direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorderhaven, veld 21
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Deventer ligt het transformatiegebied 'Noorderhaven'. In het verleden maakte dit gebied deel uit van bedrijventerrein 'De Mars'. Om de transformatie van bedrijventerrein naar woon-werkgebied mogelijk te maken, is in april 2013 het bestemmingsplan 'Noorderhaven' vastgesteld. Het bestemmingsplan is globaal van aard en gaf voor verschillende velden in het plangebied van 'Noorderhaven' randvoorwaarden voor verdere uitwerking.

Voorliggend plangebied betreft een strook grond van 5 m breed aan de westelijke zijde van veld 21B. Op dit veld is woningbouw beoogd. Ten westen van veld 21B ligt veld 21A. Op dit veld is eveneens woningbouw beoogd. Voor beide velden is een gezamenlijk stedenbouwkundig plan opgesteld.

Ter plaatse van veld 21B zijn 77 nieuwe grondgebonden woningen beoogd. Op veld 21A zijn drie appartementengebouwen ten behoeve van 80 woningen voorzien. Eén appartementengebouw wordt 29,5 m hoog en de ander twee appartementengebouwen 23,5 m. De gronden van veld 21A zijn bestemd als 'Wonen - Uit te Werken' en de gronden van veld 21B als 'Groen' met een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de ontwikkeling van de woonfunctie.

Eén van de beoogde appartementengebouwen van veld 21A is in het onlangs opgestelde stedenbouwkundige plan voor een klein deel gelegen in veld 21B. Hier is met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor veld 21B woningbouw mogelijk, maar de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid laten echter de beoogde bouwhoogte niet toe.

Het geldende bestemmingsplan kent echter ook een algemene wijzigingsregel (artikel 23.3) voor het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Met toepassing van deze bevoegdheid kan het college van burgemeester en wethouders de gronden ter plaatse van het plangebied, onder voorwaarden, bestemmen als 'Wonen - Uit te Werken'. Hierdoor worden de gronden in het plangebied toegevoegd aan veld 21A. Na vaststelling van dit wijzigingsplan kan de realisatie van de beoogde appartementengebouwen van veld 21A vervolgens mogelijk worden gemaakt met een uitwerkingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Zutphen, ten noorden van spoorlijn Arnhem-Deventer. Ten westen van het plangebied stroomt de IJssel. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen van 'veld 4' / 'Kade Noord'. Ten noorden bevindt zich het terrein met het voormalige Lianderpand. Aan de oostzijde ligt het te realiseren woongebied Veld 21B en aan de westzijde veld 21A.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noorderhaven', vastgesteld op 22 april 2013 door de gemeenteraad. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied

Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Daarnaast is het plangebied aangeduid als 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'Overig - Veld 21B'.

Op basis van de regels behorende bij de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de bestemming 'Groen' te wijzigen ten behoeve van een woonfunctie (bestemming 'Woongebied - Uit te werken'). Daarbij zijn tevens een aantal randvoorwaarden opgenomen over het aantal woningen (maximaal 100) en maatvoeringseisen van de bebouwing.

In artikel 23.3 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders het plan, onder voorwaarden, kunnen wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

Met dit wijzigingsplan wordt de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.3 van het bestemmingsplan Noorderhaven' toegepast om de bestemming 'Groen' van het plangebied te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Hiermee krijgt het plangebied dezelfde bestemming als de aansluitende gronden ten westen van het plangebied. In paragraaf 3.1.2 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste Hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op herontwikkeling van het gebied Noorderhaven. Vervolgens wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

2.2 Herontwikkeling Noorderhaven

De gemeente Zutphen heeft de wens om het bedrijventerrein De Mars te herontwikkelen. Hiertoe is in 2004 het Masterplan De Mars opgesteld. In het Masterplan is het idee opgevat om de bedrijvigheid aan de noordzijde te handhaven, het centrale deel te revitaliseren en het zuidelijke deel te transformeren naar binnenstedelijk gebied met als voornaamste functie wonen. Dit zuidelijke deel betreft het gebied 'Noorderhaven'.

