Plan: | Lochemseweg 21 en 22a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.bp1409Lochemsew22a-vs01 |
Op de Lochemseweg 21 en Lochemseweg 22a te Warnsveld is het melkveebedrijf van de familie Maalderink gevestigd. De familie is voornemens om op het perceel aan de Lochemseweg 22a een rundveestal en een machineberging te bouwen.
Om het initiatief mogelijk te maken dient het geldend bestemmingsplan herzien te worden. In het kort komt het erop neer dat het geldende bouwvlak op de Lochemseweg 21 wordt verkleind en het bouwvlak aan de Lochemseweg 22a wordt vergroot. Het totale oppervlake van de beide bouwvlakken samen blijft echter gelijk. Op deze manier ontstaat aan de Lochemseweg 22a de mogelijkheid om binnen het bouwvlak de nieuwe bebouwing te realiseren.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat de juridisch planologische regeling om het initiatief mogelijk te maken.
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Warnsveld, aan de provinciale weg N346 (Lochemseweg). Het plangebied betreft twee percelen die aan weerzijden van de Lochemseweg zijn gesitueerd: Lochemsweg 21 aan de noordkant van de Lochemseweg en Lochemsweg 22a aan de zuidkant van de Lochemseweg. Beide percelen behoren bij de plaats Warnsveld in de gemeente Zutphen.
Uitsnede luchtfoto met ligging plangebied Lochemseweg 21 en 22a (Bron maps.google.nl)
Voorliggend bestemmingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan de randvoorwaarden zoals archeologie, geur, bodem, ecologie en water. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een juridische toelichting gegeven op de regeling van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het initiatief heeft betrekking op de percelen aan de Lochemsweg 21 en Lochemseweg 22a te Warnsveld. Het perceel Lochemseweg 21 is noordelijk van de Lochemseweg gelegen en het perceel op nr. 22a zuidelijk van de Lochemseweg.
Beide percelen behoren tot het grondgebonden melkveehouderij bedrijf van de familie Maalderink.
Uitsnede luchtfoto met ligging van de percelen Lochemsweg 21 en 22a (Bron: maps.google.nl)
De familie is voornemens om het agrarische bedrijf uit te breiden. Vanuit de bedrijfsvoering is het het meest efficiënt om deze uitbreiding op het erf van de Lochemseweg 22a te realiseren. Hiervoor is echter onvoldoende ruimte binnen het bestaande bouwvlak. Het perceel aan de Lochemseweg 21 wordt daarom kleiner gemaakt en het bouwvlak op het perceel Lochemsweg 22a wordt evenredig groter gemaakt. Door deze vormverandering van beide bouwvlakken kan aan de Lochemsweg 22a een nieuwe rundveestal en machineberging gebouwd worden.
De totale oppervlakte aan bouwvlak blijft in de nieuwe situatie gelijk. In de onderstaande tabel zijn de oppervlaktes van de bouwvlakken per adres weergegeven.
Locatie | Oppervlakte geldende situatie (m²) | Oppervlakte nieuwe situatie (m²) | |
Lochemseweg 21 | 10.076 | 4.431 | |
Lochemseweg 22a | 11.313 | 16.958 | |
Totaal | 21.389 | 21.389 |
Ligging vigerende bouwvlakken (paars) en nieuwe bouwvlakken (zwart) Lochemseweg 21 en 22a na vormverandering
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De structuurvisie schetst de ontwikkelingen en ambities voor 2040 en vertaalt deze vervolgens naar ambities in rijksdoelen en -beleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij betere regionale beleidsafwegingen maken. Dit geldt ook voor het beleid ten aanzien van Nationale Landschappen. Het plangebied is gelegen in Nationaal Landschap De Graafschap. Bij het provinciale beleid wordt hier verder op ingegaan.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen juridisch vastgelegd. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.
Op 24 september 2014 is de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen ten aanzien van Ruimte, Milieu en ontgrondingen, Water en Verkeer.
Het plangebied ligt binnen de kaarten Windenergie, Glastuinbouw, Natuur, Water en Milieu, Erfgoed, Luchtvaart niet binnen relevante aanduidingen.
