Plan: | Harderwijkerweg 445 Hulshorst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01202-ow01 |
Op het perceel aan de Harderwijkerweg 445 te Hulshorst (hierna: het plangebied), in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, is de camping De Hoefstal aanwezig. Dit terrein, met een totale oppervlakte van circa 1,1 hectare, biedt ruimte voor 13 recreatiewoningen. Daarnaast staan op het recreatieterrein een bedrijfswoning, caravans en enkele bijgebouwen voor opslag van materialen en onderhoud van het terrein.
Het campingbedrijf is ontstaan in de jaren zeventig. Het terrein is gesitueerd aan de Harderwijkerweg en ligt geïsoleerd tussen woonpercelen en verspreidliggende agrarische cultuurgronden. Het recreatieterrein heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld richting het zuiden, op de achterliggende percelen van de lintbebouwing langs de Harderwijkerweg.
Het terrein heeft geen directe verbinding met het recreatiegebied van het Veluwemeer en de Veluwe, en de bestaande bebouwing is inmiddels sterk verouderd en voldoet niet meer aan de hedendaagse recreatievereisten.
Om het recreatiepark te verduurzamen en toekomstbestendig te maken zijn forse investeringen nodig. Omdat deze investeringen in het recreatiepark niet haalbaar zijn, wenst de initiatiefnemer een andere functie aan het terrein te geven. Het voornemen van initiatiefnemer ziet op een algehele erftransformatie, waarbij bestaande bebouwing wordt gesloopt en verwijderd en het perceel wordt voorzien van een meer passende woonbestemming. Daarna is het voornemen om ter plaatse enkele woningen te realiseren. Deze woningbouwontwikkeling is een passende vervolgfunctie voor de oorspronkelijke camping 'De Hoefstal', gezien ook de omliggende woonfuncties.
Onderhavig plan ziet concreet toe op de bestemmingswijziging van het perceel naar wonen en de bouw van een mix van woningen specifiek vijf starterswoningen, één twee-onder-één kap woning en vijf vrijstaande woningen, daarbij wordt de bestaande bedrijfswoning bestemd als reguliere woning.
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nunspeet heeft een positief standpunt ingenomen inzake het wijzigen van de bestemming 'Recreatie - Gemengd terrein' naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee krijgt de locatie een duurzame vervolgfunctie en wordt er bijgedragen aan het voorzien in een deel van de woningbehoefte binnen de kern Hulshorst.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor reguliere woningen. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt aan de Harderwijkerweg 445 te Hulshorst, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet en ten zuidwesten van kern Hulshorst In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Hulshorst en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan 'Harderwijkerweg 445 Hulshorst" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de volgende bestemmingsplannen:
De genoemde paraplubestemmingsplannen voorzien in aanvullende regels voor wat betreft bed & breakfast en parkeren. Het "Parapluplan Onzelfstandige bewoning van woningen/uitsluiten logies t.b.v. seizoensarbeiders en/of arbeidsmigranten" voorziet in aanvullende regels ten aanzien van bewoning van de (reguliere) woningen in de gemeente Nunspeet waarbij deze woningen niet worden bewoond door één (zelfstandig) huishouden.
Voornamelijk zijn daarom de beide bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010" en "Welstand Nunspeet 2015" van toepassing.
In voorliggend geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010" relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dat bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt op deze afbeelding aangeduid met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Bestemmingsplan Recreatieterreinen 2010" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden bestemd met de enkelbestemmingen 'Recreatie - Gemengd terrein' en gedeeltelijk langs de randen van het plangebied zijn de gronden bestemd als 'Groen'. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Op het voorerf ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning is de functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.
'Recreatie - Gemengd terrein'
De voor 'Recreatie - Gemengd terrein' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor verblijfsrecreatieve terreinen met recreatiewoningen, standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans, groepsaccommodaties en trekkershutten.
'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor afschermende beplanting en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke warde en de landschappelijke waarde van de afschermende beplanting.
'Waarde - Archeologie 2'
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het herontwikkeling van een recreatieterrein naar woningbouw. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien de benodigde gebruiks- en bouwregels voor reguliere woningen ontbreken en de bestemming dit niet toelaat.
Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en juridische verantwoording. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Zoals in de aanleiding reeds is verwoord ligt het plangebied aan de Harderwijkerweg 445 te Hulshorst in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk woonpercelen, een bedrijfsbestemming, een agrarisch bedrijf en verspreid agrarische cultuurgronden. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Harderwijkerweg. Aan de zuidwest zijde wordt het plangebied begrenst door agrarische gronden, de overige zijden worden begrensd door woonpercelen.
Het plangebied zelf is in de huidige situatie ingericht als een recreatiepark. Het park is ingericht met 13 recreatiewoningen, een bedrijfswoning, caravans en enkele bijgebouwen voor opslag van materialen en onderhoud van het terrein. Aan de zuid- en westzijde is landschappelijke inpassing aanwezig middels een houtsingel.