Voor de herontwikkeling van dit gebied is een stedenbouwkundig raamwerk opgesteld. Dit raamwerk heeft als uitgangspunt gediend voor het geldend bestemmingsplan 'Noorderhaven'. In het geldend bestemmingsplan zijn randvoorwaarden opgenomen voor de verdere uitwerking van het gebied (zie paragraaf 1.3). Ter illustratie is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt dat een beeld geeft hoe de stedenbouwkundige structuur van de Noorderhaven er uit kan zien op basis van het stedenbouwkundig raamwerk. Op de navolgende afbeelding is de illustratieve uitwerking weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0004.png"

Illustratieve uitwerking (proefverkaveling) Noorderhaven

2.3 Bestaande situatie

In het verleden was er in en in de omgeving van het plangebied bedrijfsbebouwing en woningen aanwezig. De woningen bestonden uit (rij)woningen aan de Elshorststraat en de Schamperdijkstraat. De bedrijfsbebouwing en de woningen zijn gesloopt om ruimte te maken voor voorliggende ontwikkeling. In de huidige situatie ligt het plangebied braak.

De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in en in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0005.png"

 Impressie huidige situatie plangebied (gezien vanuit het noordwesten)

2.4 Toekomstige situatie

Voor de herontwikkeling van veld 21B en 21A is een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan volgt grotendeels de uitgangspunten van het stedenbouwkundig raamwerk uit het geldende bestemmingsplan. Op de navolgende afbeeldingen wordt het stedenbouwkundig plan voor beide velden en een vogelvluchtimpressie van het stedenbouwkundige plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0006.jpg"

Stedenbouwkundig plan toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0007.jpg"

Vogelvluchtimpressie stedenbouwkundig plan toekomstige situatie

Voorliggend plangebied betreft een strook tussen de grondgebonden woningen en de drie appartementengebouwen. Het middelste appartementengebouw ligt deels binnen het plangebied van onderhavig wijzigingsplan. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden deze gronden bestemd als 'Wonen - Uit te Werken'. Hierdoor worden de gronden in het plangebied toegevoegd aan veld 21A. Na vaststelling van dit wijzigingsplan kan de realisatie van de beoogde appartementengebouwen van veld 21A en de openbare ruimte vervolgens mogelijk worden gemaakt met een uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan 'Noorderhaven' van de gemeente Zutphen. Aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt in paragraaf 3.1.2 getoetst. Een geringe verandering van een bestemmingsgrens zoals beoogd met voorliggend plan, wordt in overeenstemming geacht te zijn met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, omdat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het kader van het 'moederplan' is getoetst aan dit beleid.

3.1.2 Bestemmingsplan 'Noorderhaven'

In artikel 23.3 is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hierna wordt het initiatief per voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

Ad 23.3 sub a

De grens van het plangebied ligt maximaal 5 m uit de bestemmingsgrens 'Wonen - Uit te werken', zoals opgenomen op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Ad 23.3 sub b

Uit de toetsing van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten (zie paragraaf 3.2) blijkt dat de beperkte planologische wijziging die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, niet leidt tot aantasting van de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de gronden in het plangebied of haar omgeving.

Ad 23.3 sub c

De beperkte planologische wijziging maakt het mogelijk om de herontwikkeling van de Noorderhaven, en meer specifiek veld 21A, op een passende stedenbouwkundige wijze vorm te geven. De aanpassing zal daarnaast niet leiden tot een negatief effect op de verkeersveiligheid in en rondom het plangebied.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Algemeen

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 23.3) wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Met het plan wordt een bestemmingsgrens beperkt veranderd.

Het voornemen bestaat om in het plangebied een deel van een appartementengebouw te realiseren. Dit appartementengebouw maakt deel uit van de de ontwikkeling van veld 21A. In dit veld zijn in totaal drie appartementengebouwen in een parkachtige groene omgeving voorzien.

Op basis van het geldende plan is woningbouw in het plangebied eveneens mogelijk door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 21.1) om gronden met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen ten behoeve van de ontwikkeling van de woonfunctie. De voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid in artikel 21.1 laat echter niet de beoogde bouwhoogte van het appartementengebouw toe.

Omdat de planologische wijzigingen beperkt zijn en er voor het plangebied nog een uitwerkingsplan moet worden opgesteld, is de toetsing aan een aantal aspecten beperkt gehouden. Daarnaast wordt voor een aantal aspecten aangegeven dat een nadere toetsing plaatsvindt in het uitwerkingsplan.

3.2.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

In het plangebied en haar omgeving zijn in het verleden reeds meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Om die reden is de bodemkwaliteit voldoende in beeld. Naar aanleiding van de bodemonderzoeken zijn er enkele bodemsaneringen uitgevoerd en heeft er bodemverbetering plaatsgevonden, waardoor er geen puin meer in de bodem aanwezig is. De bodem ter plaatse van het plangebied is geschikt voor woningbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Voor onder meer de realisatie van dit appartementengebouw is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd.

Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van het woongebouw geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh plaatsvindt als gevolg van het verkeerslawaai van de in de omgeving gelegen (spoor)wegen. Tevens vindt er geen overschrijding van de streefwaarden vanuit het gemeentelijk geluidbeleid plaats.

Dit betekent dat het woongebouw, ten opzichte van de omliggende (spoor)wegen, akoestisch gunstig gelegen zijn en er vanuit akoestisch oogpunt sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Het appartementengebouw maakt deel uit van de realisatie van Veld 21A van Noorderhaven. In dit veld zijn 80 woningen beoogd. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 nieuwe woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie gemeente Zutphen

Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Zutphen. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).

Toetsing

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Er zal daarmee sprake zijn van een toename van het aantal kwetsbare objecten in het plangebied.

Quickscan externe veiligheid

Door Kragten is in april 2021 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd3. Deze quickscan is als Bijlage 2 bijgevoegd. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de ontwikkeling van de woningen in veld 21A en veld 21B en de realisatie van een school ten oosten van deze velden.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0008.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire risicobronnen

Op basis van de risicokaart is in de nabije omgeving een risicobron aanwezig. Het betreft hier echter een propaantank die tijdelijk geplaatst is ten behoeve van het verwarmen van bouwketen op de bouwplaats. Hiermee maakt deze bron deel uit van het beoogde planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontour of het invloedsgebied reikt tot aan het plangebied.

Mobiele risicobronnen

Transport over het water

Het plangebied ligt op een afstand van circa 100 meter ten oosten van de IJssel, die deel uit maakt van de Corridor Rijn - Oost Nederland. Het invloedsgebied van deze route ter plaatse van het plangebied bedraagt 35 m. Op grond van afstand vormt deze waterweg formeel geen belemmering voor de planontwikkeling. Echter, de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) noemt in haar advies dat de effecten van bijvoorbeeld een plasbrand aan de kade van de IJssel, als gevolg van het vrijkomen van een grote hoeveelheid benzine (LF2), tot op 70 tot 100 meter afstand (dodelijke) slachtoffers kunnen veroorzaken. Hiermee ligt het plangebied toch binnen het plasbrandaandachtsgebied. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water, dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.

Transport over de weg

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van wegen waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, waardoor transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen aandachtspunt vormt voor de planontwikkeling.

Transport over het spoor

Op een afstand van circa 240 meter is de spoorlijn Velperpoort aansl. - Zutphen (route 62) gelegen. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen geen belemmering voor de planvorming.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. De risico's (toxisch scenario en BLEVE) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt in de omgeving van een hogedrukaardgasleiding. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de planvorming. Wel ligt het plangebied deels binnen zowel de 100% als de 1% letaliteitsgrens. Hierdoor is het noodzakelijk dat de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk gemaakt wordt middels een CAROLA-berekening.

Groepsrisicoberekening buisleidingen

Vanwege de nabije ligging van een hogedrukaardgasleiding is door Kragten in mei 2021 het groepsrisico van de buisleiding berekend4. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Uit de berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico van de buisleiding, zowel in de huidige als toekomstige situatie lager is dan 0,1 x orientatiewaarde.

In artikel 12, lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, in samenhang met artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer het groepsrisico moet worden verantwoordt. In voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Door Kragten is in mei 2021 een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld5. Hierin wordt voor de ontwikkeling ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied. De notitie van de verantwoording is als Bijlage 4 bijgevoegd. In de notitie worden maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.

De verantwoording van het groepsrisico is voor advies aan de Veiligheidsregio voorgelegd.

Advies Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Bereikbaarheid en toegankelijkheid

Bij de ontwikkeling is het ten behoeve van een adequate (geneeskundige) hulpverlening van belang dat er rekening wordt gehouden met de onderstaande bereikbaarheidsaspecten:

  • Creëer voor ambulances een goede bereikbaarheid door minimaal twee toe- en uitgangswegen te realiseren. Voor ambulances is het namelijk niet alleen van belang om zo snel mogelijk bij de woningen te kunnen komen, maar ook om zo snel mogelijk weer weg te kunnen rijden zonder hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings-)voertuigen.
  • Ambulances dienen dichtbij objecten geparkeerd te kunnen worden. Obstakels op de weg, de stoep en het terrein dienen dus zodanig te worden ingericht dat ambulances snel en goed bij de woningen kunnen komen. Het beperken van trappen, paaltjes, drempels, grote bloembakken, e.d. draagt bij aan een goede bereikbaarheid voor ambulances en brancards.
  • Zorg voor een eenduidige, duidelijke bewegwijzering, waarbij borden en nummers zodanig zijn geplaatst, dat bij een calamiteit duidelijk is waar de hulpverleners naar toe moeten.