Op de kaart van Landschap valt het plangebied binnen de aanduiding Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW. Het betreft hier het Nationaal Landschap Graafschap, deelgebied Zutphen-Deventer. In art 2.7.4.2 staat beschreven dat een bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk mag maken, die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap versterken of niet aantasten. De kernkwaliteiten van het deelgebied Zutphen-Deventer zijn als volgt omschreven:
- Historische binnensteden
- Nieuwe stedelijke ontwikkeling langs de radialen
- Rond de kern suburbane ontwikkeling
- Fraaie landgoederen aan de oostzijde
- Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden
In de voorliggende situatie waarbij het bouwvlak op het perceel Lochemseweg 21 wordt verkleind en evenredig wordt vergroot aan de Lochemseweg 22a, worden de bovengenoemde kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap ter plekke niet aangetast.
Uitsnede kaart Landschap met ligging van het plangebied
Op de kaart van Landbouw valt het plangebied binnen de aanduiding Extensiveringsgebied. In art 2.5.5 staat beschreven dat de extensiveringsgebieden gelegen zijn rondom natuurgebieden met een hoge actuele natuurwaarde. Doel van het beleid is om niet-grondgebonden landbouw in deze zone te verminderen. In de voorliggende situatie waarbij vormverandering wordt toegepast bij een grondgebonden veehouderij vormt dit aspect dus geen belemmering.
Uitsnede kaart Landbouw met ligging van het plangebied
Onder artikel 2.5.2.2 Uitbreiding grondgebonden veehouderij is opgenomen dat grondgebonden agrarische bedrijven mogen uitbreiden. Aan de uitbreiding worden voorwaarden gesteld waaronder de eis, dat de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en het bestemmingsplan voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast dient middels een grondgebruiksplan aangetoond te worden dat het bedrijf grondgebonden is. Onder een grondgebonden veehouderijtak verstaat de verordening: "Onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50 procent zelf te kunnen voeren". Wat "in de omgeving" is, is in de regels niet vastgelegd. In de toelichting is aangegeven dat gedacht kan worden aan een afstand van maximaal 10 kilometer.
Grondgebruiksplan
In de afgelopen jaren is de opzet van het bedrijf zodanig geweest dat voor minimaal 80% in eigen ruwvoer voorzien kon worden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gronden in eigendom en in pacht. Veel gronden liggen in de direct omgeving van het bedrijf, de verstgelegen gronden liggen op een afstand van 10,7 km van het bedrijf. De grondpositie zal op een economische manier meegroeien met het bedrijf. Met de gronden die nu in eigendom of pacht zijn, is uitbreiding van het bedrijf met zeker 100 koeien mogelijk. Voor de maximale uitbreiding van het bedrijf die op basis van het bestemmingsplan mogelijk is, moeten mogelijk enkele hectares extra grond worden aangekocht danwel pachtovereenkomsten worden afgesloten. Deze maximale uitbreiding zal echter niet direct plaatsvinden. Het is, afgezien van de actuele beschikbaarheid van gronden, vanuit economisch oogpunt dan ook onvoordelig om deze gronden nu reeds aan te kopen of in pacht te nemen.
Om te waarborgen dat wordt voldaan aan de regels van de provinciale verordening, is daarom in artikel 3 een specifieke gebruiksregel opgenomen.
Conclusie
De ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voornemen is in dit bestemmingsplan weergegeven in Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden. Voor de grondgebonden veehouderijbedrijven wordt dezelfde definitie gebruikt als de definitie uit de verordening. De grondgebondenheid van het melkveebedrijf aan de Lochemseweg 21 en 22a is in voldoende mate aangetoond. Om de grondgebondenheid te verankeren is in het voorliggende bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen waaraan getoetst wordt.
De ontwikkelingsvisie Zutphen 2020 behelst de vertaling van de gemeentelijke ambities in een ruimtelijk functioneel toekomstperspectief tot 2020. Gesteld wordt dat Zutphen zijn bestaande identiteit wil behouden en versterken, maar zich tegelijkertijd verder wil ontwikkelen als een moderne stad, waarin historie en dynamiek hand in hand gaan. De gemeente wil zich profileren als een duurzame gemeente, met een sterke sociale en economische structuur en burgers die tevreden zijn over het woon- en leefklimaat.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor onder meer uitbreidingen van bebouwing en bij functieverandering. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. De uitbreiding van het bouwvlak bevindt zich achter bestaande bebossing en is daarom niet vanaf de openbare weg te zien. Hierdoor blijft de landschappelijke impact beperkt.
