Plan: | Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01194-ow01 |
Het voornemen bestaat om op een grotendeels onbebouwd agrarisch perceel naast de Veelhorsterweg 21 en 23 een nieuwe woning te realiseren in ruil voor de sloop van 700 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de beoogde functieverandering en realisatie van een nieuwe woning niet mogelijk. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Veelhorsterweg, naast nr. 21 en 23. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Omgeving plangebied, plangebied in rood (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in het buitengebied, aan de noordzijde van de kern Nunspeet. De omgeving van het plangebied bestaat met name uit open weilanden, met enkele woningen en agrarische bedrijven.
Aan de oostzijde van het plangebied staan twee-aan-één-gebouwde woningen aan de Veelhorsterweg 21 en 23. In het plangebied staan verder meerdere bijgebouwen. Ook staan er meerdere bomen. Het overige deel van het plangebied bestaat uit weiland en grasland. Tot enkele jaren geleden stonden hier tevens nog agrarische gebouwen met een oppervlakte van circa 700 m². Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto huidige situatie, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Met het initiatief wordt een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt in ruil voor de sloop van 700 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De woning zorgt voor een logische invulling in het bestaande bebouwingslint. Bij de nieuwe woning wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Bij de bestaande woningen op nummer 21 en 23 worden ook een aantal nieuwe bijgebouwen gerealiseerd. Langs de perceelsgrens met de woning van nummer 21 wordt een houtsingel aangelegd om de grens tussen deze percelen te markeren. Langs de noordzijde van het plangebied wordt eveneens een houtsingel aangelegd. Aan de west- en zuidzijde wordt het woonperceel van het omliggende weiland gescheiden door middel van een lage haag. Het perceel zal worden ontsloten via de Veelhorsterweg. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Voor dit initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarin de groene landschapselementen zijn vastgelegd. Dit inpassingsplan is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.
Schets toekomstige situatie (bron: gemeente Nunspeet)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan betreft de realisatie van één nieuwe woning in het buitengebied van Nunspeet. Volgens de geldende jurisprudentie is bij een woningbouwproject van 11 woningen of minder geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het plan past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsvisie en -verordening van toepassing:
Plussenbeleid
Het Plussenbeleid stelt regels voor de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.
Overig gebied glastuinbouw
Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.
Nationaal Landschap Veluwe
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied 'Randmeerkust agrarisch'. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten GO/GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van aan Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Hiervan kan alleen worden afgeweken als:
Als kernkwaliteiten van de 'Randmeerkust agrarisch' in en rondom het plangebied zijn genoemd:
Met dit initiatief wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt, in het verlengde van het bestaande bouwlint. Deze ontwikkeling is zodanig kleinschalig dat deze de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet zal beïnvloeden. Het initiatief wordt landschappelijk ingepast om aan te sluiten bij de uitstraling van de omliggende percelen.
Hiermee is het initiatief passend in het provinciaal beleid.
In samenwerking met een brede groep betrokken bewoners en instellingen heeft de gemeente Nunspeet de integrale toekomstvisie Nunspeet 2030 opgesteld. Deze integrale toekomstvisie (ITV) vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid om de visie in al haar facetten gerealiseerd te krijgen. Vanuit de gedachte 'meer samenleving, minder overheid' zal de gemeente meer vanuit een stimulerende, faciliterende en uitnodigende rol de toekomstvisie gaan uitvoeren, waarbij het benutten van kansen centraal staat. Daarnaast vormt de ITV een uitdaging voor ondernemers, inwoners, maatschappelijke organisaties, enzovoorts om met elkaar, ieder vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid, vanuit de kracht van de samenleving er voor te zorgen dat Nunspeet in 2030 het volgende is:
Belangrijk voor de hoge kwaliteit van wonen, werken en recreëren is de variatie en de aantrekkelijkheid van de verschillende landschapstypen. De gemeente wil deze grote kwaliteit voor de toekomst bewaren en waar mogelijk versterken.
In de Omgevingsvisie (vastgesteld in november 2018) kijkt de gemeente vooruit in de periode tot 2030. De koers van de Omgevingsvisie is niet nieuw; doelstelling blijft het bouwen aan een krachtige en vitale gemeente waar het goed wonen, werken en recreëren is. Er zijn zes speerpunten benoemd:
Op basis van landschappelijke kenmerken en nederzettingspatronen zijn vier deelgebieden onderscheiden. Welke ontwikkelingen waar in welke vorm mogelijk zijn is afhankelijk van het gebied waarbinnen een ontwikkeling gedacht is. Een ontwikkeling moet de identiteit en kracht van een gebied ondersteunen.
