direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01196-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Nunspeet is een groene gemeente en dat wordt door de bewoners gewaardeerd. Denk aan het grote aantal bomen, het groen, de waardevolle wij- en buurtparken en de lommerrijke straten. Er zijn echter ook strookjes groen (snippergroen), die weinig betekenis hebben voor de ze groenbeleving. Ook vragen deze gronden veel onderhoud. Aangezien deze groenstroken veelal grenzen aan woonpercelen heeft het college in het collegeprogramma 2014-2018 de ambitie uitgesproken zoveel mogelijk in te willen zetten op de verkoop van deze strookjes groen aan particuliere aanwonenden. De gemeente Nunspeet heeft kaarten gepubliceerd met daarop de eventueel verkoopbare stukjes groen. Naar aanleiding hiervan hebben een aantal bewoners aangrenzende stroken groen gekocht van de gemeente. Deze stroken groen hebben nog geen bestemming 'Tuin' of 'Wonen'. Om dit planologisch te regelen is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het onderhavige bestemmingsplan "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2021" betreft een partiële herziening van (de bestemming van) snippergroen gronden in de gemeente Nunspeet. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op verkochte en bijna verkochte snippergroen gronden in de kernen Nunspeet en Elspeet; in de kernen Hulshorst en Vierhouten is geen snippergroen verkocht. Voor een aantal verkochte snippergroen gronden is geen bestemmingsplan wijziging nodig.
In 2018 en 2019 hebben de eerste gedeeltelijke herzieningen van snippergroen gronden plaatsgevonden. Daartoe zijn de reeds vastgestelde bestemmingsplannen "Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018" en "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2019" opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2021". dat bestaat uit verscheidene losse delen, ligt binnen de plangebieden van de volgende vigerende bestemmingsplannen: "Elspeet Dorp 2011", Nunspeet Noord en Oost", "Nunspeet centrum", "Elspeet Noordwest" , "Nunspeet -Kom" en "Nunspeet west". Het onderhavige plangebied bestaat uit kleine delen van de kernen Elspeet en Nunspeet. Het onderhavige plangebied heeft betrekking op de volgende locaties:

Elspeet:

  • Nachtegaalweg 18, 18a
  • Vierhouterweg 30

Nunspeet:

  • Meidoornerf 64
  • Boterdijk 3 en 5
  • Dokter van Loonweg 28, 30, 32 34
  • Notaris Meestererf 7
  • Israëlserf 21
  • Kienschulpenweg 13
  • Kuntzestraat 62, 64, 66
  • Mozartlaan 68
  • Zwolsewegje 54

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bevat planregels en een verbeelding, en wordt beschreven en onderbouwd in deze toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plan.
  • Hoofdstuk 3 behandelt het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten en de hieruit voortvloeiende gevolgen voor het bestemmingsplan.
  • Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een aantal zaken van de regels en de verbeelding nader toegelicht.
  • In hoofdstuk 6 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

Dit bestemmingsplan bestaat ui stukjes groen en/of verharding waarvan de gemeente heeft aangegeven deze te willen verkopen. Dit betreft zogeheten 'snippergroen'. De stukken snippergroen die verkocht zijn hebben veelal de bestemming 'Groen' of 'Verkeer'. De nieuwe eigenaren willen deze gronden aan hun woonbestemming toevoegen. Om een passend gebruik van de gronden mogelijk te maken en planologisch juridisch vast te leggen, is dit bestemmingsplan opgesteld. De gronden zullen de bestemming 'Tuin' en/of 'Wonen' krijgen.

Het onderhavige snippergroen ligt verspreid in de gemeente Nunspeet, in de kernen Elspeet en Nunspeet. De locaties van het snippergroen en het plangebied zijn weergegeven in tabel 2. Op de onderstaande locaties vindt een herziening van de bestemming plaats.

Tabel 1: Locaties snippergroen in onderhavig bestemmingsplan "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2021"

Planlocaties      
  Huidige bestemming   Nieuwe Bestemming(en)  
Elspeet      
Nachtegaalweg 18, 18a   Maatschappelijk   Wonen  
Vierhouterweg 30   Verkeer   Tuin  

Nunspeet      
Meidoornerf 64   Tuin   Wonen  
Boterdijk 3 en 5   Verkeer   Tuin  
Dokter van Loonweg 28, 30, 32,34   Groen   Wonen  
Notaris Meestererf 7   Verkeer   Tuin  
Israëlserf 21   Verkeer   Wonen  
Kienschulpenweg 13   Groen   Tuin  
Kuntzestraat 62, 64, 66   Groen   Wonen  
Mozartlaan 68   Verkeer   Tuin  
Zwolsewegje 54   Groen   Wonen  

Het onderhavige bestemmingsplan "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2021" vervangt kleine delen van de bestemmingsplannen "Elspeet Dorp 2011", "Nunspeet Noord en Oost", "Nunspeet centrum", "Elspeet Noordwest", "Nunspeet -Kom" en "Nunspeet west". De bestemmingen 'Tuin' of 'Wonen' in het nieuwe bestemmingsplan zijn ook reeds aanwezig in de vigerende bestemmingsplannen, en zijn grotendeels gelijk aan elkaar. Aangezien het nieuwe onderhavige bestemmingsplan een herziening is, zijn voor zover mogelijk dezelfde bestemmingen en bestemmingsregels gehanteerd als in één van de aangrenzende en vigerende bestemmingsplannen, namelijk die van het bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost".

