning en/of bedrijfswoning conform de begripsbepaling van woning en/of bedrijfswoning;
 
1.69 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
2.1.1 De breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
2.1.2 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Wolfseinden worden hieronder niet begrepen.
 
2.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.5 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een oversteek van meer dan 75 cm worden in de oppervlakte meeberekend.
 
2.1.7 De vloeroppervlakte van een beroeps- en/of bedrijfsactiviteit
tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren van de ruimtes die in gebruik zijn voor de beroeps- en/of bedrijfsactiviteit.
 
2.1.8 Maximum bebouwingspercentage
Gemeten over het bouwvlak, tenzij in de regels anders bepaald.
 
2.2 Maatvoering
 
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen - Park
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen – Park’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een landschappelijk en bosrijk ingericht park;
  2. parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ en de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – overkapping’;
  3. bergingen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – berging’;
  4. overkappingen en carports uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – overkapping’;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – beeldkwaliteit’ een landschappelijk en bosrijk ingericht erf toebehorend aan de aanwezige woningen, conform de inrichtings- en beeldkwaliteitseisen van Zonneheuvel, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels;
  6. fiets- en voetpaden;
  7. groen- en speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. ondergeschikte sport- en spelvoorzieningen;
  10. ondergeschikte ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de in het park aanwezige woningen, zoals brievenbussen en afvalcontainers;
met bij een en ander behorende voorzieningen zoals wegen, paden, in- en uitritten, bermen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Groen - Park’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
3.2.1 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, geldt dat ter plaatse van de aanduidingen:
  1. ‘specifieke bouwaanduiding – berging’ bergingen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2,6 m;
  2. ‘specifieke bouwaanduiding – overkapping’ overkappingen en carports zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2,6 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat:
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  2. De bouwhoogte van ondergeschikte ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de in het park aanwezige woningen, zoals brievenbussen en afvalcontainers, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
  4. De bouwhoogte van palen, masten en verkeerstekens mag niet meer dan 10 m bedragen.
3.2.3 Inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – beeldkwaliteit’ dienen alle bouwwerken blijvend te voldoen aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels.
 
3.2.4 Uitsluiting vergunningvrij bouwen ter plaatse van aanduiding ‘specifieke vorm van groen – beeldkwaliteit’
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - beeldkwaliteit’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kan toetsen aan de gestelde kwalitatieve vereisten voor de inrichting en beeldkwaliteit uit het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijking inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, teneinde bouwwerken te realiseren die niet (volledig) voldoen aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, mits de bebouwing stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch passend is in de omgeving en een vergelijkbare kwalitatieve staat van inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren schetsplan van het bouwplan overlegd.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – beeldkwaliteit’ dient de erfinrichting (waaronder o.a. verharding, landschapselementen, beplanting, erf- en terreinafscheidingen) blijvend te voldoen aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijking inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1, teneinde een erfinrichting te realiseren die niet (volledig) voldoet aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, mits de erfinrichting stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch passend is in de omgeving en een vergelijkbare kwalitatieve staat van inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan overlegd.
 
3.5.2 Afwijking parkeervoorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1, teneinde ook buiten de aanduiding ‘parkeerterrein’ en de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – overkapping’ parkeervoorzieningen toe te staan. De parkeervoorzieningen dienen hierbij stedenbouwkundig en landschappelijk passend te zijn in het park. Bovendien mogen deze parkeervoorzieningen geen onevenredige afbreuk doen aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  
Artikel 4 Horeca
  
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de volgende vormen van horeca op de bestemmingsvlakken van de onderstaande adressen:
 
Adres  
Toegestane vorm van horeca  
Vennenpad 3 en 5, Nunspeet  
hotel, restaurant, vakantie- en conferentieoord, kampeerboerderijen en – huizen en vakantie-appartementencomplexen, trouwlocatie
Ericaweg 3, Nunspeet  
café – restaurant, trouwlocatie
Ericaweg 1, Nunspeet
recreatiewoning of bedrijfswoning t.b.v. Ericaweg 3
  