In afbeelding 2.1 is met een luchtfoto de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode contour weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
Onderhavig voornemen ziet toe op het herontwikkelen van het recreatieterrein naar een duurzame vervolgfunctie, specifiek voor woningbouw. Het plan gaat uit van een mix van woningen op een woonerf. In de beoogde situatie worden vijf starterswoningen, één twee-onder-één kapwoning en vijf vrijstaande woningen gerealiseerd. Tevens blijft de bestaande (bedrijfs-)woning behouden. Deze woning zal eveneens een reguliere woonbestemming krijgen. Voor deze woning zal een verbouwplan worden gemaakt dat aansluit op de beeldkwaliteit van de nieuwe woningen.
Het ontwerp van het nieuwe erf is gebaseerd op het boerenerf-principe. De beoogde bebouwing sluit hiermee aan op de oorspronkelijke bebouwingstijl van de woningen langs de Harderwijkerweg.
Ten aanzien van het plangebied zelf wordt opgemerkt dat vanuit stedenbouwkundig opzicht het plan qua volume past binnen de omgeving en hiermee als stedenbouwkundig acceptabel wordt aangemerkt. De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk gemaakt worden, omdat de gemeente Nunspeet het voorzien in woningen in de kern van Hulshorst zeer wenselijk vindt. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden opgelost. Het plangebied zal op verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij rekening wordt gehouden met de historische context van het plangebied. Bij de uitwerking van de planontwikkeling wordt hiermee rekening gehouden, zowel qua positionering van de bebouwing als het stedenbouwkundige ontwerp (materialisering, kleurstelling etc.).
De twee-onder-één kapwoning is qua bebouwing een schuurvorm met zadeldak met inpandig bijgebouw. De verschijningsvorm van de vrijstaande woningen zijn boerderij- en schuur vormen. Deze bebouwingsvormen kennen het grootste bouwvolume, maar dit komt eveneens door het inpandig realiseren van bijgebouwen (bij de boerderijwoningen) om op deze manier verrommeling in het landschap te voorkomen. Voor de bedrijfswoning zal een verbouwplan worden gemaakt dat aansluit op de beeldkwaliteit van de nieuwe woningen. In onderstaande verbeelding is de beoogde situatie met het landschappelijk inpassingsplan weergegeven. Het volledige inrichtingsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd bij deze toelichting.
![]() |
Afbeelding 2.2: Landschappelijk inpassingsplan (Bron: GroenAdviesbureau) |
Landschappelijke inpassing
Aan de zuid- en westzijde van het plangebied is een houtsingel aanwezig. De uitheemse beplanting in deze singel zal worden verwijderd en daar waar nodig worden nieuwe inheemse struiken toegevoegd. De singelstrook wordt voorzien van de bestemming 'Natuur - Landschap'. Deze singel is een robuust landschapselement die behouden blijft en betreft een fraai landschappelijk 'lint' in het bestaande landschap. In de nieuwe situatie is dit lint eveneens een borging dat op de erfgrenzen geen verrommeling plaats vindt. De erfgrens van de percelen wordt afgezet met een eenvoudig laag hekwerk. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een struikensingel toegevoegd als lintbeplanting op de erfgrens met de kavel Harderwijkerweg 443. De singels zijn robuuuste landschappelijke elementen die ecologisch belangrijk zijn en een belangrijke bijdrage leveren aan natuur inclusieve ontwikkelingen.
Het inpassingsplan ziet ook toe op het leveren van een ruimtelijke kwaliteit bij de entree en de bestaande bedrijfswoning. Het plan ziet toe op een parkachtige toegang tot het woonerf. De rabatten langs de Harderwijkerweg worden hersteld. Het gehele plan voorziet in de aanplant van 11 stuks inheemse bomen.
In het hart van het nieuwe woonerf ligt een open groen gebied. Deze plek biedt mogelijkheden voor het naoberschap voor jong en oud. De nieuwe bewoners kunnen hier zelf verdere invulling aan geven. Eveneens kan dit groene hart gebruikt worden voor het infiltreren van het hemelwater. Behoud en onderhoud van het groene hart, de groensingels en andere gemeenschappelijke zaken wordt geborgd middels een te ontwikkelen beheerplan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381` (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
De gemeente Nunspeet beschikt samen met de buurgemeenten (Elburg, Hattem en Oldebroek) over een eigen parkeernota. Hierin zijn de uitgangspunten zoals vermeld in de CROW-publicatie 'verkeer en parkeren' omtrent verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en functie grotendeels overgenomen. Daarnaast is ter plaatse van het projectgebied het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” van toepassing. Dit bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren” verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de Parkeernota van de gemeente Nunspeet. In de beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik (de parkeernormen) is en - als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd - onder welke voorwaarden er een ontheffing respectievelijk een afwijkingsvergunning kan worden verleend.
Ten aanzien van de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Ten aanzien van de stedelijke zone 'buitengebied' wordt vanuit de parkeernota verwezen naar de publicatie van het CROW. In onderstaande paragraaf 2.3.3 wordt dit nader uitgewerkt.
