Plan: | Zonneveld Noordveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.BP0304Zonneveld-vs01 |
De gemeente Zutphen heeft zich aangesloten bij de Nederlandse Klimaatcoalitie. Zutphen verbindt zich samen met veel andere gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties aan de ambitie om een klimaatneutrale samenleving te realiseren met een duurzame economie. Zutphen energieneutraal betekent dat het energieverbruik zo laag mogelijk is én dat de energie duurzaam wordt opgewekt. De gemeente Zutphen heeft de ambitie om snel zoveel als mogelijk schone energie op te wekken. Voorliggend plan draagt hieraan bij door het mogelijk te maken om duurzame energie op te wekken op de locatie Noordveen ter hoogte van de oude sintelbaan en de daaraan grenzende gemeentelijke gronden.
De mogelijkheden die het terrein Noordveen voor duurzame energieopwekking biedt, zijn in beeld gebracht aan de hand van een inrichtingstekening voor een zonneveld (zie bijlage 1). In deze tekening is de inpassing in de omgeving uitgewerkt en de functies die tevens mogelijk moeten blijven/zijn naast het zonneveld zoals de kynologenclub en tafeltennisvereniging.
De uitwerking van het zonneveld, of andere wijze van duurzame energieopwekking, wordt overgelaten aan die partij die dit voor eigen rekening en risico op de 'economisch meest voordelige' wijze doet. Hiertoe start de gemeente een onderhandse meervoudige selectieprocedure. Medio 2015 kan dan een overeenkomst met een marktpartij gesloten worden, die daarna zo snel als mogelijk met de ontwikkeling en bouw gaat beginnen. De ontwikkeling zal dan uiteraard wel moeten passen binnen het bestemmingsplan.
Het merendeel van voornoemde functies is strijdig met het geldende bestemmingsplan, maar omdat het initiatief past op de locatie en bijdraagt aan verschillende doelen wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel van Zutphen, tussen de historische stad en het Twentekanaal. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving, tussen de Deventerweg en de spoorlijnen.
Bron Googlemaps
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie en het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de spoorlijn Zutphen - Winterswijk/Zwolle en de Deventerweg. De noordgrens wordt bepaald door de provinciale weg N348. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.
Bron Googlemaps
Het terrein ligt in een zone langs het spoor met groene stedelijke functies. De Deventerweg ontsluit de zone aan de oostzijde en zorgt voor de verbinding met de stad en het landelijke gebied aan de noordzijde. Zowel het spoor als de Deventerweg zijn voorzien van opgaand groen, ook aan de noordzijde is een belangrijke groenstructuur. Dit versterkt het groene karakter van de zone/gebied.
Het terrein was voorheen in gebruik als atletiekbaan en voetbalvelden. Op dit moment is het in gebruik door kynologenclub en tafeltennisvereniging. De kynologenclub maakt gebruik van een voormalig voetbalveld in het zuidoosten van het plangebied. De tafeltennisvereniging zit in het gebouw dat centraal in het plangebied ligt.
Centraal gelegen clubgebouw van de tafeltennisvereniging en op de voorgrond attributen van de kynologen vereniging
Het plangebied wordt ontsloten via een breed pad. Het pad loopt van het centraal gelegen clubgebouw naar het zuiden richting het parkeerterrein aan de Brandts Buijsstraat.
Om de mogelijkheden van het terrein voor duurzame energieopwekking in beeld te brengen is een inrichtingstekening opgesteld voor een zonneveld (zie afbeelding hieronder en bijlage 1). Naast de capaciteit van het gebied is de tekening vooral bedoeld om de inpassing in de omgeving te bepalen (grootte, hoogte e.d.) en te visualiseren hoe het er mogelijk uit komt te zien.
Voor het bestemmingsplan zijn met name de volgende onderdelen relevant.