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – 1’ is één recreatiewoning of één bedrijfswoning toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – 2’ is of één bedrijfswoning toegestaan of het gebruik van de bebouwing ten behoeve van de ter plaatse toegestane vorm van horeca;
  4. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. fiets- en voetpaden;
  7. groen- en speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. ondergeschikte sport- en spelvoorzieningen;
met daarbij behorende gebouwen, bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en bij een en ander behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, in- en uitritten, bermen, tuinen, erven, terreinen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Horeca’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
4.2.1 Gebouwen algemeen
Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:
  1. indien een bouwvlak is aangegeven mag een gebouw uitsluitend binnen dat bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte (inclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken tot niet meer dan 75 m2) mag bij onderstaande adressen niet meer bedragen dan de daarbij vermelde oppervlakte:
 
Adres  
Maximale oppervlakte in m2  
Vennenpad 3 en 5, Nunspeet  
3.500  
Ericaweg 3, Nunspeet  
350 
Ericaweg 1, Nunspeet
50
  
  1. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  3. in afwijking van het bepaalde onder c en d geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de daar vermelde hoogte;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van die aanduiding het daar vermelde bebouwingspercentage;
  5. de afstand tot de perceelgrens moet ten minste 3 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de afstand tot de perceelsgrens ten minste de bestaande afstand mag bedragen.
4.2.2 Bedrijfswoningen en recreatiewoningen
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – 1’ is één bedrijfswoning of één recreatiewoning toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – 2’ is één bedrijfswoning toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is geen bedrijfswoning toegestaan;
  5. de oppervlakte mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  8. in afwijking van het bepaalde onder f en g geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de daar vermelde hoogte;
  9. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  10. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder het gebouw tot een diepte van niet meer dan 3 m;
  11. de afstand tot de perceelgrens moet ten minste 3 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de afstand tot de perceelsgrens ten minste de bestaande afstand mag bedragen.
4.2.3 Bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. een bijbehorend bouwwerk moet worden gesitueerd op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 75 m2;
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 4 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  5. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder het gebouw tot een diepte van niet meer dan 3 m;
  6. de afstand tot de perceelgrens moet ten minste 3 m bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  2. De bouwhoogte van palen, masten en verkeerstekens mag niet meer dan 10 m bedragen;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.1 onder b ten behoeve van een grotere oppervlakte gebouwen, met dien verstande dat:
    1. de vergroting niet meer mag bedragen dan:
      1.  10% van de in 4.2.1 onder b genoemde maximale oppervlakte bebouwing, indien de in lid 4.2.1 onder b genoemde maximale oppervlakte bebouwing meer dan 500 m² bedraagt;
      2.  20% van de in lid 4.2.1 onder b genoemde maximale oppervlakte bebouwing, indien de in lid 4.2.1 onder b genoemde maximale oppervlakte bebouwing minder dan 500 m² bedraagt;
      3.  30% van de in 4.2.1 onder b genoemde maximale oppervlakte bebouwing, indien sprake is van bedrijven die zich richten op recreatie en/of zorg;
    2. de bedrijfseconomische noodzaak moet zijn aangetoond;
    3. moet zijn aangetoond dat voldoende parkeermogelijkheden op het eigen terrein aanwezig zijn;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. lid 4.2.1 onder g, 4.2.2 onder k en 4.2.3 onder f in die zin dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens minder bedraagt dan 3 m, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. lid 4.2.2 onder e in die zin dat de oppervlakte van een bedrijfswoning niet meer dan 140 m2 mag bedragen, met dien verstande dat:
    1. het boerderijvormen betreft met cultuurhistorische en/of architectonische waarde en een lage goot- en bouwhoogte;
    2. de vergroting van de oppervlakte bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  4. lid 4.2.2 onder e in die zin dat de oppervlakte van een bedrijfswoning niet meer dan 140 m2 mag bedragen, met dien verstande dat:
    1. de uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van inwoning waarvoor afwijking is of wordt verleend als bedoeld in 4.5 onder c;
  5. lid 4.2.2 onder i in die zin dat een bedrijfswoning dichter naar de weg wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    1. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    2. voor zover het geluidgevoelige functies betreft, wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 10 Algemene bouwregels;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. lid 4.2.3 onder a in die zin dat een bijbehorend bouwwerk op minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel vóór de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    1. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    2. voor zover het geluidgevoelige functies betreft, wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 10 Algemene bouwregels;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. lid 4.2.3 onder b ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere bijbehorende bouwwerken waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 75 m2 door één of meerdere bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    2. de te vervangen bijbehorende bouwwerken zijn gebouwd ten behoeve van het wonen;
    3. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 75 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van hetgeen meer aanwezig is dan 75 m2, met een maximum van 300 m²;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat dit is toegestaan indien:
    1. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    2. de uitstraling als bedrijfswoning intact blijft;
    3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
    4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
    5. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
    6. geen sprake is van reclame-uitingen en buitenopslag;
  2. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, behoudens indien dit als zodanig is toegestaan conform de bestemmingsomschrijving in 4.1;
  5. het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde huishouden;
  6. het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van onzelfstandige bewoning;
  7. het gebruiken van een hotel, verblijfsrecreatieve voorziening, recreatiewoning, bedrijfsgebouwen e.d. voor logies voor arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 4.4.1 onder b ten behoeve van het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik, met dien verstande dat:
    1. de paardenbak moet zijn gesitueerd bij een bedrijfswoning, waarbij geldt dat de paardenbak voor niet minder dan 20% moet zijn gelegen in het bestemmingsvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen;
    2. de paardenbak moet zijn gesitueerd achter de voorgevel van de bedrijfswoning;
    3. de oppervlakte van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 800 m2;
    4. daarbij tevens de bouw van palen en masten kan worden toegestaan tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    5. de afstand tot een andere woning:
      1. niet minder dan 50 m mag bedragen, indien palen en masten ten behoeve van de paardenbak aanwezig zijn;
      2. niet minder dan 30 m mag bedragen, indien geen palen en masten ten behoeve van de paardenbak aanwezig zijn;
    6. palen en masten ten behoeve van de paardenbak niet zijn toegestaan buiten het bestemmingsvlak;
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. lid 4.4.1 onder c ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk of een aparte unit bij een bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    2. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning ten behoeve waarvan een overeenkomst wordt gesloten;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. lid 4.4.1 onder e in die zin dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde (huishouden van een) persoon;
    2. de bestaande bouwmassa van de bedrijfswoning niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. er sprake blijft van één hoofdtoegang en één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    4. er geen sprake is van kadastrale splitsing van het perceel.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.6.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen – Park’, met dien verstande dat:
  1. de horecabedrijfsactiviteiten feitelijk zijn beëindigd;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 5 Recreatie - Recreatiewoning
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Recreatie – Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het recreëren in een recreatiewoning;
  2. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. groen- en speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en bij een en ander behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, in- en uitritten, bermen, tuinen, erven, terreinen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
 