In 2018 en 2019 hebben reeds gedeeltelijke herzieningen van snippergroen gronden plaatsgevonden, met het bestemmingsplan"Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018" en "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2019''. De snippergroen gronden opgenomen in die bestemmingsplannen liggen niet in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan "Herziening snippergroen gemeente Nunspeet 2021".

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Planspecifiek

De NOVI richt zich op vraagstukken van nationaal belang. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die van invloed zijn op nationale belangen. Het Barro geeft geen regels voor het plangebied.

3.1.2 Conclusie Rijksbeleid

Met het onderhavige bestemmingsplan zijn geen Rijksbelangen gemoeid. Het beleid van het Rijk geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met het onderhavige bestemmingsplan zijn geen provinciale belangen gemoeid. Het beleid van de provincie geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Nunspeet

De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld. De gemeente Nunspeet geeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeenten, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De Omgevingsvisie heeft een breed karakter.
De omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'.

Planspecifiek
Voorliggend initiatief is kleinschalig en heeft geen noemenswaardige ruimtelijke effecten die een relatie kennen met de visie en beleidsdoelstellingen uit de omgevingsvisie Nunspeet. Wel kan gesteld worden dat de verkoop van snippergroen, in combinatie met een passende functie op basis van dit bestemmingsplan, burgers kansen biedt om het wonen aangenamer te maken.

Het initiatief past binnen de 'Omgevingsvisie Nunspeet'.

3.3.2 Beleidsregel Verkoop onrendabel groen

In februari 2017 heeft de gemeente de 'Beleidsregel Verkoop onrendabel groen' vastgesteld. Voor uitleg van het begrip 'onrendabel groen' wordt in deze beleidsregel de volgende definitie gehanteerd: "stroken openbaar gemeentelijk grond, over het algemeen van geringe afmetingen en beheersmatig onrendabel en van ondergeschikte betekenis, die geen duidelijke functie (meer) hebben n de openbare ruimte en meestal grenzen aan percelen van woningen".

Binnen een dorp zijn verschillende schaalniveaus te onderscheiden: wijk-, buurt-, en straatniveau. Elk niveau wordt gevormd door eigen ruimtelijke eenheden. Deze ruimtelijke eenheden zijn bijvoorbeeld een woonbuurt, winkel centrum, park etc. en zijn begrensd door een grote infrastructurele, groene, water scheidende lijnen. De ruimtelijke eenheden zijn vaak in één periode gebouwd en laten daarmee een eigen tijdsbeeld zien. Een dorp bestaat uit wijken en gebiedsontsluitingen met een bijhorende groenstructuur.
Deze wijken zijn vervolgens weer opgedeeld in kleinere buurten. En buurten bestaan uit woningen en straten met wijkparken, buurtparken of pleintjes. Dit betreffen plekken om te verblijven, die er ook op structuurniveau zijn. Deze groenstructuur vormt de wijk en bepaalt daarbij ook een deel van de beleving van de wijk. Op straatniveau kan een bomenlaan essentieel zijn voor de beleving, waardoor deze ook als groenstructuur kan worden gezien maar dan op straatniveau.
Bij de analyse wordt onder andere gekeken of de strook een samenhang met andere groenstroken in de straat heeft. Dit geldt zowel voor gebiedsontsluitingswegen als voor erftoegangswegen. Uitgangspunten die gehanteerd zijn bij de selectie van de onrendabele groenstroken om al dan niet tot verkoop van het groen over te gaan zijn:

  • Is er sprake van beeldbepalend groen.
  • Is er sprake van verkeersgroen.
  • Is er sprake van functioneel groen.
  • Is er sprake van kwalitatief hoogwaardig groen.
  • Is er sprake van kwalitatief laagwaardig groen.
  • Ondergrens verkoop oppervlakte.
  • Is er sprake van verhuurd groen.
  • Is er sprake van ruimtelijke ontwikkeling.
  • Is er sprake van berging hemelwaterafvoer.