Gemengd kleinschalig gebied
Het plangebied ligt in het 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied'. Dit deelgebied ligt globaal in een strook tussen het grootschalig open landschap en het Centraal Veluws Natuurgebied. Uitgangspunt voor dit deelgebied is het behoud van de karakteristieke afwisseling en voorkomen van vermindering van de ruimtelijke kwaliteit door bijvoorbeeld leegstand. Verdichting is mogelijk op plaatsen waar geen bebouwing aanwezig is. Er is ruimte voor verbreding van agrarische bedrijven, bedoeld om het karakter en de functionele diversiteit te behouden. Gezien de brede functionaliteit van het gebied zijn er veel mogelijkheden, uiteraard passend binnen de kaders van omgevingsaspecten en zonder andere functies te hinderen in hun voortbestaan. Belangrijk is dat het kleinschalige initiatieven zijn en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, duurzaamheid, ecologisch verantwoord ondernemen en energieneutraliteit.
Uitgangspunten kwaliteit:
Planspecifiek
De ontwikkeling van een nieuwe woning past goed in het scala van functies die in het deelgebied 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied' mogelijk zijn. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe het plan landschappelijk wordt ingepast en bijdraagt aan de versterking van natuur- en landschapswaarden. Het plan past hiermee binnen de Integrale Toekomstvisie en de Omgevingsvisie Nunspeet.
Met het Landschapsontwikkelingsplan wil de gemeente Nunspeet de aandacht en het draagvlak vergroten voor het in stand houden en ontwikkelen van landschapskwaliteit binnen de gemeente. De ontwikkelingsvisie bestaat uit enkele basisstrategieën die er op gericht zijn de contrasten tussen verschillende landschappen te handhaven en waar mogelijk te versterken. De basisstrategieën leggen een zonering over het buitengebied die overeenkomt met de visueel-ruimtelijke karakteristieken.
Kenmerkend voor het landschap binnen de gemeentegrenzen van Nunspeet is het weidegebied langs het randmeer, het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en de overgangszone tussen beide landschappen. Veranderingen op het platteland en de beperkte groei van de kernen vragen om specifieke oplossingen om de kwaliteit van het landschap in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Met het Landschapsontwikkelingsplan wil de gemeente o.a. oplossingen bieden voor de verrommeling in de dorpsrandzones, de nivellering van de landschapstypen en nadenken over verantwoord bouwen (landgoederen) in het buitengebied.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het halfopen overgangsgebied. De basisstrategie is hier gericht op:
Met dit initiatief worden de landschapskenmerken van het overgangsgebied versterkt. Rond het plangebied worden nieuwe houtsingels aangelegd, waarmee het gebied beter aansluit op de karakteristieke beplantingsstructuur.
In februari 2020 is de visie “Goed Wonen in de Gemeente Nunspeet” vastgesteld, deze woonvisie geldt voor de periode 2020-2025. Wat betreft “wonen” gaat het goed in Nunspeet. De woningbouwproductie neemt toe en de laatste jaren kent de gemeente een positief verhuissaldo, oftewel er komen meer mensen wonen in de gemeente dan dat er vertrekken. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de vestiging van jonge gezinnen uit de grotere steden. Jongeren, eenpersoonshuishoudens en paren zonder kinderen vertrekken juist naar de grotere steden.
De afgelopen jaren heeft de gemeente de woningproductie fors verhoogd, ondanks dat is er nog steeds sprake van druk op de woningmarkt. Het aantal huishoudens neemt toe en er is sprake van een inhaalvraag, als gevolg van de huidige krapte in de markt. Naast de natuurlijke groei van het aantal huishoudens, komt daarbovenop nog het woningtekort van starters en spoedzoekers.
De groei van het aantal huishoudens tot 2025 zorgt voor een uitbreiding van het aantal woningen met ongeveer 670 en wanneer verder wordt gekeken naar 2030 dan komt de uitbreiding in totaal uit op 950 woningen.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Hiermee levert het plan een kleine bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte van de gemeente Nunspeet.
