direct naar inhoud van Regels
Plan: MOLENWEG 46
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01150-vg02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan MOLENWEG 46   van de gemeente Nunspeet.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0302.BP01150-vg02 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanlegsteiger

een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld voor het afmeren/aanleggen van vaartuigen;

1.6 aanpijling

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.9 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.12 bed & breakfast

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.13 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid, onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de logiesverblijven daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor beheer of toezicht;

1.17 bestaande

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.20 bijbehorend bouwwerk

functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;indien en voor zover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.28 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.31 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.32 erf

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;

1.33 extensief recreatief medegebruik

een extensief recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: boerengolf, paintball, gemotoriseerde sport;

1.34 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 groepsaccommodatie

een (deel van) een gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waarin een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;

1.37 horeca(bedrijf)

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.38 inwoning

twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;

1.39 hoofdgebouw

een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.40 inrichtingsplan

een plan dat aangeeft op welke wijze inpassing van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt. In het plan worden bestaande én gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap als uitgangspunt genomen voor een ontwerpgerichte benadering waarin die karakteristieken en kwaliteiten verder worden versterkt;

1.41 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan, een wagonette of een huifkar;

1.42 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.43 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.44 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.45 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.46 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.47 onderbouw of kelders

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil, met uitzondering van kruipruimtes;

1.48 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten;

1.49 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.50 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.51 recreatieve overnachting

de overnachting die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie (dus niet als hoofdverblijf);

1.52 recreatiewoning

een gebouw dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.53 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 stacaravan

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is. De stacaravan mag niet zijn/worden opgebouwd uit steenachtige materialen;

1.55 trekkershut

een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief verblijf en niet is opgebouwd uit steenachtige materialen met uitzondering van fundering;

1.56 verbeelding/plankaart

- de digitale verbeelding van het bestemmingsplan:;

- de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan: MOLENWEG 46 met legenda en tekeningnummer NL.IMRO.0302.BP01150-vg02;

1.57 verblijfsrecreatie

elke vorm van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste één overnachting plaats vindt in een recreatief nachtverblijf;

1.58 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig zal worden aangemerkt;

1.59 voorzieningengebouw

gebouw ten behoeve van de verblijfsrecreatie dat niet is gericht op nachtverblijf maar op functies als 'een receptie, zwembad, sportzaal, restaurant, kantine, kampeerplaatsgebonden en gezamenlijke en individuele sanitaire voorzieningen' en dat onderdeel uitmaakt van de exploitatie van het recreatieterrein;

1.60 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.61 woonhuis

een gebouw dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De breedte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij recreatiewoningen wordt vanaf de bovenzijde van de begane grondvloer gerekend.

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een oversteek van meer dan 75 cm worden in de oppervlakte meeberekend.

2.2 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Natuur - Landschap ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos, houtwallen, solitaire bomen, heide, zandverstuivingen, vennen en houtproductie;
  • b. natuurlijk beheerde graslanden;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden";
  • e. bestaande wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik zoals parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • h. voorzieningen ten behoeve van sport- en speelterreinen, ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • i. een stacaravan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan';

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en terreinen.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Natuur - Landschap ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd met de bestaande omvang.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking onderhouds- en beheersgebouwen en jacht- en vogelkijkhutten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 ten behoeve van onderhouds- en beheersgebouwen en jacht- en vogelkijkhutten, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.3.2 Afwijking veldschuren ten behoeve van een schaapskooi

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 ten behoeve van de bouw van veldschuren ten behoeve van een schaapskooi, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 400 m²;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

3.3.3 Afwijking gebouwen voor onderhoud en beheer van het landgoed

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 ten behoeve gebouwen voor onderhoud en beheer van het landgoed buiten de bestemming wonen, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan 200 m²;
  • b. de gebouwen worden opgericht aan een weg;
  • c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter, en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
  • d. de situering past binnen de inrichting van het landgoed;
  • e. is aangetoond dat de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van:

  • de aanleg van nieuwe wandel-, fiets- en ruiterpaden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking wandel-, fiets- en/of ruiterpaden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.1 in die zin dat nieuwe wandel-, fiets- en/of ruiterpaden worden aangelegd dan wel de tracees van bestaande wandel-, fiets- en/of ruiterpaden worden gewijzigd, met dien verstande dat:

  • a. de afwijking uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe paden en/of het verleggen van bestaande paden;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verwijderen van landschaps- en/of natuurelementen;
  • b. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • c. de wijziging van de waterhuishouding of van waterstanden beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten ;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanleggen van nieuwe waterlopen en het vergraven, verbreden en dempen van bestaande waterlopen en vennen;
  • g. het ophogen van gronden en aanleggen van geluid- en/of grondwallen;
  • h. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters
  • i. het vellen of rooien van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos.
3.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die;

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen en/of passen in een normale exploitatie van het bosgebied door bosbedrijven die geregistreerd zijn bij het Bosschap. Onder normale exploitatie wordt in ieder geval verstaan: onderhoud, beheer en exploitatie, voor zover voortvloeiende uit verplichtingen op grond van de Boswet of omschreven in aanwezig beheerplan voortvloeiende uit de Boswet;
  • b. worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
3.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 kan slechts worden verleend, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 4 Recreatie - Gemengd terrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Recreatie - Gemengd terrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve terreinen met:

