direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkhofweg13
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om de locatie aan de Kerkhofweg 13 te ontwikkelen voor woningbouw. Het plan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. De initiatiefnemer heeft een vooradvies aangevraagd bij de gemeente Zutphen. De gemeente Zutphen verleent medewerking aan het realiseren van de gewenste woning aangezien de woning een aanvulling geeft op de bestaande woningvoorraad. Het initiatief past binnen de woonvisie en de kavel ligt direct naast het prioriteitsgebied 'Leesten Oost'.

De nieuwe ontwikkeling moet aansluiten bij de massa en uitstraling van de omgeving. Volgens het geldende bestemmingsplan mag een woning alleen binnen een bouwvlak gebouwd worden. Een bouwvlak op de gewenste locatie ontbreekt, waardoor woningbouw niet mogelijk is. De realisatie van de woning wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van het onderhavige bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

De initiatiefnemer is woonachtig aan de Kerkhofweg 13, een locatie gelegen ten zuiden van de kern van Warnsveld binnen de gemeente Zutphen. In figuur 1.1 is de locatie weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.

Het plangebied is gelegen aan de Kerkhofweg 13 te Warnsveld en maakt deel uit het kadastrale perceel gemeente Warnsveld, sectie K, nummer 791 en gemeente Zutphen, sectie O, nummer 3043. Het totale oppervlak van de kadastrale percelen bedraagt circa 2.375 m2. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied voor de nieuwe woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Leesten". Dit bestemmingsplan is op 17 juni 2013 door de gemeente Zutphen vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Leesten"

Het plangebied heeft de enkelbestemming "Wonen" en de enkelbestemming "Tuin". Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Laag Bekende Archeologische Waarde". De realisatie van een nieuwe woning past niet binnen de huidige regels. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. Hierin worden de huidige en gewenste situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het overheidsbeleid. Hoofdstuk 4 toont de haalbaarheid ten opzichte van de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteengezet wordt hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten zuiden van Warnsveld en ligt ten oosten van de woning van de Kerkhofweg 13. Het plangebied is niet bebouwd en was voorheen een weide waarop enkele schapen graasden. In de loop van de jaren is deze weide in gebruik als brede zijtuin. Aan de voorkant van het plangebied grenst een 50-kilometer weg waarbij de bushalte naast de inrit van het plangebied staat.

Direct ten zuiden van de locatie ligt een nieuwe woonwijk genaamd Leesten-Oost. Hieronder volgen een aantal foto's van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0004.png"

Figuur 2.1: Plangebied in de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0005.png"

Figuur 2.2: Plangebied in de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0006.png"

Figuur 2.3: Luchtfoto begrenzing plangebied

2.2 Beoogde situatie

De indeling van het plangebied is gebaseerd op de wens van de initiatiefnemer om zijn kavel te splitsen ten behoeve van de bouw van een nieuwe vrijstaande woning. Om een extra woning op deze plek toe te voegen is het van groot belang om deze stedenbouwkundig zorgvuldig in te passen. Het voorstel is om de kavel te splitsen in twee percelen van circa 1.483m2 en 883m2. Het perceel dient het groene karakter te behouden door maximaal 50% van de kavel te verharden. Qua kleur- en materiaalgebruik wordt aangesloten bij de bestaande woningen in het historische lint. De erfafscheidingen die vanaf de openbare ruimte zichtbaar zijn, worden groen uitgevoerd. Er wordt gestreefd om zo veel mogelijk de bestaande bomen aan de achterkant te behouden. De voorgevel rooilijn ligt net als bij de bestaande bebouwing op 10 meter vanaf de voorste erfscheiding. In figuur 2.4 is een impressie gegeven van de beoogde inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0007.png"

Figuur 2.4: Impressie kavel inrichting plangebied

Parkeren

Het plangebied wordt via de bestaande oprit ontsloten. Deze oprit is gepositioneerd aan de noordzijde van het plangebied. In de huidige situatie is deze oprit al toegankelijk en verhard, op deze wijze is er geen aanpassing nodig aan het huidige straatbeeld. Op het nieuwe perceel is plaats voor het parkeren van minimaal twee motorvoertuigen.

Beeldkwaliteit

De nieuwe woning wordt conform het stedenbouwkundige advies van de gemeente Zutphen en het ontwerpbureau BDP uitgewerkt en voldoen daarmee aan de nota omgevingskwaliteit. Dit advies is opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundig advies van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

De geplande ontwikkeling is kleinschalig en is gelegen in bestaand stedelijk gebied, de ontwikkeling valt hierdoor niet onder de nationale belangen waar het Barro beleid voor is opgesteld.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaven terrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plan capaciteit).

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

In het voorliggende plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling blijkens jurisprudentie in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Bro.

3.2.4 Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven, leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het in stand houden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van de plangebieden.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland 2018

De Omgevingsvisie van Gelderland is op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de jaren na de vaststelling hebben er nog een aantal actualisatie rondes plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie 2018.

In de visie wordt beschreven hoe de provincie bijdraagt aan een toekomstbestendig Gelderland. De toekomstbestendige bijdrage is vertaald in twee hoofddoelen:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, hiervoor zijn een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden van belang. Maar dit betekent ook het borgen van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland beslaat het plangebied. In deze Omgevingsvisie heeft als doel het centraal zetten van een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Deze doelen worden verdiept door middel van 7 ambities:

  • 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  • 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  • 6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

Om deze doelen toe te passen in de voorgenomen ontwikkeling wordt extra aandacht geschonken aan een versnelde energietransitie, een beschermend klimaatbeleid, een voortvarend en innovatief circulair beleid, een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit, efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat en een duurzaam en divers woon- en leefklimaat.

