direct naar inhoud van 3.5 Milieuhygiënische aspecten
Plan: Manege Rouwbroekweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.BP1403Rouwbroekwg2-vs01

3.5 Milieuhygiënische aspecten

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • bodem;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen.
3.5.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren.

3.5.2 Bedrijven en milieuzonering

Het uitgangspunt is dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving.

Geluid en trillingen

Het bedrijf mag volgens de milieuvergunning 45/40/35 dB(A) veroorzaken op de gevel van de dichtstbijzijnde woning: Vordenseweg 22. Deze norm komt overeen met de richtwaarde voor landelijk gebied met een drukke weg in de omgeving uit de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" van oktober 1998.

Lucht (geur, besluit luchtkwaliteit, stof )

Bij de voorgenomen ontwikkeling treedt er geen verslechtering op voor wat betreft de genoemde aspecten.

Ammoniak en veehouderij

De ammoniakemissie van het bedrijf neemt niet toe.

3.5.3 Geluidhinder

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai. De aspecten spoorweglawaai en industrielawaai van een gezoneerd industrieterrein zijn in deze situatie niet relevant, aangezien in de nabijheid van het plangebied geen spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen liggen.

Wegverkeerslawaai

De locatie ligt op circa 40 meter afstand van de provinciale weg N314 en nabij de Rouwbroekweg. Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen woning of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd, is geen akoestisch onderzoek nodig. Tevens leidt de ontwikkeling tot een geringe intensivering van het verkeer. Daarom gaan wij er vanuit dat er geen akoestisch onderzoek nodig is.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het aspect geluid.

3.5.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Een bodemonderzoek is verplicht indien een bestemmingsplan de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is hiervan geen sprake, er worden geen nieuwe verblijven opgericht. Een bodemonderzoek is dus niet nodig. Ook het aspect koude-warmte-opslag is niet van toepassing, aangezien geen nieuwbouw plaatsvindt.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan bevat een ontwikkeling, die van geringere omvang is, zodat geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Tevens blijkt uit de "Rapportage luchtkwaliteit 2006" dat voor deze weg vanaf 2007 geen overschrijding van luchtkwaliteitsnormen plaatsvindt.

Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.

3.5.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Op basis van de Risicokaart van Gelderland (bron: www.risicokaart.nl) is het aspect externe veiligheid onderzocht voor de locatie Rouwbroekweg 2 te Warnsveld. De Regio Stedendriehoek Projectbureau Externe Veiligheid heeft een advies uitgebracht in verband met de voorgenomen ontwikkeling, zie Bijlage 1 Advies Externe Veiligheid.

Inrichting

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen, zoals lpg-stations.

Buisleidingen

Dwars door het plangebied lopen drie buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit betreft een drietal aardgasleidingen van de Gasunie (A-522, A-511 en A662).

De eerstgenoemde twee gasleidingen buigen aan de zuidkant af en gaan onder de N314 door. De derde gasleiding is aan de zuidkant doorgetrokken in het verlengde van de N314.

In Bijlage 1 is het advies van het Projectbureau Externe Veiligheid van de Regio Stedendriehoek opgenomen.

Plaatsgebonden risico

Uit het advies blijkt dat er geen plaatsgebonden risico (PR 10-6) per jaar wordt berekend rond de aanwezige buisleidingen. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen beperking op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wel moet rekening worden gehouden met een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft aan welke gegevens moet worden opgenomen in het bestemmingsplan, namelijk:

  • 1. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt tenminste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
  • 2. Een bestemmingsplan die de aanwezigheid van een buisleiding toelaat, bevat in elk geval voor de belemmeringenstrook:
    • a. geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van bouwwerken toestaan;
    • b. een vergunningenstelsel als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
  • 3. Voor zover in een bestemmingsplan de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking daarvan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, wordt daarbij bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

In het voorliggende bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.

Groepsrisico

Met de verplaatsing van de manage-activiteiten van de locatie Vordenseweg 22 naar de locatie Rouwbroekweg 2 blijven de activiteiten op ongeveer gelijke afstand van de buisleiding. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatief effect op het groepsrisico. In de praktijk blijkt dat de rijbak van de Vordenseweg zelfs dichter bij de buisleiding is gelegen dan de rijhal aan de Rouwbroekweg.

De rijbak aan de Rouwbroekweg is daarentegen op de buisleiding gelegen. Echter, gezien het feit dat het maatgevende scenario voor het falen van een buisleiding is gelegen in graafwerkzaamheden, is het zeer onwaarschijnlijk dat lessen worden gehouden in de rijbak wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden.

Daarnaast kan gesteld worden dat een bijdrage van maximaal 8 personen gedurende circa 20 uren per week een verwaarloosbare bijdrage zal hebben op het groepsrisico.

