Plan: | Beekhuizen-Hoekerd |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01188-ow01 |
Aan de Elburgerweg 53a te Nunspeet is een groothandel in bouwmaterialen gevestigd. Het bedrijf is centraal gelegen in fase 3 van de nieuwbouwwijk Molenbeek. In verband met eerdere plannen om het bedrijf uit de woonwijk te verplaatsen en het terrein onderdeel te laten uitmaken van de woonwijk heeft de locatie de bestemming 'Wonen - Uit te werken' gekregen. De verplaatsing van het bedrijf is uiteindelijk niet doorgegaan. Met dit plan krijgt het bedrijf weer een positieve bestemming. Tevens wordt een kantoorgebouw mogelijk gemaakt.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Nunspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Elburgerweg 53a aan de noordzijde van Nunspeet, grenzend aan de nieuwbouwwijk Molenbeek. Eerder was het plan dat het bedrijf verplaatst zou worden en het terrein onderdeel zou gaan uitmaken van de woonwijk. Daarom is het plangebied meegenomen in het bestemmingsplan 'Molenbeek' (2009), waarin het de bestemming 'Wonen - Uit te werken' heeft gekregen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. Het bedrijf betreft een groothandel in bouwmaterialen. In het midden van het bedrijfsperceel staan drie bedrijfsgebouwen. Aan de noord-, oost- en westzijde wordt het plangebied omringd door een dichte houtwal met bomen. Het bedrijfsperceel is aan de zuidzijde ontsloten via de Koningsspil, die uitkomt op de rotonde aan de Elburgerweg.
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK)
Zoals ook in paragraaf 2.1 beschreven, waren er eerder plannen om het bedrijf Beekhuizen-Hoekerd uit de woonwijk Molenbeek te verplaatsen en op de locatie woningen te realiseren. Daarom is het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. De verplaatsing van het bedrijf is uiteindelijk niet doorgegaan. In de toekomstige situatie krijgt het bedrijf weer een positieve bestemming. De dichte houtwal met bomen rondom de locatie blijft gehandhaafd. Tevens bestaat het voornemen om in het zuidelijk deel van het plangebied een kantoorgebouw te realiseren. Het kantoorpand zal qua afmetingen en beeldkwaliteit overeenkomen met de woningen rondom het plangebied en aan de Elburgerweg zodat het een passend gebouw is aan de entree van de wijk Molenbeek (fase 3). De gronden rondom het kantoorgebouw worden ingericht als tuin. Het plangebied blijft ontsloten via de Koningsspil. Op de locatie is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie (bron: LODEWIJK BALJON landschapsarchitecten)
Kaart kavelpaspoort toekomstige situatie (bron: LODEWIJK BALJON landschapsarchitecten)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend plan krijgt een bestaand bedrijf zijn positieve bestemming terug. Dit betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het plan wordt tevens een kantoorfunctie ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Het beoogde kantoorgebouw heeft een maximale bruto-vloeroppervlakte van 250 m². Ook hiermee is volgens het Bro geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende artikelen uit de visie en verordening van toepassing:
Overig glastuinbouw
Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd.
Nieuwvestiging en hervestiging in gebieden die zijn aangeduid als overige zone, is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.
Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk
In dit artikel is opgenomen dat voor verschillende gebieden binnen de provincie onder voorwaarden grote zonneparken mogelijk zijn. Omdat er geen sprake is van een groot zonnepark in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.
Nationaal landschap
Het gehele plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap De Veluwe. De kernkwaliteiten van de nationale landschappen zijn in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening beschreven. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk – Elburg'. Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:
Met onderhavig plan krijgt een bestaand bedrijf zijn positieve bestemming terug en wordt een kantoorgebouw mogelijk gemaakt. Dit gebouw krijgt de uitstraling van een woning, zodat het qua beeld aansluit bij de aangrenzende woonwijk Molenbeek. De genoemde kernkwaliteiten van het nationaal landschap komen hiermee niet in het geding.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat het plan past binnen de de uitgangspunten zoals die door de provincie worden gesteld. Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.