De Omgevingsvisie bestaat uit meerdere themakaarten; het Ruimtelijk beleid, Waterbeleid, Milieubeleid en Natuur- en landschapsbeleid. Het plangebied valt binnen het windenergie aandachtsgebied. Dit is voor de voorgenomen ontwikkeling geen relevante beleidskaart en heeft geen consequenties voor het plangebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0008.png"

Figuur 3.1: Plangebied in Omgevingsvisie Gelderland (gelegen bij de rode marker)

In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe woning gerealiseerd binnen de bestemming Wonen, deze ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambitie van de provincie Gelderland om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woning vraag past; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

De ontwikkeling is getoetst aan de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. De volgende relevante thema's hebben een doorwerking op de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0009.png"

Figuur 3.2: Plangebied in Omgevingsverordening Gelderland (gelegen bij de rode marker)

Voor het plangebied gelden de regels voor een glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Echter heeft deze regel geen betrekking op de voorgenomen ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de Omgevingsverordening Gelderland is daarmee niet noodzakelijk.

3.3.3 Afsprakenkader Woningbouwprogrammering Stedendriehoek 2015-2024

De 8 gemeenten (Deventer, Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen) van de Clean Tech Regio hebben gezamenlijk en in afstemming met de provincies Gelderland en Overijssel een Regionale Woonagenda 2018-2026 opgesteld. Deze Woonagenda is in november 2018 door de betrokken gemeenten vastgesteld en vervangt daarmee het vorige Afsprakenkader Woningbouwprogrammering Stedendriehoek 2015-2024. Uitgangspunt voor de Woonagenda is om recht te doen aan de variëteit aan kwaliteiten in de Clean Tech regio. De Woonagenda past binnen de kaders van de koers van de provincie Gelderland zoals vastgelegd in 'Ruimte voor goed wonen'. In de Woonagenda 2015 tot en met 2024 was voor de gemeente Zutphen een netto woningbouw aantal voor 1.100 woningen vastgelegd. Netto houdt in dat bij het woningbouw aantal al rekening is gehouden met sloop en administratieve onttrekkingen van woningen. In de nieuwe Woonagenda 2018 kan worden gebouwd binnen een maximale bandbreedte en is er meer aandacht voor maatwerk. Hierbij gaat het om wat is kwalitatief goed voor Zutphen is als het om bouwen en wonen gaat.

Voor de gemeente Zutphen betekent dat op basis van de bevolkingsprognose (Primos 2016), actuele migratiecijfers en de noodzaak om de zwakke sociaal economische positie te versterken netto 225 woningen meer dan de vorige 1100 woningen mogen worden gebouwd. Het gaat in de Woonagenda 2018-2026 om maximaal 1325 woningen netto. Aan de hand van deze nieuwe maximale bandbreedte zijn keuzes gemaakt. De kwalitatieve afspraken in de nieuwe regionale woonagenda m.b.t. Sterke steden, Verduurzamen, Wonen en Zorg, maar ook beleidsmatige, ruimtelijke, juridische en financiële aspecten van onze lokale woningbouwplannen zijn integraal afgewogen. De ontwikkeling aan de Kerkhofweg 13 past binnen de gemaakte afspraken.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

Ten aanzien van de Omgevingsverordening Gelderland zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Er is bij de planvorming aan de Kerkhofweg 13 sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voorziet in de realisatie van één nieuwe woning.

Deze woning past bij de woningbehoefte in Zutphen. Het plan is overeenstemming met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Woonagenda Clean Tech regio 2018 en daarmee ook met de provinciale Omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030 is vastgesteld in mei 2007 door de gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie bevat de gemeenschappelijke ambities voor de lange termijn tot 2030. De gemeenten streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met een gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw staat centraal. Om deze centrale doelstelling concreet te maken, zijn de volgende vijf strategische keuzen geformuleerd:

  • duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • toevoegen van centrumstedelijk en landelijke woonmilieus.

De structuurvisie omvat een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld voor de lange termijn 2030. Dit beeld laat zien hoe de betrokken partners van de Stedendriehoek willen omgaan met de ruimtelijke ontwikkeling van het bundelingsgebied Stedendriehoek.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

Voorliggend plan betreft een dusdanig kleine lokale ontwikkeling die niet in strijd is met het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. Een nieuwe woning wordt gerealiseerd in een bestaand bebouwingslint. Dit past binnen de geformuleerde doelstelling.

3.5 Beleid waterschap

3.5.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Dit Waterbeheerprogramma is een actualisatie van het Waterbeheerplan 2016-2021. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 haar beleid vermeld. Dit programma is opgesteld met alle wateroverheden en met nauwe samenwerking met alle gebiedspartners. De opdracht van het Waterschap is te zorgen voor bescherming tegen overstromingen, het gebied klimaatrobuust maken, het verhogen van de kwaliteit van het water en de omgeving en het inzetten voor het beperken van de klimaatverandering door circulair te werken en zo min mogelijk grijze energie te gebruiken. Aandachtspunten zijn het op orde brengen en houden van het watersysteem, een betere balans ontwikkelen tussen te nat en te droog (het voorraadbeheer van grond- en oppervlaktewater), gebruik maken van een gebiedsgerichte aanpak en het vergroten van de kennis over water en klimaat.

3.5.2 Watervisie 2030 waterschap Rijn en IJssel

In de toekomst zal hoogwater vaker en in grotere omvang gaan voorkomen. om daarop voorbereid te zijn wekt het Waterschap met een risicobenadering, die inhoudt dat de gevolgen van een doorbraak binnen een dijkring meewegen in het bepalen van het gewenste beschermingsniveau. in het landelijke denken over waterveiligheid is het principe van meerlaagsveiligheid gemeengoed geworden. dit principe gaat uit van drie manieren van risicobeheersing: dijken op orde hebben en houden, bescherming door ruimtelijke (her)inrichting achter de dijken en een effectieve regionale rampenbestrijding. Dit wordt gerealiseerd door een hoog niveau van beheer en onderhoud van het Waterschap. Het beheer van het water in stedelijk gebied vergt eigen accenten vanwege de grote bewoningsdichtheid en bedrijvigheid. Het Waterschap verzorgt het beheer en onderhoud van de watergangen in het stedelijk gebied. Bij aanpassing of aanleg van stedelijk gebied wordt geadviseerd door het Waterschap het stedelijk water zo in te richten dat dit minder kwetsbaar wordt voor de belasting met voedingsstoffen. Ook wordt gestimuleerd dat regenwater niet meer voorkomt bij het afvalwater door het afkoppelen van het riool en het laten beleven door burgers.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