  • a. recreatiewoningen, inclusief bijbehorende bouwwerken en onderbouwen;
  • b. standplaatsen voor kampeermiddelen;
  • c. stacaravans, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • d. groepsaccommodaties;
  • e. trekkershutten;
  • f. voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening;
  • g. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige recreatiewoning, trekkershut, kampeermiddel, stacaravan en bedrijfswoning;
  • h. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
  • i. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • j. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarde, de natuurlijke waarde en de cultuurhistorische waarde, waaronder het behoud van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, sport- en spelvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "dagrecreatie" waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en/of erfbeplanting, ontsluiting, paden en wegen ten behoeve van het verblijfsrecreatieve terrein.

4.2 Bouwregels

Op de voor ' Recreatie - Gemengd terrein ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en per bestemmingsvlak uitsluitend ten behoeve van 1 bedrijf worden gebouwd.

4.2.1 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van een recreatiewoning gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een recreatiewoning, inclusief onderbouw, mag niet meer dan 300 m3 bedragen;
  • b. de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte en bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 3,5 respectievelijk 7 m bedragen;
  • d. de afstand van een recreatiewoning tot enig ander gebouw en/of grens van het bestemmingsvlak mag niet minder dan 3 m bedragen, tenzij recreatiewoningen aaneen zijn gebouwd, in welk geval recreatiewoningen ook bij herbouw aaneen moeten worden gebouwd;
  • e. per terrein mag het aantal recreatiewoningen niet meer bedragen dan per adres weergegeven in onderstaande tabel.

Adres en naam:   maximum aantal recreatie
woningen  
Elspeet    
Molenweg 46, Meulebarg   2  

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van aangebouwde dan wel vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een recreatiewoning gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • b. de oppervlakte van een aangebouwd dan wel vrijstaande bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 9 m².

4.2.3 Stacaravan

Voor het plaatsen van een stacaravan gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een stacaravan mag niet meer dan 55 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. de breedte van een stacaravan mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • d. een stacaravan mag uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan;
  • e. de afstand tot een andere stacaravan of grens van het bestemmingsvlak mag niet minder dan 3 m bedragen.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij stacaravans

Voor het bouwen van een aangebouwd dan wel vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een stacaravan gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag daarbij niet meer bedragen dan 9 m2;
  • b. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot een stacaravan of enig ander gebouw mag niet minder dan 3 m bedragen.

4.2.5 Trekkershut

Voor het bouwen van een trekkershut gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer dan 3,5 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m², exclusief de aangebouwde luifel en/of veranda met een maximum van 5 m²;
  • d. trekkershutten zijn alleen toegestaan indien en voor zover per adres opgenomen in onderstaande tabel
adres en naam   maximum aantal trekkershutten  
   
Elspeet:    
Molenweg 46, Meulebarg   1  
   
4.2.6 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 120 m², tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  • d. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 m;
  • e. een bedrijfswoning is alleen toegestaan indien en voorzover per adres aangegeven in onderstaande tabel.

Adres en naam:   maximum aantal bedrijfswoningen  
   
Elspeet:    
Molenweg 46, Meulebarg   1  

4.2.7 Bijbehorend bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 75 m², tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
  • b. bijbehorende bouwwerken moeten worden gesitueerd op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  • e. onderbouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
4.2.8 Voorzieningengebouwen