De ontwikkeling van woningen ter plaatse van vrijkomende agrarische bebouwing kan bijdragen aan behoud van de waardevolle bebouwing en de beeldkwaliteit van het karakteristieke landschap. De gemeente Nunspeet heeft de regeling voor functieverandering van agrarische bebouwing naar wonen opgenomen als
wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Voor de functieverandering moet aan een aantal algemene voorwaarden worden voldaan:
Planpecifiek
Voorliggend plan voldoet aan alle bovengenoemde voorwaarden, behalve aan de voorwaarde dat het verzoek binnen 6 jaar moet zijn ingediend. Daar wordt voor dit plan echter van afgeweken, omdat de afstemming met de initiatiefnemer aan de voorzijde van het planproces wat langer duurde en er verder geen redenen zijn om niet alsnog mee te werken aan realisatie van de woning.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2019' van de gemeente Nunspeet, vastgesteld op 25 juni 2020. Het plangebied kent de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Uitsnede uit bestemmingsplan Buitengebied 2019, plangebied in rood
Voorliggend plan kan niet worden gerealiseerd binnen het huidige bestemmingsplan, aangezien het realiseren van een woning binnen de bestemming 'Agrarisch' niet is toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek worden overlegd. Op deze manier wordt geborgd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt zal zijn voor het beoogde gebruik.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15563647 (aan de Elburgerweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 13,1 µg/m3 | 15,9 µg/m3 | 9,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief, bestaande uit één woning, van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. In het plan zal een nieuwe geluidsgevoelige functie worden gerealiseerd aan de Veelhorsterweg. Dit is een lokale landweg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer van en naar de aangrenzende percelen. De verkeersintensiteit is dermate laag dat de verwachting is gerechtvaardigd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect wegverkeerslawaai. Geluid afkomstig van industrie of spoorwegen is in het plangebied niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Met het plan wordt een nieuw geurgevoelige object gerealiseerd. Daarom is het van belang om de geurbelasting van omliggende veehouderij te onderzoeken. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Veelhorsterweg 29, ten oosten van het plangebied op een afstand van ca. 130 meter. Dit is een bedrijf met vaste afstandsdieren, waar een richtafstand van 50 meter voor geldt. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Verder liggen er geen veehouderijen op een afstand van het plangebied waar deze het woon- en leefklimaat van het plangebied negatief kunnen beïnvloeden. Verwacht mag worden dat, bij beoordeling van de individuele bedrijven, deze afstand groot genoeg is om te voldoen aan de geurnorm van 14,0 ouE/m3.
Naast de geurhinder van de bedrijven afzonderlijk, dient ook naar de cumulatieve belasting gekeken te worden (achtergrondbelasting). In de plan-MER die is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 (Arcadis, 2010) is voor de gehele gemeente het leefklimaat beoordeeld op basis van de indicatieve achtergrondbelasting t.a.v. geurhinder. Het plangebied en de directe omgeving is hier beoordeeld als redelijk goed (geurbelasting 7,5 – 13,1 ouE/m3) tot goed (3,1 – 7,4 ouE/m3). Er wordt voldaan aan de norm.
Hoewel de informatie dateert uit 2010 mag worden aangenomen dat de situatie ten opzichte van 2010 niet is verslechterd, dan wel beter is geworden. Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting (opvolger van het Besluit huisvesting dat reeds in 2008 van kracht werd) gelden er maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof. Uitbreiding van bedrijven is alleen mogelijk als de emissie per saldo niet toeneemt. Dit heeft ook een directe relatie met de geuremissie. De verwachting is dat door mindering van ammoniakemissie ook de geuremissie afneemt. Bovendien zijn er woningen aan de Veelhorsterweg aanwezig die op kortere afstand van de veehouderijbedrijven zijn gelegen dan het plangebied. Deze woningen zijn reeds maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven. Het plan legt daarin geen extra beperkingen op.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. In paragraaf 4.1.4 is het plan getoetst aan de geuremissie van de lokale veehouderijen. In dit hoofdstuk zullen de overige milieubelastende factoren van deze bedrijven getoetst. Het meest nabijgelegen bedrijf is een goederenvervoersbedrijf aan de Veelhorsterweg 11, ten westen van het plangebied, op ca 110 meter van het plangebied. De richtafstand voor deze bedrijven is minimaal 50 meter, gemeten vanaf de bedrijfsbebouwing. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Er zijn geen andere bedrijven in de omgeving die het woon en leefklimaat van het plangebied negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast zijn er woningen aan de Veelhorsterweg aanwezig die op kortere afstand van de veehouderijen zijn gelegen dan het plangebied. Deze woningen zijn reeds maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven.
Geconcludeerd wordt dat bij de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met de ontwikkeling geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website met het plangebied blauw omcirkeld.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een nieuwe woning ontwikkeld. Met de nieuwbouw, erfinrichting en ontsluiting neemt de hoeveelheid verharding met naar schatting 500 m² toe. Dit is minder dan de vrijstellingsgrens van het waterschap. De aanleg van nieuwe waterberging is daarmee niet nodig voor dit plan.