Deelkaart De hof van Zutphen met globale aanduiding plangebied (rood) (bron: LOP)
Het buitengebied van Zutphen vormt een aantrekkelijk uitloopgebied voor de inwoners van de stad Zutphen en is daarom goed toegankelijk voor de ommetjesmaker, lange afstandloper en fietser. Hoe ziet deze visie de toekomst van dit gebied? Vanuit het historische hart van de stad kan de recreant langs een lint van aantrekkelijke stedebouwkundige plekjes en parkjes – groene vingers – in de buitenwijken naar het fraaie buitengebied wandelen en fietsen. Het stedelijk uitloopgebied (STUIT) is gerealiseerd; de inrichtingwijze ervan is in het oosten tot aan de spoorlijn Zutphen – Vorden doorgezet. Langs de zuidelijke en oostelijke stadsrand ligt een intensieve recreatiezone. Op grotere afstand van de stad ligt het accent op extensieve vormen van recreatie.
De volgende punten vormen de essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied:
Op 17 december 2012 heeft de gemeente Zutphen de Groenatlas ‘Samenwerken aan een duurzame groenstructuur’ vastgesteld. In deze groenatlas verwoordt de gemeente haar visie op de groenstructuur vanuit natuur, milieu en ruimte met daarin een heldere beschrijving van eindbeelden, beheerkaders en ontwikkelingsstrategieën. De groenatlas omvat een uitwerking voor het groen in kernen van Zutphen en Warnsveld, de wijken Noordveen, Centrum, De Hoven, Mars, Waterkwartier, Zuidwijken, Warnsveld en Leesten. Daarnaast bevat het een uitwerking voor het groen langs randen en de overgangszone van de kernen naar het buitengebied en de belangrijkste hoofdstructuren van wegen-, water- en landschapsstructuren in het buitengebied.
Van 26 maart tot en met 6 mei 2015 heeft de Ontwerp Visie landelijk gebied ter inzage gelegen. Hierin wordt de visie op de ontwikkeling van het landelijk gebied van Zutphen gegeven. D Het is de ambitie van deze visie om private partijen uit te nodigen om de potenties van het gebied verder te benutten. De visie biedt ruimte voor creatieve initiatieven en nieuwe (economische) ontwikkelingen. Met de ruimte in deze visie kunnen gebruikers van het gebied beter inspelen op een veranderende markt en vraag. Ook heeft de visie als ambitie om de regeldruk te beperken, al zijn niet alle regels te voorkomen. e visie onderscheidt verschillende zones met ieder hun eigen karakter. Het plangebied is gelegen in de agrarische zone. Het gebied staat hier vooral ten dienste van de agrariër en biedt ruime en flexibele mogelijkheden voor een goed functionerend en economisch rendabel bedrijf. Daarnaast wordt ook in dit gebied ingezet op het benutten van kansen voor de vrijetijdseconomie en een goed vestigingsklimaat voor andere vormen van bedrijvigheid.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Warnsveld Buitengebied Oost 2007’ van toepassing, zoals vastgesteld op 6 juli 2009 en onherroepelijk geworden op 2 maart 2010.
Op de percelen van Lochemseweg 21 en 22a geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden'. Tevens ligt op beide percelen een agrarisch bouwvlak. De agrarische bouwvlakken zijn met een koppeling aan elkaar verbonden. Dit betekent dat de twee bouwvlakken samen, één agrarisch bedrijf vormen. Op het perceel aan de Lochemseweg 22a ligt tevens de aanduiding 'hydrologische beschermingszone'.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Warnsveld Buitengebied Oost 2007'
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op vormverandering van de bestaande bouwvlakken aan de Lochemseweg 21 en 22a te Warnsveld. Door de vormverandering wordt het bouwvlak en de bijbehorende landschappelijke impact aan de Lochemseweg 21 kleiner. Het bouwvlak wordt evenredig vergroot aan de Lochemseweg 22a. Per saldo wordt het totaal oppervlak aan bouwvlak niet vergroot. Het gemeentelijk beleid bevat geen specifiek beleid waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
In de onderstaande paragraaf wordt de relevante archeologie en overige cultuurhistorie behandeld.