In paragraaf 4.3 wordt aandacht besteed aan de watertoets op grond van het Besluit ruimtelijke ordening waarin concreet wordt ingegaan op de relevante waterthema's en het effect van het plan daarop.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Woonvisie gemeente Zutphen 2019-2024

Deze woonvisie is een actualisatie van de woonvisie 2013-2017. Er is bewust gekozen voor actualiseren in plaats van een geheel nieuwe woonvisie op te stellen: de zes thema's uit de vorige woonvisie zijn nog steeds actueel en behoeven nadere verdieping en uitwerking. Gemeente Zutphen identificeert een aantal opgaven waar ze, als het om het wonen in de gemeente gaat, echt mee aan de slag moet. Op basis daarvan formuleert ze drie woonambities en beschrijft ze strategische acties hoe ze ambities wil realiseren.

Het is in Zutphen en Warnsveld goed wonen. Gemeente Zutphen gaat aan de slag met een aantal woonopgaven:

  • 1. Demografische ontwikkeling;
  • 2. Kwaliteitsslag in de bestaande woningvoorraad;
  • 3. Doorgaan met werken aan een beter woonevenwicht;
  • 4. Doorstroming en toegankelijkheid van de woningmarkt;
  • 5. Blijvende aandacht voor wonen en zorg en ondersteuning in de woning;
  • 6. Nieuwe samenwerkingsverbanden.

Aan de hand van deze opgaven is de volgende gemeentelijke visie 2019-2024 op het wonen gemaakt: "Zutphen, daar wil ik wonen". Zutphen gaat uit van drie woonambities die onderling sterk met elkaar samenhangen, elkaar ondersteunen en/of versterken. Deze ambities dragen allemaal bij aan de vier doelen van het gemeentelijke Focustraject om ook met wonen de sociaal economische kracht van de gemeente en haar inwoners te versterken. Voor de uitvoering van de ambities zijn een aantal strategische acties benoemd.

  • Ambitie 1: Sterke positie als centrumgemeente
  • Ambitie 2: Ambitieus in energietransitie en verlaging van woonlasten
  • Ambitie 3: Sociaal-economisch evenwicht in woonwijken

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

Met de toevoeging van een nieuwe woning draagt voorliggend plan bij aan een kwaliteitsslag in de bestaande woningvoorraad. Daarnaast draagt deze ontwikkeling bij aan de doorstroming en toegankelijkheid van de woningmarkt. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de kaders van de woonvisie van Gemeente Zutphen.

3.6.2 Groenatlas Samenwerken aan een duurzame groenstructuur

In 2012 is de Groenatlas 'Samenwerken aan een duurzame groenstructuur' vastgesteld. Hierin is de visie verwoord op de groenstructuur vanuit natuur, milieu en ruimte met daarin een heldere beschrijving van eindbeelden, beheerkaders en ontwikkelingsstrategieën. De groenatlas omvat een uitwerking voor het groen in kernen van Zutphen en Warnsveld, de wijken Noordveen, Centrum, De Hoven, Mars, Waterkwartier, Zuidwijken, Warnsveld en Leesten. Daarnaast bevat het een uitwerking voor het groen langs randen en de overgangszone van de kernen naar het buitengebied en de belangrijkste hoofdstructuren van wegen-, water- en landschapsstructuren in het buitengebied. De doelstelling is het behoud en de uitbreiding van bestaande boom-. en groenstructuren ter behoeve van veilig, ecologisch waardevol en vitaal groenbestand.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

Met het voorliggende plan blijven belangrijke groenstructuren behouden. Tevens worden nieuwe groenstructuren toegevoegd, in de vorm van groen uitgevoerde erfafscheidingen in de voortuin aan de voor- en zijkanten. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de kaders van het groenbeleid.

3.6.3 Welstandsnota

Bouwplannen kunnen pas uitgevoerd worden als daarover een positief welstandsadvies is gegeven. Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandstoezicht is vastgelegd in de welstandsnota van de gemeente. In deze nota zijn uitgangspunten en criteria opgenomen voor het welstandsoordeel. Het oordeel van de welstandscommissie is volgens de Woningwet gericht op het uiterlijk en op de plaatsing van het bouwwerk. Elk gebied heeft een welstandsniveau. Dit geeft aan in welke mate de gemeente welstand inzet in een bepaald gebied. Het welstandsbeleid kent 3 niveaus.

Op de kaart met verschillende welstandsniveaus heeft het plangebied niveau 2 toebedeeld gekregen. Hieronder vallen gebieden, die vanuit het perspectief van de gehele gemeente geen topprioriteit hebben, maar waar wel aanleiding is om alert te blijven op de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Bij deze beoordeling wordt gelet op de relatie met de omgeving, het bouwwerk op zichzelf alsmede de detaillering, voor zover van essentieel belang voor het totaalbeeld.

Doorwerking in voorliggend plan en conclusie

Voor realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is een advies opgesteld welke is bijgevoegd in Bijlage 1. Om het karakter van de omgeving te behouden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden, wordt de woning aansluitend op de bestaande bebouwing van het aanliggende perceel gerealiseerd. Het perceel behoud haar open karakter door middel van een erfafscheiding van maximaal 1 meter hoogte aan de voorzijde en een verharding van maximaal 50% van de kavel. Met het opstellen van de stedenbouwkundige kaders past de voorgenomen ontwikkeling binnen de gemeentelijke welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is het veldwerk uitgevoerd op 17 mei 2022 door Lycens B.V. De veldwerkzaamheden zijn onder certificaat (K46918/11) uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000: 'veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek' en de daarbij behorende protocollen. Dit verkennend bodemonderzoek, samen met de resultaten zijn te lezen in Bijlage 4.