Duurzame energieopwekking
De duurzame energieopwekking vindt plaats in een groene setting. Dit betekent dat de installaties op een groen 'grondvlak' (zoals bloemrijk grasland, weide) komen te staan. De bestaande waardevolle houtsingels aan de oost- zuid- en westzijde blijven gehandhaafd. Het vigerend bestemmingsplan wordt hier niet gewijzigd. In de inrichtingstekening is voorgesteld de noordelijke, minder robuuste, houtsingel steviger in te planten maar dan langs de provinciale weg. Hiermee ontstaat een eenduidiger gebied voor de zonnepanelen. De uiteindelijke locatie van de houtsingel zal volgen bij de ontwikkeling van het gebied en is daarom niet in het nieuwe bestemmingsplan vastgelegd.
Voor de instandhouding van de direct aangrenzende houtsingels is een bufferzone met groen richting het zonneveld aangehouden. Deze strook kan tevens dienst doen voor onderhoud aan de zonnepanelen. Langs de Deventerweg is een ruimere zone aangehouden, omdat een ruime groene inbedding aan weerszijden deze weg karakteriseert. Daarnaast is het dan mogelijk in deze zone nog een wandelpad langs het zonneveld aan te leggen zodat men van dichtbij de duurzame energieopwekking kan beleven.
Ter versterking van de groene setting is in de tekeningen ruimte geboden aan de ontwikkeling van flora en fauna bijvoorbeeld in de vorm van bijenkasten, vleermuizenkelders en extensieve begrazing van het gras tussen de panelen. Het voor de veiligheid benodigd hekwerk dat rondom het zonneveld komt, levert hier ook een bijdrage in door het te laten begroeien met klimplanten.
Voor de installaties met zonnepanelen (of andere vormen van duurzame energieopwekking) is de maximale hoogte, mede aan de hand van tekeningen, bepaald op 3m. De uiteindelijke plaatsing zal bepaald worden aan de hand van het gekozen energiesysteem en hoe daar een optimaal rendement mee te behalen is. Overige onderdelen in de inrichtingstekening die ook mogelijk zijn binnen het bestemmingsplan zijn een kunstobject langs de N348, een uitkijkplatform bij het bestaande gebouw van de tafeltennisvereniging en het geven van informatie en educatie in dit gebouw.
Tafeltennisvereniging en kynologenclub
Uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan en bij de ontwikkeling van duurzame energieopwekking op het terrein Noordveen is het behoud van de tafeltennisvereniging in het huidige pand. Tevens zal er ruimte moeten worden geboden aan de bestaande kynologenclub.
In bijlage 1 zijn tekeningen opgenomen die het voorgaande in beeld brengen. Conclusie is dat het initiatief bijdraagt aan de ambitie "Zutphen energieneutraal" en past binnen de omgeving.
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Voor het project is wel de ladder voor duurzame verstedelijking (ladder) van toepassing.
Doel van de ladder is het voorkomen van overprogrammering. Dit betekent dat niet teveel van eenzelfde ontwikkeling dient te worden gerealiseerd, waardoor het aanbod de vraag overschiet en dus mogelijk ontwikkelingen zonder doel plaatsvinden. De eerste trede van de ladder is het bepalen van de regionale vraag naar de functie. Ten eerste dient hier gesteld te worden dat het energievraagstuk een kwestie is van nationaal en Europees belang, waardoor het de regionale vraag overstijgt. Wel is het zo dat het Rijk in de doorwerking van haar plannen de verantwoordelijkheid bij de provincies, gemeenten en de markt legt. Hierdoor wordt het mede een vraag van regionaal niveau. Antwoord op de vraag of dit plan in een actuele regionale behoefte voorziet, is in dit specifieke geval relatief eenvoudig. De energievraag is in de gemeente Zutphen onmiskenbaar aanwezig en er is aanbod om daar op een duurzame wijze in te voorzien. Daarnaast zal het antwoord door de initiatiefnemer(s) zelf kunnen worden gegeven. De bedoeling is de mogelijkheid te bieden om de ontwikkeling deels in coöperatieverband met particulieren en bedrijven uit te voeren. De energie wordt in de postcodegebieden in en rondom (de regio) Zutphen geleverd. Het initiatief wordt op die wijze rechtstreeks uit een actuele regionale vraag gefinancierd, waardoor met zekerheid kan worden gesteld dat er een actuele regionale vraag is.