De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.
Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De Archeologische beleidskaart geeft een overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures. In het geldende bestemmingsplan 'Warnsveld Buitengebied Oost 2007' van de gemeente Zutphen zijn op plankaart 4 de archeologische waarderingen opgenomen. Het plangebied ligt in een gebied met een lage verwachtingswaarde en in een gedeelte waarin de archeologische waarden al verstoord zijn. Voor het voorliggende bestemmingsplan waarbij vormverandering van het bouwvlak wordt toegepast is daarom geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op het bouwvlak geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3. Wanneer een bouwwerk groter dan 10.000 m2 wordt opgericht, dient er wel archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede kaart met archeologische waardering, ter plekke van het plangebied
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
In het geldende bestemmingsplan is op plankaart 2 de landschapswaardering opgenomen. Het plangebied ligt in het gebied dat benoemd is als essen/enken en kampenlandschap. Het gebied is een agrarisch gebied waarvan het aanzicht matig tot sterk is veranderd. Dit is vooral gekomen door de ruilverkaveling. Hierdoor is het traditionele grondgebruikspatroon ook sterk vervaagd. Dit gebied heeft als geheel weinig cultuurhistorische waarde meer. De voorgenomen ingreep, waarbij vormverandering van het bouwvlak wordt toegepast op beide percelen, tast niet de aanwezige cultuurhistorische waarden aan. Hierdoor vormt dit aspect geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Situatie en conclusie
De aspecten geur, lucht, geluid en gevaar uit de bedrijven en milieuzonering zijn onderbouwd in afzonderlijke paragrafen. Het aspect geur komt terug in paragraaf 4.2.2 Geur, stof in paragraaf 4.2.6 Luchtkwaliteit, geluid in paragraaf 4.2.3 Geluid en tenslotte komt het aspect gevaar terug in paragraaf 4.2.5 Externe veiligheid. Alle aspecten uit de bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).
Situatie en conclusie
Voor melkkoeien en vrouwelijk jongvee (tot twee jaar) zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Hiervoor gelden vaste minimale afstanden. In het voorliggende geval, waarbij het agrarische bedrijf buiten de bebouwde kom is gelegen, geldt een vaste afstand van 50 m. De dichtstbijzijnde woningen ten opzichte van het perceel Lochemsweg 22a zijn de Lochemseweg 19 (ruim 200 m) en de Lochemseweg 24 (ruim 55 m). De woningen liggen beiden buiten de minimaal vereiste (vaste) afstand van 50 m. Hierdoor vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van een buffer van 50 meter rond de woning aan ten opzichte van het bouwvlak.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
In de publicatie Bedrijven en Milieuzonering geldt voor bedrijven ten behoeve van het fokken en houden van rundvee een afstand van 30 meter. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning milieu, zal daarnaast nog een toetsing aan de geluidsnormen uit het Activtiteitenbesluit plaatsvinden.
Situatie en conclusie
Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van een geluid producerende inrichting of een geluidsgevoelige bestemming. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.Aan de minimale afstand van 30 meter zoals opgenomen in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering wordt ruimschoots voldaan.
Hierdoor vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Situatie en conclusie
Voor het plangebied is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy d.d. 5-12-14 kenmerk 14106172). Dit bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Uit het bodemonderzoek komt het volgende naar voren:
Geconcludeerd kan worden dat er géén belemmeringen zijn voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
Situatie en conclusie
Voor het voorliggende bestemmingsplan is de professionele risicokaart geraadpleegd. Zoals op de onderstaande afbeelding te zien is, ligt het plangebied binnen de groepsrisicocontour (de risicocontour 10-8/jr) van de N346, over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Verder zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De voorliggende ontwikkeling voorziet niet in een toename van personen, want het initiatief voorziet niet in het realiseren van een verblijfsruimte voor mensen. Hierdoor hoeft het groepsrisico niet verantwoord te worden. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voorliggende plan.