Onderzoek

Op basis van dit onderzoek wordt gesteld dat er een licht verhoogd gehalte aan lood aangetoond is in de baksteen- en kolengruis houdende bovengrond. Op basis van de rekenregels voldoen beide mengmonsters echter aan de achtergrondwaarde. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Daarnaast is een grondwateronderzoek uitgevoerd en is de peilbuis na plaatsing op 17 mei 2022 en voor bemonstering conform NEN5744:2011 op 24 mei 2022 door Lycens B.V. doorgepompt. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel aangetoond. Aangezien met betrekking tot de licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel geen antropogene bron bekend is, zijn barium en nikkel vermoedelijk van nature in verhoogde concentraties in het grondwater aanwezig.

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herontwikkeling van het plangebied.

De gestelde hypothese dat het plangebied als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan lood en PAK in grond en de licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel in het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van het plangebied.

Conclusie

De bodemkwaliteit ter plekke van het plangebied is geschikt voor het gebruik als wonen en vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

4.1.2 Lucht

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen). Ter plaatse van de woning is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde van de luchtkwaliteit uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het woon- en leefklimaat is daarom aanvaardbaar.

Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning, dit is ruimschoots minder dan 1.500 woningen. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

4.1.3 Geluid

Een nieuw te realiseren woning betreft, conform de Wet geluidshinder (Wgh), een geluidsgevoelig object. De Wgh heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij dit plangebied niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn.

Onderzoek

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Omdat de nieuwe woning in de geluidszone van de Kerhofweg ligt is onderzoek gedaan. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek behorend bij de toelichting. De resultaten worden hierna beschreven.

In artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder is bepaald dat een hogere waarde alleen kan worden verleend als “de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard".

Om de geluidbelasting op deze enkele woning terug te dringen zijn maatregelen aan deze weg zoals het aanbrengen van stil asfalt financieel niet haalbaar. Maatregelen in het tussengebied zouden kunnen bestaan uit een geluidscherm. Om voldoende effect te hebben zou de zichtlijn tussen de woning en de weg moeten worden doorbroken hetgeen resulteert in een hoogte van het scherm van minimaal 3 meter en een lengte die verder gaat dan het perceel dat in eigendom is. Een dergelijk scherm in het tussengebied is vanuit landschappelijk, stedenbouwkundig en financieel oogpunt niet wenselijk.

Voor de realisatie van deze woning wordt een hogere waarde vastgesteld. Het betreft een bestaande weg waar een nieuwe woning wordt gesitueerd. De uiterste grenswaarde bedraagt 58 dB. De geluidbelasting van 54 dB is lager dan de waarde tot waaraan volgens het geluidbeleid vaststelling van een hogere waarde mogelijk is.

Conclusie

Als voorwaarde voor het vaststellen van een hogere waarde wordt in het geluidbeleid de eis gesteld dat er minstens één geluidsluwe gevel aanwezig moet zijn. 30 km/uur wegen moeten op grond van het gemeentelijk geluidbeleid worden beschouwd als gezoneerde wegen. Gelet op de afstand tot 30 km/uur wegen, de afstand tot deze wegen en de tussenliggende bebouwing wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting is bepaald op de achtergevel op maximaal 22 dB. Daarmee kan de achtergevel van de nieuwe woning worden beschouwd als geluidluwe gevel.

Als voorwaarde voor het vaststellen van een hogere waarde geldt dat een maximaal toelaatbaar binnenniveau in de woning is toegestaan van 33 dB. De benodigde gevelisolatie moet gelijk zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB.

Er wordt een hogere waarde voor het perceel vastgesteld van 54 dB. De benodigde gevelisolatie moet gelijk zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting van maximaal 59 en het niveau van 33 dB.

De geluidbelasting op de grens van het bouwplan bedraagt maximaal 54 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde bedraagt 58 dB. Hieraan wordt voldaan. Het vaststellen van deze hogere waarde stuit niet op bezwaren uit het geluidbeleid of de Wet Geluidhinder.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
4.1.4.1 Onderzoek

Geluidbeleid

De gemeente Zutphen heeft het geluidbeleid vastgelegd in het geluidsplan Zutphen 2015-2025. Dit plan is vastgesteld door het college en niet door de gemeenteraad, zodat het niet bindend is voor door de gemeenteraad te nemen besluiten (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan). De inrichting en omliggende geluidgevoelige gebouwen liggen in het gebiedstype “Woonkwartieren”.

Gebiedstypering   Wegverkeer   Railverkeer   Industrie/Bedrijven  
  Streef   Grens   Streef   Grens   Streef   Grens  
Binnenstad / Centrum   48 dB   63 dB   55 dB   68 dB   50 dB (A)   50 dB (A)  
Binnenstad / Tuinen   43 dB   53 dB   50 dB   63 dB   45 dB (A)   50 dB (A)  
Woonkwartieren   48 dB   58 dB1   55 dB   63 dB   45 dB (A)   50 dB (A)  
Landelijk gebied   48 dB   53 dB   55 dB   63 dB   40 dB (A)   45 dB (A)  
  58 dB         45 dB (A)   50 dB (A)  
Bedrijventerreinen   48 dB   63 dB   55 dB   68 dB   50 dB (A)   60 dB (A)  
Industrieterrein   48 dB   63 dB   55 dB   68 dB   n.v.t.   n.v.t.  
Bronsbergen   48 dB   53 dB   55 dB   55 dB   45 dB (A)   50 dB (A)  
GGNet Redelijk rustig   48 dB   48 dB   55 dB   55 dB   50 dB (A)   50 dB (A)  

1) Aan de rand van de woonkwartieren is tot maximaal 63 dB toegestaan, vanwege verkeer.