De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld, de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema's en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030.
De Omgevingsvisie onderscheidt 5 integrale thema’s, die zowel ruimtelijke-, sociale-, gezondheids-, economische- als milieuaspecten bevatten:
Ambities voor de kern Nunspeet zijn :
Nunspeet is en blijft de centrumkern van de gemeente. De gemeente ambieert het minimaal behoud en zo mogelijk versterken van het voorzieningenniveau, zowel commercieel als niet-commercieel. De levendigheid en uitstraling van het centrumgebied vormt een belangrijke toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht. Ook naar de toekomst toe heeft Nunspeet een belangrijke opvangfunctie voor de behoefte aan woningen en locaties voor bedrijvigheid.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de positieve bestemming van een bedrijf en het realiseren van een kantoorgebouw. Het plan draagt daarmee bij aan de ambities voor een vitaal economisch klimaat en de opvangfunctie voor bedrijvigheid in de kern Nunspeet. Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Molenbeek", vastgesteld op 31 augustus 2009. Het gebied heeft de bestemming "Wonen-Uit te werken". De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
Uitsnede bestemmingsplan "Molenbeek" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestaande bedrijf en het beoogde kantoorgebouw passen niet binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Op de direct naastgelegen gronden van het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 1. Het betreft partijkeuringen van de gronden uit het plangebied. De partijen worden beoordeeld als vrij toepasbaar. De partijen zijn geschikt voor een grootschalige toepassing. Ten aanzien van PFAS worden de partijen beoordeeld als niet verontreinigd. Het is aannemelijk dat voorliggend plangebied dezelfde bodemkwaliteit heeft. Tevens is het bedrijf uit voorliggend plan al lang in het plangebied aanwezig. Ter plaatse van het bedrijf zal het gebruik niet wijzigen en zullen geen bodemingrepen plaatsvinden. Geconcludeerd kan worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (bedrijfs- en kantoorfunctie). Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het kantoorgebouw zal een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15563647 (aan de Elburgerweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 15,1 µg/m3 | 17,4 µg/m3 | 10,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (positief bestemmen bestaand bedrijf en realiseren kantoorgebouw) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In voorliggend plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. Het effect van het (mogelijk) bedrijfsgeluid op de omgeving komt aan bod in paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Rondom het plangebied ligt de nieuwbouwwijk Molenbeek. De ruimtelijke inrichting van het plangebied met rondom de woonwijk krijgt een zodanige vorm dat het in termen van de Wgv, aangemerkt kan worden als een bebouwde kom. De huidige geurnorm voor een geurgevoelig object in een bebouwde kom is met de gemeentelijke verordening geurhinder veehouderijen, vastgesteld op 16-09-2017, afgeweken naar 6,5 OUE/m3. De standaard gemeentelijke norm hiervoor is 3 OUE/m3. Dit betekent dat de geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object ter plaatse van het plangebied niet meer dan 6,5 OUE/m3 mag bedragen. Er mag geen nieuwe ontwikkeling plaatsvinden die de vestiging van een geurgevoelig object binnen de geurcontouren van 6,5 OUE/m3 onmogelijk maakt.
In de toelichting van het bestemmingsplan 'Molenbeek' is met het onderzoek naar stankcirkels van de agrarische bedrijven gerekend met een voorgrondbelasting geur van 3 OUE/m3. Met deze berekende waarde betrof de afstand van de cirkel tot het plangebied 20 meter. Doordat in Molenbeek een geurbelasting van 6,5 OUE/m³ is toegestaan zou de cirkel een grotere afstand tot het plangebied moeten hebben. Dit omdat de stankcirkel wordt verkleind tot het punt waar de geurbelasting 6,5 OUE/m³ betreft. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.
Volgens het plan MER-buitengebied Nunspeet is de beoordeling leefklimaat op basis van de huidige achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder redelijk goed tot goed. Nabij de veehouderijen aan de Bovenweg wordt het leefklimaat 'matig'. Dit is echter ruim buiten het plangebied van onderhavig plan. Bijgevoegd een uitsnede van het plan MER-buitengebied met het plangebied groen omcirkeld (en de woonwijk Molenbeek blauw omkaderd).