5.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Recreatie – Recreatiewoning’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - maximaal 5 recreatiewoningen' bedraagt het toegestane aantal recreatiewoningen in totaal maximaal 5;
  2. een recreatiewoning mag niet dichter bij de weg worden gesitueerd dan de bestaande recreatiewoning;
  3. de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 75 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
  4. de inhoud mag niet meer dan 300 m3 bedragen, tenzij de bestaande inhoud groter is, in welk geval de inhoud ten hoogste de bestaande inhoud mag bedragen;
  5. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  6. de bouwhoogte mag niet meer dan 7 m bedragen, tenzij de bestaande  bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  7. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, tenzij de bestaande dakhelling lager is, in welk geval de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling mag bedragen;
  8. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de recreatiewoning tot een diepte van niet meer dan 3 m;
  9. de afstand tot de perceelgrens moet ten minste 3 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de afstand tot de perceelsgrens ten minste de bestaande afstand mag bedragen.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per recreatiewoning niet meer bedragen dan 9 m2;
  2. de bijbehorende bouwwerken als toebehorend aan meerdere recreatiewoningen gelijktijdig, mogen ook worden samengevoegd tot een gezamenlijk bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per recreatiewoning niet meer mag bedragen dan 9 m2. De bouwhoogte van een gezamenlijk bijbehorend bouwwerk mag, in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 c, niet meer bedragen dan 5 m;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. de afstand tot de perceelgrens moet ten minste 3 m bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. Indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. De bouwhoogte van palen, masten en verkeerstekens mag niet meer dan 10 m bedragen;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 5.2.1 onder b in die zin dat een recreatiewoning dichter bij de weg wordt gesitueerd dan de bestaande recreatiewoning, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. lid 5.2.1 onder g  ten behoeve van een afwijkende dakvorm, met dien verstande dat het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  3. lid 5.2.1 onder i en 5.2.2 onder d in die zin dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens minder bedraagt dan 3 m, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van permanente bewoning;
  2. het gebruiken van een recreatiewoning voor logies voor arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a.
Artikel 6 Verkeer
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeer en het vervoer over de weg;
  2. bermen;
  3. watergangen;
met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals fietspaden, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, carpoolplaatsen, parkeer- en groenvoorzieningen, met dien verstande dat:
  1. de verkoop van motorbrandstoffen niet is toegestaan.
6.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 4 m;
  2. de oppervlakte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 30 m2.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van palen, masten en verkeerstekens mag niet meer dan 10 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van de inrichting van overige wegen met meer dan 2 rijstroken.
 