Wettelijk kader

Op grond van het bepaalde in artikel 160, lid e van de Gemeentewet is het college bevoegd tot verkoop van onrendabel groenstroken en om daarvoor beleid op te stellen.
De beslissingen over het toe- en afwijzen van een verzoek tot verkoop van onrendabele groenstroken zijn vanwege privaatrechtelijke aard niet vatbaar voor bezwaar of beroep.

Bestemmingsherziening

Over het algemeen kan men ervan uitgaan dat op de meeste onrendabele groenstroken, die worden verkocht, de bestemming ligt van 'groen' of 'verkeer'. De groenstrook wordt na verkoop door de koper bij zijn eigendomsperceel getrokken en gaat over het algemeen deel uitmaken van de tuin. De consequentie is dat de eigendomssituatie niet meer met het bestemmingsplan overeenstemt.

De gronden die worden verkocht zijn kunnen in gebruik worden genomen als de bestemming is herzien. In de verkoopovereenkomst is dit vastgelegd. Het is weinig zinvol om bij elke verkoop een herziening van het bestemmingsplan door te voeren.

Illegaal grondgebruik

Groenstroken die in gebruik zijn genomen en niet voor verkoop in aanmerking komen zullen worden teruggevorderd. Groenstroken die in gebruik zijn genomen, maar die wel voor verkoop in aanmerking komen worden te koop aangeboden. Indien de gebruiker de gronden niet wil kopen zal de grond alsnog worden teruggevorderd.

Planspecifiek

Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijke snippergroenbeleid en sluit goed aan op de uitgangspunten genoemd in de Beleidsregel Verkoop onrendabel groen.

Het initiatief past binnen de "Beleidsregel Verkoop onrendabel groen'.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Dit bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijke beleid en sluit goed aan op de uitgangspunten genoemd in de Beleidsregel Verkoop onrendabel groen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Of er sprake is van bodemverontreiniging kan worden nagegaan middel het Bodeminformatiesysteem. De snippergroen gronden zijn op basis van het informatiesystem onverdachte locaties.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een betekende bijdrage kunnen hebben op de luchtverontreiniging. Het onderhavige plan valt binnen de hiervoor aangegeven categorie van projecten waarvoor sprake is van een 'niet in betekende mate' invloed op de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisering van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals nieuwe woningen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden voor bedrijvigheid anders dan kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. In het plangebied vinden geen wezenlijke veranderingen plaats. Van relevante geluidhinder is geen sprake.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het onderhavige bestemmingsplan biedt geen ruimte voor de realisatie van nieuwe woningen of van milieubelastende functies. Ten aanzien van de afstand tussen bestaande woonbestemmingen en bedrijfsbestemmingen vinden geen (relevante) veranderingen plaats.

Conclusie

Dit bestemmingsplan vormt geen belemmering voor eventuele bedrijven in de directe omgeving en ter plaatse van de woningen blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen, of andere ontwikkelingen die tot de aanwezigheid van meer personen leiden, mogelijk gemaakt. Er is dus ook geen sprake van een mogelijke toename van risico's. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is een verantwoording van risico's niet nodig.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Gemeentelijk beleid

De gemeente streeft samen met het waterschap Vallei en Veluwe een duurzaam waterbeheer na. Dit houdt onder andere in dat nieuwe functies niet worden toegestaan op plaatsen die hiervoor niet geschikt zijn of dat ingrepen moeten worden gecompenseerd door bijvoorbeeld ruimte te maken voor waterberging. Bij nieuwbouwprojecten mag de regenwaterafvoer met betrekking tot het nieuwe verhard oppervlak (daken, maar ook terreinverharding) niet worden aangesloten op de riolering. Binnen het gebied van de ontwikkeling moet bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd.

Planspecifiek

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen betrekking op nieuwbouwprojecten en maakt op enkele locaties nieuwbouw van bijhorende bouwwerken van geringe omvang mogelijk. In het plangebied kunnen hooguit, ter plaatse van de bestemming 'Wonen', kleine bouwwerken worden gerealiseerd, omdat de oppervlakte van de deelgebieden van het plangebied te klein zijn. De af te voeren hoeveelheid regenwater is het plangebied zal dus zeer beperkt zijn. Er is geen aanleiding om af te koppelen of waterberging te realiseren. Tevens is, in samenhang met het aangrenzende bestemmingsplan, een maximale bebouwingsoppervlakte voor een perceel van toepassing

Conclusie

Het aspect water(huishouding) vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gezien het beperkte ruimtelijke effect van voorliggend bestemmingsplan zijn er geen noemenswaardige effecten vanuit ecologie te verwachten. Ten aanzien van eventuele soorten die zich in het plangebied bevinden, vormt het onderhavige bestemmingsplan geen belemmering omdat het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen ontwikkeling mogelijk maakt die relevante invloed hebben op beschermde soorten. De algemene zorgplicht is, voor zover van belang, wel van toepassing.