Uitgaande van voorgenoemde uitgangspunten geldt per vrijstaande woning een gemiddelde parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Voor een twee-onder-één kap woning bedraagt de gemiddelde parkeernorm 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor de beoogde starterswoning geldt een gemiddelde parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning.
Wat betreft de bestaande bedrijfswoning welke wordt omgezet naar een reguliere woning, behoeft er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd wat betreft het aspect 'parkeren', omdat deze woning reeds planologisch mogelijk is (en aanwezig is) binnen het geldende bestemmingsplan.
Voor de vrijstaande woningen en de twee-onder-één kap woningen is er ruimte voor parkeren op het eigen perceel. Daarnaast kan ook worden geparkeerd bij het hart van het nieuwe woonerf, hier zijn eveneens via langsparkeren parkeervoorzieningen beoogd, ondermeer voor bezoekers. Ten aanzien van de starterswoningen worden 10 parkeerplaatsen voor de woningen aangelegd.
In zijn totaliteit is er binnen het eigen plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Hiermee wordt de parkeerbehoefte in voldoende mate ingevuld.
Huidige situatie
In de huidige situatie zijn er 12 recreatiewoningen op het perceel aanwezig. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van recreatiewoningen wordt aangesloten bij de normen van een bungalowpark. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 2,7 per recreatiewoning. De huidige verkeersgeneratie bedraagt totaal (12*2,7) 33 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Beoogde situatie
Uitgaande van voorgenoemde uitgangspunten geldt voor een vrijstaande woning, een twee-onder-één kap woning en een starterswoning een gemiddelde verkeersgeneratie van respectievelijk 8,2, 7,8 en 7,4 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De beoogde verkeersgeneratie per type woning is onderstaand uiteengezet.
Vrijstaande woning | 8,2 * 5 = 41 |
Twee-onder-één kap woning | 7,8 * 2 = 15,6 |
Tussen-/hoekwoning | 7,4 * 5 = 37 |
Totaal | afgerond 94 |
Toename (beoogde verkeersgeneratie - huidige verkeersgeneratie) | (94 - 33) = 61 verkeersbewegingen per weekdagetmaal |
In de beoogde situatie is er sprake van een toename van 61 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De omliggende wegen rondom het plangebied (zoals de Harderwijkerweg en de hierop aansluitende wegen) betreffen wegen van voldoende kaliber en zijn eveneens van voldoende omvang om dit aantal verkeersbewegingen af te kunnen wikkelen. Bovendien zal er, in tegenstelling tot bij een recreatiebedrijf, nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer.
Wat betreft de bestaande bedrijfswoning welke wordt omgezet naar een reguliere woning, behoeft er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd wat betreft het aspect 'verkeer', omdat deze woning reeds planologisch mogelijk is (en aanwezig is) binnen het geldende bestemmingsplan.
Het huidige verkeersnetwerk kan deze verkeersgeneratie eenvoudig afwikkelen. Op basis van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat er door de woningbouwontwikkeling geen onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit op de omliggende wegen ontstaat.
Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd is dat de woonfunctie de meest logische vervolgfunctie is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van 12 reguliere burgerwoningen. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning, hiervoor behoeft er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd, omdat deze woning reeds planologisch mogelijk is (en aanwezig is) binnen het geldende bestemmingsplan. Hieruit volgt de conclusie dat met de realisatie van dit aantal woningen er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt nader op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 12 woningen binnen de gemeente Nunspeet. De gemeente Nunspeet maakt zich sterk om het aantal woningen in de gemeente uit te breiden. De gemeentelijke woonvisie is gemaakt op basis van de provinciale woningbehoefteraming. Het ruimtelijk verzorgingsgebied kan gezien vorenstaande worden bepaald op de gemeente Nunspeet.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Kwantitatief
Met voorliggend initiatief wordt voorzien in 12 woningen in Hulshorst in de gemeente Nunspeet. Door de gemeente Nunspeet is een woonvisie opgesteld. In deze visie wordt onder andere op de kwantitatieve woningbouwbehoefte versus de plancapaciteit ingegaan.
In paragraaf 3.3 van dit bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling onder andere getoetst aan de Woonvisie gemeente Nunspeet 2020-2025. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage levert aan zowel de woonbehoefte in de gemeente Nunspeet. De behoefte aan de woningen binnen de voorgenomen ontwikkeling is hiermee aangetoond.
Kwalitatieve behoefte
Uit de Woonvisie gemeente Nunspeet 2020-2025 blijkt dat er voornamelijk vraag is naar nieuwbouwwoningen. Verder richt de behoefte aan woningen zich vooral op diverse soorten woningen in de sociale- en middeldure huur- en koopsector. Daarnaast is er een vraag naar eengezinskoopwoningen. In alle prijsklassen in de koopsector is er een grote vraag. Opvallend is de grote behoefte aan duurdere koopwoningen. Bouwen voor deze behoefte kan ook een grote bijdrage leveren in het opvangen van de tekorten in de andere segmenten.