De tweede trede ziet erop dat potentiële stedelijke ontwikkelingen die in een actuele regionale vraag voorzien binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Dit is het principe van "inbreiding voor uitbreiding". Het terrein Noordveen ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan verdere toetsing (aan de derde trede) achterwege blijven.
Het plan is vanuit rijksbeleid ruimtelijk inpasbaar.
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.
Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.
De provinciale omgevingsvisie stelt doelen ten aanzien van de toekomst. Eén van de doelen is zorgen voor CO2-reductie en minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Hiervoor is een energietransitie nodig, naar de inzet van meer hernieuwbare vormen van energie, zoals:
Deze vormen van energieopwekking vragen veel ruimte en bieden kansen voor stedelijke en plattelandsontwikkeling. Daarnaast biedt ook de bio-based economy nieuwe kansen voor de toekomst. Innovaties en decentrale energieopwekking zijn voor Gelderland belangrijk. Vanwege de verantwoordelijkheid voor de leefomgeving, omwille van uitputtende grondstoffen, een goed ruimtegebruik, de potentie voor de Gelderse economie en de verminderde afhankelijkheid van andere (instabiele) energieproducerende landen. Duurzame energie is een graadmeter voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het decentraal opwekken van energie zou mensen en ondernemers extra inkomsten kunnen opleveren.
Duurzaam opwekken van energie zou een economische activiteit kunnen zijn op vrijkomende agrarische bestemmingen. Het gezamenlijk opwekken van energie in buurt- of wijkverband kan de sociale cohesie vergroten. Een hernieuwbare energievoorziening vraagt om veel ruimte. Waar fossiele energie ver van huis uit de bodem wordt gehaald en minder zichtbaar is, wordt de meeste hernieuwbare energie ter plekke bovengronds opgewekt en moet zij een plaats krijgen in het landschap. De transitie naar een energieneutraal Gelderland zal dan ook steeds zichtbaarder worden in het landschap. Met betrekking tot zonne-energie wordt gesteld dat tot op heden zonne-energie vooral wordt toegepast op daken. Dit is een efficiënte toepassing waarbij ruimte meervoudig wordt gebruikt en de energie achter de meter kan worden verrekend. Voor een grote bijdrage van zonne-energie aan de energietransitie is echter meer nodig. Daarvoor moeten grote opstellingen worden gerealiseerd.
De provinciale omgevingsverordening geeft regels voor de wijze van en de locatie voor ontwikkeling waarbij een provinciaal belang speelt. Energietransitie speelt hierbij een rol. In de provinciale verordening zijn hiervoor regels opgenomen voor het ontwikkelen van locaties als het gaat om windturbines en biomassavergistingsinstallaties, omdat deze een grote impact hebben op de directe omgeving. Voor de realisatie van zonnevelden zijn geen regels in de verordening opgenomen.
Planspecifiek
Ingevolge de provinciale omgevingsvisie en -verordening is ontwikkeling van een terrein met duurzame energieopwekking in lijn met gestelde duurzaamheidsdoelstellingen. De ontwikkeling draagt rechtstreeks bij aan de provinciale duurzaamheidsdoelstellingen.