Ook het feit dat de eigenaren van de aanwezige pensionpaarden enkele uren per week aanwezig zullen zijn voor de verzorging van de paarden, zal een verwaarloosbare bijdrage hebben op het groepsrisico. Omdat de eigenaren ook in de huidige situatie aanwezig zijn leidt dat sowieso niet tot een toename van het groepsrisico.

Het gebied rond de Rouwbroeksweg wordt aangemerkt als dunbevolkt buitengebied. Conform PGS 1 deel 6 ("aanwezigheidsgegevens") kan hierbij worden uitgegaan van circa 1 persoon per hectare. Zoals gesteld zal door de verplaatsing van de activiteiten van de manege naar de Rouwbroeksweg het de personendichtheid en daarmee samenhangend het groepsrisico niet wijzigen. Aan de overzijde van de N314 is de nieuwbouwwijk "De Leesten" gelegen. Bij de bepaling van de personendichtheid is gebruik gemaakt van het nationaal populatiebestand. Binnen het invloedsgebied van de buisleidingen zijn circa 2.500 personen in "De Leesten" woonachtig. Uit de berekeningen van het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde blijft. Het groepsrisico vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen over weg plaats. Dit betreft de provinciale weg N314.

Plaatsgebonden risico

Uit het advies blijkt dat voor de N314 geen plaatsgebonden risico (PR 10-6) wordt berekend. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen beperking op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

De risico's zijn ingeschat aan de hand van de zogenaamde vuistregels uit de PGS 3 deel 2. Wanneer deze drempelwaarden niet worden overschreden, is het niet noodzakelijk om de externe veiligheidsrisico's te kwantificeren. Voor de transportaantallen over de N314 kan worden gesteld dat wanneer de personendichtheid van de omgeving lager is dan 70 personen per hectare het groepsrisico niet relevant wordt bevonden. Een risicoberekening is dan niet noodzakelijk.

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied. De huidige personendichtheid is lager dan 10 personen per hectare. Ook de toekomstige ontwikkeling van "De Leesten" vindt op een dermate grote afstand van de N314 plaats dat een gemiddelde personendichtheid van 70 personen per hectare niet zal worden gehaald. Het groepsrisico is derhalve niet relevant.

Uit het advies blijkt dat de 10-8 contour is gelegen op 33 meter van de transportas. De voorgenomen ontwikkeling is minimaal gelegen op 43 meter van de transportas. De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de personen die zich bevinden binnen de 10-8 contour van een transportas. Gesteld kan worden dat de aanwezige personen in het plangebied een marginale bijdrage hebben op het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In het voorliggend bestemmingsplan is de relevante regelgeving opgenomen.

3.5.7 Kabels en leidingen

Naar het onderwerp 'kabels en leidingen' is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan. Op basis daarvan zijn internationaal geldende normen vastgesteld voor de sterkte van het magnetisch veld (100 microTesla) van hoogspanningsleidingen die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze waarde wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.

Op basis van de informatie en op grond van het voorzorgbeginsel, heeft het ministerie van VROM op 3 oktober 2005 met de brief "Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen" de gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen worden blootgesteld aan een magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden. Geadviseerd wordt om bij de vaststelling van bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is van 0,4 microTesla (de magneetveldzone). In bijlage 1 van de brief is het advies nader uitgewerkt en worden de gehanteerde begrippen verklaard.

Het advies is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel en is van toepassing op zogenoemde gevoelige bestemmingen. Dit zijn locaties waar kinderen dagelijks meer dan 14 -18 uur verblijven voor een periode van minimaal één jaar. Hierbij zijn naast woningen ook scholen, crèches en kinderopvangplaatsen aangegeven.

Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld zijn bijvoorbeeld sportvelden, speeltuinen, zwembaden en dergelijke. Deze worden niet aangemerkt als gevoelige bestemming als het gaat om de mogelijke relatie tot hoogspanningslijnen. De voorgenomen ontwikkeling van de manege valt onder de categorie die niet valt onder een gevoelige bestemming,

Op de website van het RIVM is een overzicht opgenomen met de zogenaamde indicatieve zones van alle bovengrondse hoogspanningslijnen en een Handreiking voor het berekenen van specifieke zones. De breedte van de indicatieve zone is meestal een overschatting, omdat die is berekend op basis van conservatieve aannames. De werkelijke omvang van de zones van 0,4 microTesla is in de meeste situaties kleiner. Nabij het plangebied ligt een 380 kV-lijn. Hiervoor geldt een indicatieve zone van 135 meter.

Het plangebied ligt in de indicatieve zone van de 380 kV-lijn. Echter bij het bestemmingsplan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt voor nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig verblijven. De woning op de locatie is een bestaande woning en betreft geen nieuwe situatie. Voor de manege is sprake van een locatie waar kinderen voor korte tijd en niet dagelijks verblijven. De manege is geen gevoelige bestemming als het gaat om de mogelijke relatie tot hoogspanningslijnen.

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.