Het voornemen bestaat om maximaal 12 woningen te realiseren, bestaande uit verschillende soorten grondgebonden woningen. Hierbij worden de woningen gerealiseerd in een mix van verschillende prijssegmenten. In het plan wordt daarnaast kwalitatief voldaan aan de gewenste doelgroepen: senioren, gezinnen, thuiswerkers, langer thuiswonende jongeren en mantelzorg ouders. Daarbij is de nabijheid van de dorpskern Hulshorst aantrekkelijk voor senioren, starters en alleenstaanden. Tot slot wordt voldaan aan de groeiende behoefte aan kleinstedelijke woonmilieus in de gemeente Nunspeet en is sprake van een inbreidingslocatie. Hiermee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwalitatieve toets.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
De gronden welke voorheen bestemd zijn voor verblijfsrecreatie wordt gezien als bestaand stedelijk gebied (ABRvS 25 april 2018; ECLI:NL:RVS:2018:1371). Het plangebied betreft een bebouwd perceel waar in dit geval sprake is van herstructurering. De voorgenomen ontwikkeling betreft een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij wordt voldaan aan deze trede van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste beleid betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
De ambities zijn als volgt geformuleerd:
Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio's, om zodoende regionale afspraken te maken.
Voorliggend plan betreft de realisatie van twaalf woningen op de locatie van een voormalig recreatieterrein. Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente Nunspeet (zie paragraaf 3.3.3). Het plan wordt stedenbouwkundig ingepast in de omgeving en de woningen worden conform het bouwbesluit gerealiseerd. Het plan voldoet aan het borgen van kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het behoud van vitale kernen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Daarnaast is het de ambitie om leegstand te beperken tot regulier wisselniveau en de uitstraling van de provincie plaatselijk te verbeteren. Daarmee wil de provincie transformatie naar andere functies zoveel mogelijk stimuleren.
Met deze ontwikkeling wordt daarbij een bijdrage geleverd aan de lokale woningbouwbehoefte, en hiermee tevens het vitaal houden van de kern Hulshorst.
Gesteld wordt dat voorliggend initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland.
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn het bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
In voorliggend geval is in het kader van dit project hoofdzakelijk artikel 2.2 van belang. Dit artikel luidt:
Artikel 2.2 Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda
De plancapaciteit waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet kan worden ondergebracht in de aan de gemeente Nunspeet toegekende plancapaciteit. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Er wordt dan ook voldaan aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale beleid.
De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld.
De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De omgevingsvisie heeft een breed karakter.
De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'.
Voor de gemeente Nunspeet wordt ingezet op de volgende koers:
Op het gebied van wonen wil de gemeente dat toevoeging van woonlocaties in balans moet zijn met de uitbreidingsbehoefte. Ook wil de gemeente dat er tot 2030 circa 895 woningen bij moeten komen. Om aan de vraag te voldoen overweegt de gemeente zelfs om uitleglocatie te ontwikkelen. Op figuur 4.1 is te zien waar deze uitleglocaties zich bevinden.
![]() |
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart Omgevingsvisie 2018 Nunspeet (Bron: gemeente Nunspeet) |
Het plangebied is gelegen in Deelgebied 2 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied'. Hierin bestaat de ambitie om het behoud en het versterken van de diversiteit, in beleving, in gebruiken naar ecologische waarden. Ook het zorgvuldig inpassen in het kampenlandschap en het zorgdragen voor geleidelijke en aantrekkelijke overgangen tussen de (nieuwe) bebouwingsclusters en het buitengebied is een ambitie voor het gemengd kleinschalig overgangsgebied.
Onderhavig voornemen ziet toe op de realisatie van twaalf woningen nabij de kern Hulshorst. De nieuwe ontwikkeling wordt zorgvuldig ingepast in de bosrand en het kampenlandschap. Voor de locatie is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, zie hiervoor ook Hoofdstuk 2 en Bijlage 1. Hierbij is de locatie aan een landschappelijke- en stedenbouwkundige toets onderworpen. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat er ter plaatse van de locatie sprake is van een milieutechnisch wenselijke situatie (zie Hoofdstuk 4) en het is eveneens passend om ter plaatse nieuwe woningen in toe te voegen. Het plan is in lijn met de Omgevingsvisie 2018 Nunspeet.
De gemeente Nunspeet heeft de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030 vastgesteld. Deze integrale toekomstvisie (ITV) vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid om de visie in al haar facetten gerealiseerd te krijgen. Vanuit de gedachte 'meer samenleving, minder overheid' zal de gemeente meer vanuit een stimulerende, faciliterende en uitnodigende rol de toekomstvisie gaan uitvoeren, waarbij het benutten van kansen centraal staat. Daarnaast vormt de ITV een uitdaging voor ondernemers, inwoners, maatschappelijke organisaties, enzovoorts om met elkaar, vanuit de kracht van de samenleving ervoor te zorgen dat Nunspeet in 2030 een vitale, ondernemende en zorgzame gemeente is waar het uitstekend wonen, werken en recreëren is.