Tabel 1: Gebiedstypering en geluidsklassen in etmaalwaarde (inclusief aftrek voor wegverkeer)

In de nieuwe gevallen (bouw van woningen) fungeert tabel 1 als referentiekader voor het nemen van maatregelen. Het college van burgemeester en wethouders behoudt de mogelijkheid om na een bestuurlijke afweging, af te wijken van de streef- en grenswaarden (wel met toepassing van de wettelijke bepalingen). Het geluidbeleid hanteert geen afwijkende systematiek voor het beoordelen van maximale geluidniveaus, anders dan de huidige systematiek van de Handreiking industrielawaai een vergunningverlening en het Activiteitenbesluit.

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting op de grens van het bouwplan bedraagt maximaal 54 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde van het gemeentelijk geluidbeleid bedraagt 58 dB. Hieraan wordt voldaan.

30 km/uur wegen moeten op grond van het gemeentelijk geluidbeleid worden beschouwd als gezoneerde wegen. Gelet op de afstand tot 30 km/uur wegen, de afstand tot deze wegen en de tussenliggende bebouwing wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Daarmee kan de achtergevel van de nieuwe woning worden beschouwd als geluidluwe gevel.

Als voorwaarde voor het vaststellen van een hogere waarde geldt dat een maximaal toelaatbaar binnenniveau in de woning is toegestaan van 33 dB. De benodigde gevelisolatie moet gelijk zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB.

Het vaststellen van deze hogere waarde stuit niet op bezwaren uit het geluidbeleid of de Wet Geluidhinder

Industrielawaai

Kerkhofweg 11

Om te voldoen aan de streefwaarde voor het binnenniveau van 35 dB (A), moet de benodigde gevelisolatie gelijk zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting van maximaal 59 en het niveau van 33 dB. Voor nieuwe woningen geldt dat voldoen moet aan een binnenwaarde van 33 dB voor wegverkeer, zoals hierboven beschreven. Een binnenniveau van 33dB voldoet hiermee aan de regel dat het binnenniveau 35 dB moet zijn.

Vordenseweg 12

Gelet op de aard van de inrichting en de afstand zal voldaan worden aan de streefwaarde en is er geen belemmering.

VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderzijds gaat het om de vraag of de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geen beperkende invloed heeft op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

Milieucategorie (bron: VNG 2009)   Richtafstanden tot omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'   Richtafstanden tot omgevingstype 'gemengd gebied'  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 2: Richtafstanden voor bedrijfsactiviteiten conform bijlage 1 uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.

Belemmering bedrijfsvoering

De omgeving van het plangebied kan omschreven worden als een rustige woonwijk. Het gebied ligt direct langs een drukke, doorgaande weg. In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven. De tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is ook op die manier gemeten.

Locatie   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie   Werkelijke afstand  
Kerkhofweg 11   Buurt- en clubhuizen   0   0   30   0   2   4  
Vordenseweg 12   Verpleeghuizen (GGNet Warnsveld)   10   0   30   0   2   28  
  Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   0   0   10   0   1    

Tabel 3: In de omgeving aanwezige bedrijven met richt- en werkelijke afstanden.

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen.

Uit tabel 3 blijkt dat de werkelijke afstand tot het buurthuis aan de Kerkhofweg 11 kleiner is dan de richtafstand aangeeft in tabel 2. Dit geldt ook voor de richtafstand tot het terrein van GGNet aan de Vordenseweg 12.

Kerkhofweg 11

Volgens de informatie in het zaaksysteem van de Omgevingsdienst Achterhoek is er geen melding Activiteitenbesluit ingediend en is er bij een controle in 2019 aangegeven dat het een klein gebouw betreft waar 1 à 2 keer per week een vereniging samen komt. De beoordelingsniveaus van het Activiteitenbesluit zijn van toepassing. Het is aannemelijk dat voldaan wordt aan deze beoordelingsniveaus mits er geen muziek te gehore wordt gebracht.

Het ten gehore brengen van versterkte muziek vanaf het clubgebouw met een geluidniveau hoger dan 80 dB(A) is niet gemeld en daarmee niet toegestaan. Tot een geluidniveau van 80 dB(A) in het clubgebouw zal de bestaande woning aan de linkerzijde gelegen aan de Kerkhofweg 9 maatgevend zijn voor de geluidemissie van dit clubhuis.

Immers aan de zijde van het plan is de entree van het clubhuis gesitueerd. Aan de zijde van de linkerwoning is het zaaltje gelegen en aan deze zijde is het hoogste geluid vanaf het clubhuis te verwachten.

Vanwege de bestaande woning aan de linkerzijde gelegen aan de Kerkhofweg 9 zorgt de ontwikkeling van de woning op Kerkhofweg 13 niet voor extra belemmering voor het clubgebouw.

Omdat aan de linkerzijde van het clubhuis moet worden voldaan aan de etmaalwaarde van LA,rLT is 50 dB(A) etmaalwaarde zal dit zeker het geval zijn aan de rechterzijde op dit plan. Ter plaatse van de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van het clubgebouw.

Vordenseweg 12

Binnen de richtafstand van 30 meter tot GGnet zijn al verschillende woningen gelegen. De te realiseren woning op Kerkhofweg 13 zorgt daarom niet voor extra belemmeringen voor dit bedrijf (GGnet). De te realiseren woning ligt op 28 meter van de grens van de bedrijfsbestemming van GGnet. De dichtstbijzijnde bebouwing van GGnet is echter op ruim 60 meter van de te realiseren woning gelegen. Ter plaatse van de woning is daarom ten opzichte van GGnet sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen.

Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, kan de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering worden betrokken.

Kerkhofweg 11

Volgens de informatie in het zaaksysteem van de Omgevingsdienst Achterhoek is er geen melding Activiteitenbesluit ingediend en is er bij een controle in 2019 aangegeven dat het een klein gebouw betreft waar 1 à 2 keer per week een vereniging samen komt. Daarmee kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting zeer beperkt is en daarmee kan worden volstaan met een kleiner afstand en is het woon-en leefklimaat aanvaardbaar.