Begaanbaarheid

Om objecten voor brancards goed begaanbaar te houden, is het van belang om met name de ingang begaanbaar te houden. Grind voor de ingang vormt voor ambulancepersoneel en het slachtoffer op de brancard namelijk een obstakel.

Zelfredzaamheid

Ten aanzien van zelfredzaamheid adviseert de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio (GHOR) het volgende:

  • Breng het project 'STAN' (Stan is de doorontwikkeling van HartveiligWonen) bij toekomstige bewoners/gebruikers onder de aandacht, dit i.v.m. de aanrijtijden van ambulances. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan dit project kan levens redden.
  • Plaats een AED op een strategische locatie (bijvoorbeeld de school). In geval van een circulatiestilstand wordt, door z.s.m. te defibrilleren, de overlevingskans van de betreffende persoon vergroot. Als deze AED aan een buitenmuur wordt bevestigd en beschikbaar wordt gesteld voor algemeen gebruik, kan deze AED ook gebruikt worden bij nood in de omgeving.
  • Plaats een Stop de bloeding-set naast de AED. Dit is een pakketje met extra hulpmiddelen om bloedingen te stoppen. Omstanders en niet-medische hulpverleners kunnen de overlevingskansen van slachtoffers van (bom) aanslagen en grote ongelukken aanzienlijk verhogen. Door ernstig bloedverlies meteen adequaat te stelpen, worden levens gered. Dat geldt natuurlijk ook voor meer alledaagse verwondingen waarbij levensbedreigend bloedverlies optreedt, bijvoorbeeld bij een val door een glazen deur of ernstige open botbreuken.
  • Indien de toekomstige bewoners/gebruikers minder zelfredzaam zijn (bijvoorbeeld mensen met een beperking, ouderen of jeugdigen), is het van belang dat de vergunningverlener bij de burger aandacht besteedt aan de risico's, die wonen in de buurt van een spoorlijn en/of buisleiding met zich meebrengt. Daarnaast is het van belang dat de vergunningverlener aandacht besteedt aan de acties die een bewoner zelf kan ondernemen om zelfredzamer te worden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. Wel dient rekening te worden gehouden met de uitgebrachte adviezen en aanbevelingen van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.

3.2.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Daarmee worden nieuwe hindergevoelige functies in de vorm van woningen beoogd.

Het plangebied ligt op het (voormalige) bedrijventerrein De Mars. Dit bedrijventerrein wordt gedeeltelijk omgevormd. Rondom het plangebied liggen diverse bedrijven, hierdoor is er sprake van een menging van gevoelige functies, zoals woningen en onderwijs, met bedrijven. Het plangebied ligt dan ook in een gebied dat kan worden aangemerkt als een gemengd gebied.

Rondom het plangebied liggen de volgende typen bedrijven/hinderveroorzakende functies:

  • Toekomstige school voor voortgezet onderwijs. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' valt een school voor voortgezet onderwijs onder de milieucategorie 2.
  • Bedrijvigheid in milieucategorie 2 en 3.1 (Coenensparkstraat 25, terrein voormalig in gebruik door Liander). Op het terrein staat tevens een gasontvangstation, categorie C. Dit gasontvangstation valt onder milieucategorie 2 blijkt uit de VNG-publicatie.
  • Bedrijvigheid met maximale milieucategorie 2 (Coenensparkstraat 36 en 38).

In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de omliggende hinderveroorzakende functies, met de daarbij behorende bedrijfscategorie, de grootste richtafstand en de afstand tot aan het plangebied (de nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.wp0203NHavenVeld21-vs01_0009.jpg"

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de afstand tussen het plangebied en de omliggende hinderveroorzakende functies voldoende groot zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

De gemeente Zutphen beschrijft in het Watertakenplan 2021-2025 hoe de aankomende jaren (2021-2025) invulling zal worden gegeven aan de gemeentelijke watertaken en hoe dit bijdraagt aan de ambities een groene, gezonde én klimaatbestendige gemeente te zijn. Elke gemeente in Nederland heeft drie watertaken, ook wel zorgplichten genoemd, als het gaat om de (afval)waterketen in de gemeente: de afvalwaterzorgplicht, de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. In het Watertakenplan beschrijft Zutphen hoe zij als gemeente invulling geeft aan de zorgplichten.