Voor het bouwen van voorzieningengebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningengebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • b. de goothoogte van een voorzieningengebouw mag niet meer dan 4 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een voorzieningengebouw mag niet meer dan 9 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
  • d. een voorzieningengebouw, waarbij gelet op omvang of functie ruimte nodig is voor het parkeren van motorvoertuigen, mag alleen worden gebouwd indien er voldoende parkeerruimte wordt gerealiseerd.
4.2.9 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "maximum hoogte overige bouwwerken" mag de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding aangegeven;
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. sublid 4.2.1 onder a en b in die zin dat de oppervlakte en de inhoud van een recreatiewoning, inclusief bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot respectievelijk niet meer dan 150 m² en 600 m³, mits:
    • 1. wordt aangetoond dat er vanuit de toeristische markt een aantoonbare behoefte bestaat naar het realiseren van recreatiewoningen met grotere maatvoering op de betreffende locatie;
    • 2. Gedeputeerde Staten hiervoor ontheffing hebben verleend zoals bedoeld in artikel 8.7 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    • 4. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
  • b. sublid 4.2.3 onder a in die zin dat de oppervlakte een stacaravan, inclusief bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot 65 m2 , mits:
    • 1. sprake is van een kwalitatief hoogwaardig recreatieterrein, hetgeen moet blijken uit een inrichtingsplan en tot uitdrukking komt in een lage dichtheid van het terrein (maximaal 25 recreatiewoningen/stacaravans/trekkershutten per hectare) en een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    • 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
  • c. sublid 4.2.3 onder c in die zin dat een grotere breedte is toegestaan in geval van een T-, L- of U-vormige constructie, mits sprake is van een kwalitatief hoogwaardig recreatieterrein hetgeen moet blijken uit een inrichtingsplan;
  • d. sublid 4.2.3 onder e in die zin dat de afstand tot de grens van het bestemmingsvlak wordt verkleind, mits:
    • 1. de veiligheid vanuit toegang van hulpdiensten kan worden gegarandeerd.
  • e. sublid 4.2.5 onder d in die zin dat trekkershutten of meer trekkershutten worden toegestaan, mits:
    • 1. dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, hetgeen aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    • 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
  • f. sublid 4.2.7 onder b in die zin dat bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning worden toestaan op een kortere afstand van of voor de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
  • g. sublid 4.2.8 onder a in die zin dat de oppervlakte van voorzieningengebouwen tot 7,5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt vergroot, mits:
    • 1. dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, hetgeen aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    • 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden;
  • h. lid 4.2 in die zin dat de opgenomen goot- en bouwhoogtes worden vergroot met niet meer dan 2 m, mits:
    • 1. dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk en noodzakelijk wordt geacht;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    • 3. getoetst wordt aan de van toepassing zijnde natuurwaarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van voorzieningen voor detailhandel, dienstverlening en horeca voorzover dit niet ondergeschikt is aan en in hoofdzaak ten dienste staat van de verblijfsrecreatieve voorziening;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie anders dan in de vorm van stacaravans, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - uitsluitend stacaravans toegestaan";
  • d. het gebruiken van de gronden voor kampeermiddelen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie uitgesloten - kampeermiddelen".
  • e. het gebruik van de gronden voor kampeermiddelen en sport en spel ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningsplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. de wijziging van de waterhuishouding of van waterstanden beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • c. het aanleggen van nieuwe waterlopen en het vergraven, verbreden en dempen van bestaande waterlopen en vennen;
  • d. het ophogen van gronden en aanleggen van geluid- en/of grondwallen;
  • e. het vellen of rooien van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos.
4.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in 4.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen.

4.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding "bedrijfswoning" wordt toegevoegd, verwijderd dan wel wordt verplaatst, mits:
    • 1. het aantal bedrijfswoningen zoals vermeld in tabel 4.2.6 onder e niet toeneemt;
    • 2. de bedrijfswoning goed landschappelijk wordt ingepast.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m2 en voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin naar het oordeel van het van het bevoegd gezag is aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden worden verricht op of in gronden onder bestaande gebouwen dan wel op of in gronden die 5 m rondom bestaande gebouwen zijn gelegen;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek naar het oordeel van het van het bevoegd gezag is aangetoond dat:
    • 1. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
    • 2. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
    • 3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord;

danwel

  • c. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten-zorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
  • d. het werken betreft met een kleiner oppervlakte dan 2500 m2 danwel het werken betreft op een diepte geringer dan 0,50 m onder maaiveld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin naar het oordeel van het van het bevoegd gezag is aangetoond dat:

  • e. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • f. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • g. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden worden verricht op of in gronden onder bestaande gebouwen dan wel op of in gronden die 5 m rondom bestaande gebouwen zijn gelegen;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek naar het oordeel van het van het bevoegd gezag is aangetoond dat:
    • 1. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
    • 2. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
    • 3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord;

danwel

  • c. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten-zorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
  • d. het werken betreft met een kleiner oppervlakte dan 2500 m2 danwel het werken betreft op een diepte geringer dan 50 centimeter onder maaiveld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.

8.2 Geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 300 meter van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met enige bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als renbaan of menterrein;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet recreatief gebruik zoals onrechtmatige bewoning;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen voor bewoning en/of mantelzorg;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoont.
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van woningen voor inwoning.
9.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, strijdig met enige bestemming, wordt in ieder geval niet gerekend:

  • het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning of afwijking vereist is en deze is verleend.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - mede aangeduid zijn voor het behoud, het herstel en de bescherming van de windvang van de molen.

10.1.2 Bouwregels

Op de voor ' vrijwaringszone - molenbiotoop ' aangewezen gronden mag de bouwhoogte van bouwwerken in afwijking van hetgeen elders in de regels is bepaald, niet meer bedragen dan:

  • a. bij een afstand tot 100 m van de molen: 5 m;
  • b. bij een afstand tussen 100 en 200 m van de molen: 7 m;
  • c. bij een afstand tussen 200 en 300 m van de molen: 9 m;
  • d. bij een afstand tussen 300 en 400 m van de molen: 11 m,

met dien verstande dat bestaande bouwwerken mogen worden herbouwd tot dezelfde bouwhoogte.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid
11.1.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan: niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • e. de bestemmingsregels in die zin dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • f. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  • g. de eis dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • h. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning, mits:
    • 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    • 2. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van inwoning in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of in een bedrijfswoning, mits:
    • 1. uit een te sluiten overeenkomst blijkt dat het perceel niet kadastraal wordt gesplitst en de totale oppervlakte ten behoeve van de inwoning maximaal 60 m2 bedraagt;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
13.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

13.5 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in 13.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 13.4 en 13.5 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan MOLENWEG 46.

van de gemeente Nunspeet

Bijlage bij regels