Achtergrondbelasting plangebied (bron: gemeente Nunspeet)
Tussen het plangebied en de omliggende agrarische bedrijven zijn objecten met een woonbestemming gelegen. Deze woningen zorgen dat de betreffende bedrijven niet kunnen uitbreiden richting het plangebied. Hierdoor vormt, door de omgekeerde werking, geur geen belemmering voor het plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt geen nieuw milieugevoelig object toegevoegd. Wel is het van belang de mogelijke effecten van het bedrijf op de omgeving te toetsen. In de directe omgeving van het plangebied is fase 3 van de woonwijk Molenbeek gelegen. Voor een groothandel in bouwmaterialen gelden op basis van de publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' richtafstanden van 30 meter voor het aspect geluid en 10 meter voor het aspect gevaar (voor een kantoor geldt een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid). Om te bepalen of bij de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en of het bedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering ten gevolge van de woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de woningen zich allen op een grotere afstand dan 30 meter bevinden, waarmee een goed woon- en leefklimaat bij de woningen al kan worden gemotiveerd. De gemeente Nunspeet heeft echter aangegeven dat, ondanks dat aan de afstandseis wordt voldaan, er veiligheidshalve ook moet worden gekeken naar de geluidbelasting vanwege de directe hinder ter plaatse van de bestemde woningen (stap 2 VNG). Uit de rekenresultaten blijkt dat hier wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden uit de VNG-publicatie voor een “rustige woonwijk”, waarvoor de strengste geluidgrenswaarden gelden. Ook op basis hiervan kan dus een goed- en leefklimaat bij de woningen worden gemotiveerd. De grenswaarden conform de VNG-normering zijn strenger dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat de grenswaarden uit de VNG-normering niet worden overschreden wordt ook automatisch aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldaan. Het bedrijf zal dan ook niet worden beperkt in zijn huidige akoestische mogelijkheden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Uit de risicokaart is het volgende op te maken: ten zuiden van het plangebied zijn de zuivelfabriek Nestlé en het zwembad De Brake gelegen. In de zuivelfabriek Nestlé vindt de productie en de verpakking plaats van baby- en kindervoeding. Volgens het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in de categorie 'overige zuivelproductenfabrieken' (SBI-code: 1551, 5). Hierbij hoort een milieucategorie 4, met 300 meter als grootste afstand voor de component geluid. Voor de overige categorieën, zoals gevaar, gelden afstanden van 50 meter. De risicokaart geeft aan dat op het terrein van het bedrijf Nestlé, een koel- of vriesinstallatie aanwezig is. In deze koel- en vriesinstallaties wordt ammoniak als koelmiddel gebruikt. Ammoniak is een koelmiddel, dat bij een ramp vrij kan komen als giftig gas.
De zoneringsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR) in 2010 vallen niet binnen het plangebied.
Ten aanzien van het groepsrisico is in het kader van het bestemmingsplan 'Molenbeek' in oktober 2008 onderzoek verricht naar de bedrijven 'Nestlé Nederland B.V.' en het zwembad bij sportcentrum 'De Brake'. Hierbij zijn de mogelijk relevante risico's tegen het licht gehouden. Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de uitgangspunten, activiteiten en mogelijke effecten, er geen belemmeringen zijn voor het ontwikkelen van plan Molenbeek. Er is geen sprake van een groepsrisico. Met voorliggend plan neemt het aantal personen in het plangebied eerder af dan toe in vergelijking met het deels realiseren van de woonwijk op de locatie. Gezien de huidig geldende afstanden en de nieuwe afstanden valt het plangebied buiten de risicocontouren van Nestlé en het zwembad en is een aanvullende verantwoording niet noodzakelijk.