Artikel 7 Wonen - Park
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen – Park’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen;
  2. bergingen ten behoeve van de woningen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – berging’;
  3. het behoud van het bosachtige en parkachtige karakter van het perceel;
en bij een en ander behorende voorzieningen, zoals paden, in- en uitritten, tuinen, erven en nutsvoorzieningen en andere bouwwerken, zoals technische installaties en terreinafscheidingen.
 
7.2 Bouwregels
 
Op de voor ‘Wonen – Park’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
7.2.1 Hoofdgebouwen (woningen)
Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;
  4. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  5. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  6. in afwijking van het bepaalde onder d en e geldt ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ dat de daar vermelde goot- en bouwhoogte is toegestaan;
  7. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat:
    1. indien de bestaande dakhelling lager is, de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling mag bedragen;
  8. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de woning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, tot een diepte van niet meer dan 3,50 m.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een woning gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. in afwijking van het bepaalde in lid a geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – berging’, buiten een bouwvlak, tevens bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, uitsluitend in de vorm van een berging;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer bedragen dan 75 m2;
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,50 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 m bedragen;
  6. In afwijking van het bepaald in lid e en f mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – berging’ niet meer dan 2,6 m bedragen.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
7.2.4 Inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – beeldkwaliteit’ dienen alle bouwwerken blijvend te voldoen aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels.
 
7.2.5 Uitsluiting vergunningvrij bouwen ter plaatse van aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – beeldkwaliteit’
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - beeldkwaliteit’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kan toetsen aan de gestelde kwalitatieve vereisten voor de inrichting en beeldkwaliteit uit het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 7.2.1 onder g ten behoeve van een afwijkende dakvorm, met dien verstande dat het  bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
7.3.2 Afwijking inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4, teneinde bouwwerken te realiseren die niet (volledig) voldoen aan het inrichtings- en  beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, mits de bebouwing stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch passend is in de omgeving en een vergelijkbare kwalitatieve staat van inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren schetsplan van het bouwplan overlegd.
 
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
7.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een woning en de daarbij behorende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  2. het gebruik van een woning voor meer dan één woning;
  3. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak;
  4. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van een woning ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde huishouden;
  7. het gebruik van een woning ten behoeve van onzelfstandige bewoning;
  8. het gebruik van een woning voor logies voor arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a.
7.4.2 Inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – beeldkwaliteit’ dient de erfinrichting (waaronder o.a. verharding, landschapselementen, beplanting, erf- en terreinafscheidingen) blijvend te voldoen aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 1 van onderhavige regels.
 
7.4.3 Maximale oppervlakte erfverharding
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – beeldkwaliteit’ mag de oppervlakte van het aangeduide bestemmingsvlak, buiten het bouwvlak, in totaal voor maximaal 30% worden verhard.
 