Vordenseweg 12

Gelet op andere woningen in de omgeving zal de nieuwe woning geen belemmering voor de inrichting zijn.

4.1.4.2 Conclusie

Een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Vanuit bedrijven en milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden. Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een dergelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee soorten risicobronnen, namelijk stationaire risicobronnen en risicobronnen als gevolg van transport. Bij stationaire risicobronnen gaat het bijvoorbeeld om LPG tankstations, ammoniak koelinstallaties of grote opslagen van gevaarlijke stoffen. Bij risicobronnen als gevolg van transport gaat het om bijvoorbeeld tankauto's, schepen of spoorwagons met gevaarlijke stoffen maar ook transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Er is getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:

  • Voor inrichtingen (bedrijven) wordt in dit advies getoetst aan het besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende regeling.
  • Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT).
  • Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
  • Activiteitenbesluit Milieubeheer
  • Door de gemeente Zutphen is lokaal externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Zutphen is vastgesteld op 18 mei 2015 vaststelling.
  • Circulaire effectafstanden en LPG-tankstations
  • Vuurwerkbesluit

In het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.

De Beleidsvisie Externe Veiligheid (vastgesteld op 19 mei 2015) beschrijft hoe de gemeente Zutphen omgaat met externe veiligheid. Externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van risico's die ontstaan door vervoer, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen. De gemeente Zutphen heeft in deze beleidsvisie haar ambities vastgelegd. De gemeente Zutphen streeft ruimtelijk en economisch naar duurzame groei. Ambities dienen binnen de gestelde milieukaders te blijven. Binnen Zutphen speelt externe veiligheid bij een aantal risicovolle inrichtingen en transportaders waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij deze risicovolle activiteiten bestaat een spanningsveld tussen veiligheid en de (toekomstige) ruimtelijke situatie. Deze beleidsvisie externe veiligheid geeft voor dit spanningsveld richting aan een integrale aanpak tussen ruimtelijke ordening, economische ontwikkelingen en hulpverlening. In de beleidsvisie is een ambitie voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied (waarin de planlocaties zijn gelegen) geformuleerd: de oriëntatiewaarde voor risicobronnen geldt als grenswaarde en een toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden.

In de Circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Het vuurwerkbesluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.

Risicobronnen in de nabijheid

In de directe omgeving van het plangebied liggen volgens de Risicokaart van Nederland vrij weinig risicobronnen. Onderstaande afbeelding geeft aan waar buisleidingen lopen (de rode stippellijnen). Het gaat hier om een ondergrondse gasleiding. Deze bevind zich op circa 440 meter ten oosten van het plangebied. Verder loopt ten oosten van het plangebied op circa 520 meter een bovengrondse hoogspanningslijn met indicatieve magneetveldzone. De veiligheidszone hiervoor beslaat 120 meter en is daarmee op ruime afstand van het plangebied gelegen. Ook is ten westen van het plan gebied een hoogspanningslijn met indicatieve magneetveldzone gelegen. De veiligheidszone voor deze hoogspanningslijn is 60 meter, met een afstand van een kleine 2 kilometer ligt dit op ruim voldoende afstand van het plangebied. Op circa 4 kilometer loopt een binnenvaartroute via waar gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden. Ten slotte is op circa 3.900 meter van het plangebied de spoorroute 62 (Ressen Noord - Zutphen Twentekanaal aansl.) gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0010.png"

Figuur 4.2: Risicobronnen in de nabijheid van het plangebied (bron: www.risicokaart.nl).

Hogedruk aardgasleidingen A-511 & A-522

Op circa 400 meter van het plangebied liggen twee hogedruk aardgasleidingen. Deze leidingen hebben de volgende kenmerken:

  • Aardgasleiding A-511 (66 bar, 42 inch, 100%-letaliteitsafstand 190 meter, 1%-letaliteitsafstand 485 meter)
  • Aardgasleiding A-522 (66 bar, 48 inch, 100%-letaliteitsafstand 205 meter, 1%-letaliteitsafstand 545 meter)

Het plangebied ligt binnen de verantwoordingszone van deze aardgasleidingen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende hogedruk aardgastransportleidingen. Hiervoor gelden de volgende aspecten:

  • Een belemmeringenstrook van vijf meter aan weerszijden van iedere hogedruk aardgastransportleiding dient conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen aangehouden te worden waarbinnen geen bebouwing mag worden geprojecteerd.
  • Deze belemmeringenstrook reikt niet tot het plangebied;
  • De hogedruk aardgastransportleidingen hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour.
  • Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op.
  • De hoogte van het groepsrisico van de verschillende hogedruk aardgastransportleidingen bevindt zich in zowel de huidige als de toekomstige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde (lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde).
  • Het groepsrisico neemt niet of zeer beperkt toe.

Op grond van artikel 13, lid 3 van het Bevi, artikel 9 van het Bevt, artikel 12, lid 2 van het Bevb en artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr) wordt geadviseerd om:

  • 1. De zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door de mogelijkheid tot alarmering van de bewoners gebruik te maken van NL-alert.
  • 2. De gebouwen dusdanig te situeren dat aanwezigen bij een (dreigende) brand bij een risicobron gelegenheid hebben te vluchten. Hierbij dient minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af gericht te zijn.
  • 3. Zorg te dragen dat het ventilatiesysteem goed functioneert. Om te kunnen schuilen voor een toxisch en/of brandscenario in de omgeving, is het noodzakelijk dat bewoners in zo’n situatie naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kunt u borgen in de vergunningverleningsprocedures van diverse objecten.
  • 4. Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als ‘Denk vooruit’/ ‘Wees Voorbereid’.
  • 5. Burgers te attenderen op deelname aan ‘Stan the CPR-network’. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan Stan the CPR-network kan levens redden.

Hieronder volgt een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Spoorlijn Ressen Noord - Zutphen Twentekanaal aansl.