De uitdaging is om te blijven streven naar een goede onderlinge balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Om alle aanwezige kwaliteiten te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. In de toekomstvisie zijn vier ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt:
In voorliggend geval is met name het thema 'Een prettige woonomgeving voor iedereen' van belang.
In de kernen van de gemeente Nunspeet is het niet eenvoudig om betaalbare woningen te kunnen aanbieden voor jongeren, starters, jonge gezinnen of senioren. Het waarborgen van voldoende diversiteit en beschikbaarheid op de woningmarkt vormt dan ook een wezenlijke voorwaarde voor het waarborgen van de sociale samenhang en verscheidenheid van de lokale samenleving. Verder is van belang dat de kerngerichtheid van de bewoners groot is. Er wordt ernaar gestreefd om elke inwoner woonruimte te kunnen bieden in zijn/haar eigen kern. Dit betekent niet automatisch veel bouwen, maar zorgvuldig en periodiek analyseren wat noodzakelijk is om het aanbod voor alle groepen op peil te houden en de doorstroming te bevorderen.
De strategie is maatwerk. De gemeente wil op basis van de werkelijke behoefte in de kernen woningbouw mogelijk maken, waarbij ook het bestaande aanbod in aanmerking wordt genomen. Het doel is om aan iedereen kansen te geven, belangrijke doelgroepen zijn de starters, jonge doorstromers en senioren.
Nieuwe ontwikkelingen moeten er vooral op gericht zijn de bestaande kernkwaliteiten te versterken en recht te doen aan het credo 'het hart op de juiste plaats'. Daarom zal bij de woningbouwopgave bezien worden of er in het bestaand bebouwd gebied kan worden ingebreid. Hierdoor wordt het landschap ontzien en wordt er voldoende aandacht besteed aan beeldkwaliteit en cultuurhistorische waarden.
Onderhavig voornemen ziet toe op de realisatie van twaalf woningen op een voormalig recreatieterrein. Het initiatief sluit aan bij het voornemen om met name binnen bestaand bebouwd gebied woningen te bouwen. Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het plangebied zich uitstekend leent voor een functietransformatie in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt dat het voornemen bijdraagt aan een versterking van de natuurlijke- en landschappelijke kwaliteiten.Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de 'Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030'.
In de woonvisie legt de gemeenteraad de ambities op het gebied van wonen vast. De woonvisie 'Goed wonen in de gemeente Nunspeet' is op 20 februari 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze woonvisie is vastgesteld voor de periode van 2020 tot 2025.
Met deze woonvisie wordt een nieuw fundament gelegd voor voldoende aantrekkelijke woningen voor iedereen, een kwalitatief en energetisch hoogwaardige woningvoorraad, waar iedereen in elke levensfase, met of zonder zorgbehoefte, kan (blijven) wonen.
In de woonvisie staan drie ambities centraal:
Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig in de periode 2020 tot 2025. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop.
De gemeente wil een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik, dan wel energieneutraliteit. Tevens wil de gemeente goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte mogelijk maken.
De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:
Op 1 januari 2019 kende Nunspeet 10.851 woningen (Bron: CBS). De vraag is hoeveel woningen er in 2025 nodig zijn om aan de woningbehoefte te voldoen. In de meest recente huishoudensprognose in Nunspeet voor de periode van 2019-2025 een toename van 535 huishoudens verwacht. Ook speelt er een huidig woningtekort van huishoudens die nu al graag zelfstandige woning wensen in Nunspeet maar nog niet zelfstandig wonen. Dit woningtekort moet bij de geraamde groei van het aantal huishoudens worden opgeteld om tot een reële woningbehoefte te komen. Het is niet duidelijk hoe groot dit tekort in Nunspeet precies is, maar de provincie Gelderland raamt voor de hele provincie dat de woningbehoefte ongeveer 25% hoger ligt dan de groei van het aantal huishoudens. Wanneer we deze vuistregel toepassen op Nunspeet dan is er in de gemeente tot 2025 sprake van een extra woningbehoefte van circa 670 woningen. Voor de periode 2025-2030 gaat het om respectievelijk een huishoudensgroei van 282 huishoudens en een extra woningbehoefte van 350 woningen.
Momenteel kent de gemeente een plancapaciteit van 919 woningen, waarvan ruim een kwart harde en driekwart zachte plannen betreft. Wanneer we deze plancapaciteit afzetten tegen de geraamde woningbehoefte dan blijkt dat Nunspeet onvoldoende plannen heeft om in de verwachte extra woningbehoefte te kunnen voorzien. Zowel voor de periode tot 2025 als daarna. De realiteit is dat een deel van de plannen uiteindelijk niet doorgaat. Wanneer we rekening houden met dergelijke planuitval dan blijkt het tekort aan woningbouwplannen nog groter. Tot 2025 komt de gemeente plannen te kort voor circa 277 woningen.