De regionale Structuurvisie 2030 is in mei 2007 vastgesteld door de gemeenteraden van Zutphen, Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem en Voorst. In deze visie staan de gemeenschappelijke ambities voor de lange termijn tot 2030. De gemeenten streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met een gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw, staat centraal. Om deze centrale doelstelling concreet te maken, zijn de volgende vijf strategische keuzen geformuleerd:
De structuurvisie omvat een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld voor de lange termijn 2030. Dit beeld laat zien hoe de betrokken partners van de Stedendriehoek willen omgaan met de ruimtelijke ontwikkeling van het bundelingsgebied Stedendriehoek.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand gebied binnen het stedelijk netwerk Stedendriehoek. Het regionaal beleid is echter niet of nauwelijks direct van invloed op dit bestemmingsplan. De structuurvisie bevat geen specifieke uitspraken over het opwekken van duurzame energie. Daarmee is het plan passend binnen de uitgangspunten van het regiobeleid.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Planspecifiek
In paragraaf 4.3 wordt aandacht besteed aan de watertoets op grond van het Besluit ruimtelijke ordening waarin concreet wordt ingegaan op de relevante waterthema's en het effect van het plan daarop.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Deventerweg-Voorsteralleekwartier, dat op 8 juni 2009 is vastgesteld door de raad van de gemeente Zutphen. Het plangebied heeft de bestemming 'Sport' en alleen bestemd voor sportactiviteiten. Het initiatief is dan ook strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De ontwikkelingsvisie Zutphen 2020 behelst de vertaling van de gemeentelijke ambities in een ruimtelijk functioneel perspectief tot 2020. Gesteld wordt dat Zutphen zijn bestaande identiteit wil behouden en versterken, maar zich tegelijkertijd verder wil ontwikkelen als een moderne stad, waarin historie en dynamiek hand in hand gaan. De gemeente wil zich profileren als een duurzame gemeente, met een sterke sociale en economische structuur en burgers die tevreden zijn over het woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het opwekken van energie op een duurzame wijze, wat goed past binnen de duurzame visie van de gemeente Zutphen. Verder geeft het plan een stimulans aan dubbel gebruik van de gronden met meerdere functies, wat de dynamiek van de stad vergroot. Daarmee past de regeling binnen de kaders van de ontwikkelingsvisie.
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Waterplan Zutphen, Visie op water, voor nú en later, opgesteld door de gemeente Zutphen, het Waterschap Rijn en IJssel en het Waterschap Veluwe. Het waterplan formuleert de streefbeelden en aandachtsthema's voor het waterbeheer en oplossingen voor aanwezige knelpunten. Voor stedelijke watergangen in de gemeente zijn vier verschillende streefbeelden opgesteld: basiswater, gebruikswater, kijkwater en natuurwater. Bij elk streefbeeld horen eisen voor de waterkwaliteit en de inrichting. Zo staat bij 'kijkwater' de visuele beleving van de watergang in kwestie centraal. Het water ziet er aantrekkelijk uit en is goed bereikbaar. Beelden, bruggen en andere kunstwerken kunnen de belevingswaarde versterken.
Planspecifiek
Voorliggend plan past binnen de doelstellingen die worden gesteld in het waterplan van Zutphen. Ook de streefbeelden die in het waterplan worden aangegeven kunnen worden uitgevoerd binnen de kaders die het bestemmingsplan geeft.
In de Groenatlas is de primaire- en secundaire groenstructuur van Zutphen vastgelegd. De atlas heeft betrekking op het ontwikkelen van het groen in stad en dorp, de stadsranden en de belangrijkste structuren in het buitengebied. Het rapport bevat de ambitie en koers voor het ontwikkelen, behouden en versterken van de groenstructuur met doorkijk naar 30 jaar.
Groen is een basisvoorwaarde vanuit de leefbaarheid van de stedelijke omgeving. Bestuurders, ambtenaren, burgers en maatschappelijke partijen zouden zich ten volle bewust moeten zijn van de waarde van groenvoorzieningen. De groei (qua bebouwing en qua inwonertal) die Zutphen de eerstkomende jaren nog verwacht, legt wel druk op de open ruimte, maar mag desondanks niet ten koste gaan van de kwaliteit van het groen in de gemeente. Bij nieuwe ontwikkelingen zal “voldoende groen in de woonomgeving” een vast onderdeel moeten zijn van elk programma van eisen. Zutphen streeft daarbij naar 75m2 per inwoner binnen een straal van 500 m. Een peiler van het Zutphense groenbeleid is het inzetten op het "behouden en versterken van robuuste groene kwaliteiten”.