Op circa 3.900 meter van het plangebied is spoorroute 62 (Ressen Noord – Zutphen Twentekanaal aansl.) gelegen. Deze route is aangewezen als basisnetroute valt daarmee onder de werkingssfeer van het Bevt en de Regeling basisnet. Gelet op de afstand tot aan het plangebied zijn eventuele PR10-6 contouren en het PAG (plasbrandaandachtsgebied) niet relevant. Conform de Regeling Basisnet worden over deze route zeer toxische vloeistoffen (stofcategorie D4) getransporteerd. Het plangebied ligt binnen het huidig gehanteerde maximale invloedsgebied van een toxische stof (4.000 meter). Met de komst van de Omgevingswet wordt die afstand 1.500 meter.

Conclusie

Op basis van voorgaande bevindingen wordt gesteld dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling, wordt gesteld dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Daarmee is de ontwikkeling op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.1.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op een komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Conclusie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Warnsveld, er liggen in de directe omgeving geen agrarische bedrijven die geuroverlast kunnen veroorzaken. Hiermee is het plan uitvoerbaar op het gebied van geur.

4.1.7 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten

Onderzoek

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN). Het Flora en Fauna onderzoek dat uitgevoerd is door Lycens B.V. is te vinden in Bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedssfeer en geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Vanuit ecologisch oogpunt hoeft er geen stikstofberekening te worden uitgevoerd.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied foeragerende diersoorten, mogelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Stikstofdepositie

Het plangebied ligt op circa 3,2 kilometer van Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Er is een stikstofberekening uitgevoerd met Aerius calculator 2021. Hieruit is in de gebruiksfase geen stikstofdepositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Het stikstofdepositie onderzoek is te vinden in Bijlage 3.

Voorheen was er op basis van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb (Wet natuurbescherming) een verbod op het realiseren van projecten zonder natuurvergunning. Daarom moest naast de gebruiksfase eveneens de realisatiefase worden berekend. Echter is op 10 maart 2021 de wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) aangenomen met daarin de toevoeging artikel 2.9a aan de Wnb waarin gesteld wordt dat, door middel van een amvb, aangewezen activiteiten van de bouwsector buiten beschouwing worden gelaten bij de toepassing van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb.

Het besluit van 14 juni 2021 betreft onder andere het wijzigingen van het Besluit natuurbescherming door middel van het vervangen van een aantal artikelen, zo ook artikel 2.5. Artikel 2.5 stelt dat bouw- en sloopactiviteiten met bijbehorende vervoersbewegingen vallen binnen de activiteiten van de bouwsector zoals benoemd in artikel 2.9a van de Wnb. De activiteiten zoals genoemd in artikel 2.5 zijn daarmee uitgesloten van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb en dus niet vergunningplichtig.

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden waarin dit vastgelegd is.

Door bovengenoemde wetswijziging hoeft de aanlegfase niet meer meegenomen te worden in de te berekenen depositie. Tijdens de gebruiksfase is geen stikstofdepositie berekend die hoger is dan 0.00 mol/ha/jaar. Hiermee is een vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden niet nodig.

Houtopstanden

De oppervlakte van de te rooien bomen is minder dan 10 are of het betreft een rijbeplanting van maximaal twintig bomen. De bomen hebben geen betrekking op de Wet natuurbescherming, zoals beschreven in artikel 4.1 van de Wet:

b. houtopstanden op erven of in tuinen.

Conclusie

In verband met het uitvoeringsaspect moet aanwezige puin voorzichtig ontmanteld worden in verband met schuilplekken van eventueel voorkomende fauna. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.

4.3 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 en de Perspectievennota 2022 - 2025;
  • Gemeente: Watertakenplan Zutphen 2021 - 2025.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Hiertoe is onderstaande watertoetstabel ontwikkeld. Deze tabel vormt de basis voor de planbeoordeling door het waterschap en het wateradvies.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

Nieuwe plannen moeten voldoen aan het principe van het 'hydrologisch neutraal' bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.

In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.

Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rijn en IJssel

Voor de periode 2022 - 2027 is het Waterbeheerprogramma bepalend voor het waterbeleid van Waterschap Rijn en IJssel. De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn ten minste grondwaterneutraal, dus veroorzaakt geen wijziging van waterpeilen of aan-/afvoer van water.
  • Het kostenveroorzakeingsbeginsel is van toepassing. Dit betekent dat de kosten voorwaterhuishoudkundige maatregelen als gevolg van een ruimtelijk plan, voorrekening komen van de initiatiefnemer van dat plan.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt hemelwater in het plangebiedgeïnfiltreerd of geborgen en vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater.
  • Schoon hemelwater wordt, waar mogelijk, binnen hetplangebied in de bodem geïnfiltreerd.
  • Het winterbed van rivieren en waterkeringen met bijbehorendebeschermingszones hebben als primaire functie het bieden van veiligheid tegenoverstromingen. Ontwikkelingen in deze gebieden zijn enkel toegestaan, als ze hetfunctioneren ervan niet belemmeren.
  • Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met hetreguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap (of zijn aannemers) mogelijk te zijn.

Onderzoek

Op 26 april 2022 is het Waterschap Rijn en IJssel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Dit is de vervanger van de vorige watertoetstabel. Op basis van het plangebied en gegeven antwoorden op de watertoets blijkt dat een normale procedure met een start-overleg met het waterschap van toepassing is. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 6 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling heeft het Waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld, welke onderdeel uitmaakt van de watertoets. Hierna wordt ingegaan op de relevante onderdelen uit de watertoets.

Klimaatadaptatie

Het Waterschap wil het watersysteem zo inrichten, dat het beter bestand is tegen de effecten van de verwachte klimaatverandering, zoals zwaardere buien en langere droge perioden.

Grondwaterbeheer

Het Waterschap streeft naar doelmatig waterbeheer dat optimaal de functies en het huidige gebruik ondersteunt. Nieuwe functies sluiten aan bij het gewenst grond- en oppervlaktewater regime. Hiermee wil het Waterschap structurele overlast door te hoog grondwater voorkómen en verdroging door te laag grondwater tegengaan.