Situatie plangebied

In het verleden was het plangebied grotendeels verhard. In de huidige situatie ligt het plangebied braak. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Dit appartementengebouw maakt deel uit van de de ontwikkeling van veld 21A. In dit veld zijn in totaal drie appartementengebouwen met een halfverdiepte parkeerlaag in een parkachtige groene omgeving voorzien.

Het verhard oppervlak zal ten opzichte van de oorspronkelijke situatie afnemen. Daarnaast biedt de herontwikkeling kansen om de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied te verbeteren door bijvoorbeeld hemelwater te infiltreren. Omdat de locatie van de appartementengebouwen binnen een beschermingszone van een waterkering ligt, is er voor de ontwikkeling een uitgebreide watertoetsprocedure nodig.

In het uitwerkingsplan voor veld 21A zullen de uitgangspunten voor de toekomstige waterhuishoudkundige situatie nader worden toegelicht. In het kader van dat plan zal ook de uitgebreide watertoetsprocedure van   Waterschap Rijn en IJssel worden doorlopen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

3.2.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voor het plangebied zijn reeds meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd. In het plangebied is onder meer gravend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat alleen een molenfundering behoudenswaardig is, alsmede de ondergrond beneden 5,5 m -mv. De molenfundering bevindt zich buiten het plangebied. De bodemingrepen gaan niet dieper dan 5,5 m + NAP.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden (dieper dan 5,5 m + NAP) in het plangebied is op de verbeelding en in de regels een bij de verwachtingswaarde passende dubbelbestemming voor archeologie ('Waarde - Archeologische verwachting 1') opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen aanwezig. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Het plangebied ligt in de huidige situatie braak. Er is geen sprake van de aanwezigheid van ecologisch waardevolle elementen. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Dit appartementengebouw maakt deel uit van de de ontwikkeling van veld 21A.

In het uitwerkingsplan voor veld 21A zal worden getoetst wat de invloed is van de ontwikkeling op omliggende natuurgebieden.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt het plangebied bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Dit biedt de mogelijkheid om in het plangebied woningbouw te realiseren nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het voornemen bestaat om in het plangebied een klein deel van een appartementengebouw te realiseren. Dit appartementengebouw maakt deel uit van de de ontwikkeling van veld 21A.

In het uitwerkingsplan voor veld 21A zal nader worden ingegaan op welke wijze de appartementengebouwen in veld 21A worden ontsloten en op welke wijze wordt voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de ontwikkeling.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzingsplan.

3.2.11 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een wijzigingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige wijzigingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

Begin 2011 heeft de gemeente, in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven', een samenwerkingsovereenkomst met de ontwikkelaar vastgesteld met daarbij een grondexploitatie. Deze overeenkomst mag beschouwd worden als exploitatieovereenkomst, in die zin, dat hierin afspraken gemaakt worden over de grondexploitatie in algemene zin en kostenverhaal specifiek. Met andere woorden, met de ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over grondtransacties met de gemeente, over (exploitatie)bijdragen in de aanleg van openbare ruimte aan de gemeente en over de verantwoordelijkheden die de ontwikkelaar heeft in het realiseren van het woning- en voorzieningenprogramma in Noorderhaven.

Gelet hierop kan worden vastgesteld dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plangebied begrepen gronden anderszins is verzekerd. Hierdoor hoeft geen (apart) exploitatieplan te worden vastgesteld.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Noorderhaven' van de gemeente Zutphen. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om, onder voorwaarden, geringe veranderingen aan te brengen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het geldende bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het 'moederplan' (Noorderhaven) van toepassing zijn op de gronden binnen onderhavig plangebied.

Voor het hele plangebied geldt de bestemming 'Wonen - Uit te werken', waarbij het plangebied eveneens is aangeduid als 'overige zone - veld-21A'. Het plangebied wordt daarmee planologisch toegevoegd aan Veld 21A. Tevens zijn, conform het geldende bestemmingsplan, de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4' opgenomen. Daarnaast is ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden (dieper dan 5,5 m + NAP) dubbelbestemming voor archeologie ('Waarde - Archeologische verwachting 1') opgenomen.

De regels van de bestemmingen en de gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in het moederplan. Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Noorderhaven' van gemeente Zutphen.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 11 november 2021 tot en met 22 december 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het College van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.