Het "behouden en versterken van robuuste groene kwaliteiten” betekent het inzetten op drie speerpunten:
Bovenstaande speerpunten zijn gevisualiseerd op de visiekaart ontwikkeling groenstructuur.
Planspecifiek
Uit de Groenatlas blijkt dat de groenstroken langs de spoorbaan (west en noordwestzijde in eigendom van NS Vastgoed) en langs de Deventerweg (oostzijde) een ecologische en landschappelijke betekenis hebben die gerespecteerd moeten worden. Rooien of verwijderen van hogere begroeiing in deze groenstroken (nu en in de toekomst) is niet mogelijk, anders dan regulier onderhoud.
Met inachtneming hiervan past de ontwikkeling binnen de kaders van de Groenatlas.
In de welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zutphen is geregeld. Tevens geeft deze nota de uitgangspunten en de criteria voor het welstandsoordeel. Voorts geeft de nota inzicht in de algemene welstandscriteria die universeel van aard zijn en gebaseerd op architectonische en stedenbouwkundige kwaliteitsprincipes. Daarnaast geeft de nota een beeld van de ruimtelijke karakteristiek van de gemeente. Er is hiertoe een inventarisatie gemaakt van de verschillende soorten gebiedstypen en bebouwing in de gemeente. De mate waarin het toetsingsinstrument welstand wordt ingezet in de verschillende gebieden, wordt aangegeven aan de hand van “welstandsniveaus”. De niveaus variëren van soepele, reguliere tot zware toetsing. Zware toetsing wordt toegepast op structuren, gebieden en objecten die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad, de dorpen en het landschap. Ook gebieden met bijzondere cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige karakteristieken of gebieden waar nieuwe kwaliteit moet ontstaan kunnen dit welstandsniveau krijgen.
Planspecifiek
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de kaders van het bestemmingsplan wordt getoetst aan het geldende welstandsbeleid.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het plaatsen van de installaties voor duurzame energieopwekking en de bijbehorende gebouwen voor de omvormers dient een omgevingsvergunning (bouw) te worden aangevraagd. Noch de installaties, noch de gebouwen voor de omvormers worden beschouwd als "verblijfsruimte". De ontwikkeling is daarom niet aan te merken als een gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is in dit geval niet noodzakelijk.
Hiermee is het initiatief op het gebied van bodemkwaliteit uitvoerbaar.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Binnen de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van geluid.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Onderhavig plan omvat het mogelijk maken van een zonneveld. Een dergelijke functie heeft geen verkeersaantrekkende werking en valt onder Besluit NIBM . Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering". Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Planspecifiek
Een terrein voor duurzame energieopwekking vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling. Het terrein vormt wel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (A-inrichting). De inrichting valt wel onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu nodig.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Naar aanleiding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten plannen getoetst worden op de aspecten van externe veiligheid. Een terrein voor duurzame energieopwekking is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan in het kader van het Bevi.
Daarnaast zal door onderhavig plan geen risicovolle functie worden toegelaten die, in het kader van het Bevi, een belemmering zal vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
In of nabij de omgeving van het plangebied zijn geen gebieden waar gebiedsbescherming aan de orde is.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van verblijfsindicaties (sporen), op basis van gepubliceerde verspreidinggegevens en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijk ontwikkeling niet aan de orde. Het is wel waarschijnlijk dat broedende vogels in de plangebieden kunnen voor komen. Broedplaatsen/nesten van vogels zijn beschermd tijdens de broedperiode (in ruime zin). Dit heeft tot gevolg dat in de periode van 15 maart - 15 juli geen (bouw)activiteiten mogen plaatsvinden om verstoring te voorkomen.
Gezien de hiervoor beschreven resultaten wordt het initiatief uitvoerbaar geacht op het gebied van ecologie.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Voor dit plan is het beleid Waterschap Rijn en IJssel mede van belang, zie hier voor paragraaf 3.4.