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.5.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 7.4.1 onder d ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
    1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    2. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning ten behoeve waarvan een overeenkomst wordt gesloten;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
7.5.2 Afwijking aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.4.1 voor het gebruik van een woning en de daarbij behorende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat:
  1. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met de daarbij behorende bouwwerken wordt gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2,
  2. de uitstraling als woning intact blijft;
  3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  5. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
  6. geen sprake is van reclame-uitingen en buitenopslag.
7.5.3 Afwijking inrichtings- en beeldkwaliteitplan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.4.2, teneinde een erfinrichting te realiseren die niet (volledig) voldoet aan het inrichtings- en beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, mits de erfinrichting stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch passend is in de omgeving en een vergelijkbare kwalitatieve staat van inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan overlegd.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m2 en voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat:
  1. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  2. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 8.3.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden worden verricht op of in gronden onder bestaande gebouwen dan wel op of in gronden die 5 m rondom bestaande gebouwen zijn gelegen;
  2. op basis van archeologisch onderzoek naar het oordeel van het van het bevoegd gezag is aangetoond dat:
    1. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
    2. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
    3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord; dan wel
  3. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
  4. het werken betreft met een oppervlakte minder dan 2.500 m2, dan wel het werken betreft op een diepte geringer dan 0,50 m onder maaiveld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
10.2 Geluidzones langs wegen
 
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
  1. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  2. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.
 
10.3 Geluidzones langs spoorwegen
 
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 300 meter van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
  
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Strijdig gebruik
 
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als renbaan of menterrein, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet recreatieve overnachtingen;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m².
11.2 Toegestaan gebruik
 
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van:
  1. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
11.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
11.3.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.1 onder g in die zin dat gronden en bouwwerken gebruikt mogen worden ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van niet meer dan 60 m², met dien verstande dat:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegestaan op percelen met een omvang van minimaal 1.000 m² en met villa-achtige bebouwing.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
 
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
12.1.1 Afwijking algemeen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m, met dien verstande dat:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  5. de bestemmingsregels in die zin dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  6. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 6 m2;
  7. de bestemmingsregels ten behoeve van het toestaan van evenementen, met dien verstande dat:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  8. de bestemmingsregels ten behoeve van het toestaan van een natuurijsbaan;
  9. de bestemmingsregels in die zin dat wordt gebouwd ten behoeve van bijenstallen.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Algemeen
 
13.1.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan, tenzij elders in de regels anders bepaald.
 
13.1.2 Verwijzing naar adressen
De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan. Deze zijn niet leesbaar op ruimtelijke plannen.
 
13.1.3 Aanvullende werking welstandscriteria
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering, de maatvoering en de vormgeving van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria, zoals opgenomen in de gemeentelijke "Welstandsnota" en het "Aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet".
 
13.2 Parapluplan Parkeren
 
13.2.1 Parkeerregels
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw, dan wel voor het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw of het terrein in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor:
    1. het parkeren of stallen van auto's en fietsen;
    2. het laden of lossen van goederen;
    3. het realiseren van parkeervoorzieningen voor invaliden.
  2. De onder a genoemde voorzieningen voor parkeren en laden of lossen worden gerealiseerd op eigen terrein, in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort respectievelijk op of onder het onbebouwde terrein waarvan het gebruik wordt gewijzigd.
13.2.2 Afwijken van de parkeerregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. of voor zover aantoonbaar op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
13.2.3 Voorwaarden voor het afwijken van de parkeerregels
De in lid 13.2.2 genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • het woon- en leefklimaat;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
 
13.2.4 Parkeerfonds
  1. Van de parkeerregels genoemd in lid 13.2.1 kan, indien er geen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd, en de parkeerplaatsen niet voldoende in het openbaar gebied aanwezig (kunnen) zijn, door het college van burgemeester en wethouders ook worden afgeweken met een omgevingsvergunning, door de aanvrager van een omgevingsvergunning een financiële bijdrage te doen storten in het parkeerfonds.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid a, komt tot stand volgens Hoofdstuk 3 van de Parkeernota van de gemeente Nunspeet (2014).
  3. De financiële bijdrage voor het parkeerfonds wordt berekend volgens Hoofdstuk 3 van de Parkeernota van de gemeente Nunspeet (2014).
13.2.5 Beleidsregels
Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 13.2.1, 13.2.2, 13.2.3, en 13.2.4, wordt getoetst aan de beleidsregel Parkeernota van de gemeente Nunspeet (2014) dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde, respectievelijk vervangende, beleidsregel.
 