Bovendien zijn de plannen tot 2025 slechts 100 woningen in harde plannen voorzien. Er worden dus naar verwachting te weinig woningen gerealiseerd om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Sturen op realisatie en versnelling is noodzaak.
Onderhavig plan voorziet in woningbouw van een mix van soorten woningen. In de beoogde situatie worden vijf starterswoningen, één twee-onder-een kap woning en vijf vrijstaande woningen gerealiseerd. Zoals in de woonvisie naar voren komt ligt de grootste urgentie bij zowel starterswoningen als grotere woningen (met als gevolg dat elders starterswoningen vrijkomen). Daarnaast is er ook behoefte aan woningen voor senioren. Onderhavig voornemen ziet in die behoefte door een mix van woningen aan te bieden voor starters en de overige doelgroepen. De overige doelgroepen kunnen zorgen voor doorstroom van de woningen zodat indirect ook meer (starters-)woningen vrijkomen. Tot slot is de woningbehoefte groot en is de verwachting dat er te weinig woningen worden gerealiseerd om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Voorliggend plan voorziet in deze woningbehoefte.
De gemeente Nunspeet heeft op 9 december 2015 de Welstandsnota 'Welstand Nunspeet 2015' vastgesteld. In deze welstandsnota zijn de beleidsregels met daarbij welstandscriteria die worden gehanteerd bij de welstandbeoordeling van bouwplannen vastgelegd.
Het plangebied is gelegen in 'Buitengebied Randmeren' en specifiek in het 'Deelgebied Overgangszone'. Voor dit deelgebied geldt het toetsniveau 'beperkte toets'. De beperkte toets is een ambtelijke toets en de criteria zijn helder en eenduidig uitlegbaar.
De bebouwing is dit gebied is gevarieerd. Boerderijen, eenvoudige woningen en bosbungalows wisselen elkaar af. Vaak hebben deze verschillende bebouwingstypen een enkelvoudige vorm. De boerderijen liggen oorspronkelijk geclusterd met bijgebouwen op het erf.
Het stedenbouwkundige ontwerp van het planvoornemen dient met de gemeente te worden besproken en akkoord bevonden worden. Vervolgens is het aan de welstandscommissie of het bouwplan voldoet aan de welstandsnota. Dit aspect maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in past binnen het gemeentelijk beleid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg is gelegen.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen:
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Situatie plangebied
Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Harderwijkerweg en de Varelseweg. In dit geval is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek verricht om de geluidsbelasting van de weg op de gevels van de woningen te berekenen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledig onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
De geluidbelasting ten gevolge van de Varelseweg, inclusief reductie bedraagt hoogstens 32 dB. Met deze waarde wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting ten gevolge van de Harderwijkerweg bedraagt, inclusief reductie, hoogstens 53 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB uit de Wet geluidhinder.
De maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoend ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Er kan dan ook een hogere waarde van worden verleend voor de gevels zoals aangegeven in onderstaande tabel voor de Harderwijkerweg.
![]() |
Met nemen van gevelmaatregelen met een geluidreductie van minimaal 25 dB wordt een binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd. Bij het vaststellen van een hogere waarde moet bij de bouwvergunningsaanvraag aangetoond worden dat aan de gestelde geluidseisen (binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten 33 dB).
Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen aangaande het aspect wegverkeerslawaai.
Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen aangaande het aspect wegverkeerslawaai.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).
Het aspect railverkeerslawaai kan in voorliggend geval buiten beschouwing worden gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied ligt.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de NEN-richtlijnen.
In voorliggend geval is door Hunneman Milieu-Advies ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek, in combinatie met een verkennend asbestonderzoek, uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Zintuiglijk zijn in de humeuse bovengrond lokaal sporen kolengruis waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.
In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of PCB’s aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan chroom en/of zink aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingswijziging .
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen
opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet
milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend omstikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend plan voorziet in het planologisch toevoegen van twaalf woningen op een voormalig recreatieterrein. In paragraaf 4.3.2 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode ster) en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
Op een afstand van circa 290 meter in zuidoostelijke richting bevindt zich een buisleiding (N-570-20) van de Gasunie (diameter 316 en 40 bar). Kijken naar de specificaties van deze buisleiding in het attribuutrapport en de geldende letaliteitsafstanden bij de 100% letaliteitsgrens (70 m) en de 1% letaliteitsgrens (140 m) wordt geconcludeerd dat de tussenliggende afstand van circa 290 meter voldoende is. Daarmee is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Gelet op de afstand, worden belemmeringen op voorhand uitgesloten.
In de omgeving van het plangebeid is een buisleiding gelegen. Aangezien er kan worden voldaan aan de letaliteitsafstanden zijn belemmeringen niet te verwachten. Rondom het plangebied zijn tevens geen andere risico's gelegen. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven.
Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, maar nabij de kern van Hulshorst. Gezien de omliggende functiemenging (zowel wonen, bedrijvigheid, agrarische cultuurgronden)en de verstoring van het verkeer op de Harderwijkerweg is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
![]() |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
In dit geval worden de woningen binnen het plangebied aangemerkt als milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied komen (agrarische) bedrijfsbestemmingen voor waar milieubelastende activiteiten zijn toegestaan. Het gaat om de bedrijfsbestemming op de locatie Harderwijkerweg 441, de agrarische bedrijfsbestemming op de locatie Harderwijkerweg 440 en de agrarische bedrijfsbestemming met de aanduiding intensieve veehouderij op de locatie Harderwijkerweg 446-448.
Harderwijkerweg 441
Op basis van het geldende planologisch regime is op deze locatie een bedrijf met handel in en reparatie van personenauto's en lichte bedrijfswagens toegestaan. Ook is de verkoop van auto's, quadvoertuigen en fietsen toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van de VNG-uitgave aangemerkt als 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' met een categorie 2 bedrijfsactiviteit. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter voor geur, 0 meter voor stof, 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. De grootste afstand is 30 meter. Gezien de ligging in het gebiedstype 'gemengd gebied' kan deze afstand worden teruggebracht naar 10 meter. De afstand tot de bedrijfsbestemming bedraagt 22 meter, aan de richtafstand van 10 meter kan ruimschoots worden voldaan.
Harderwijkerweg 440 en Harderwijkerweg 446-448
In de directe omgeving van het plangebied liggen twee agrarische bedrijven. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijbedrijven bepalend. In paragraaf 4.6 wordt nader op het aspect 'geur' ingegaan.
Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor beide agrarische bedrijven een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid' en het gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ten aanzien van beide agrarische bedrijfspercelen ruimschoots voldaan.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt, temeer omdat er geen sprake is van nieuwe milieugevoelige functies op een kortere afstand dan nu het geval is.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuactiviteiten van veehouderijen met dierenverblijven. De Wgv kent twee categorieën: dieren met een geuremissiefactor, waarvoor een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object geldt, en dieren waarvoor een minimale afstand geldt.
De Wgv biedt aan gemeenten de mogelijkheid om af te wijken van de in de wet gestelde geurnormen. Met een eigen geurbeleid kan de gemeente maatwerk per gebied leveren. De gemeente Nunspeet heeft geen afwijkende normen vastgesteld.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In voorliggend geval wordt ter plaatse van de locatie Harderwijkerweg 445 een geurgevoelige functie toegevoegd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Ook moet beoordeeld worden of omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Om dit in beeld te brengen is in dit geval door BJZ.nu een geuronderzoek uitgevoerd. Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Aantasting planologische rechten veehouderijen
De te realiseren woningen zijn niet maatgevend en er is dus geen sprake van de aantasting van planologische rechten van veehouderijen.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In voorliggend onderzoek is zowel gekeken naar de voor- als naar de achtergrondgeurbelasting.
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Killenbeekweg 12 bedraagt de hoogste voorgrondgeurbelasting ten hoogste 0,1 OUE/m3 ter plaatse van het plangebied. Het woon- en leefklimaat is qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 als ‘zeer goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,45 OUE/m3. Volgens tabel 1 is het woon- en leefklimaat qua achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied te kwalificeren als ‘zeer goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de achtergrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘zeer goed’.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Situatie plangebied
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe' ligt op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. Om de mogelijke stikstofdepositie op dit gebied te onderzoeken is door BJZ.nu een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS-calculator. In Bijlage 5 is dit onderzoek met de resultaten opgenomen. In onderstaande tekst worden de resultaten kort beschreven.
Onderzoeksresultaten
Er is een stikstofberekening uitgevoerd voor de gebruiksfase van het project. In deze fase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
![]() |
Afbeelding 4.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en het NNN (Bron: AERIUS.nl, ruimtelijkeplannen.nl) |
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Situatie plangebied
In afbeelding 4.2 toont het kaartje aan de rechterzijde de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het NNN. Het plangebied is niet gelegen in het NNN, maar is gelegen op een afstand van circa 150 meter vanaf het dichtstbijzijnde gelegen NNN. Gezien deze ligging ten opzichte van het NNN kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Om de effecten van voorliggende ontwikkeling ten aanzien van sloop van bebouwing op de aanwezige flora en fauna in kaart te brengen, is door Bureau Bleijerveld een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten Beschermde soorten
Kleine zoogdieren
Door werkzaamheden op het terrein kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Gelderland geldt deze vrijstelling voor alle te verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten niet noodzakelijk.
Vleermuizen
In het hoofdgebouw en sommige bungalows zijn verblijfplaatsen niet uit te sluiten. Door de sloop kan sterfte en verstoring van vleermuizen optreden. Daarom dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar deze soortgroep. Dit onderzoek dient plaats te vinden in de periode van 15 mei tot eind september.
Broedvogels zonder vaste nestplaatsen
In de bedrijfsgebouwen zijn algemene broedvogels niet uit te sluiten. Bij werkzaamheden tijdens het broedseizoen kan sterfte en verstoring van broedsels optreden. Daarom dienen deze ingrepen buiten het broedseizoen plaats te vinden. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode van 1 september tot 1 maart is de kans op broedgevallen gering.