Uitsnede Risicokaart Professionele gebruiker
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie en conclusie
Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van nibm-gevallen. Bij intensieve veeteelt kan de emissie van fijn stof van belang zijn. Hier is echter sprake van niet-intensieve veeteelt. De emissie van fijn stof is verwaarloosbaar waardoor aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig is .
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een bureau inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Met de aanpassing van het agrarische bouwvlak wordt beoogd een nieuwe rundveestal en machineberging te realiseren, als mede het uitbreiden van de mogelijkheid voor voeropslag. De genoemde ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats aan de oostzijde van Lochemseweg 22a. Deze uitbreidingslocatie bestaat momenteel uit grasland (weide).
Situatie uitbreidingslocatie 16 oktober 2014
Flora- en faunawet
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie
De uitbreidingslocatie kent een lage natuurwaarde. Gezien de inrichting, ligging en het gebruik van de gronden wordt in het kader van de Ffw alleen de aanwezigheid van leefgebied van enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren, zoals huisspitsmuis, mol en veldmuis verwacht. Het betreft hier licht beschermde soorten. Daarnaast wordt de uitbreidingslocatie door vogels, zoals houtduif, kauw en spreeuw, bezocht om te foerageren. Alle inheemse vogels zijn streng beschermd.
Toetsing
Bij het vergraven van de grond ten behoeve van de inrichtingswerkzaamheden kunnen enkele verblijfplaatsen van algemeen voorkomende zoogdiersoorten worden vernietigd (artikel 11 van de Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood (artikel 9 van de Ffw). Het betreft hier algemeen voorkomende soorten die onder het lichte beschermingsniveau vallen. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De uitbreidingslocatie vormt geen hoogwaardig foerageergebied voor vogels. De locatie vormt daarnaast geen geschikte nestplaats voor vogels. Negatieve effecten op vogels worden op voorhand niet verwacht.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden IJssel), dat gelegen is op 5.100 meter afstand van het plangebied.
Toetsing
De mogelijke schadelijke effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 worden uitsluitend veroorzaakt door stikstofdepositie (verzuring en vermesting). In dit kader is ten behoeve van de uitbreiding reeds een vergunning op grond van de Nbw 1998 aangevraagd en verkregen (Natuurbeschermingswet 1998 - 2013-005455 - gemeente Zutphen, het uitbreiden van een rundveehouderij aan de Lochemseweg 22a, 7231 PE Warnsveld, 2 augustus 2013). Uit de toegekende vergunning komt naar voren dat een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen in de betreffende situatie op voorhand wordt uitgesloten. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen zodat niet meer dieren worden toegestaan dan op basis van de Nbw-vergunning is toegestaan.
Omgevingsverordening Gelderland
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Daartoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit willen ze bereiken door de bestaande natuur in het Gelderse Natuurnetwerk (GN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de GN en GO is vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland.
Inventarisatie
Het plangebied ligt niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland zijn aangewezen als GN of GO. Dergelijke gebieden zijn wel gelegen ten oosten van het plangebied (zie onderstaande afbeelding)
Ligging GN (donkergroen) en GO (lichtgroen) rond plangebied
Toetsing
Het GN en GO kent geen externe werking waardoor hieruit geen belemmeringen volgen.
Wet ammoniak en veehouderij
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) beschermt zeer kwetsbare gebieden van het GN tegen de uitstoot van ammoniak afkomstig van veehouderijen. Op grond van deze wet heeft de provincie gebieden aangewezen die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt. In deze gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden beperkingen voor veehouderijbedrijven. De hoofdlijn hierbij is dat vesting in zeer kwetsbare gebieden en in de 250-meter zone niet mogelijk is en dat uitbreiding slechts mogelijks binnen het vergunde bedrijfsemissieplafond.
Inventarisatie
Delen van het ten oosten gelegen GN zijn in het kader van de Wav door de provincie aangewezen als zeer kwetsbaar gebied (zie hieronder). De uitbreiding van het bouwvlak komt aan de zijde van het zeer kwetsbare gebied te liggen, echter het nieuwe bouwvlak is zodanig vormgegeven dat dit buiten de 250-meter zone komt te liggen.