13.3 Parapluplan Bed en breakfast
 
13.3.1 Omgevingsvergunning bed en breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor een bed en breakfast overeenkomstig de volgende regels:
  1. Een bed & breakfast mag gerealiseerd worden in een woning of in een bedrijfswoning bij de bestemming ‘Horeca’. Ook in een niet-vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij de woningen of bedrijfswoningen binnen deze bestemmingen kan onder voorwaarden een bed & breakfast worden gerealiseerd.
  2. Er mag voor de bed & breakfast niet meer dan 40% van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning/bedrijfswoning en een niet-vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden gebruikt met een maximum van 120 m2. Onder de toegestane oppervlakte van een bed & breakfast vallen de  volgende ruimten:
    1. slaapkamer(s);
    2. bad-, douche-, en toiletruimten die niet gedeeld worden met de bewoner(s);
    3. een gemeenschappelijke ruimte;
      gemeenschappelijke verkeersruimtes hoeven niet bij de toegestane oppervlakte te worden meegerekend.
  3. Voor het realiseren van een bed & breakfast in maximaal één vrijstaand bijbehorend bouwwerk kan vergunning worden verleend als:
    1. deze bijdraagt aan de doelstellingen zoals deze genoemd worden in Thema 3 van de Omgevingsvisie Nunspeet;
    2. niet meer dan 50 m2 van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk hiervoor wordt ingericht. Hierbij dient wel het maximum aan m2 voor een bed & breakfast van in totaal 120 m2, volgens lid b van dit artikel, in acht te worden genomen.
    3. het desbetreffende vrijstaande bijbehorende bouwwerk op minimaal 1 meter van de erfgrens staat.
  4. Degene die de bed & breakfast exploiteert, dient ingeschreven te staan in de BRP (Basisregistratie Personen) op het desbetreffende adres.
  5. Een bed & breakfast mag eveneens worden gerealiseerd in een uniek object, niet zijnde een woning of bijbehorend bouwwerk. Het gaat dan om karakteristieke gebouwen en/of varende constructies. Voorwaarde is dat het gebouw en/of de varende constructie voldoet aan de eisen zoals deze genoemd worden in het Bouwbesluit. Dergelijke initiatieven worden per geval beoordeeld. Omdat hier niet altijd sprake is van een inschrijving van de bewoner(s) in de BRP (Basisregistratie Personen), wordt een afweging per geval gemaakt.
  6. In de bed & breakfast mag geen zelfstandige kookvoorziening aanwezig zijn.
  7. Er moet een parkeergelegenheid aanwezig zijn of worden aangelegd op het perceel waarop de bed & breakfast wordt aangeboden. Het aantal parkeerplaatsen voor de bed & breakfast moet minimaal overeenkomen met het aantal slaapkamers van de bed & breakfast, boven op het aantal parkeerplaatsen dat bij de bestemming hoort.
  8. Ter beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning vindt een belangenafweging plaats, waarbij de volgende aspecten worden getoetst en meegewogen:
    1. de belangen van de gebruikers of van de eigenaren van de aanliggende gronden en nabijgelegen woningen en bedrijven;
    2. de milieusituatie (aan de bedrijfsvoering van agrarische en niet-agrarische bedrijven in de nabije omgeving mag door een bed & breakfast geen beperking ontstaan);
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    5. het straatbeeld;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  9. Degene die de gelegenheid biedt tot het houden van nachtverblijf is belastingplichtig op grond van de geldende Verordening op de heffing en de invordering van toeristenbelasting. De exploitant is verplicht hiervoor een eigen nachtverblijfregister bij te houden, die door de gemeente kan worden gecontroleerd.
  10. Het aantal overnachtingen waarbij in een bed & breakfast mag worden overnacht mag maximaal 14 nachten achtereen bedragen.
  11. Op het perceel van de bed & breakfast mag maximaal één reclameaanduiding in de vorm van een bord met een opschrift voor de bed & breakfast worden geplaatst. Dit bord dient te voldoen aan de eisen die aan reclame worden gesteld in de “Reclameverordening 1994” en in de “Welstandsnota (2015)”.
13.4 Parapluplan Onzelfstandige Bewoning en Logies Arbeidsmigranten / Seizoenarbeiders e.a.
 