Transportleiding
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een regionale aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een werkdruk van 40 bar, een diameter van 300 mm en een wanddikte van 7,5 mm (12"- leiding). Rondom gastransportleidingen gelden bebouwingsvrije afstanden. In oktober 2008 is onderzoek verricht naar deze aardgasleiding in het kader van de woonwijk Molenbeek. Uit de rapportage blijkt dat het Plaatsgebonden Risico 0 is. Het Groepsrisico is eveneens bepaald en valt ruim onder de oriënterende waarde. Dit is de grens waarboven mogelijk maatregelen nodig zijn en een afweging over het groepsrisico noodzakelijk is. Zoals hierboven beschreven neemt met onderhavig plan het groeprisico eerder af dan toe. De aanwezigheid van de leiding heeft geen consequenties voor onderhavig plan.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een bestaand bedrijf positief bestemd en wordt een kantoorgebouw mogelijk gemaakt. De kantoorkavel heeft een totale oppervlakte van 1.223,5 m². Het kantoorgebouw krijgt een maximaal toegestane oppervlakte van circa 144 m². Het Waterschap Vallei en Veluwe hanteert een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. De toename aan verharding zal hier ruim onder blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerend maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Veluwe'. Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,0 kilometer ten zuiden van het plangebied. Tevens bevindt het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren' zich op een afstand van circa 2,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de te beschermen gebieden, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals geluid en licht) worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 3). Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Met het plan krijgt een bestaand bedrijf zijn positieve bestemming terug en wordt een kantoorgebouw mogelijk gemaakt op een locatie die nu uit grasland bestaat. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de locatie een potentiële verblijfsplaats voor beschermde soorten is of een essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. In het kader van de woningbouwontwikkeling grenzend aan het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op basis van de Wro op het gebied van soortenbescherming.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het plangebied blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Koningsspil, die uitkomt op de nieuwe rotonde aan de Elburgerweg. Voor de bestaande bouwmaterialenhandel blijft de verkeerssituatie ongewijzigd.
Conform het CROW levert een kantoor (zonder baliefunctie) met een bruto-vloeroppervlakte van maximaal 250 m² een verkeersgeneratie op van maximaal 20,25 verkeersbewegingen per dag (8,1 per 100 m² bvo, rest bebouwde kom, matig stedelijk gebied). De Elburgerweg is een doorgaande provinciale weg die voldoende capaciteit biedt voor de toename aan verkeerbewegingen.
Wat betreft parkeren hanteert de gemeente Nunspeet de parkeerkencijfers van het CROW. Voor een kantoor (zonder baliefunctie) geldt een minimale parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (rest bebouwde kom, matig stedelijk gebied). De parkeerbehoefte voor een kantoor met een bvo van 250 m² komt daarmee afgerond op 5 parkeerplaatsen. In het plangebied worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee aan de parkeernorm wordt voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied bestaat uit de bestaande bedrijfsbebouwing van de bouwmaterialenhandel en grasland ter plaatse van het beoogde kantoorgebouw. Met de uitvoering van het pan komen geen cultuurhistorische waardevolle aspecten in het geding.
Archeologie
In februari 2007 is in het kader van de ontwikkeling van de woonwijk Molenbeek (waar onderhavig plangebied toen nog deel van uitmaakte) een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, om vast te stellen of zich archeologische waarden in de bodem bevinden. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport 'Molenbeek te Nunspeet, gemeente Nunspeet' (rapportnummer V241). In het onderstaande is alleen de conclusie overgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het genoemde rapport, dat als bijlage 5 is toegevoegd.
Het plangebied ligt volgens de IKAW-kaart in een gebied met een lage verwachting op archeologische waarden. Het booronderzoek toonde aan dat het oorspronkelijke archeologische landschap voor het grootste gedeelte verstoord was. Er zijn in de bodemmonsters geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke aanwezigheid. Er behoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel dienen eventuele vondsten bij bouwwerkzaamheden gemeld te worden.
Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Om het verhaal van eventuele kosten voor de gemeente zeker te stellen, zijn er tussen ontwikkelende partijen en de gemeente anterieure overeenkomsten opgesteld waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot het verhaal van de in artikel 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde kosten. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie of het waterschap, omdat er geen sprake is van een bovenlokaal of waterhuishoudkundig belang.
Omwonenden zijn op de hoogte van plan. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.