De wijze waarop nu de opvang en infiltratie van het hemelwater in het gebied plaatsvindt, zal in de nieuwe situatie negenoeg gelijk blijven. Met dien verstande dat het hemelwater niet rechtstreeks op de bodem valt, maar dit gebeurt via de installaties bestemd voor duurzame energieopwekking. Voor de toegang naar het terrein wordt gebruik gemaakt van bestaande verharding en de aanleg van extra verharding zal zoveel mogelijk beperkt blijven en indien nodig (bijv. voor onderhoud) uitgevoerd worden in halfverharding. Dit ter ondersteuning van het groene karakter van het gebied.
Bij de realisatie zal het gebruik van uitlogende materialen worden voorkomen.
Gezien het bovenstaande wordt het bestemmingsplan op het gebied van water uitvoerbaar geacht.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Een groot deel van het plangebied (rode cirkel) ligt in een verstoord gebied. Verder komen in het plangebied voornamelijk lage verwachtingswaarden voor en een kleine hoek in het noorden met hoge verwachtingswaarden.
Voor het terrein met een lage verwachte waarde geldt dat alle bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 0,5 meter vanaf het maaiveld (straat- of terreinniveau, bouwen op funderingspalen inbegrepen) dienen vooraf gegaan te worden door archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek, verkennend archeologisch onderzoek).
Voor de hoek met een hoge verwachte waarde geldt dat alle bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter vanaf het maaiveld (straat- of terreinniveau, niet gerekend vanaf keldervloeren of souterrains) vooraf gegaan dienen te worden door archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek, verkennend archeologisch onderzoek).
Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart zijn ook de Archeologische Monumenten te zien (AMK). In het plangebied komen deze niet voor.
In de regels zijn op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart 2 dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Hiermee worden de mogelijk aanwezige waarden voldoende beschermd. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de archeologische uitgangspunten van de gemeente Zutphen.
Het plangebied wordt ontsloten via de huidige entree van het voormalige sportterrein aan de parkeerplaats aan de Brandts Buijsstraat. De weg sluit aan op de Industrieweg, een belangrijke ontsluitingsweg binnen de infrastructuur van Zutphen. Bezoekers van de huidige functies parkeren op het aangrenzende parkeerterrein.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig plan gaat het om het mogelijk maken van het opwekken van duurzame energie. Dit brengt extra verkeersbewegingen met zich mee. Voor het opwekken van duurzame energie is dit beperkt. Door het jaar heen zullen de geringe onderhoudswerkzaamheden tot enkele verkeersbeweging leiden. De voertuigen zullen parkeren op het terrein zelf om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Voor de kynologenclub en de tafeltennisvereniging verandert niets aan de huidige situatie omtrent verkeer en parkeren.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het beleidsplan Zutphen Energieneutraal is opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen
een onderzoek naar gebruik van duurzame energie, energiebesparing, restwarmte en duurzaam bouwen verplicht is. Bij nieuwbouw van utiliteit moet gestreefd
worden naar een 10% scherpere EPC en dat 100% van het dak bedekt is met zonnepanelen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is een concreet plan om het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Zutphen vorm te geven. Het aspect duurzaamheid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, zijn in eigendom van de gemeente.
Voor het realiseren van het zonneveld draagt de gemeente geen financieel risico, aangezien de verantwoordelijkheid voor uitvoering en exploitatie ligt bij een externe ontwikkelende partij. Eventuele gemeentelijke kosten zullen via leges dan wel via een overeenkomst worden verrekend.
Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie en de provincie, omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het betreft hier functieverandering van bestaand stedelijk gebied op een kleine schaal. Samen met het waterschap Rijn en IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld, zie paragraaf 4.3 . Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
Op het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingediend door het waterschap Rijn en IJssel. Aan de noordzijde was een klein stukje grondeigendom van het waterschap abusievelijk binnen het plangebied opgenomen. De plangrens is hierop aangepast.