Ligging van zeer kwetsbaar gebied in het kader van de Wav (lichtgroen) en de buffer van 250 meter in relatie tot plangebied
Toetsing
Het bouwvlak ligt niet binnen de 250-meter zone van een zeer kwetsbaar gebied in het kader van de Wav, waardoor er in dit kader geen belemmeringen zijn.
Conclusie
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw of een analyse in het kader van Omgevingsverordening Gelderland of de Wav niet noodzakelijk is. Ten aanzien van de Nbw 1998 is een vergunning aangevraagd en verkregen.
Het plan is wat betreft de natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar.
Ontwikkelingen en beleid
Waterbeleid
Met het Waterbeleid 21e eeuw spelen de waterbeheerders in op de huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder meer de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Voor het waterbeheer hanteert het Waterschap Rijn en IJssel de uitgangspunten die zijn vastgelegd in onder meer de Keur en het Waterbeheerplan 2010-2015. Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende jaren wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe zorggedragen wordt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem:
Voor de realisatie van gewenste grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen gebruikt het waterschap de GGOR-aanpak (gewenst grond- en oppervlaktewaterregime). In overeenstemming met de bestemming, de functie en het gebruik van gebieden wordt het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime vastgesteld.
Plangebied
Watertoetstabel
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan bedrijventerreinen legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
Thema | Toetsvraag | Relevant | |
Hoofdthema's | |||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee | |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | ||
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Nee | |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | ||
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | ||
Wateroverlast | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Ja | |
(oppervlaktewater) | 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | ||
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | ||
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | ||
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | ||
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | ||
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | ||
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee | |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | ||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee | |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee | |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Ja | ||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee | |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | ||
Aandachtsthema's | |||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Wateroverlast
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de vormverandering geregeld van de bouwvlakken aan de Lochemseweg 21 en 22a. Het totale oppervlak van de twee bouwvlakken samen neemt echter niet toe. Op het niveau van het bestemmingsplan neemt het toegestane bouwoppervlak dan ook niet toe. Een gedeelte van het plangebied is gelegen in de beschermingszone voor natte landnatuur. Hiertoe is een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding met daaraan gekoppeld in de regels een omgevingsvergunningenstelsesl. Hiermee is een mogelijk effect op de waterhuishouding voldoende geborgd.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig die voor een belemmering kunnen zorgen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.
m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten
In het Besluit m.e.r. gelden de volgende drempelwaarden:
Activiteit |
Drempel m.e.r.-plicht (bijlage, onderdeel C) |
Drempel m.e.r.-(beoordelings)plicht (Bijlage, onderdeel D) | |
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. | n.v.t. | 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A.1 en A.2), 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 3), 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3), |
Door de provincie Gelderland is in 2013 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) verleend voor de uitbreiding van de rundveehouderij aan de Lochemseweg 22a. De uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie bedraagt minder dan 200 koeien en blijft daarmee onder de bovengenoemde drempel van bijlage D.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Uit het voorgaande blijkt dat voor het bestemmingsplan Lochemseweg 21 en 22a een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden doorlopen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
In onderstaande tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de vormverandering van het bouwvlak heeft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar voorgaande paragrafen.
Aspect | Invloed planvoornemen |
Bodem | De vormverandering van het bouwvlak leidt niet tot effecten op het aspect bodem. |
Archeologie en cultuurhistorie | Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde, er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten op de archeologische waarden. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden door het voornemen niet aangetast. |
Geur | Het voornemen voldoet aan de standaard vaste afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij. |
Geluid | Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van een geluidproducerende inrichting of een geluidsgevoelige bestemming. |
Externe veiligheid | Door het planvoornemen neemt het aantal personen en daarmee het groepsrisico niet toe. |
Luchtkwaliteit | Het planvoornemen kan gezien worden als nibm project. |
Natuur - Flora en fauna | De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van aanwezige flora en fauna. Voorwaarde is wel dat werkzaamheden worden gestart buiten het broedseizoen van vogels. |
Natuur - beschermde gebieden | Realisatie van het plan leidt niet tot siginificant negatieve effecten op de omliggende EHS- en Natura 2000 gebieden. |
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.
Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan om dit te voorkomen.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied.
.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de Wabo. Tenslotte is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en West van de gemeente Zutphen.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
Inleidende regels
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf wordt een korte toelichting op deze regels gegeven.
Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.
In de standaardwijze van meten is ook het begrip 'de inhoud van een bouwwerk' opgenomen. Dit begrip houdt in dat de inhoud van het bouwwerk wordt gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot aan de buitenzijde van het dak, inclusief dakkapellen. De kelder wordt niet meegerekend bij de inhoud van het bouwwerk.
Bestemming Agrarisch met waarden - 1
Het gehele plangebied is bestemd als Agrarisch met waarden - 1. De gronden mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een melkveehouderijbedrijf, met dien verstande dat het maximum aantal melk- en kalfkoeien niet meer mag bedragen dan 380. Op deze manier wordt gewaarborgd dat het aantal dieren niet groter kan worden dan het maximale aantal zoals vastgelegd in de Natuurbeschermingswetvergunning en daarmee worden eventuele effecten op Natura 2000 gebieden voorkomen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Conform de vigerende regeling is een bedrijfswoning toegestaan. In afwijking daarvan zijn ter plaatse meerdere bedrijfswoningen toegestaan. In verband met de bescherming van de landschaps- en natuurwaarden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor bepaalde werken en werkzaamheden. Deze vergunningplicht is echter niet van toepassing binnen het bouwvlak.
Voor wat betreft de gebruiks- en bouwmogelijkheden en ontwikkelingsmogelijkheden, zoals nevenactiviteiten is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en West van de gemeente Zutphen.
Aanvullend daarop is, om de grondgebondenheid te verzekeren, in het voorliggende bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen waaraan getoetst kan worden. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de provincie hieraan stelt zoals beschreven in paragraaf 2.1.
Waarde - Archeologische verwachting 3
Het plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3 opgenomen voor het plangebied. Hierbij geldt een onderzoeksplicht vanaf 10.000 m² bij omgevingsvergunning voor het bouwen en bij een aanlegactiviteit waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is als de bodemverstoring groter is dan 10.000 m² en dieper reikt dan 0,50 m minus het bestaande maaiveld.
Het bestemmingsplan bevat een aantal algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels. Enkele algemene regels zijn hierna kort ter verduidelijking en verklaring besproken.
Anti-dubbeltelregel
Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, niet opnieuw wordt toegepast.
Algemene bouwregels
In het bestemmingsplan zijn tevens algemene bouwregels opgenomen. Op basis van deze regels zijn algemene regels geformuleerd met betrekking tot bestaande maatvoering, situering woningen en ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In het bestemmingsplan zijn tevens algemene gebruiksregels opgenomen. Op basis van deze regels is weergegeven wat stijdig gebruik met het bestemmingsplan is, zoals bijvoorbeeld het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.
Algemene aanduidingsregels
Ter bescherming van de waterhuishoudkundige situatie zijn bepaalde werken en werkzaamheden slechts mogelijk indien hiervoor een omgevingsvergunning wordt verstrekt door het bevoegd gezag.
Algemene afwijkingsregels
In het bestemmingsplan zijn tevens algemene afwijkingsregels opgenomen. Op basis van deze regels is toegestaan om de genoemde goot en bouwhoogten in het plan te vergroten met 10%. Daarnaast mag de inhoudsmaat van woningen en bedrijfswoningen met 10% worden vergroten ten behoeve van het isoleren van woningen.
Algemene wijzigingsregels
Op basis van deze regels is de bevoegdheid van planwijziging door het college van Burgemeester en wethouders voorgeschreven.
Overgangs- en slotregels
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met enkele overgangs- en slotregels. De regels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).
De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waardoor de kosten van grondexploitatie anderszins zijn verzekerd.
In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld, dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel is in het kader van de economische uitvoerbaarheid met de verzoeker in de bovengenoemde anterieure overeenkomst een bepaling opgenomen als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Dit deel van de overeenkomst strekt ertoe dat eventuele schade door aanvrager wordt betaald. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.
Gelet op de aard en omvang van het bestemmingsplan wordt afgezien van inspraak.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken, tot en met 29 juli 2015, ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.