Conclusie 

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente. Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden (in de omgeving). De gemeente Nunspeet heeft een archeologische kaart laten opstellen door bureau RAAP. Binnen het plangebied liggen alleen gebieden met Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3. Voor een deel van de locaties geldt geen archeologische dubbelbestemming. Voor de binnen het plangebied voorkomende archeologische dubbelbestemming geldt het volgende:

  • a. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m2.
    Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2.
  • b. Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting is archeologische onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2. Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 3.

Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan zijn regels opgenomen ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken de gemeenten over mogelijkheden voor kosten verhaal. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op kleine stukken grond waaraan een nieuwe planologische regeling is verbonden, en heeft geen betrekking op bouwplannen waarvoor (nadere) kosten moeten worden verhaald. De gemaakte kosten voor dit bestemmingsplan worden gedekt door de verkoopopbrengst van de snippergroen gronden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de Verbeelding, de Toelichting en de Regels. Hierbij geven de Regels juridische bepalingen van het bestemmingsplan en geeft de Verbeelding de locaties en aanduidingen van die juridische bepalingen weer.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn, conform de Standaards Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slot regels

Het bestemmingsplan bevat de gebruiks- en bebouwingsbepalingen en regelt derhalve de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding met bijhorende regels. Op de verbeelding zijn de (locaties van de) verschillende bestemmingen vastgelegd. In de regels zijn de bestemmingen opgenomen en zijn (per bestemming) en bouw- en gebruiksmogelijkheden gegeven.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status wat betreft de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, maar is belangrijk voor de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels overgenomen van het bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost", voor zover het onderhavige bestemmingsplan dezelfde bestemmingen bevat en dezelfde algemene regels daarbij zijn te betrekken. Voor bepaalde locaties zijn een andere bestemming en/of aanduiding toegevoegd in de regels. In Hoofdstuk 1 van de Regels is artikel 2 Begrippen aangepast, in zoverre dat de niet relevante begrippen niet in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. In Hoofdstuk 2 van de Regels staan, gezien het karakter van dit bestemmingsplan, een beperkt aantal bestemmingen. In Hoofdstuk 3 van de Regels zijn enkel relevante algemene aanduidingsregels opgenomen

5.2.1 Toelichting op de bestemmingen

De volgende bestemmingen zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de Regels van dit bestemmingsplan.

5.2.1.1 Enkelbestemmingen

Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Binnen deze bestemming is het oprichten van bebouwing (c.q. gebouwen en bijhorende bouwwerken) niet toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van een woning en/of grenzend aan openbaar gebied mogen maximaal 1 meter hoog zijn. De regels voor de bestemming Tuin zijn overgenomen van de regels van de bestemming Tuin in het bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost". Hiervoor is gekozen om de bestemming Tuin voor de snippergroen bestemmingsplannen gelijk te houden. Deze regels geven voor alle verkochte snippergroen gronden voldoende mogelijkheden.

Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan. Bijhorende bouwwerken moeten 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd. Bij het oprichten van bebouwing moet een bepaalde afstand worden gehouden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
De regels voor de bestemming Wonen zijn overgenomen van de regels van de bestemming Wonen in het bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost". Hiervoor is gekozen om de bestemming Wonen voor de snippergroen bestemmingsplannen gelijk te houden. Deze regels geven voor alle verkochte snippergroen gronden voldoende mogelijkheden. Doordat deze regels zijn overgenomen zijn er in het onderhavige bestemmingsplan in de regels aanduidingen en bepalingen opgenomen niet op (één of meer van) de locaties van het plan van toepassing zijn.

5.2.1.2 Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 2

De buffer rondom bekende vindplaatsen wordt bestemd als Waarde - Archeologie 2. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek nodig is als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte grote dan 120 m2. De gemeente kan hier overigens van afwijken.

Waarde - Archeologie 3

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 wordt gebruikt voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2. De gemeente kan hier overigens van afwijken.

5.2.2 Toelichting op gebiedsaanduidingen

De volgende gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in de Algemene aanduidingsregels in Hoofdstuk 3 Algemene regels van de Regels bestemmingsplan.

Geluidszone - motorcrossterrein

De gronden die vallen binnen de geluidzone van het motorcrossterrein, hebben de aanduiding 'geluidzone - motorcrossterrein' gekregen. Binnen deze gronden zijn enkel geluidsgevoelige functies te realiseren als de geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt.

Vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden in de nabije omgeving van een molen hebben de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gekregen. Binnen deze gronden gelden maximale bouwhoogtes ter bescherming van de wingvang en het aanzien van een molen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke overleg niet toegezonden aan de relevante instanties omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voorliggend bestemmingsplan heeft een beperkt ruimtelijk effect en zal daarom direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.