Broedvogels met vaste nestplaatsen
Door de sloop van de bedrijfsgebouwen kunnen nestplaatsen verloren gaan van huismus maar het is niet bekend of deze aanwezig zijn op het terrein. Daarom dient nader onderzoek plaats vinden naar deze soort. Om de afwezigheid van nestplaatsen van huismus aan te tonen schrijft het provinciale onderzoeksprotocol twee bezoeken voor in de periode 15 maart – 15 mei.
Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Er wordt nader onderzoek naar vleermuizen en vogels met vaste nestplaatsen uitgevoerd. In het bestemmingsplan is middels een sloopvergunning vastgelegd dat de bebouwing op het perceel niet gesloopt mag worden zonder dat er een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verkregen, dan wel is aangetoond dat er geen ontheffing benodigd is. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Nunspeet heeft het archeologische beleid voor het grondgebied in Nunspeet doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Zoals in paragraaf 1.4.2 reeds aan bod is gekomen kennen de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor gronden met deze bestemming geldt dat archeologisch onderzoek vereist is bij bodemverstoringen groter dan 120 m2.
Met de nieuwbouw in het plangebied wordt deze grens met de bouwwerkzaamheden overschreden. In dit geval is door Laagland Archeologie ter plekke van het plangebied een bodemkundig onderzoek uitgevoerd. Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven, voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
De resultaten van de inventarisatie worden ondersteund door de resultaten van het veldonderzoek: in alle boringen is een AC-profiel aangetroffen. In de C-horizont zijn vaak roestvlekken aanwezig en/of is sprake van een lichtgrijze kleur, wat wijst op vochtige omstandigheden (gleyverschijnselen). Er is geen humeuze inspoeling geconstateerd in de top van de C-horizont. In diverse boringen is de top van de Chorizont verdwenen. Het gebied was waarschijnlijk niet aantrekkelijk/geschikt voor bewoning; voor zover sprake was van menselijke aanwezigheid in het plangebied, dan zijn sporen hiervan waarschijnlijk grotendeels verdwenen aangezien in veel boringen de top van de C-horizont is opgenomen in het verstoorde pakket.
Selectieadvies
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Om deze reden wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.
De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Nunspeet, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente.
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten de negatief kunnen worden beïnvloed als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In de directe nabijheid van de deelgebieden er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Het advies is dan ook om het plangebied vrij te geven. De huidige archeologische dubbelbestemming komt daarmee te vervallen in voorliggend bestemmingsplan.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van 12 woningen met bijbehorende voorzieningen. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 4.7.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Gelderland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur.
De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) koerst naar een duurzame en water inclusieve leefomgeving. De BOVI2050 beschrijft waar het Waterschap Vallei en Veluwe in 2050 wil staan en geeft kleur aan deze doelstelling. Het BOP is de gebiedsgerichte en tactische uitwerking van de beleidsvisie. Hierin zijn de eigen doelen verbonden aan de maatschappelijke opgaven zoals de klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, hervorming landbouw, natuur- en stikstofopgave en de verstedelijking.
Het BOP bevat vier gebiedsprogramma’s. Het plangebied is gelegen in de gebiedsopgave 'Noord Veluwe'.
Gebiedsopgave Noord Veluwe
De Noord-Veluwe en de randmeerkust ontwikkelen zich momenteel in een goede balans tussen stedelijke ontwikkeling, landbouw, natuur en recreatie. De balans behouden tussen de natuur en de groeiende waterrecreatie op de randmeren, de energie- en landbouwtransitie zijn opgaven in de randmeerkustzone.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets is toegepast. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. Hierna vindt de beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied raakt een grondwaterfluctuatiezone. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Hemelwater en vuilwater
Het plan ziet toe op de realisatie van een 12 nieuwe woningen. In de huidige situatie zijn 13 recreatiewoningen op het perceel aanwezig. Het vuilwater wordt aangesloten op de bestaande vuilwateraansluitingen.
Ter plaatse zal het schone hemelwater opgevangen worden in de wadi welke op het binnenterrein gerealiseerd wordt. Vanuit de gemeente geldt een bergingseis van 56 mm per m1 wat in 70 minuten opgenomen dient te worden. Door de beoogde wadi kan aan deze bergingseis worden voldaan.
.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" (vastgesteld op 25 juni 2020).
'Artikel 3 Natuur - Landschap'
De voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde. Dit betreffen de bestaande groengronden.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor het wonen in een woning of een woonhuis al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Onderhavig plan ziet toe op de realisatie van 12 nieuwbouwwoningen en de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een planschadeovereenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'normale procedure'. In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt het plan voorgelegd aan het waterschap.
Initiatiefnemer heeft een participatietraject met de bewoners in de omgeving opgestart. Op d.d. 21 oktober 2021 zijn de omwonenden tijdens een informatieavond ingelicht over het plan. Het verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 10.
Deze paragraaf wordt nader ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.