direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Warnsveld Kom Zuid 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.52bp1300WKomZuid-vs01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bestaande bedrijven en de bedrijven, genoemd in bijlage I onder de categorieën 1 en 2;
  • b. detailhandel, als ondergeschikte nevenactiviteit van de toegelaten bedrijven, in ter plaatse vervaardigde (be- of verwerkte) producten, niet zijnde detailhandel in textiel,schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
  • c. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met daarbij behorende aangebouwde en/of vrijstaande hobbyruimten, carports en garages;
  • d. kantoorruimten indien deze ondergeschikt zijn aan de toegelaten bedrijven;
  • e. opslag van goederen ten dienste van de toegelaten bedrijven;
  • f. nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf';
  • g. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.1.2 Stedenbouwkundige inrichtingseisen

De wijze waarop de in 3.1.1, sub a tot en met d, genoemde doeleinden worden nagestreefd is weergegeven in de volgende inrichtingseisen:

  • a. Parkeergelegenheid dient op eigen terrein te worden voorzien. Hierbij dienen:
    • 1. minimaal 1,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak aanwezig te zijn, dan wel te worden gerealiseerd voor industriële bedrijven, ambachtelijke bedrijven, bouwbedrijven en groothandelsbedrijven;
    • 2. minimaal 3,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak aanwezig te zijn, danwel te worden gerealiseerd voor garagebedrijven;
    • 3. minimaal 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak aanwezig te zijn, danwel te worden gerealiseerd voor detailhandelsactiviteiten;
    • 4. minimaal 0,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak aanwezig te zijn, danwel te worden gerealiseerd voor opslagbedrijven;
  • b. Het parkeren en de logistiek dienen blijvend op eigen terrein te worden afgewikkeld.
  • c. Door de nabijheid van woongebieden is de toelaatbaarheid van bedrijven aan strenge
    milieunormen gebonden. In deze regels is daartoe een positieve bedrijvenlijst opgenomen,
    waarop slechts bedrijven staan die op een afstand van 10 en 30 m uit de woonbebouwing
    toelaatbaar zijn. Vanwege het intensieve gebruik (personeel en bezoekers) zijn kantoren,
    tenzij deze een ondergeschikt deel uitmaken van een op hetzelfde perceel gevestigd bedrijf, uitgesloten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Bij het bouwen van gebouwen, zoals vermeld in 3.1.1, gelden de aanduidingen op de verbeelding. Tevens moet worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de maximale goothoogte, bouwhoogte en bebouwingspercentage zijn ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven;
  • c. in afwijking van het vermelde onder a en b geldt voor de bedrijfswoning de maatvoering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.

3.2.2 Aanbouwen en bijgebouwen

Voor aanbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels;

  • a. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de gezamenlijk oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. 40 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
    • 2. 50 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    • 3. 60 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.500 m²,

mits het bebouwingspercentage van het gedeelte van de grond gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 50%;

  • c. de goothoogte van aanbouwen bedraagt maximaal 3 m danwel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met maximaal 0,25 m;
  • d. de bouwhoogte van aanbouwen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met minimaal 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  • e. de maximale goot- en de bouwhoogte van bijgebouwen bedragen respectievelijk 3 m en 6 m.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van erfscheidingen of hekwerken bedraagt maximaal 3 m;
  • b. De bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt maximaal 6 m;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een bedrijf, dat niet vermeld is onder de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien dit bedrijf qua aard en omvang van de milieuhinder, die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van een bedrijf dat is opgenomen in categorie 3a van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in categorie 3a, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5.2 Procedureregels

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde in lid 3.5.1,dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 25.1.