Uitgangspunt gemeente

In het Watertakenplan Zutphen 2021-2025 zijn eisen opgenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwbouw waarbij het verhard oppervlak toeneemt moet de eigenaar het hemelwater op eigen terrein verwerken of rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater. Voor deze ontwikkeling geldt een bergingseis van 30mm (1,50 m3 berging per 100 m2 perceelsoppervlakte) op eigen terrein.

Conclusie

Het plan is bekeken door het waterschap en er is bepaald dat er geen grote waterschapsbelangen spelen.

Omdat in het plan minder dan 500 m2 verharding aangelegd wordt, geldt dat het een kleine ontwikkeling betreft voor het waterschap en gelden er geen eisen voor het realiseren van waterberging. Met het oog op klimaatverandering wordt in het plan zo veel mogelijk gebruik gemaakt van het infiltreren van hemelwater.

In het plan wordt geen drainage aangelegd en geen grondwater onttrokken, waardoor er geen verdere afstemming nodig is voor het thema grondwaterbeheer.

Voor percelen vanaf 500 m2 wordt uitgegaan van een verhardingspercentage van 50%, waarmee de bergingseis neerkomt op 1,50 m3 per 100 m2 perceeloppervlak. 50% van het perceel bedraagt circa 441 m2. Dit betekend dat op het perceel ruimte moet zijn voor 6,62 m3 ter behoeve van de waterberging. Het perceel leent zich hiervoor.

4.4 Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. Het plangebied ligt voor circa 2/3 deel in een dubbelbestemming 'Waarde - Laag Bekende Archeologische Waarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1103Kerkhofweg13-vs01_0011.png"

Figuur 4.3: Uitsnede bestemmingsplan van plangebied (rood omlijnd) en het bouwvlak (wit omlijnd) binnen dubbelbestemming 'Waarde - Laag Bekende Archeologische Waarde'.

Conclusie

De gronden met de bestemming 'Waarde - Laag Bekende Archeologische Waarde' zijn mede bestemd voor het behoud, de versterking en de bescherming van bekende archeologische waarden in de bodem. In principe geldt dat alleen gebouwd mag worden wanneer aangetoond is dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Dit moet worden aangetoond door archeologisch onderzoek. Deze onderzoeksplicht vervalt mits er geen grondwerkzaamheden plaatsvinden van dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van 10.000 m2. Onderhavig plan betreft grondwerkzaamheden van maximaal 300 m2. Het is daarom voor dit plan niet verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren. Het plan doet hiermee geen afbraak aan de archeologische waarden in dit gebied.

4.5 Verkeer en parkeren

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.

Onderzoek

De woning zal voor een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zorgen. Bij een gemiddelde van 8 vervoersbewegingen per woning per etmaal, worden er 8 bewegingen per dag gegenereerd. Bij een spitsuur-gemiddelde van 10%, leidt dit tot een beperkt aantal extra verkeersbewegingen.

Met de komst van één extra woning, neemt ook het aantal auto's toe. Parkeren van auto's als gevolg van de realisatie van de woning moet plaatsvinden binnen de begrenzing van voorliggend plan en dus op eigen terrein. Het aantal parkeerplaatsen is afhankelijk van het type woning. Het parkeerbeleid van de gemeente Zutphen is opgenomen in de 'Thematische herziening Standplaatsen Terrassen Evenementen en Parkeren', hierin zijn ook de parkeernormen opgenomen.

Bij het bepalen van de parkeernorm speelt de ligging van een plangebied een belangrijke rol. in het parkeerbeleid van de gemeente Zutphen wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging 'centrum', 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied'. Het plangebied valt onder 'rest bebouwde kom'.

Onderstaande tabel bevat de parkeernormen die gehanteerd dienen te worden bij voorliggend plan. De norm voor voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein is voor wonen:

Functie   Per   Rest bebouwde kom  
Wonen      
Koop, vrijstaand   Woning   1,8  
Koop, twee-onder-een-kap   Woning   1,7  
Koop, tussen/hoek   Woning   1,5  

Tabel 3: parkeernormen 'Thematische herziening Standplaatsen Terrassen Evenementen en Parkeren'.

Gelet op bovenstaande tabel dient er in het plan ruimte te zijn voor minimaal 1,8 parkeerplaats per woning. In totaal dienen er 2 parkeerplaatsen aanwezig te zijn in het plan, hiertoe is voldoende ruimte in het plan.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmering op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

4.6 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Riool leidingen

De riool leidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransport leidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransport leidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd. Dit geldt ook voor het trafo huisje dat, wordt verplaatst naar de rand van het plangebied.

Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor de realisatie van het plan alsmede de kosten voor de herzieningsprocedure komen geheel voor rekening van deze partij. Voor de gemeente zijn aan dit plan geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is gegarandeerd middels een anterieure overeenkomst en wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels staan aangegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (of zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit is gedaan om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, zijn deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld en dus van toepassing is.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn regels betreffende het gebruik en bouwregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit plan

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen:

Wonen:

Deze gronden zijn met name bestemd voor wonen.

Tuin:

De gronden vóór de voorgevelrooilijn van de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. De bestemming 'Tuin' is tevens gegeven aan zijtuinen die grenzen aan de openbare weg.

Waarde - Laag Bekende Archeologische Waarde:

Deze dubbelbestemming is gegeven aan die delen van het plangebied die in een gebied liggen met een (lage) archeologische bekende waarde.

Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Resultaten omgevingsproces

De initiatiefnemer heeft begin 2023 de aanwonenden geïnformeerd over het planvoornemen. De algemene reactie was positief en er zijn geen bezwaren geuit tegen het planvoornemen.

6.2 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

6.3 Vooroverlegreactie provincie Gelderland

6.4 Vooroverlegreactie waterschap Rijn en IJssel