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 1. Uit de watertoets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke (beschermingszones van) oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor waterberging. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft op basis van deze watertoets een positief advies gegeven voor dit plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Op circa 1,8 kilometer afstand van het plangebied ligt het beschermde Natura 2000 gebied Veluwe. Op grotere afstand – ca. 2,5 kilometer – ligt het Natura 2000 gebied Veluwerandmeren. Deze afstand is te groot om effecten te ondervinden als gevolg van geluid, licht, stikstofdepositie of andere bronnen van de bouw of het gebruik van één woning (gasloos gebouwd). Gezien de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling, en de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten op dit gebied worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De planlocatie bestaat uit een bijgehouden grasveld in het buitengebied, waar in de huidige situatie al een bijgebouw van de naastgelegen woning aanwezig is. Een groot deel van dit veld is in gebruik als weiland. Als gevolg van het initiatief zal geen beplanting worden verwijderd. Gezien de aard van het gebied en het regelmatig onderhoud kan worden aangenomen dat er geen significante gevolgen voor (leefgebieden van) beschermende soorten zijn te verwachten. De algemene zorgplicht zal in acht worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het plangebied ligt aan de Veelhorsterweg. Dit is een lokale landweg, die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Op basis van de CROW-publicatie 317 wordt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een verkeersgeneratie van 8 verkeersbewegingen per dag verwacht. De Veelhorsterweg en de aansluitende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.
Voor een vrijstaande woning van deze omvang geldt op basis van de parkeernormen van de gemeente Nunspeet een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Op het erf van de nieuwe woning is voldoende ruimte om minimaal 3 parkeerplaatsen in te richten. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in de overgangszone tussen Veluwe en randmeren. Tussen de gordel met oude bouwlanden en het laagland ligt een 'tussenzone' in de vorm van een slagenlandschap op de overgang van droog naar nat gebied (bron: Quickscan cultuurhistorische waarden Nunspeet). Kenmerkend voor dit gebied zijn de oude wegen die van de hogere zandgronden en bouwlanden in het oosten naar de voormalige Zuiderzee lopen. Deze wegen verbonden de lage weidegebieden met de bewoning langs de bouwlanden. Behalve als ‘hooiweg’ functioneerden deze wegen ook als ontginningsas. Bebouwing in het laagland is te vinden aan deze wegen. Een ander kenmerk is de openheid. Er was een periode waarin houtwallen langs de perceelsgrenzen het gebied een halfopen aanblik gaven. Cultuurhistorisch gezien zijn houtwallen voornamelijk een verschijnsel uit de 18de, 19de en 20ste eeuw. Van deze houtwallen zijn nog restanten over.
Daarnaast ligt het plangebied op de zandrug 'Rug van Wessinge', een kenmerkende verhoging in het landschap met veel oude en nieuwe bebouwing op de top en de flanken van de zandrug. Voor de cultuurhistorische waarde van het gebied is het van belang dat deze rug herkenbaar is als een langgerekte rug in het open landschap. Nieuwe bebouwing en beplanting op deze rug dient ingepast te worden om dit beeld te versterken.
Voorliggend plan voegt zich in de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische structuur. De aanleg van nieuwe houtwallen is een verwijzing naar de vroegere houtwallen die volop aanwezig waren in dit landschap. Deze houtwallen worden deels tussen de kavel en de nabijgelegen kavel aangelegd, en deels in het verlengde van de bestaande houtwal achter de Veelhorsterweg 21/23. Hiermee wordt het profiel van de zandrug versterkt. De inrichting van het plangebied en de nieuwe beplanting is vastgelegd in het inrichtingsplan, opgenomen in bijlage 1 van de regels. Naast de landschappelijke cultuurhistorische waarden is in het plan geen bebouwing aanwezig met een cultuurhistorische waarde.
Archeologie
De gronden in het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze bestemming is voor bouwwerken groter dan 120 m2 en dieper dan 0,5 meter een archeologisch onderzoek nodig. De nieuwe woning heeft een oppervlakte van niet meer dan 120 m2. Een archeologisch onderzoek is voor de aanleg van deze woning dan ook niet nodig. In het voorliggend bestemmingsplan zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' worden overgenomen, ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen
Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'nieuwe woning', waarbinnen de nieuwe woning gerealiseerd moet worden.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming ligt over het gehele plangebied, en dient ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologisch waarden in de bodem. Binnen deze dubbelbestemming is voor de bouw van bouwwerken groter dan 120 m2 een archeologisch onderzoek vereist.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het Waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de digitale watertoets. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.