De regels uit deze navolgende artikelen mogen uitsluitend worden toegepast voor de bestemmingen ‘Horeca’ en/of ‘Recreatie – Recreatiewoning’ en dus niet voor de bestemming ‘Wonen – Park’.
 
13.4.1 Omgevingsvergunning onzelfstandige bewoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een woning en/of bedrijfswoning voor onzelfstandige bewoning, mits:
  1. het de huisvesting van maximaal 5 personen betreft;
  2. maximaal 5% van de woningen in de straat wordt aangewend voor de huisvesting voor onzelfstandige bewoning;
  3. minimaal vier aaneengesloten panden aanwezig moeten zijn die niet als onzelfstandig gebruikte woningen en/of bedrijfswoningen worden gebruikt tussen de woningen die aangewend worden voor onzelfstandige bewoning;
  4. voor woningen en/of woningen met kamergewijze verhuur in woongebouwen met 6 of meer woningen en/of woningen met kamergewijze verhuur geldt als aanvullende regel dat er tussen twee woningen met kamergewijze verhuur minimaal twee woningen gelegen moeten zijn;
  5. binnen een straal van 250 meter rondom het vrijstaande kamerverhuurpand is geen ander vrijstaand pand met onzelfstandige bewoning, zoals bijvoorbeeld een kamerverhuurpand, aanwezig;
  6. er mogen niet meer bewoners zijn dan het aantal aanwezige kamers (gemeenschappelijke ruimtes niet meegerekend);
  7. er per bewoner minimaal één kamer aanwezig is;
  8. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, hierbij spelen de volgende factoren een rol:
    1. de aard van de omgeving;
    2. de aard van de voorzieningen;
    3. de verhouding koop / huurwoningen;
    4. de staat van onderhoud van panden en tuinen;
    5. de aard van en het aantal klachten over onder meer:
      1. geluidsoverlast;
      2. overlast als gevolg van afval op straat of in tuinen;
      3. drugsoverlast;
      4. overlast vanwege drankmisbruik;
      5. vernielingen;
      6. geweld, mishandeling, bedreiging.
  9. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de parkeernormen zoals vastgelegd in artikel 13.2;
  10. sprake is van een verblijfsruimte van minimaal 12 m2 per persoon;
  11. voldaan wordt aan milieu wet- en regelgeving;
  12. dit niet leidt tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening, zoals dit blijkt uit:
    1. het woon- en leefklimaat;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid en de parkeersituatie;
    4. de brandveiligheid;
    5. de externe veiligheid;
    6. de rampenbestrijding;
    7. de milieusituatie;
    8. de cultuurhistorische waarde;
    9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4.2 Omgevingsvergunning logies voor arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning medewerking verlenen:
  1. aan logies van arbeidsmigranten/seizoenarbeiders e.a. in de gevallen en procedures volgens de hieronder in lid 13.4.2 opgenomen onderstaande letters a. t/m d.
  2. bij het afwijken volgens lid 13.4.2, onder 1. dienen de specifieke voorwaarden zoals geformuleerd bij de hieronder in lid 13.4.2, bij de onderstaande letters a. t/m d. en de algemene voorwaarden volgens lid 13.4.3 in acht te worden genomen.
a. Te herontwikkelen gebouwen
Door het college van burgemeester en wethouders kan met een tijdelijke omgevingsvergunning worden afgeweken voor het tijdelijk gebruik van een locatie, en van bebouwing op die locatie, die als herontwikkelingslocatie is aangewezen, mits:
  1. dit gebouw en deze locatie gelegen is in of in de nabijheid van de bebouwde kom en voorzieningen;
  2. het niet meer dan 50 arbeidsmigranten per locatie binnen de bebouwde kom betreft;
  3. het een maximale duur van 3 jaar betreft (met de mogelijkheid tot verlenging);
  4. dit niet leidt tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening, waarvoor wordt verwezen naar de Algemene Voorwaarden volgens artikel 13.4.3, onder punt 4.
  5. er een plicht tot verblijfsregistratie wordt uitgevoerd die ook met de gemeente wordt gedeeld.
b. Transformatie (verouderd) recreatiepark
Door het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor het tijdelijk gebruiken van bebouwing op een recreatiepark, mits:
  1. het na het einde van het bieden van logies aan de arbeidsmigranten/seizoenarbeiders een andere bestemming krijgt, die bijdraagt aan een kwaliteitsimpuls voor de directe omgeving.
  2. dit niet leidt tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening, waarvoor wordt verwezen naar de Algemene Voorwaarden volgens artikel 13.4.3, onder punt 4.
  3. er een plicht tot verblijfsregistratie wordt uitgevoerd die ook met de gemeente wordt gedeeld.
c. (Tijdelijk) gebruik van recreatieobjecten
Door het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor het tijdelijk gebruik van recreatieobjecten, mits:
  1. het maximaal 10% van het aantal recreatieobjecten betreft (met een maximum van 10 recreatieobjecten);
  2. het een maximale duur van 3 jaar betreft (met de mogelijkheid tot verlenging);
  3. indien er op het recreatiepark ook pauzewoningen zijn vergund, tellen deze ook mee in het maximum van 10% van de recreatieobjecten;
  4. verhuurders vragen een tijdelijke omgevingsvergunning aan;
  5. dit niet leidt tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening, waarvoor wordt verwezen naar de Algemene Voorwaarden volgens artikel 13.4.3, onder punt 4.
  6. huurders vragen een tijdelijke omgevingsvergunning aan voor 1 jaar met de mogelijkheid tot verlenging;
  7. huurders schrijven zich in in de gemeentelijke BRP, de Basisregistratie Personen (iemand die langer dan vier maanden in Nederland woont moet zich als ingezetene inschrijven in de Basisregistratie Personen);
  8. er een plicht tot verblijfsregistratie wordt uitgevoerd die ook met de gemeente wordt gedeeld.
d. Semipermanent bieden van logies op voormalig recreatiepark
Door het college van burgemeester en wethouders kan met een tijdelijke omgevingsvergunning worden afgeweken voor het semipermanent bieden van logies aan arbeidsmigranten/seizoenarbeiders e.a. op een voormalig recreatiepark, mits:
  1. het een (voormalig) recreatiepark betreft met maximaal 25 legale recreatieobjecten;
  2. er in totaal niet meer dan 70 personen worden gehuisvest;
  3. er geen sprake is van menging van functies, zowel op het park als daarbuiten;
  4. de omgevingsvergunning wordt verleend voor een termijn van maximaal drie jaar, met de mogelijkheid tot verlenging van deze termijn met telkens 3 jaar;
  5. binnen het grondgebied van de gemeente Nunspeet kunnen maximaal 2 locaties voor het semipermanent bieden van logies worden benut;
  6. dit niet leidt tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening, waarvoor wordt verwezen naar de Algemene Voorwaarden volgens artikel 13.4.3, onder punt 4.
  7. er een plicht tot verblijfsregistratie wordt uitgevoerd die ook met de gemeente wordt gedeeld.
13.4.3 Algemene voorwaarden om te kunnen meewerken aan het afwijken voor de bovengenoemde categorieën genoemd onder de hiervoor genoemde letters a. t/m d.
  1. indien wordt meegewerkt aan logies van arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a. dient voldaan te zijn aan de voorwaarden die zijn genoemd bij de letters a. t/m d.
  2. indien wordt meegewerkt aan logies van arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a. dient in elk geval voldaan te zijn aan de voorwaarde dat de behoefte aan logies van arbeidsmigranten / seizoenarbeiders e.a. in voldoende mate dient te zijn aangetoond.
  3. indien wordt meegewerkt aan logies van arbeidsmigranten/seizoenarbeiders e.a. dient aangetoond te worden dat deze (in hoofdzaak) werkzaam zijn in de gemeente Nunspeet.
  4. dit niet leidt tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening:
    1. het woon- en leefklimaat;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid en de parkeersituatie;
    4. de brandveiligheid;
    5. de externe veiligheid;
    6. de rampenbestrijding;
    7. de milieusituatie;
    8. de cultuurhistorische waarde;
    9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  5. er de plicht tot verblijfsregistratie wordt uitgevoerd die ook met de gemeente wordt gedeeld.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Vennendal en Zonneheuvel’ van de gemeente Nunspeet.